vrijdag 26 april 2024

DEADLINE


Een kille, half-bewolkte vooravond, een vrijdag, de dag voor Koningsdag. Mijn dochter maakt het huis paraat voor een Dungeons & Dragons sessie. Ik hoef nadrukkelijk niet weg, we delen immers het huis, de schuifdeuren gaan dicht zodat ik Flikken Maastricht kan kijken terwijl zij hun middeleeuwse avonturen beleven. Er klinkt Keltische muziek. Een traumahelikopter schiet met vliegende vaart over, maakt een duik naar waar het Museumplein moet zijn. De stad is vol toeristen. Onrust. Voorpret. Hoe je het maar wilt noemen.
Ik hik tegen twee deadlines aan. Ik ben dol op deadlines, ik hou van het suizende geluid dat ze maken in het voorbijschieten. Voor mijn scheurkalender met geestige uitspraken, zegsman weet ik even niet meer.
Ik hik tegen wel meer aan, het is niet mijn beste tijd nu. Komt goed hoor, zeg je dan tegenwoordig.
Twee dingen had ik om over te bloggen. De boekpresentatie, nu een week geleden, en het aanstaande concert op Dodenherdenking. Beide onderwerpen zijn door collega-bloggers behandeld, beter dan ik het zelf zou kunnen. Hier de links:

Columns van Nico van Lieshout

Jetty van Jan

Lezen! 

Er verzamelen zich mensen in mijn huis die hier nog nooit geweest zijn. Bleke, alternatieve dertigers. Ze praten druk. Mijn dochter organiseert haar one shot sessies via internet, met veelal onbekenden. Ik had me voorgenomen om bij gebrek aan urgent materiaal eens uit te gaan leggen waarom ik zo gehecht ben aan Flikken. Een historisch verhaal, chronologisch, sec, zonder mooipraat en filosofie. Maar misschien bewaar ik dat voor later. 



donderdag 18 april 2024

Rozenbottels en koningsrupsen


Van voetbal heb ik nooit gehouden. Ik herinner me één partijtje in de Willem van Hembyzestraat (Geuzenveld, Amsterdam-West) waarin mijn fantasie werd aangejaagd door het spel en ik me verbeeldde een geweldige en beroemde speler te zijn. Zoals ik over van alles kon dagdromen kon ik dat ook over voetbal.
Eén keer en daar bleef het bij.
Ik ben dan ook nooit naar een voetbalwedstrijd geweest. Mijn jongste broer heeft mijn zoon ooit meegenomen naar Ajax omdat hij vond dat het bij de opvoeding van een jongetje hoorde en ik als vader tekortschoot. Mijn enige herinnering aan een voetbalveld gaat over rupsen.
We zaten in het gras aan de kant. Ome Sjaak volgde het spel enthousiast. Hij juichte en nodigde me met zijn blik uit om mee te juichen. Zijn zoon, mijn buurjongetje en vriendje Marcel, speelde mee. Maar mijn aandacht was elders. In een glazen potje.
Het deksel was met een vork doorgeprikt om lucht door te laten. Op bladeren van liguster en hondsroos kropen geheimzinnige diertjes heen en weer. Sommige naakt en groen, andere borstelig behaard en feestelijk zwart, wit en oranje van kleur. De laatste vond ik het mooist. Koningsrupsen noemden we ze. Ik had ze verzameld in de struiken bij de bejaardenwoningen aan de Jacob van Weesenbekestraat. Daar krioelde het ervan. Ik heb ze nooit tot verpoppen kunnen krijgen want het glazen potje was geen goede habitat. Misschien waren de gaatjes te klein, misschien had ik niet de goede blaadjes erin gedaan. Misschien was mijn aandacht een dag lang elders. De kindergeest is beweeglijk als een vlinder. Een dag is lang voor een rups.

Veel later heb ik naar ze gezocht. Maar nooit vond ik ze meer. De rozenstruiken vertoonden wel aangevreten blaadjes maar de daders hielden zich verborgen. Ik weet dat aan mijn volwassen ogen, die de details van het donkere struikgewas niet meer konden zien of er niet genoeg geduld meer voor hadden. 
Of was de toen zo algemene rups soms uitgestorven? Van welke vlinder was die eigenlijk?
Als kind had ik ze niet voor niets koningsrupsen genoemd. Ik nam voetstoots aan dat deze bont bemantelde wormen dezelfde rijke kleuren droegen als hun fladderende ouders. Vlinders met oranje, wit en zwart waren er wel, genoeg zelfs. Maar hun kruipende nageslacht was onooglijk. Niks koninklijks aan.
In een vlinderboekje bij mijn vriendin vond ik ze terug. Het bleek om de larve van de donsvlinder te gaan, euproctis similis, een nachtuiltje, net zo onooglijk als de rupsen van kleine vos, distelvlinder of atalanta.

In 2006 maakte ik een liedje over deze magische jeugdherinnering. Daarmee was de magie verleden tijd want zo gaat dat. De tekortschietende woorden vervangen in het brein de niet verbale ervaring die zoveel rijker was. Beter kun je geen liedjes maken over wat je lief is. 
Het liedje kwam terecht op de cd Het monster van de Sloterplas. Anders dan andere liedjes van die plaat heb ik het nooit live gespeeld. Een goede vriend van me vond het niet mooi. En ik had toch al zo mijn twijfels. Ik had die jeugdherinnering met rust moeten laten.

Morgen presenteren we het negende deel van ons literaire jaarboek voor Nieuw-West: Tussen Andreasplein en Zwarte Pad. In de aankondiging staat dat ik wat Tuinstadliederen zal zingen. In die liedjes die ik al zo vaak heb gezongen heb ik niet zoveel zin en mijn zoon is verhinderd, dus de complexere stukken van ons laatste Tuinstad-album vallen ook af. Waarom niet, dacht ik, waarom niet een paar van die verwaarloosde liedjes het podium gunnen?
Zo leef ik al een week met Rozenbottels en koningsrupsen en het gaat me steeds beter bevallen. De herinnering komt beetje bij beetje terug. En zélfs, al zingende, een vleug van de betovering.


Belangstelling? Zie HIER

vrijdag 12 april 2024

Spring has sprung


Een kort bericht vanuit de lente van hem die zich Voorheen Rookzanger noemt, geschreven met uitzicht op bloeiende binnentuinen, nadat hij met hernieuwd enthousiasme op zijn luit heeft gespeeld.

Na een dag van extraversie en ongewend sociaal-zijn besloot ik thuis in plaats van eten klaar te maken en een beetje tot mezelf te komen, tóch nog maar dat geplande, maar door de caféafspraak met een oude schoolvriend gedwarsboomde blogje te gaan schrijven. Het was halfzeven. Het moest dus snel gebeuren, want ik moest wel degelijk iets eten, mijn maag rammelde en ik had gedronken en ook nu thuis weer had ik me zoals gebruikelijk op zaterdag een witte wijn ingeschonken. De routine moest - gewoontedier, of noem het dwangmatige neuroot, die ik ben - zijn loop hebben, ook al drong de tijd en viel de avond al. Zo beet ik me haastig in mijn tekst vast, fel als een vechthond, in een flow van endorfine en alcohol, in een hypomane hyperfocus. Ik ken de prijs die je moet betalen voor zo'n sterk verhoogde, lekkere, door wijn aangehitste concentratie, ik ken hem heel goed. En toch... Het moment is te fijn, de inspiratie en het enthousiasme zijn, hoewel kunstmatig, te welkom, in de slome ossenpas van zich gelijkvormig aaneenrijgende dagen. 

De dagen erna, besloot ik, boetvaardig, dat ik maar eens werk moest maken van een structurele verbetering van mijn leven. Hoe productief mijn 'hypomane' roes ook was, dat zwarte gat dat erop volgde was hij niet waard. Ik kende alle trucjes en kon mijn werk gewoon blijven doen, profiteerde daarbij van mijn discipline en mijn door meditatie opgekweekte panoramische blik ('dit is een episode, dit gaat voorbij voor je het weet') maar deze spirituele leegte, dit zwarte worstelen verdiende ik niet, ik verdiende beter. 
Ik begon in gedachten orde op zaken te stellen. Wat moest er uit mijn leven geschrapt worden, wat kon er nagelaten worden, waar viel winst te behalen qua gemoedsrust, hoe kon ik de innig-geliefde valkuilen de rug toekeren en voortaan vermijden.

Het denkbeeld, aarzelend van alle kanten bekeken, dat ik na dit jaar (het vijftiende!) met bloggen kon stoppen beviel me. Dat gaf rust. Niet meer die heethoofdige drink-schrijfsessies, geen dwang en deadline. Desnoods zette ik het blog periodiek voort onder de noemer Voorheen Rookzanger: de toegift. Ja, dat denkbeeld begon me steeds meer te bevallen.
Ik schrapte meer uit mijn leven in gedachten. Ook een van mijn overgebleven koren moest na dit jaar sneuvelen. Ik moest me oefenen in het mooie bestaan van een kalme oude heer. Misschien kon ik dan ook weer eens langer dan een kwartiertje in een boek lezen; de drie of vier boeken die ik nu door elkaar las zonder in één ervan eens flink door te zetten (Eva van Carry van Bruggen, De ooievaar van Kester Freriks, Little Dorrit van Dickens, naast wat Nescio, Boon en Jean-Paul Franssens) waren symptomatisch voor mijn rusteloze en gefragmenteerde gemoedstoestand.
Die dinsdagavond, de avond van een regenachtige dag, keek ik iets minder op mijn telefoon en speelde ik meer luit dan anders en... las ik flink door. Vertrouwen. Het zou allemaal beter, rustiger worden.

En toen werd het woensdag. De zon brak weer door. Alles botte uit als een gek. Vogels zongen extatisch. Ik herkende zwartkoppen ('poor man's nightingale'), roodborsten, winterkoninkjes, merels natuurlijk, een zanglijster, de tjiftjaf. Het weekend raakte in zicht, het weekend waarin ik alles anders en beter zou doen. Voor ik het wist sprongen plannen op uit gedachtekiemen die ik niet vermoed had. Ik deed opeens mee aan een compositiewedstrijd, nolens volens, nilly willy. Het verstoorde me, verwarde me, ik had het liever niet gedaan, maar ik moest. Ik was nog te jong om oude heer te zijn. Ik had nog niet afgedaan, neen, sterker, ik telde nog mee. Wat dachten ze wel, die jonge honden! 

Dit stukje verdient een zorgvuldiger einde misschien, na die eerste volzinnen. Maar ik moet lering trekken uit vorig weekend. Bijtijds eten, me niet vastbijten in een tekst, liever een beetje op het balkon zitten nu het weer even kan. Dus hier moeten u en ik het mee doen. 
Het is ook eigenlijk heel eenvoudig samen te vatten in een woord: lente. 


Foto: Johan Put


zaterdag 6 april 2024

Hoeden en brouwen


Natuurgebied de Borkeld: zeshonderd hectare jong 
bos, een archeologisch reservaat bestaande uit grote heidevelden, leemkuilen, akkers, graslanden en zelfs een stukje hoogveen, zegt Wiki.  Het bos is tussen 1930 en 1950 aangeplant. Hier ligt ook het grootste jeneverbesstruweel van Nederland. Jeneverbesstruweel. Wat een woord. De spellingscorrectie geeft groen licht dus het moet wel bestaan. 
Het motregende wat maar meer ook niet. Mijn paraplu bleef een overbodige wandelstok. Afgezien van een enkele renner was het natuurgebied verlaten. 
Aan de rand van een heideveld zat een man met een Crocodile Dundee-hoed op zijn hoofd en een eronderuit piepende paardenstaart op een klapstoeltje. Mijn vriendin dacht dat hij zat te tekenen of te schilderen, verderop graasde een fotogenieke kudde schapen. Maar ik zag dat hij op een telefoontje keek. Bij het ontbijt had ik geen sociaal verdrag hoeven vertonen dus ik had een beetje over. Ik sprak hem aan. Was hij soms de schaapherder?
Wel degelijk, zo bleek. En hij wilde er best wat over kwijt. Mijn vriendin en hij praatten een tijdje over de ins-and-outs van het schapenhoeden. Het blauwtongvirus dat er in Noord-Holland zo had ingehakt en de laatste twee beesten van mijn vriendin had gedood had hier in Twente veel minder huisgehouden.

We liepen verder, langs een uitgegraven veengebied. Al die tijd hoorde je de A1 verderop. Niet te hard, een beetje als een permanent regengordijn. Raar om te bedenken dat je, als je van Deventer naar Hengelo reed, deze idylle rakelings passeerde.

Vervolgens stond Rijssen op het programma. De gids Wegwijs in Nederland (1962) van Dr. L van Egeraat had daar vreemde dingen over te melden: 'De merkwaardige grote boerderijen staan er mannetje naast mannetje in de hoofdstraat als woonhuizen'. 
Het woongedeelte van deze geheimzinnige boerderijen was om praktische redenen naar achteren gekeerd, de deel grensde aan de straatzijde.
'Ertussen smalle weegten, gangetjes van soms niet meer dan een goot breed.'
Verderop wordt het nog mooier: 'Middenin de plaats ligt de Schild, het centrale plein vanwaar de straten uitstralen in de richting van de vier windstreken. Hun uiteinden worden omcirkeld door een cirkel die vroeger de oude wal vormde.'
Een mysterieuze bezienswaardigheid. En wat zagen we? Een typisch provincieplaatsje met winkelketens en karakterloze nieuwbouw. Kraak nog smaak. Ik at er een omelet die meer op een pannenkoek leek. Het was er stil maar niet op de manier van bos en hei en B&B. Van wat doctor Van E. in de jaren zestig had verrukt was niets meer over. Bijna niets: een wat chiquere horecagelegenheid heette De Stadsboerderij. Dat mooie houten pand zal wel een van die 'merkwaardig grote boerderijen' zijn geweest.

Via het drukke Goor reden we naar het kunstenaarsdorpje Diepenheim. Dat was inderdaad een aardig plaatsje. Maar afgezien van Irma's cafetaria was er niet veel eetgelegenheid. Mijn telefoon wees Borculo aan als beste keus. Dus zakten we Twente uit en de Achterhoek in.
En inderdaad, leve Google! Hoewel het fraaie Kristalmuseum waarop mijn vriendin haar zinnen had gezet gesloten was maakte Borculo indruk. Mogelijk had het opklarende weer ermee te maken maar dat was niet alles. Rood baksteen, het krinkelende water van de Berkel, het met groen omzoomde sluisje - alles straalde een frisse, zorgvuldige sfeer uit. Van deze plaats werd gehouden door wie er woonde, dat was duidelijk.
De telefoon had Proeflokaal 01 aangewezen. Het bleek een uitstekende keus.
Pal naast de nog draaiende watermolen brouwde de brouwer (modieuze pet op, grijs baardje) zijn eigen bier. Toen het bleek dat ik enig verstand van zaken had na het proeven van zijn tripel (veel hop, zachte afdronk), raakten we in gesprek. We hadden heel wat uit te wisselen. Hij liet me een dubbel proeven van een collega. Apart, vond ik. Maar ik kon niet precies duiden waarin dat aparte zat. Laurier, zei de brouwer, zoals in Guinness. Aha, zei ik, ik dacht aan zoethout.
Dat ook, gaf hij toe. We waren vrienden voor het leven. Matties in het bier.
Boven in het restaurant, nog steeds in het zicht van de draaiende molen, aten we heel goed. Ik prees de muziekkeus. Sixties en seventiesrock, maar nét niet te voor de hand liggend. Niet verwonderlijk voor een bierbrouwer met een pet en een grijze baard. 



Voor wat voorafging: zie HIER en HIER.


vrijdag 5 april 2024

Vuur en een vilten lammetje


Aan de paasvuren van voorgaande jaren bewaarde ik uitstekende herinneringen dus ik twijfelde geen moment aan de heidense vreugde die het komende uur me zou bereiden. Zelfs een vleug magie verwachtte ik. We stapten uit de auto en ik klapte mijn paraplu uit.
Verderop lag het vuur te laaien. Er stond maar een handvol mensen bij. De reden was duidelijk. Tussen de feesttent en de brandstapel strekte zich een spiegelgladde vlakte van bagger uit. Ik keek de tent in. Een dicht opeengepakte massa jongelui. Geen kans om even snel een glas te halen. Dan maar glibberen. 
Bij de loeihete vlammen (dat was geen gleunen meer, dat was schroeien) stonden we een tijdje te kijken. Ik moest regelmatig mijn gezicht afwenden. Een brandende stapel hout van dit formaat trekt zich van regen niets aan. Ik voelde een vreemd soort droefheid over me heen komen. Wat deed ik hier als vreemde tussen die dorpsjeugd? In de modder, bij een te heet vuur? Zonder de hartversterking die maakte dat ik de vorige keer als vanzelf met de mensen in gesprek raakte?
Op de kamer van onze B&B ging ik op bed liggen met De ooievaar van Kester Freriks. Een glas Merlot Prestige van Gort & Gort ("Het leven is te kort om slechte wijn te drinken") ernaast. Op de tv kwam een oude aflevering van Flikken Maastricht voorbij.
Ik viel zacht in slaap maar in de nanacht droomde ik van een beeldentuin net buiten Brussel met tot aan de hemel reikende sculpturen. Ik durfde niet omhoog te kijken. 

In Engeland kwam ik vroeger wel in B&B's. Ik herinner me de AGA-ovens, de gemeenschappelijke ontbijttafel, beleefde gesprekken met andere gasten. Dat was toen reuze aardig, ik was op reis met een gezin met drie kleine kinderen en ik was nog flexibel genoeg. Maar het is niet wat ik nu wil, ik houd van de anonimiteit van hotels. Mijn vriendin had me verzekerd dat zoiets allang niet meer bestond. Tegenwoordig waren het een soort kleinschalige hotels, de B&B's.
Vooruit dan maar. 
In Markelo hadden ze van het moderne type amateur-herberg dat mijn vriendin me had voorgespiegeld nog niet gehoord. Met schrik zag ik twee krap tegen elkaar aangeschoven tafeltjes staan waarop de bordjes, kopjes, eierwarmertjes en andere parafernalia van een gezellig Paasontbijt al klaar stonden. Hoe laat wilden we ontbijten? De andere gasten gingen om kwart voor negen aan tafel, was dat bezwaarlijk? Ik zei eerlijk dat ik 's ochtends liever niet sociaal doe en er de voorkeur aan geef alleen met mijn vriendin te eten. Half tien? Dat moest passen. Geen probleem.
Maar teruggekeerd van het vuur hoorden we dat onze medereizigers bij nader inzien toch ook liever om half tien ontbeten. Ik had sterk de indruk dat de eigenaar dat wel zo makkelijk vond maar hield voet bij stuk - dan wij maar om kwart voor negen.

Zo tilde ik dus om kwart voor negen een vilten lammetje op om mijn eitje te ontbloten, smeerde een snee paasbrood en schonk een flinke bak koffie vol om de resten van Gort & Gort mee weg te spoelen. In de kamer van de andere gasten piepte hun hondje ongeduldig. 

- Wordt vervolgd - 


Lees HIER wat voorafging.


woensdag 3 april 2024

Gleunige gamba's


Aan een lange tafel zaten twee oudere stamgasten biertjes te drinken en in rustig Twents een onzin-gesprek te voeren over gamba's. Die sisten zo mooi als je ze bakte. Het was een gesprek tussen vrienden dat eindeloos kon duren, dag in, dag uit, en over alles kon gaan wat zich maar voordeed in het leven. Herberg de Pot boogt op een sinds 1850 onveranderd gebleven interieur. Een beetje gechargeerd is dat wel (ik herkende lampen die mijn dochter in de kringloop heeft gekocht, negentiendertig op z'n oudst) maar in essentie is het waar. De kastelein, een tamelijk jonge man met een beginnend buikje, maakt er geen gimmick van. Alles gaat hier ontspannen en zonder poeha. Er is een speeltuintje, een biergarten, er liggen oma-kleedjes over die paar tafeltjes binnen. We aten er bitterballen en voelden ons er thuis.

Het avondeten, dat was andere koek. Er was niet veel keus dus ik had een tafel voor twee in Het wapen van Markelo gereserveerd, vertrouwenwekkende naam, aardige kaart, betaalbaar. We zagen meteen dat het centrum van het dorp genadeloos is gerenoveerd. Er staan wat verdwaalde historische gebouwen tussen vooral veel nieuwbouw. Ook het Wapen was anders dan zijn naam suggereerde een groot, modern gebouw. Binnen was een merkwaardige gooi naar tijdloze stijl gedaan. Er stonden Chesterfield-banken maar de gecapitonneerde barbekleding was van paars kunstleer. Kroonluchters aan het plafond hielden het midden tussen design, kermis en klassiek, ik kwam er niet uit. Het personeel, blond, kordaat, vriendelijk, was uitermate professioneel maar ook wat onpersoonlijk. Hetzelfde gold voor het eten. Mijn confit de canard was smakelijk genoeg maar liet geen indruk achter toen de laatste hap was genomen.
Een Twentse koffie met slagroom en "kuiernat" warmde lekker op. Gleunig werd je daarvan. Buiten was het, na een verrassend mooie middag, wandelend doorgebracht in het vogelrijke en schitterende landgoed Weldam, inmiddels gaan plenzen. De fanfare, uitgerukt om samen met de dorpskinderen het paasvuur te gaan ontsteken, schuilde besluiteloos onder het afdakje van het restaurant.

- Wordt vervolgd -


vrijdag 29 maart 2024

GORT


Het was weer om het huis schoon te maken. De wolken hadden zich hemelwaarts teruggetrokken, de lucht was ruimer en blauwer dan de dagen ervoor. Pasen naderde. Elk beetje zon toverde levenslust tevoorschijn. De wereld was druk in beweging en ik kon niet achterblijven.
Ik vulde een tas met achterstallige bierflesjes en liep naar de Albert Heijn op het Museumplein. Ik liet blik en glas opslurpen door de machine, ontving mijn emballagebon van twee euro en wilde een poortje doorgaan, de winkel in.
Daar kwam een man uit, een vrij kleine man, tegen de richting in, hij haastte zich langs me heen. Verrek. Ilja Gort.
Zo van dichtbij leek de kenmerkende gevlochten snor op het groezelige haar van een ouder geworden rastafari. Zijn ogen stonden dof en naar binnen gekeerd. Hij droeg een spijkerbroek, een legerjasje en nee, geen alpinopet, maar wel een ruimvallende wollen pet, groenbruin - waarschijnlijk was hij kaal.
In een flits gingen er allerlei kinderlijke fantasieën door me heen. Bonjour monsieur had ik moeten zeggen. Als hij daarop had gereageerd had ik een handtekening kunnen vragen voor mijn broer, die al twee jaar geen wijn meer drinkt, maar trouw naar zijn programma's blijft kijken.
Ik deed mijn ronde, kocht fijne dingen en zware domme dingen zoals kattenbakvulling, en was weer op straat, waar de hemel nog ruimer was geworden en de mensen nog drukker. Net zo druk als de vogels die vreselijke haast hebben om nesten te bouwen.
Een pet, een legerjasje, dat was hem weer. Recht op me af. Voor ik me kon bedenken zei ik het. Bonjour monsieur. Geen sjoege. Ach, natuurlijk niet. Stom van me.

Ik had een broodje gekocht. Eten met een zak kattengrit in je ene en een tas vol koffie, brood, kaas en wijn in je andere hand gaat niet zo goed. Dus ik ging zitten op een bankje vlak bij de ingang van de parkeergarage.
En hé, daar kwam die malle Gort opnieuw uit de winkel. Hij had daar zeker zaken moeten doen, zijn wijnen zijn er in de bonus. Ik zag hem rondkijken, aarzelen, en wegbenen naar het groene veld dat voor een plein moet doorgaan. Flits! - fantasietje: als hij naast me op het bankje komt zitten kan ik alsnog die handtekening voor mijn broer vragen.
Maar hij liep zoekend heen en weer en betrad uiteindelijk de entree van de parkeergarage tegenover me. Helemaal trouw aan zijn rol had hij die blijkbaar niet kunnen vinden. Een Frans wijnboertje, voor het eerst in de grote stad.

Ik stond op, gooide de kruimels naar de meeuwen en de kauwtjes, en liep naar huis. Onderweg vroeg ik me af waarom ik die aanvechting had gehad om te bonden met een tv-persoonlijkheid. Als bewoner van Oud-Zuid ben ik echt wel wat gewend qua BN'ers. Met Gort was het nét een beetje anders.
Een figuur uit een sprookje kwam zomaar mijn wereld binnengestapt. Die man weet zo'n sterk imago neer te zetten dat je er wel in moet geloven, zelfs als je een norse en tamelijk illusieloze grijsaard bent. Het kind in je komt boven.
Hier toont zich de kracht van reclame. Gort is niet voor niets gepokt en gemazeld in dat vak. Hij weet precies wat hij doet. Hij positioneert een product en dat product is hijzelf.
Of hij dat altijd even leuk vindt weet ik niet. Vermoedelijk niet. Hij kan die snorrenbaarden nooit, zoals extensions, afdoen.
En dat hij het niet prettig vindt om herkend en aangesproken te worden bleek wel uit zijn gedrag. Ik zie jou niet en jij ziet mij niet, straalde hij met alle macht uit. Op tv behoor ik jullie toe, clowneske popiejopie die ik ben omwille van de verkoop van mijn liefdeswijn, maar in mijn vrije tijd wil ik mijn eigen gang kunnen gaan. Ook al loopt die over het Museumplein.

En gelijk heeft hij. Toen ik ooit als jongste bediende in Davidoff werkte ontmoette ik beroepshalve veel beroemde mensen. Ik ontwikkelde gaandeweg een neus voor wat ze wilden, noem het tact. De een stráálde als hij of zij herkend werd en bij naam aangesproken, de ander wilde het liefst volledig anoniem zijn of haar slof Marlboro's kopen en kromp ineen als je zo tactloos was blijk van herkenning te geven. Ik denk aan de verlegen Remco Campert, die liep net zo blind door de Appie als Gort.

Thuis tapte ik heet water, pakte schuurspons, zeep, ontvetter en poetslapjes, zette de trapleer op, en ging de smerige keukenmuur boven het fornuis eindelijk eens aanpakken. Voorjaar!


vrijdag 22 maart 2024

PLAKBOEK


Toen mijn moeder eenentwintig was, een paar jaar voor ze mijn vader zou ontmoeten, had ze een Chinese vriend. Er zijn nog brieven van hem, in het Engels, die ik ooit eens zal gaan lezen. Hij studeerde hier, een bètavak, en bleek later een spion te zijn. Dat klinkt spannend, maar veel werd er thuis niet over gesproken. Ofwel de schande was in die naoorlogse jaren te groot, ofwel die jeugdige liefde stelde niet zo heel veel voor.
Ik denk het laatste. Want een andere voorhuwelijkse vriend van mijn moeder was wel degelijk goed voor levenslange gespreksstof. 

Gisteren kwam ik een plakboek tegen dat mijn opa heeft gemaakt. Dat was een hobby van hem: geduldig plaatjes en letters uit kranten en tijdschriften knippen en die combineren met foto's en op rijm gezette tekstjes. De zo ontstane ringband was een mooi gedenkboek en een mooi geschenk. Mijn opa deed dat heel degelijk, met beenderlijm. Al mijn albums laten, wanneer opengeslagen, een regen van losgeraakte foto's neerkletteren. Die boeken van hem vertonen nog geen spoortje slijtage, afgezien van de losrakende rode plastic ringetjes. 
Deze ringband is in 1948 gemaakt om het twaalfeneenhalfjarige huwelijk van zijn zuster Bep en haar man Teun luister bij te zetten. Ik bladerde erin en genoot van ontroerende foto's. Mijn overgrootouders, mijn opa als jonge knaap. De geschiedenis trok aan me voorbij, aan de hand van het kleine leventje van deze Delftenaren. Het album leest als een mengsel van familie-anekdotes en mondiaal drama. 

Het rampzalige uur op 14 mei beleefd,
dat zullen wij nooit vergeten.
Wat ons verder boven het hoofd zal hangen,
hebben wij op dien dag niet geweten.

Of:

Maar toch zijn er altijd menschen
die denken dat het beter gaat,
met het grijpen naar de wapens,
waarmede een volk ten gronde gaat.

Teun wordt in Duitsland te werk gesteld. Ontsnapt na zes weken, keert terug. Geboeid lees ik verder tot ik stuit op een versje (op de vertrouwde Olivetti getikt?) waarin staat: 

Teun zit ondergedoken
kruipt steeds in de kast,
en als de moffen komen,
ja, dan is lijden in last.

Ik glimlach ondanks de ernst van het onderwerp en denk aan een brief van mijn opa die ik gelezen heb, van een jaar of twee later, waarin hij aan mijn moeder een ziekenhuisonderzoek beschrijft. Hij schrijft beeldend genoeg over de tamelijk barbaarse praktijken van toen en zelfs met een vleug poëzie hier en daar, maar steeds is er iets waaraan je ziet dat hij meteen na de lagere school als jongste bediende is gaan werken bij Van Markens Drukkerij, in plaats van nog wat door te studeren.
En dan vind ik achter in het album het register van alle gasten. Tussen de vloeiende handtekeningen in zwarte inkt staan daar opeens drie Chinese karakters. En op een groepsportret prijkt, rechts vooraan en vlak onder mijn jonge, nogal dramatisch kijkende moeder, een jongeman die duidelijk niet uit Delft komt.

's Avonds in bed probeer ik me te herinneren wat ik zelf nog weet van die tijd, van die mensen. Ik herinner me tante Bep, die Zus werd genoemd. Ze sprak haar oudere broer met U aan. Ze was, laten we zeggen, wat eenvoudig. Teun Worms herinner ik me niet, behalve als naam. Ik weet dat hij schaakte en als arbeider bij de spoorwegen werkte. Het echtpaar was kinderloos en ik ben bang dat niemand me meer kan vertellen dan dat. Gelukkig heeft mijn opa het een en ander geboekstaafd.
Wél vind ik op internet de data, de feiten: Teunis Worms, geboren 21 november 1908 in Rotterdam. Getrouwd met Elisabeth Johanna Wijnmalen. Dat laatste is een fout, het moet zijn Wijnmaalen. 
Teun overleed op 28 juli 1965 in Delft. Ik moet hem dus hebben meegemaakt, want toen was ik negen. Waarom heb ik hem niet, en zijn vrouw wél opgeslagen? Kwam hij niet mee naar verjaardagen? En zo ja, waarom dan niet? 
Niet, nooit meer te achterhalen. Laat maar jongen, zeg ik tegen mezelf. Maar het blijft wringen. Een beetje, dan toch. 


donderdag 21 maart 2024

Speciale voorjaarsaanbieding!


Het is Wereld Poëziedag, lees ik. World Poetry Day. In 1999 ingesteld door de UNESCO.
Behalve de promotie van de dichtkunst in zijn algemeenheid wil deze dag ook kleine uitgeverijen ondersteunen. En: 'een aantrekkelijk beeld creëren van poëzie in de media, zodat poëzie niet langer wordt beschouwd als een verouderde kunstvorm'.
Dat laatste gaat me aan het hart maar lijkt me een hele opgaaf. Zeker nu we spoken word hebben als alternatief. 
Maar... vooruit. Ik doe mee. Vooral die clausule over de kleine uitgeverijen spreekt me aan. 

Onlangs overleed Boris Rousseeuw, eigenaar van een van de mooiste kleine, ambachtelijke uitgeverijen in ons taalgebied, de Vlaamse Carbolineum Pers. Ik had de eer en het grote genoegen om samen met hem een aantal mooie boekjes de wereld in te helpen. Boekjes met poëzie, vertaalde poëzie. 
Die bundels zijn bijna allemaal uitverkocht. Geen kunst, want kunst: kleine oplagen, bibliofiel, een vast bestand van liefhebbende verzamelaars - geen promotie nodig.

Ik heb - als vertaler - nog een handvol exemplaren in huis van onze laatste uitgave:
Wijsheid, deugd en warme sokken, 42 vertaalde gedichten van Hermann Hesse. Schitterend uitgevoerd, handgezet, handgedrukt, gebonden, in schuifdoosje. 
Wie wil, om Wereld Poëziedag te vieren, er eentje van me kopen? Ze zijn véél te mooi om in de kast te laten verstoffen.

Zestig euro inclusief verzendkosten, voor deze speciale gelegenheid. Ik zet er mijn handtekening en een persoonlijke opdracht in, als je wilt. Voorraad zeer beperkt, namelijk vijf (5). 

Interesse? Mail me: jpvanspaendonck@gmail.com


zaterdag 16 maart 2024

Koningsdrama: in memoriam Manke Nelis


Gisteravond (ik lag al in bed met een oud Tom Poes-verhaal) bereikte me het droeve nieuws dat Manke Nelis dood is. Niet de volkszanger, die is allang kassiewijle, maar de gelijknamige ooievaar uit het Vondelpark. Het greep me meer aan dan je zou verwachten.
Ik probeer dat uit te leggen.

In 2013 was ik getuige van de terugkeer van de ooievaars. Ze waren er toen al in de Watergraafsmeer, maar nu broedde er voor het eerst sinds mensenheugenis een stel op het uitnodigende wiel tegenover de Schapenweide. Ik weet het uit mijn blog, dat vaak als dagboek fungeert: 

Minstens een uur lang was ik in een heel prettige stemming. In het Vondelpark keek ik vertederd naar de jonge ooievaars in hun ouderlijk nest. Ik dronk het sprankelende water uit een groen gelakt stadsfonteintje en voelde een scheut van nostalgie. Iets met mijn vroege kindertijd… wandelingen met mijn opa naar het Kalfje? (14 juni 2013)

De vadervogel heette toen nog Piet. Hij zou pas in het volgende broedseizoen kreupel in het park terugkeren en zijn bijnaam krijgen. 
In de loop van de komende tien jaar volgde ik het wel en wee van hem en zijn partner en hun nesten op de voet. Of liever gezegd, juist zittend op het bankje ertegenover, rustend van mijn wandeling. Er werden jongen groot en vlogen uit, er stierven jongen, meestal door een zomerstorm.
Het glorieuze hoogtepunt van Nelis zijn carrière als verwekker en opvoeder moet zijn geweest in de zomer van 2018: 

Toen waren er vijf jongen, een uitzonderlijk aantal. Nog uitzonderlijker was dat ze alle vijf bleven leven en gezond opgroeiden. Tegen het eind van juli zag ik op een strakblauwe en stikhete middag hoe ze proefvluchten maakten: in steeds wijdere kringen scheerden ze met z'n vijven over Amsterdam-Zuid. Het was een koninklijk gezicht. Een meter of honderd erboven cirkelde vader of moeder om een oogje in het zeil te houden. (16 juli 2019)

Vanmorgen nam ik in aandachtige stemming plaats op het bankje om met nieuwe ogen naar het nest te kijken. Die twee die er nu zaten, waren dus andere ooievaars. Manke Nelis was een week eerder bezweken aan zijn verwondingen. Ik had het goed gezien, dat er territoriumschermutselingen waren geweest met de af en aan vliegende nieuwkomers. Een waar koningsdrama had zich afgespeeld en Nelis was van de troon gestoten, een natuurfotograaf had hem gevonden, de dierenambulance kon niets meer voor hem doen.
Ik merkte dat ik me een beetje ergerde aan die nieuwkomers die zo vanzelfsprekend in dat nest zaten te klepperen. Vreemd - zij konden er toch ook niks aan doen dat een oude vechtersbaas de Manke, die toch ook niet voor een kleintje vervaard was, had verslagen?
En dan: een ooievaar is een ooievaar, toch? Tot de verbeelding sprekende dieren, Kester Freriks schreef er onlangs nog een dik en mooi boek over, maar onderling inwisselbaar. Het leven gaat door, wees blij dat de populatie zo gezond is, hield ik mezelf voor.

De waarheid is dat juist de herkenbaarheid van de ongeringde en dus niet genummerde vogel die zijn bijnaam aan zijn kreupele status dankte hem bijzonder maakte. Ik leefde met die koninklijke mankepoot mee en keek iedere lente bezorgd of zijn reumatische gewricht niet erger was geworden dan het jaar ervoor. 

Wat ik al die tijd niet wist en nu uit Het Parool leerde, was dat dat vrouwtje naast hem niet steeds hetzelfde was. Ik vertelde aan iedereen die het wilde horen dat Nelis 's winters het fort bewaakte en bijgevoerd werd in Artis en in Geuzenveld maar dat zijn trouwe echtgenote in Afrika overwinterde. 
Maar hij was al aan zijn derde partner toe toen de concurrentie hem omlegde.


Foto: Paul J. J. M. Koene


vrijdag 15 maart 2024

De drinker in de lente


De dokter belde. Het hartfilmpje was naar de cardioloog doorgestuurd en die deelde haar mening. Niks mis mee, die hartslag van mij, hoogstens wat traag. Deed ik soms veel aan sport?
Ik herinnerde me dat diezelfde opmerking al eens eerder was gemaakt, bij mijn intake in de kliniek, ruim dertien jaar geleden. Ook toen zal ik iets geantwoord hebben als: 'Nee, integendeel. Maar veel wandelen, en veel ademoefeningen, telt dat ook?'
Het bloedonderzoek was ook tamelijk bevredigend. Suiker goed, cholesterol aan de hoge kant maar niet alarmerend. Hetzelfde gold voor de leverwaarden, ALAT, ASAT en Gamma GT, u weet wel. De lever was misschien iets vervet en er was wat irritatie, maar zeker geen reden tot zorg.
Daar deed ik het niet voor - ik wilde, als kenner, harde cijfers. Die noemde ze. Ik was verbaasd. Volgens de geldende normen was ik nog niet eens een stevige drinker, met die bescheiden getallen, alle ruim onder de honderd. Dat was weleens anders geweest, in de woeste jaren voor mijn klinische opname, toen ik dagelijks dronk wat ik nu niet eens op een heel erg feestelijke gelegenheid red. 

In het grijze park overdacht ik deze toch wat onverwachte wending in mijn zondige leven. Ik had gedacht dat de afgelopen jaren van toenemende tolerantie en mijn huidige periodieke, zuiver recreatieve maar gulzige alcoholgebruik bestraft zouden worden door de uitkomst van het onderzoek en dat ik me gedwongen zou zien om mijn leven te beteren. Het beteren van mijn leven moest ik nu geheel op eigen kracht doen. Mijn lichaam protesteerde niet hevig, noodzaak was er niet. 

Er brak licht door. In maart kan de hemel zo mooi openwaaien en doorgang bieden aan een stroom van ongewend warm zonlicht. Bah, wat een calvinistische gedachte, zei ik tegen mezelf. Als ik een oprecht bourgondiër was zou ik alleen maar blij zijn. Waarom toch die ontevreden neiging, je leven te willen beteren? Ja, ik zou wat minder door de tv heen kunnen ouwehoeren op zondagavond, dat was waar.
Nog wat meer zon. Er kwetterde schril een heggenmus boven mijn hoofd. Lente werd het, hoe dan ook. En het leven was goed zoals het was. Ik ging op weg naar de vrijdagse witte Loire-wijn die ik uit mijn nieuwe quasi 17e-eeuwse roemer, gekregen op mijn verjaardag, zou drinken. De dokter verbood het niet. Mijn lichaam verdroeg het. Ik had er toch vooral plezier van. Mijn naasten accepteerden het.
Dus... als het hierbij blijft, wat is dan het probleem, huh?


De drinker in de lente


Het aards bestaan is slechts een droom - 
Wat maken we ons druk?
Ik drink totdat ik niet meer kan,
In ongestoord geluk.

En als ik niet meer drinken kan,
Gevuld van buik tot mond,
Dan val ik in een slaap die duurt
Tot aan de morgenstond.

Wat hoor ik als ik wakker word?
Een vogel in een boom.
Ik vraag hem of het voorjaar is –
Het is alsof ik droom.

De vogel kwettert: ja, het is
Al lente, sinds vannacht.
Ik slaak ontroerd een diepe zucht,
De vogel zingt en lacht.

Ik vul mijn glas opnieuw en zet
Het gulzig aan mijn mond,
En zing totdat de maan verschijnt
Aan ’t zwarte hemelrond.

En als ik niet meer zingen kan,
Dan is de slaap weer fijn -
Want wat gaat mij de lente aan!
Laat mij toch dronken zijn!

Hans Bethge, naar Li Bai (Li Tai Po)
Vertaling JPvS, uit "De Chinese fluit", Avalon Pers 2014
Omslag Rosanne van Spaendonck





zaterdag 9 maart 2024

Aragon online


In het donkere seizoen van het eerste Corona-jaar beet ik me vast in de vertaling van een reeks gedichten van Louis Aragon. Boekdrukker en uitgever Boris Rousseeuw had me de suggestie aan de hand gedaan. Heine was een inkoppertje geweest, gefundenes Fressen zoals de Duitser zegt. Aragon was andere koek. 
Ik kende de dichter nauwelijks. Het Frans was bij lange na niet eenvoudig, vooral niet omdat Aragon geen leestekens gebruikte. Een hoofdletter was het sein dat een nieuwe zin begon. Voor de rest moest je maar zien. Een modernistisch trekje in een oeuvre dat verder vooral zeer romantisch en lyrisch was.
Maar als gezegd beet ik me erin vast. Ik had mijn vaders meer dan vuistdikke Le Petit Robert en zijn tweedelige in rood linnen gebonden Van Dale. En er was tijd genoeg, toen. Alles lag stil. Ronkend de alexandrijnen scanderend zat ik achter mijn computer, glas wijn erbij, pijp in de mond (ik rookte toen tijdelijk weer).

Vorige week ben ik begonnen met het beschikbaar maken van de inmiddels uitverkochte bundels die ik met Boris uitgaf. Na Heine zet ik vandaag Mijn prachtig ongeluk, de Aragon-vertalingen, online. Als pagina op dit blog. Zie HIER. 
De illustraties die Rosanne destijds maakte worden nu in het bedoelde zwart weergegeven in plaats van in het zonnige oranje dat Boris ervoor gekozen had. Wij moesten daar toen erg aan wennen, om het zo maar eens te zeggen. Boris was een eigenzinnig man met een geheel eigen smaak. We gunden hem zijn excentrieke keuze overigens van harte want het boekje was een rijk versierd en liefdevol verzorgd objet d'art.


vrijdag 8 maart 2024

CONSULT


De huisarts wilde me weer eens zien. Ze zag dat ik nog steeds oxazepam kreeg voorgeschreven. Daar moesten we het eens over hebben.
Ik bereidde argumenten voor om het milde gebruik van benzo's te rechtvaardigen, want ik ben erg gesteld op mijn chemische achtervang, als het leven spanning en ongemak in petto heeft.
De assistente regelde een afspraak. Ik ben een ochtendmens, zei ik stoer door de telefoon, dus prima, half negen.

Na een snelle douche, een kop koffie en een stukje cake ging ik de straat op. Het was helderblauw weer maar venijnig koud. Ik voelde mijn longen en mijn ogen prikken. De griep was bijna over. Bijna.
Ik ging de praktijk binnen en meldde me bij de receptie. Ik hoefde maar even te wachten, dat is het voordeel van een matineus consult. De dokter (doortastend, vriendelijk, lang blond haar, fris-blauwe ogen) schudde joviaal mijn hand en keek me nieuwsgierig aan.
Hoe of het ging? Ik dacht aan de oxazepam en vertelde haar over de zorgen van de ouder wordende mens, over de stress van al die nare bouwwerkzaamheden om me heen en dat ik het laatste halfjaar vaak last had van benauwdheid en hartkloppingen.
Meestal houdt het paard zich koest als het wordt onderzocht. De galop breekt pas los als er geen dokter in de buurt is. Maar nu was het hart de bijzaak bij een ander consult.
Terwijl de dokter voorstelde mijn bloedruk te meten en mijn pols op te nemen merkte ik al dat het flink bonsde vanbinnen. Ik moest tweemaal twee vingers leggen op een metalen plaatje. Dokter opende op haar telefoon een cardio-App.
Hé, dat is raar, zei ze, er is een dubbele klop en dan een tijdje niks.
Ik vond dat helemaal niet zo raar. Ik kende het van mijn slapeloze uren. Een extrasystole heet dat, ik had het al eens gegoogeld. Dat de dokter, die ik hoog heb zitten, ervan opkeek bewijst eens te meer dat het hart zich normaliter koest houdt bij een onderzoek. Het was nu bij wijze van uitzondering op heterdaad betrapt.
De dokter keek niet bezorgd, en ik was het ook niet, maar ze vond het toch raadzaam om een hartfilmpje te laten maken. Ikzelf had al aan het lijstje af te vinken waarden van het jaarlijkse bloedonderzoek die van de lever toegevoegd. Je weet maar nooit, misschien dronk ik toch weer te veel. Ik opperde ook een prostaatonderzoek, maar daarvan was ze geen voorstander.
Ik kende dat standpunt van bevriende medici. De meningen zijn verdeeld onder de vakbroeders. Velen, waaronder dus mijn huisarts, betogen dat in de meeste gevallen een prostaatonderzoek alleen maar voor onnodige stress en ellende zorgt. Je maakt slapende honden wakker, of liever gezegd tumoren: wildgroei die meestal rustig en zonder schade te doen kan doorgaan tot op zeer hoge leeftijd brengt je het medische circuit in. Zoals mijn huisarts het zei: snij je negentigjarige mannen in plakjes, dan vind je altijd wel een stel tumoren daar.
Bovendien waren de uitkomsten van de test onzuiver. Een verhoogd PSA betekent lang niet altijd slecht nieuws, en slecht nieuws wordt lang niet altijd weerspiegeld in de gemeten PSA-waarde.
Ik kan je niet adviseren hierin, zei ze eerlijk. Ik zei dat ik het nog even zou aanzien. Cholesterol, suiker, nieren, lever, hart: voorlopig was dat wel weer even genoeg.

De oxazepam mocht ik houden. Altijd nog beter dan alcohol, zo'n pilletje, vond ze. Ik knikte dankbaar en zei maar niet dat ik van plan was er daar eentje op te gaan drinken.


Illustratie: Marten Toonder

zondag 3 maart 2024

Verder doen!


Natuurlijk ga ik door met vertalen. 'Verder doen!' mailde Boris me ooit. Zo mooi als hij ze kon afdrukken zullen ze waarschijnlijk niet meer in druk verschijnen, maar mijn vertalingen zijn niet te stuiten. Vertalen, ik heb het al vaak geschreven, is verslavend. Gisteren maakte ik een Nederlandse versie van een gedicht van Robert Frost. Ik was er tevreden over maar vandaag gooide ik het roer helemaal om. Nu ben ik écht tevreden. Morgen...
Ik weet niet wat Boris van Frost vond. De Liederen van de gestorven kinderen naar Friedrich Rückerts Kindertotenlieder waren drukklaar, maar nog niet ingeleverd. Hij wist nog niet dat ik speelde met de gedachte om Robert Frost als volgend slachtoffer te kiezen van mijn vertaaldrift. 

De mooie boekjes die ik met Boris maakte zijn uitverkocht. Hoogstens heb ik er zelf nog een paar voor een eventuele liefhebber. Vandaag heb ik een begin gemaakt met het digitaliseren ervan. Heine: De Lorelei staat nu als pagina op mijn blog. Onder mijn portret als u op de laptop kijkt. Voor de telefoonkijkers: boven, onder de titel van het blog, klikken op "verplaatsen naar".


Nog wat sneeuw


Er ligt nog wat sneeuw in een hoekje.
   Ik had bijna gezegd:
Een verweerd stuk papier door de wind
   Daar neergelegd.

Het zit vol zwarte spikkels die
    Letters konden wezen,
Het nieuws van een dag lang geleden - 
   Toen al ongelezen.
                      
               ***
 
A patch of Old Snow

There's a patch of old snow in a corner
     That I should have guessed
Was a blow-away paper the rain
     Had brought to rest.

It is speckled with grime as if
     Small print overspread it,
The news of a day I’ve forgotten -
     If I ever read it.


Robert Frost, 
 © vertaling JPvS


vrijdag 1 maart 2024

In memoriam Boris Rousseeuw


Ik kwam van de tandarts waar ik een ontstoken kies had laten trekken. Tien uur 's ochtends. Het regende een beetje. Ik wist precies wat ik met de dag ging doen. Mezelf zo goed mogelijk verdoven, met pillen eerst, en in de namiddag met een stevige rode wijn. Verder niets. Ingesponnen in een cocon van dragelijke pijn de tijd laten verstrijken. Thuis ging ik op bed liggen. De katten kwamen er meteen bij. Uit de huiskamer klonk het lispelen van water. We hebben ons laten verleiden tot een keramische drinkbak met een fonteintje. Het deed me denken aan de cd die ik vroeger opzette in tijden van stress: Echoes of Nature. 'Birds at dawn', 'rainforest at night', beekjes en branding, dat werk. Op repeat. Het idee kwam van Geerten Meijsing, die een plaat met tsjirpende cicaden had, om zich nog een beetje in Italië te voelen.
Ik scrolde langs de media. Insta, FaceBook. Opeens was daar die rouwkaart. Boris Rousseeuw. Dat kon niet waar zijn, ik had hem pas nog gezien. In een kinderlijke impuls sloot ik mijn telefoon en zette hem opnieuw aan. Het bericht was er nog, Boris was nog steeds dood. Een golf van verdriet sloeg door me heen.

Ik leerde Boris kennen via Geerten. Hij zou een bibliofiele uitgave verzorgen van de Sonetti lussuriosi van Pietro Aretino, te vertalen door Geerten en mijzelf. Ik geloof niet dat Boris mij wantrouwend bezag, maar enigszins scheef was de verhouding wel. Ik werd naar mijn gevoel toch vooral gedoogd omwille van mijn bekende vriend. We lunchten bij Geerten, signeerden de katernen. Boris deed zijn beroemde Komrij-imitatie, die ik nog vaak zou horen. Zijn Vlaamse tongval verruilde hij moeiteloos voor de krassende hete aardappel van de Winterswijkse dichter.
In het kielzog van de geslaagde Italiaanse sonnetten was Boris zo goed om een boekje uit te geven met een 'correspondentie in haiku' tussen Robert Eksteen en mijzelf. De weg van de nap. Een kleinood in een schuifdoosje, met prentjes van mijn dochter Rosanne, die Boris met engelengeduld inkleurde met waterverf. 
In de jaren die volgden zag ik hem zo nu en dan, als hij in Amsterdam moest zijn. Op een boekenbeurs of in een café. Helemaal op mijn gemak was ik die eerste tijd nooit. Hij sprak over de ins en outs van een milieu waarmee ik niet erg vertrouwd was. Alleen mijn vriendschap met Geerten was een punt in mijn voordeel, want Boris bewonderde hem. Onze gesprekken openden meestal met de vraag: Hoe is het met...?

Onze omgang veranderde toen hij had ingestemd met de uitgave van mijn Heine-vertalingen. In 2020. We correspondeerden uitgebreid over de inhoud. Boris had smaak en dacht mee. Ik leerde toen een paar kenmerkende trekjes van hem kennen. Als ik niet duidelijk een vraag stelde, antwoordde hij niet. En hij was gul met complimenten, net zoals hij het eerlijk zei als iets hem niet beviel. Oprecht en integer, die indruk maakte hij. Misschien een tikje wereldvreemd, want de wereld hangt van gevlei, compromis en goede tact aan elkaar en aan zulke sociale smeermiddelen deed hij niet. In plaats daarvan hanteerde hij een soort rustige, ouderwetse wellevendheid.  
Al snel in onze correspondentie kwam hij met het verontrustende bericht dat hij leed aan myelofibrose. Hij was van nature optimist, zei hij, maar ik moest er rekening mee houden dat de Heine-bundel later dan gepland zou verschijnen, of misschien wel helemaal niet. Over zijn ziekte was hij open en tamelijk laconiek, althans naar buiten toe. Met een beetje geluk kon hij nog een poos mee maar zeker was dat allerminst.
We vierden het verschijnen van De Lorelei en andere gedichten met een etentje in zijn tuin aan de rand van het bos. Ballekes in tomatensaus, patatten, daar was hij goed in. We dronken zijn favoriete wijn, een Colombard uit Gascogne, licht en verkwikkend. Kikkers kwaakten in de vijver, de zon scheen uitbundig, en aan ziekte dacht niemand tenzij het Covid was. Kluizenaar Boris had me dapper een hand gegeven, zijn vrouw Martine hield zich maar liever aan de richtlijnen. 
Na Heine kwam, op zijn verzoek, Louis Aragon. Daarna Eichendorff en Hesse. Bij een volgende warme lunch waaierde het gesprek uit naar gemoedelijke regionen. Mijn vriendin herkende een collega tuinier. Literatuur en schrijvers maakten plaats voor mispels en kweeperen, de spechten in de boom, alle drie de soorten, bont, zwart en groen. Portugal, waar zijn stiefdochter woonde. En onze kleinkinderen, want hij was juist bompa geworden en ik was voor de tweede keer opa geworden in de nacht voorafgaande aan ons Heine-etentje.

Het voorbehoud verdween naar de achtergrond en ik begon in het volste vertrouwen aan een vijfde deel met vertaalde gedichten. Friedrich Rückert. In mei zou hij eraan beginnen. Maar Liederen van de gestorven kinderen zal niet verschijnen.
Ik mis een eigenzinnig, goedlachs, geestig, erudiet, beminnelijk mens, een geduldig en precies ambachtsman, een kunstenaar en een levensgenieter. Een mens zoals er geen tweede is.


Boris Rousseeuw: 1 november 1959 - 27 februari 2024


vrijdag 23 februari 2024

TUCCI


Ik kijk naar een kookprogramma waarin de acteur Stanley Tucci door Italië reist op zoek naar de werkelijke keuken van dat land. Ik draag Tucci een warm hart toe sinds de film Big Night (1996). Daarin speelt hij een jonge restauranteigenaar die verder wil komen in de wereld. Hij wordt daarbij geholpen én gedwarsboomd door zijn geniale maar introverte oudere broer, die achter de kachel staat. Gehólpen door de geweldige kwaliteit van diens kookkunst, gedwársboomd door zijn principiële weigering om zich aan de Amerikaanse smaak aan te passen.
Gratis spaghetti als side dish bij alle gerechten, belooft de kaart. De klanten staan erop, ook als ze een risotto bestellen. Risotto is de glorie van de noordelijke keuken en de oudere broer stelt er een eer in om die zo geduldig en liefdevol mogelijk te bereiden. Spaghetti erbij serveren is voor hem niets minder dan een godslastering. Uiteindelijk zwicht hij uit liefde voor zijn broertje. Het loopt niet goed af. Noch ambitie noch starheid loont, lijkt de film te willen zeggen. Die eindigt met een in real time gebakken omeletje na een tumultueuze nacht. De broers slaan de armen om elkaar heen en eten zwijgend. De American dream is voorbij.
Tony Shalhoub, die de oudere broer Primo speelt, is van Libanese afkomst. Tucci, als Secondo, is van beide kanten Italiaans. Uit het zuidelijke Calabria komen zijn ouders. In de serie Stanley Tucci: Search for Italy praat hij voornamelijk nasaal Amerikaans, maar misschien is dat omwille van het kijkende publiek, want in onderonsjes met de geïnterviewde koks vloeit er een misschien wat simpel, maar in elk geval authentiek klinkend Italiaans uit zijn mond. 
Tucci is in Napels en daalt af naar de Amalfitaanse Kust. Daar bezoekt hij Peppino die een pasta bereidt met courgettes, zó heerlijk, zó goddelijk, dat Tucci hem al jaren vergeefs probeert na te maken. Het geheim blijkt te schuilen in het frituren in liters olie van de zucchini en die vervolgens een nacht in de ijskast te laten rusten alvorens ze verder te bewerken. Verder gaat er niet zoveel bijzonders in. Ja, een klontje boter, dat Peppino's zuster hem destijds had verzwegen. Basilicum, als je wilt. En een mengsel (70/30) van Parmezaan en Pecorino. Of was het Provolone?
De kok monteert spaghetti, zucchini en kaas tot een geheel. We zien de stralend blauwe lucht en de glanzend blauwe zee erachter. Tucci proeft en omhelst de kok, zoals dat gebeurde in Big Night en zoals dat inmiddels gewoonte is in kookprogramma's. Hij noemt het de beste pasta van zijn leven, nee sterker: zijn leven zal nooit meer hetzelfde zijn hierna.
Ik herinner me een soortgelijk simpel gerecht dat de moeder van Beniamino, onze gastheer in Vico Equense, ooit maakte, toen we daar optraden met onze Napolitaanse liederen. Eind jaren negentig. Ze opende de provisiekast en liet me de voorradige soorten pasta zien. Ik mocht kiezen. Scelga Lei, zei ik beleefd. Kiest u maar. Het gerecht maakte niet veel indruk. Ik liefhebberde al een tijd in de Italiaanse keuken en vond deze pasta met courgette en room niet heel interessant, in tegenstelling tot haar fantastische gnocchi en haar zondagse kip met aardappels uit de oven. Nogal zout ook. Ik heb haar niet omhelsd want ik ben geen Italiaan.
Maar Tucci's enthousiasme blijft hangen. Ik heb vandaag pecorino en parmezaan gekocht, goede olie, takjes basilicum en dure spaghetti. Straks ga ik aan de slag. In de hoop dat mijn leven daarna nooit meer hetzelfde zal zijn. 


zaterdag 17 februari 2024

Bosoponthoud, een besneeuwde avond


Ik ken de heer wel van dit woud.
Hij heeft zijn huis in ’t dorp gebouwd
En ziet me dus niet stoppen om
De sneeuw te zien die valt op ‘t hout.

Mijn paardje vindt me zeker dom
Dat ik juist hier tot stilstand kom,
Zo ver van huis zonder gezel,
Met vorst en duisternis alom.

Hij rinkelt vragend met zijn bel:
Is dit de goede halte wel?
De wind blaast zachtjes vlokken aan
Die dansen in geruisloos spel.

Zo heerlijk stil is deze laan,
Maar ik heb nog een afspraak staan,
En voor ik slaap nog ver te gaan,
En voor ik slaap nog ver te gaan.

***

Stopping by Woods on a Snowy Evening

Whose woods these are I think I know. 
His house is in the village though; 
He will not see me stopping here 
To watch his woods fill up with snow. 

My little horse must think it queer 
To stop without a farmhouse near 
Between the woods and frozen lake 
The darkest evening of the year. 

He gives his harness bells a shake 
To ask if there is some mistake. 
The only other sound’s the sweep 
Of easy wind and downy flake. 

The woods are lovely, dark and deep, 
But I have promises to keep, 
And miles to go before I sleep, 
And miles to go before I sleep.

Robert Frost


Illustratie: Sneeuwlandschap met bomen en rotsen, Gustave Courbet (1819-1877)

vrijdag 16 februari 2024

Lof van Leiden

Om de verjaardag van mijn vriendin te vieren hadden we een kamer in Leiden geboekt. 
Ik heb vaak in Leiden opgetreden maar kende het toch slecht. Als je ergens iets moet doen waarvoor je nerveus bent kijk je niet zo goed om je heen.
We lieten de auto net buiten het historische centrum achter in een parkeergarage. Al snel na onze binnenkomst door de Morspoort viel ons op hoe kleinschalig alles hier is. Grote naam, kleine stad. Ik had me voorbereid op een eindje lopen maar we waren in luttele minuten bij ons hotel aan de Beestenmarkt. 
Hier leek Leiden een beetje op een kleiner zusje van mijn geboortestad, met dat grauwe water, die Aziatische eethuizen, die rondvaartboten. Een rustig zusje dan wel. Maar toen we op zoek gingen naar het Stadsbrouwhuis voor hipsterbier en bitterballen en een fijne bistro bij de Pieterskerk voor het culinaire vervolg, en we de eilanden doorkruisten die gescheiden worden door Oude en Nieuwe Rijn en het voormalige veenriviertje Mare, moesten we aan Delft denken en aan Dordrecht, maar niet aan Amsterdam. Alles was hier zowel intiemer als monumentaler, beter opgeknapt, minder verloederd, minder verdronken in voortdurende verbouwing, kalmer, beschaafder. Levendig toch, en zeker niet museaal. Maar niet vertrapt door eindeloze hordes toeristen. Een plaats om in te wonen. Geen stenen object om geld aan te verdienen.
We dwaalden door de geschiedenis. Genoten van de sfeer en de architectonische details. Werden gul en hoffelijk bediend. De nacht aan de Beestenmarkt was onverwacht stil. Leiden sliep en liet ons slapen.

De volgende morgen gingen we na een ontbijt bij de voortreffelijke Stadsbakkerij Water & Bloem op weg naar het Rijksmuseum voor Oudheden om de tentoonstelling Het jaar 1000 te zien. Het regende een beetje maar de zon stond op doorbreken. Ook op klaarlichte dag trof ons de intimiteit van de Leidse binnenstad. Achterafsteegjes zo smal en schoon (in Amsterdam zou je door troep moeten waden, van kots en condooms tot etensresten, gebroken glas en gebruikte naalden) dat ik me waande in de middeleeuwen zoals ik me die voorstel als ik romantische poëzie lees. 'Hier wil ik wonen,' zei ik. 'Aan deze steeg.'



dinsdag 13 februari 2024

VOGELAAR


Er stond nog een auto geparkeerd langs het kronkelende en doodlopende polderweggetje. Toen we uitgekeken waren bij de vogelhut aan het Kerkemeertje waar zoals gebruikelijk alle vogels zich goed hadden verstopt, - verrekijker jongens, wegwezen! -, en we richting Uilenbosje gingen, zagen we hem zitten op het bankje dat uitziet op dat wild begroeide moerassige landje. Een man met een bril en een muts, stevige laarzen, en een toeter van een camera voor zijn borst. Een vogelaar.
We groetten elkaar. Mijn kijker verried me als een soort collega, dus ik vroeg of hij nog wat gezien had. 'Niet veel,' zei hij, 'alleen een vlucht kramsvogels.'
Ik herinnerde me de zwerm die ik zojuist had zien passeren en die ik in de gauwigheid niet had kunnen thuisbrengen. 'Flinke groep?' vroeg ik. 'Ja, een stuk of dertig wel.' 
Hij was duidelijk verder dan ik. Ik had zelfs nog even aan spreeuwen gedacht. Maar ik mocht dit toch wel als waarneming noteren, vond ik. Gevalideerd door een kenner nog wel.
Terwijl we wat over uilen praatten - er moesten hier ransuilen zitten, beweerde een informatiebord, maar hij had ze nog nooit gezien - zag ik achter zijn rug iets bewegen in de dorre struiken. Ik richtte mijn kijker en kreeg het bruine beestje in het vizier. 'Een heggenmus,' zei ik met de achteloosheid van een door de wol geverfd vogelaar. Mijn collega draaide zich om en knikte. 'Ja, mooie beestjes toch altijd.'
Het voelde als een blijk van erkenning.


vrijdag 9 februari 2024

JONGENSKAMER

Gistermorgen vroeg, in halfslaap - het was nog donker - stond ik weer in de gang waaraan mijn jongenskamer lag. Daartoe was ik de smalle trap afgedaald.
Ons huis lag op de eerste verdieping van een portiekflat. Op de begane grond waren de fietsenboxen. Achter die fietsenboxen was nog een woonlaag, grenzend aan de achtertuin, en alleen te bereiken via die binnentrap vanaf de eerste etage.
Het was daar zeldzaam veilig. Mijn kamer was de middelste van drie. Rechts naast me was mijn vaders studeerkamer, die begrensd werd door de rechter buitenmuur van het gebouw. Er liep alleen een fietspad langs. Links was de kamer van mijn zusje, de enige met openslaande deuren die toegang gaven tot het verwaarloosde tuintje dat door een hoge heg werd omzoomd. In mijn rug, als ik voor de deur van mijn kamer stond, werd ik gedekt door gangkast en badkamer met daarachter, ongezien en eigenlijk ook ongeweten, de blinde boxen. Vanuit mijn raam, waartegen bij herfstwind de takken van een ongesnoeide rozenstruik zwiepten, keek je over de heg heen naar de toppen van de bomen die op het plantsoen in het midden van een rotonde stonden. Op de Slotermeerlaan was 's avonds laat nog maar weinig verkeer. Westoever, dat niet veel later President Allendelaan zou gaan heten, was nog niet de drukke verbindingsweg met Osdorp die het nu is. Geel lantaarnlicht scheen hoogstens op een enkele fietser, een eenzame auto, een late wandelaar met hond. 
Zo had ik mijn eigen, door een gevelconvector warm gehouden, Hobbithol. Boven mij waakten mijn ouders. De wereld achter de gesloten gordijnen was gehuld in soliede duisternis. Wat er aan onrust bestond drong hier beneden niet door. 

Dat ik zo intens aan mijn jongenskamer op het Immanuel Kanthof moest denken vond ik niet zo vreemd; ik ben druk bezig de verhalen te corrigeren die zijn ingeleverd voor onze jaarlijkse bundel Tussen Andreasplein en Zwarte Pad, en daarin staat zoals ook in de eerdere edities veel te lezen dat verband houdt met mijn jeugd; veel nostalgie; veel topografie - vergeelde kaarten van straten die niet meer precies zo bestaan.
Wat me wel verbaasde was de manier waaróp ik me mijn thuis van de vroege jaren zeventig herinnerde. Meestal denk ik aan mensen en gebeurtenissen. Meestal zie ik die vanuit een afstand. Nu dacht ik alleen aan de plaats. En ik dacht er niet echt aan, ik was er. Alles strekte zich in 3D, bijna tastbaar, rondom me uit. 
De herinneringen aan mensen en gebeurtenissen hebben al snel de neiging vermengd te raken met emoties - onbegrip, schaamte, spijt. Ik neem ze waar, vanuit mijn verre afstand in de tijd, die dingen van toen, en heb er een oordeel over. Associaties woekeren, van de ene naar de andere ongemakkelijke herinnering reis ik. Vragen rijzen van het soort waarop Google geen antwoord weet. Hoe het precies ging toen, wat het verband was tussen al die losse eindjes ervaring. 
Nu was er niets van dat alles. Ik kon zelfs, na even wat wakkerder te zijn geweest, weer teruggaan naar die gedroomde kamer van toen. Die wachtte stil op mij, zonder mensen en zonder gebeurtenissen, nog lauw, gestold in de tijd. 

Jammer is wel, na zo'n verblijf in de knusse holen van een gestold en niet meer aan verandering onderhevig verleden, dat de echte wereld onherroepelijk tegenvalt; in eerste instantie doet ze onwerkelijk aan en vervolgens, als je eenmaal gewend bent, lijkt ze angstaanjagend chaotisch, vluchtig en voorbijgaand. 

Naschrift: En de denkmachine gaat weer aan. Die probeert redenen te vinden voor deze staat van genade. Misschien was het wel, oppert hij, doordat mijn dekbed precies de goede temperatuur had die koude morgen: zeer behaaglijk, maar net niet te warm.

En natuurlijk dit : (hoe kon ik het vergeten!) Afgelopen zaterdag was ik wezen wandelen in het Ruige Riet (voorheen Vogeleiland). Daarna reed ik nog even door mijn oude buurten Geuzenveld en Slotermeer. Ik zag dat ze bezig waren de Filosofenbuurt op te knappen. Geen sloop gelukkig, maar grondige renovatie. De meeste flats waren al klaar, het Kanthof nog niet. Overal zonnepanelen op de rode dakpannen, luxe nieuwe glaswanden, nieuwe appartementen met dakkapelletjes waar de zolders waren geweest.



vrijdag 2 februari 2024

WERKZAAMHEDEN


De lezer weet wat ik me allemaal in mijn hoofd gehaald heb. Ik was een schoolvoorbeeld van hoe het niet moet. In plaats van een afwachtende houding aan te nemen doorleefde ik telkens de ergste scenario's. Natuurlijk, ik zei wel steeds 'we zien het wel', maar dat was bluf. In werkelijkheid was het in mijn hoofd alvast een geweldige herrie en een bende. Drilboren dreunden oorverdovend, de katten zaten doodsbang weggekropen in een hoekje, bouwstof benam me het zicht, mijn zenuwen stonden op knappen maar weggaan durfde ik niet, iemand moest op huis en gedierte passen. 

Als excuus voor deze paniekerige aanstellerij kan ik opvoeren dat ik nu al een jaar overlast heb van bouwwerkzaamheden bij de buren. Sloop, renovatie, re-renovatie. Hordes luidruchtige bouwvakkers die mijn fort bestormen van alle kanten. Blijkbaar is er een grens aan wat je kunt hebben en treedt er daarna een soort overgevoeligheid op, noem het een allergie. Getraumatiseerd door die paar keer dat het echt heel erg was schrik je van het minste geluid.

De boven mij gestelde woningbouwkundigen hadden in hun wijsheid besloten dat twee voze badkamerwandjes de boosdoeners waren. Hun loszittende tegels waren de nieuwe oorzaak van de lekkage bij de onderbuurman. Het afvoerputje was uit de gratie geraakt als hoofdschuldige. Dat het hun ernst was hoorde ik aan de zakelijke toon van de anders zo joviale receptioniste van het bouwbedrijf. Er werd geen afspraak gemaakt - de werkzaamheden begonnen op 31 januari, 's ochtends vroeg. Geen overleg; als ik niet thuis was kon ik de sleutel overhandigen.
Oei. Dat klonk naar het ooit zo gevreesde en allengs verdwenen scenario van de totale renovatie van het sanitair, met alle forse ongemakken van dien. Ik hield het hoofd koel maar de dag voor de 31e was ik merkwaardig mat en die nacht sliep ik slecht. De wekker was gezet, na acht uur kon ik niet meer naar de wc. Douchen kwam later wel weer eens.

Om acht uur zaten we klaar, mijn dochter en ik. De katten waren in de huiskamer opgesloten met hun brokjes en kattenbak. Om negen uur werd er aangebeld. Hij kwam met lege handen boven, de knappe donkere jongen die de wanden zou slopen. Hij trok het beschermende plastic los van de muren, maakte er een reusachtige prop van en nam die mee toen hij naar de auto ging om zijn spullen te halen. Even later was hij terug, met een plastic kuip, een stoffer en blik, een beitel en een rubberen hamer.
Een rubberen hamer? Waar waren de drilboren? Hij begon een beetje te tikken en te kloppen. Tegel na tegel viel. De katten hadden eerst nog vanuit hun ligplaatsen naar de gesloten deur gestaard, waarachter vreemde dingen gebeurden, maar al snel sliepen ze in. Een uurtje later was het gedaan.
De rest van de dag leed ik aan wat mijn vriend De dwarse man om veel ernstiger redenen teleurluchting doopte: ik was blij dat het zo weinig voorgesteld had, maar ik was ook beroofd van de heroïek die me ten deel zou zijn gevallen als het érg zou zijn geweest, en het eindelijk voorbij was. Daar zat ik met de rest van de dag. Een enorme zee van tijd onder een wolkeloze hemel.


De volgende dag kwam de stukadoor. Een elegante, hoofse jongeman die Nederlands sprak met een vaag Amerikaans accent maar door zijn mobieltje stromen Turks de wereld instuurde. Het mengen van het cement maakte ongeveer zoveel herrie als mijn staafmixer als ik de woensdagse 'groene soep' bereid. Ook hij had een uur nodig, niet veel meer, om de gestripte wanden te voorzien van een strakke laag waterafstotende specie.

Vanmorgen was het beurt aan de tegelzetter. Ha, daar was Gimli weer! Puffend kwam hij boven met zijn zware last, hij mocht vanavond de sportschool overslaan, grapte hij. Hij telefoneerde niet eens. Afgezien van het moment dat hij een gat in een tegel moest boren voor de douchekraan sliepen de katten blasé door zijn werkzaamheden heen. 

Nu maandag nog de loodgieter, die de douche opnieuw moet bevestigen, als de tegels gedroogd zijn. Het zal fijn zijn om weer eens lekker onverantwoord heet en lang te douchen.
En dan is het wachten natuurlijk op verdere rampen. 


vrijdag 26 januari 2024

ROMMELPARADIJS

Bij 't Rommelparadijs van de gebroeders Lekx aangekomen blijkt dat gesloten. Het staat met ongeschoolde letters op een wit bord aan het hek, naast het plaatje van een herdershond met hier waak ik. Dat is een tegenvaller. Ik had nog juist gisteren geverifieerd of deze uitdragerij eigenlijk nog wel bestond. Gelukkig heeft hetzelfde internet me geleerd dat er een gelijknamig filiaal is, een paar dorpen verderop, in Noord-Scharwoude. Daar parkeren we tien minuten later voor de deur van een morsig gebouw aan de Handelskade. Te koop, staat erop. De inboedel ondergaat een grandiose uitverkoop zegt een stoepbord; wat er resteert gaat naar de andere vestiging, horen we later. De bouwvallige loods zal wel eerder te sloop zijn dan te koop.

De vier vooroorlogse eetkamerstoelen die mijn dochter zocht zijn gauw gevonden. Het is hier geen kringloop, je vindt er geen witgoed, geen schone maar muffe kleren, geen broodroosters, stofzuigers en cd-spelers. Het is een brocante, bric-à-brac: de inhoud van een paar Franse vlooienmarkten is vrij ordeloos over de ruimte verspreid. Een stoffig universum van krullerige, ouderwetse, donker-houten meubels, schemerlampen, huisraad, serviezen en sierobjecten uit oma's tijd. Mijn oma, wel te verstaan, voor ze haar inboedel in de jaren zestig moderniseerde. Geen groter contrast denkbaar dan met de lege polders onder loodgrijze luchten waardoor we aan zijn komen rijden. De intieme, huiselijke overdaad met krappe loopruimte voor de snuffelaars is troostrijk na al die leegte.
Ik zie een lief schemerlampje, het mag mee. De boekenkasten schenk ik niet te veel aandacht, want mijn eigen schappen puilen al uit. Maar mijn hand tast naar een dik boek nog voor mijn geest er iets bijzonders aan heeft gezien. Een hele jaargang vroege Donald Ducks, ingenaaid en in halflinnen gebonden. Ik blader erin en voel een golf van nostalgie me overspoelen. Ik sta op het punt om de magische wereld van mijn vroege kindertijd opnieuw te beleven, dat belooft dit dikke boek me. Vijf euro, geen geld voor zo'n tijdreis. Bij het afrekenen van onze aankopen worden die euro's me ook nog eens geschonken wegens die grandiose uitverkoop. 

In bed googel ik mijn aanschaf. Het boek blijkt zo'n honderd euro te doen op diverse veilingen. Ik leg het op mijn borst en sla het open. Er warrelt wat stof op. Van dat herbeleven van de jeugdige betovering komt natuurlijk niets terecht - ik blijf, ondanks de regen die tegen het raam tikt, gewoon met mijn eigen oude ogen kijken en zie een kindertijdschrift met stripverhalen in pasteltinten, gelardeerd met de wetenswaardige rubriekjes waarmee men toen de jeugd dacht te vermaken.
Maar ik geniet van de slordig ingekleurde plaatjes van Carl Barks, en het Donald Duck-verhaal waarmee het eerste nummer (7 januari 1961) opent amuseert me. Er woedt een sneeuwstorm boven Duckstad. Er dreigt een botsing tussen twee losgeslagen treinen. Professor Cosinus wordt benaderd om hulp maar zijn telefoon doet het niet en de stedelijke elektronische rekenmachine (een kamerbreed en torenhoog geval vol knipperende lichtjes) is ook al uitgevallen. Niet getreurd! De ijverige en briljante neefjes Kwik, Kwek en Kwak berekenen met behulp van hun schoolboekjes het precieze tijdstip en de exacte plaats van de botsing, en Oom Dagobert gooit met een vloot helicopters op het juiste moment een berg matrassen tussen de neuzen van de aanstormende treinen.
En achterin begint het nieuwe Tom Poes-verhaal van dat jaar, Tom Poes en de jonge schicht. Prachtig getekend, vintage Toonder. Dat figuurtje van die tot leven gekomen bliksemstraal heb ik sindsdien misschien wel niet meer onder ogen gehad. En heel eventjes vang ik een flits op van wat ik er als vierjarige in moet hebben gezien.