dinsdag 31 maart 2020

Andere tijden


Naast alle bange spanning hing er toch ook een vitale opwinding in de lucht, de eerste weken. Een soort macaber ijsvrij was het, een angstig feestje zelfs, nu en dan. Nooit heb ik mooiere wandelingen gemaakt door Amsterdam, nooit heb ik meer genoten van de negentiende-eeuwse architectuur van mijn buurten, de gevels stil fonkelend in de zon, precies uitgetekend tegen de blauwe hemel, zonder afleiding van verkeer, gemotoriseerd of te voet. Ik schreef een dagboekje. Eerst om de paniek vorm te geven, maar al gauw omdat het lekker was om te schrijven en ik alle tijd had. Het werk ging ook goed: zonder afleiding was ik enorm gefocust, ik vloog door de scheurkalender in wording heen, een nieuwe mis voor mijn kerkkoor stond al heel snel in de steigers.
Gisteravond merkte ik dat het over was. De middagborrel die ik me in die uitzonderlijke dagen had gegund was weer uit de agenda geschrapt, de droge dagen werden weer geteld. Ik had het korte journaal al gezien en dat was genoeg ellende voor vandaag, dus om acht uur zocht ik de BBC op. De Hairy Bikers trokken op hun motoren door een groen en zonnig Calabrië, bereidden op fotogenieke plekjes hun gerechten uit de cucina povera, de armeluiskeuken, daarbij geassisteerd door de lokale bevolking. Worst van varkensvet en rode pepers, een frittata met heel veel ui en verder niets. Iedereen kuste elkaar, liep gearmd en zat dicht tegen elkaar aan op bankjes. Het was duidelijk een programma van voor de pandemie.
'Ach, arm Italië,' zei ik tegen mijn dochter, die anderhalve meter verderop haar pasta zat te eten. 
Er was zo'n scherpe lijn getrokken in zo'n korte tijd. Dit leek een vooroorlogs programma, en dat was het ook. Het riep heimwee op naar een andere wereld, onschuldiger, met al haar toch zo ernstige problemen.
'Ach pap, dit duurt niet eeuwig. Het gaat ooit weer over,' zei mijn dochter opgewekt. 'En als het voorbij is, wil ik weer eens naar Italië, het is te lang geleden.'
'Je hebt natuurlijk gelijk,' gaf ik toe. Ik hield mijn apocalyptische gedachten maar voor me, en deed mijn best om te zien wat zij blijkbaar zag, toen ze dat zei: andere tijden.


donderdag 26 maart 2020

OP SLOT (10, slot)


Dag 10.

Omdat de koffie bijna op is besluit ik een andere wandelroute dan anders te nemen. Via de Aldi, om de Markus Dark Roast 100 % arabica te halen die ik in de Harz heb ontdekt. Ik kan dan meteen een paar flessen Grüner Veltliner meenemen. Op een bankje aan de Jozef Israëlskade strijk ik neer. De zon schijnt vol, er staat een lichte wind, diamantgruis springt fonkelend over het water. Ik neem de tijd om een artikel te bepeinzen dat ik vanochtend in De Volkskrant heb gelezen. Ira Helsloot, hoogleraar Veiligheid, stelt, niet voor de eerste keer, dat de drastische aanpak van de crisis zwaar overdreven en zelfs contraproductief is. Eerder had hij de Italiaanse aanpak 'het stomste wat je kon doen' genoemd, en de scholensluiting 'irrationeel'.  Hij gooit er deze keer een hoop cijfers tegenaan, maar het voornaamste geschut dat hij naar voren duwt is dit doemscenario: ons kortetermijndenken is gemotiveerd door lofwaardige gevoelens van medemenselijkheid, dat wel, maar niet door gezond verstand. Want: er zullen aan het einde van de rit misschien minder mensen bezweken zijn aan corona dan het geval zou zijn bij lichtere maatregelen - maar de economie zal uitgeput op zijn gat liggen en daarmee ons toch al zo kwetsbare zorgstelsel. Op lange termijn zullen er dus veel méér mensen sterven dan anders. Het is ogenschijnsel een dapper, dwars en nuchter artikel, maar terwijl ik het overdenk daalt er een dof gevoel op me neer. Zou het dan echt allemaal voor niks zijn, deze lockdown? Dat is een nare gedachte.

In de Aldi maait een grote gelaarsde man met zijn armen rond, terwijl hij beurtelings giechelt, zingt en met rauwe bulderstem half verstaanbare dingen roept. De caissière zegt dat hij een boodschappenkarretje moet nemen, wegens de verplichte afstand. Anders mag hij de winkel niet in. Als hij dat eindelijk met veel hoge giechels heeft gedaan danst hij weer luidruchtig verder, het karretje ergens achterlatend. Weer wordt hij tot de orde geroepen. Hij krijgt een winkelverbod als het zo doorgaat, zegt ze streng. Hij schuift zijn grote zonnebril omhoog en roept dat ze Respect! moet hebben, Respeeeect! Nee, ik heb geen respect voor jou, zegt de kleine caissière. De manager, een jongeman met een rossig sikje wiens ronde hoofd tot halverwege de borst van de roeper reikt komt erbij. Hij probeert het met redelijkheid en charme. Ik ruik zijn angst en verlaat haastig de Aldi. In scenario Helsloot zal ik hier misschien ooit mijn karige boodschappen moeten doen, leunend op een knoestige stok, want rollators zijn er alleen nog voor de rijken. Maar tot die tijd besluit ik er niet meer te komen.

Ik sluit dit dagboekje af met een citaat dat dezer dagen op internet rondwaart. Het is uit het tweede hoofdstuk van De reisgenoten, deel I van In de ban van de Ring, J. R. R. Tolkien. In de vertrouwde vertaling van Max Schuchart waarmee mijn generatie is opgegroeid.

'Ik wou dat het niet in mijn tijd behoefde te gebeuren,' zei Frodo.
'Ik ook,' zei Gandalf, 'en dat geldt voor allen die in een dergelijke tijd leven. Maar die beslissing is niet aan hen. Het enige dat wij moeten beslissen, is wat wij zullen doen met de tijd die ons is gegeven.'


dinsdag 24 maart 2020

OP SLOT (9)



Dag 8.

Het gevoel dat alles onwerkelijk is wat er gebeurt. Vooral de vorige week was dat sterk. Maar geleidelijk begin het te wijken voor een soort van acceptatie. Het innerlijk verzet tegen deze bizarre crisis neemt af.
Maar op sommige momenten... Gisteren nog wandelde ik met mijn vriendin door de polder. Op flinke afstand van andere wandelaars. Er sneed een koude wind door de blauwe hemel, we hadden mutsen op. Rare mutsen, maar dat gaf niet, ijdelheid telt nu niet; iemand zei op internet, aan het eind van deze periode zullen we ieders echte haarkleur leren kennen. Het was stil en prachtig aan het meer in de Eilandspolder, maar die koude oostenwind gaf alles nog een soort passende dramatiek. Toen ik vanmorgen terugreed naar de stad was de wind gaan liggen. Mijn vriendin had me fruit en vitamines gevoerd en ik voelde me goed, zelfs het zweempje neusverkoudheid was verdwenen. De dorpjes met de rode daken en de groene gevels lagen als speeldgoedstadjes in het groene landschap, lieflijke fantasieën uit Madurodam. Het nieuws die morgen was, naar omstandigheden, nogal mild geweest. En dan komt opeens dat gevoel, dit kan niet waar zijn. Straks komt Rutte op tv om te vertellen dat het allemaal maar een boze droom was, en dat we weer gewoon verder kunnen gaan met onze levens. Dat zijn gevaarlijke momenten, dat zijn de momenten waarop groepen mensen door een lentegevoel overmoedig worden en met z'n allen naar strand of bos gaan, of toch maar een feestje gaan vieren.
Vanavond geeft Rutte een persconferentie. Ik vrees het ergste. Misschien zal ik mijn vriendin een tijd niet meer kunnen zien. Ik ben  niet rancuneus, maar ik zal dat toch voor een deel wijten aan de ontkenners.

Dag 9.

Going to the mattrasses

Het viel mee gelukkig. Ik mag nog naar de polder. Maar tot 1 juni geen... niks! Dat betekent dat het jaarlijkse familie-uitje met Hemelvaart niet doorgaat, dat vind ik eigenlijk nog het ergst. Ach, het betekent zovéél. Voor mij, man van steeds kleinere pleziertjes, is het allemaal wel te doen, al zie ik nu al uit naar het ogenblik in de toekomst dat ik weer in restaurant of café mag zitten. Erger dan voor eenzelvige mannen met een voorkeur voor wandelen en mediteren en schrijven, oneindig veel erger, moet deze quarantaine zijn voor meisjes en jongens die nu opgroeien. Ik denk aan mijn nichtjes, drie ervan in de pubertijd. Toen ik hun leeftijd had was een periode van één, twee maanden een heel Tijdperk. Alles kon veranderen, je kon nieuwe vrienden, nieuwe interesses, een nieuw uiterlijk en een nieuw innerlijk hebben in die tijd. In hun herinnering zullen ze later eindeloos lang thuis hebben gezeten, een hele oorlog lang, terwijl wij de periode, als die eenmaal voorbij zal zijn, snel zullen vergeten.

Ook niet fijn vind ik dat de winkels toch nog open blijven. Mijn dochter werkt in een grote boekwinkel. Zorgelijk.

Ik moet de laatste dagen vaak denken aan The Godfather, aan de scène waarin de familie zich terugtrekt in een safehouse om zich voor te bereiden op een Totale Oorlog. Going to the mattrasses noemen ze dat. De mannen moeten het met elkaar zien te rooien in een krappe ruimte. Internet is er niet, lezers zijn het niet. Peter Clemenza kookt voor het hele stel. Tomatensaus met gehaktballen. Een van de vaardigheden die een man moet beheersen volgens hem. Het geheim is een schepje suiker, zegt Clemenza terwijl hij in de pan staat te roeren.

Zojuist hoor ik dat de winkel van mijn dochter tóch sluit voor publiek. Het verscherpte deurbeleid is, met drie ruime verdiepingen, niet te handhaven. Achter iedere hoek kan een vergeten klant schuilen, snuffelend in boeken. En ik hoor van mijn dochter dat boekenmensen opvallend veel kuchen en snuiven. Ze gaan nu alles inzetten op de onlineverkoop.


zondag 22 maart 2020

OP SLOT (8)

Dag 7.

Een wervend woord

Toen we dit boek voorbereidden was Covid-19 nog een Chinese aangelegenheid, iets op het achtuurjournaal: zorgwekkend, maar ver weg. Ik had toen nog zoiets als artistieke zorgen: stonden er niet te veel verhalen in over vroeger, was de teneur niet te nostalgisch, was het niet te veel een onderonsje geworden van witte mannelijke babyboomers? Had er niet meer straatrumoer en straattaal in moeten doorklinken, had het aandeel schrijvers met een Marokkaanse of Turkse achtergrond niet groter moeten zijn? Waarom hadden we niet meer vrouwelijke auteurs kunnen strikken? Maar ach, het was mooi zoals het was, en misschien zou die balans een volgende keer beter uitvallen.
Nu, op een koude zonovergoten morgen in deze dramatische lente, lees ik in het resultaat en het maakt me blij. Wat ik destijds als een zwakte zag ervaar ik nu juist als een kracht. Wat een geest van optimisme stralen die verhalen over het nog jonge Nieuw-West uit! De auteurs, weer jong in hun herinnering, roepen samen een beeld op van een tijd van hoop, van wederopbouw, van jeugdig elan, van vrijheid en positivisme. In deze sombere tijd is de bundel een papieren tijdmachine die me naar andere dagen brengt, naar de lente van mijn leven, naar de lente van een nieuwbouwwijk waarin alles anders zou worden.
Natuurlijk staan er ook genoeg andere verhalen in Tussen Andreasplein en Zwarte Pad. Daar zorgen  de nieuwkomers en de jongere schrijvers zoals Thomas van Aalten en Hugo Hoes wel voor, en de verbaasde buitenstaanders, zoals Auke Kok en Sylvia Witteman. Maar het zijn juist de verhalen die de geur van troebel water, jong gras, zand, polderlucht, houten noodgebouwen en opgespoten land oproepen die me nu troosten. Wat dat betreft kon het boek niet beter getimed zijn.
Van de geplande feestelijke presentatie in het Van Eesteren Museum (dit is het vijfde deel, een lustrum!) kan nu uiteraard geen sprake zijn. Hopelijk doen we die later nog eens over. Maar u kunt het wel al bestellen.

Bestel dit boek HIER.

[Voor wie dit via de Facebook-link leest en nieuwsgierig is naar het voorafgaande, klik linksboven op 'Startpagina'.]

zaterdag 21 maart 2020

OP SLOT (7)

Dag 6.

In memoriam Felix Strategier

Vannacht schrok ik wakker uit een kinderlijke nachtmerrie. Ik werd door een dodelijke Vijand achtervolgd en probeerde me in een dicht oerwoud te verstoppen, maar waar ik ook heen rende, overal kwam ik uit op een breed pad waarover in de verte die doodsbedreiging (soldaten, indianen, wilde dieren?) naderde. Geen uitweg. Ik stond op, dronk een glas water en ging weer slapen. Nog voor het ochtendgloren werd ik opnieuw wakker, nu omdat er enge torretjes over mijn gezicht liepen. Het zullen de snorharen van de kat Snuf geweest zijn, die zijn ontbijt wilde.
Vandaag dus maar weer even zonder media, besluit ik.
Maar na een wandeling in het iets te drukke park - de vijver glom als een spiegel, er zong een merel, het was koud maar stralend blauw - bereikt me slecht nieuws uit een andere hoek. Een bericht van mijn vriendin. Felix is dood, appt ze. Het zat er aan te komen, hij was al lang ernstig ziek, het is toch een schok.

Felix, klein, kranig, groot ego, groot hart. Altijd gekleed in giletjes en hoedjes van de vlooienmarkt. Clown, chansonnier, kunstenaar, eigenheimer. Had in de prettig morsige, door een ouderwetse potkachel warmgestookte Roode Bioscoop zijn eigen wereld vormgegeven waarin hij gasten ontving. Hij kon flink de teugels vieren maar de cafétijger in hem was gespeeld: hij was een zeer gedisciplineerd en hard werker die voorstelling na voorstelling in elkaar zette, aanvankelijk met zijn duo De Gebroeders Flint, maar later alleen, want Felix duldde eigenlijk geen anderen naast zich, tenzij als begeleider.
Ik lees wat ik in Dorst over hem schreef:

Met Felix heb ik lekker gezongen.
 Gratis en voor niks, niet eens mooie vrouwen in de kleedkamer, wel vrij drinken. Na afloop van zijn voorstelling Ierse Vertellingen haalde ik mijn gitaar uit de tas (foedraal, zou Vincent zeggen), stemde haar, en zodra Felix zich opgefrist had (hij poetste zijn tanden of sproeide een wolkje mondverfrisser naar binnen, wat ik een goed idee vond, want na de stress van een voorstelling schijn je vaak uit je mond te ruiken) en een schone bloes had aangetrokken kondigde hij ons aan (‘We hebben net een bandje opgericht’) en speelden en zongen we een half uur Ierse traditionals. Roken was toegestaan, drinken ook: bier en whiskey (Iers, natuurlijk, vandaar de spelling) stonden binnen handbereik op het tafeltje waarop de bladmuziek lag, want uit het hoofd hoefde het ook niet. Alles was in wording en quasi geïmproviseerd. 

Het was herfst 2005. Felix had met zijn bont beschilderde Pipowagen langzaam door Ierland gereisd, hier en daar stoppend om optredens te doen. Ik had zijn voorstelling daarover gezien en hem voorgesteld samen iets te gaan doen. Ik had een koffer vol Ierse liedjes in mijn hoofd en die moest een keer uitgepakt worden. Een seizoen lang brachten we die toegiften van Ierse liedjes, als voorbereiding op een heel programma samen. Maar toen ik twee jaar later op een flyer las dat dat avondvullende programma met Ierse muziek er eindelijk was gekomen, was het met andere muzikanten. Ik was daar toen wel een beetje gepikeerd over maar begreep het ook wel. Want Felix en ik, dat waren twee verschillende werelden. Hoewel hij zelf de zoon was van een keurige gematigd-moderne componist (Herman Strategier) en dwarsfluit had gestudeerd aan het conservatorium, en hoewel ik toch wel degelijk een staartje en een oorring droeg en te veel dronk, in de dagen van onze samenwerking, zag hij in mij altijd de nette meneer uit Zuid, de welopgevoede operazanger. En dan was er die kwestie van dat podium delen met een ánder ego. Dat vond hij moeilijk. Hij luisterde slecht en ik moest alle zeilen bijzetten om zijn grillige tempo's en onverwachte inzetten te volgen. Maar hij was razend muzikaal en het was fijn om met hem te zingen, onze zo verschillende stemmen (de zijne rauw, de mijne gepolijster) mengden verdomd goed.

Ik heb hem later nog een paar keer ontmoet. De laatste keer was vorig jaar februari, in een kerkje in de polder. Ik schrok van zijn asgrauwe gezicht en vermoedde meteen dat er iets ernstigs aan de hand was. Maar toen ik hem vroeg hoe het ging, zei hij, iets te hard, 'heel goed!'. Zijn vrouw vertelde even later de ware toedracht, en zei dat hij vooral hoopte om, als hij goed genoeg was, nog een keer naar Ierland te kunnen gaan, waar zijn dochter woonde. Ik hoop dat dat gelukt is.
Hij is 69 jaar geworden. Zijn wens was dat er op zijn begrafenis, als ze hem 'in de kist hadden gepleurd' een groot feest zou zijn waarop veel gelachen werd, zo vertelde hij nog niet lang geleden aan Het Parool. Dat gaat dus niet door. Maar op de rouwkaart lees ik: 'Zodra de tijden het toelaten gaan we hem herdenken in de Roode Bioscoop.' Dat is iets om naar uit te zien.

(Foto: Paulien Kop)

[Kom je op dit blog via Facebook en ben je nieuwsgierig naar wat voorafging? Klik op 'Startpagina', linksboven]


vrijdag 20 maart 2020

OP SLOT (6)


Dag 5.

... is een koude grijze dag die tot bezinning dwingt. En bezinning is niet altijd vrolijk in deze tijd. De duizenden amateur virologen en statistici die op internet actief zijn komen allemaal met andere prognoses en cijfers, al naar gelang hun bronnen en hun angstniveau. Beter niet te veel lezen en niet naar alles luisteren. Zolang we in dit land leven en ons lot in handen moeten leggen van deze regering (die de zaken bepaald serieus aanpakt, heb ik de indruk) luisteren we beter naar het RIVM dan naar oververmoeide, huilende Italiaanse artsen of naar New-Age-goeroes die de bio-industrie als schuldige aanwijzen, alsof dat iets oplost. Wat wij criticasters aan de zijlijn bedenken heeft Prof. dr. (Oom) Jaap van Dissel heus ook allang bedacht, en hij is oneindig veel beter ingevoerd in de materie dan wij.
Wat in elk geval duidelijk is: we zitten in de puree en komen daar voorlopig niet uit. Zelfs een totale lockdown biedt geen enkele garantie voor spoedig herstel van de normale situatie, en je kunt de mensheid niet eeuwig opsluiten. We komen dan misschien wel levend uit onze nucleaire bunkers tevoorschijn, maar welke wereld treffen we, gillend gek van verveling, spanning en sociale onthouding, dan nog aan? Beter dus goede moed bewaren, voorzichtig zijn, nuchter blijven, aan anderen denken, en waar ook maar enigszins mogelijk het gewone leven leven. Pas op het moment dat ik als brave burger mijn eenzame wandelingen door het park moet staken omdat anderen er een zooitje van hebben gemaakt door en masse te dansen op de rand van de vulkaan zal ik weten dat Plan Rutte heeft gefaald.
Overigens ben ik van mening dat zekere popupolitici (die met de geverfde kuif bijvoorbeeld, en zijn hoogopgeleide geestverwant) zich diep moeten schamen dat ze deze crisis aangrijpen om machtspolitiek te bedrijven, in plaats van solidair met de keihard werkende coalitie te zijn. (Zelf ben ik ongeneeslijk links maar de omstandigheden maken me een bewonderaar van Rutte.) In gedachten werk ik gepaste sancties voor hen uit - op z'n minst flinke taakstraffen in de zorg, dacht ik zo.
En dan zijn er nog die gewetenloze criminelen die medische voorraden stelen of bij oude bange mensen aanbellen met een babbeltruc betreffende het virus. Schande! Voor deze moreel gedeformeerde personen past slechts het tijdelijk weer invoeren van de doodstraf. Vierendelen, uitbenen en ingewanden verbranden, zegt Voorheen Rookzanger!

Zo, dat is eruit. Af en toe moet een mens stoom afblazen. Ik ga me nu een Westmalle inschenken en voor het moment alle zorgen even opzijzetten. Mag ik tot slot iets positiefs zeggen? Ondanks allerlei berichten vind ik het gedrag van de meeste mensen wél verantwoordelijk, maar misschien ligt dat aan de stadswijk waarin ik woon, mogelijk heeft u andere ervaringen. Op straat en in de supermarkt wordt vriendelijk maar omzichtig afstand gehouden en vandaag - oh wonder! - was er zelfs weer wc-papier, nog wel van het vertrouwde merk Popla. Kent u die reclame nog? Koning, keizer, admiraal, Popla kennen ze allemaal. Een slogan uit 'onschuldige' jaren die klopt als een bus en zeer toepasselijk is, nu onze koning zelf in quarantaine zit. We poepen allemaal, we zijn allemaal kwetsbare mensen. En we zitten allemaal in hetzelfde wankele schuitje. Laten we proberen vertrouwen te hebben in de admiraal. Voor muiterij is dit niet het moment.

[Voor wie dit via Facebook opent en wil weten wat voorafging: klik linksboven op 'startpagina'.]


donderdag 19 maart 2020

OP SLOT (5)


Dag 4.

De titel van deze stukjes is feitelijk natuurlijk onjuist. Anders dan andere landen hebben wij geen totale lockdown. Toch zijn het vooral de graduele verschillen die de woordkeus rechtvaardigen. In het streng gesloten Oostenrijk bijvoorbeeld mag je alleen naar buiten als je daar iets te zoeken hebt, werk, boodschappen, anderen helpen. Maar je mag wel wandelen, alleen of met gezinsleden, maximaal vijf personen. Bewegung im Freien - alleine, of met de mensen met wie je samenwoont.
Ik wandelde vandaag zoals alle dagen door het Vondelpark. Niet echt het romantisch klinkende Freie. Daar stel ik me vrije natuur van Schubert bij voor, die op zondag Wenen verliet om met zijn kunstenaarsvrienden door bos en veld te dwalen, welk uitje afgerond werd met kannen groene wijn, gezang en een lustig maal in een herberg. Voor zover ik kon zien hield in het park bijna iedereen zich naar de geest aan de Oostenrijkse norm. Mensen die niet alleen liepen waren duidelijk iets van elkaar. Geliefden, ouders en kinderen. Als er twee vrienden of vriendinnen samen de hond uitlieten bewaarden ze gepaste afstand. Er patrouilleerde wat politie, anticiperend misschien op die lockdown. Het was een stille grijze middag. Ik zag de ijsvogel weer, een complete verrassing: al die weken had ik, na de eerste waarneming, naar hem uitgezien. Corona had hem helemaal verdrongen uit mijn hoofd en daar was hij opeens, in zijn zuurtjesblauwe jasje. Er is toch een god, dacht ik.
In een gat in een boom vlak bij het Blauwe Theehuis zag ik een kauwtje naar binnen kruipen. Ik moest denken aan een hilarisch moment op mijn verjaardag. Bestaan er eigenlijk kleine kraaien, had ik gevraagd. Die had ik namelijk nooit gezien. Mijn dochter vroeg me, heb je dan weleens andere kleine vogels gezien, behalve een uit het nest gevallen mus of duif, nee toch? Vogels stay the fuck home tot ze volwassen zijn en uit kunnen vliegen. Dan was het waarschijnlijk zo, opperde ik, dat veel vogels in het verborgene nestelden, zodat ik me hun thuissituatie niet kon voorstellen. Ja, zei mijn dochter, dat klopte wel. Nu weet ik van ten minste één van de Amsterdamse kraaiachtigen 'waar zijn huis woont'.

Tijdens mijn beweging in de buitenlucht bedenk ik dat ik me vandaag veel rustiger voel dan de afgelopen tijd. Terwijl gisteravond, net toen ik met mijn jongste dochter een oude traditie nieuw leven had ingeblazen en de legendarische jaren 80-serie Robin of Sherwood aan het kijken was, twee afleveringen na elkaar, een met Michael Praed en een met Jason Connery als Robin, haar oudere zuster had gebeld: ze zat met haar huisgenoten in zelfgekozen quarantaine, allemaal aan de hoest. Als dit nieuws me dinsdag had bereikt was ik gaan stuiteren van de zenuwen. Nu hoorde ik het tamelijk gelaten aan. Zelf was ik ook verkouden, niets bijzonders in deze tijd van het jaar, en ik voelde me verder uitstekend, net als zij. Wees voorzichtig, hou de thermometer in de gaten, aarzel niet de dokter te bellen, en hou me op de hoogte, zei ik. Ik probeerde mijn aandacht weer te richten op de blonde zoon van Sean Connery en zijn elfachtige rode vriendin en hun handelingen in het groene woud van een Engeland van lang geleden. Hoe wist je dat je het zou overleven, vraagt Marion aan Robin, net ontsnapt aan een dodelijk duel met een Saraceense huurmoordenaar. Dat wist ik niet, zegt Robin. But I always live in hope. 


[Als je nieuwsgierig bent naar de eerdere afleveringen van deze reeks, klik dan linksboven op 'startpagina']


woensdag 18 maart 2020

OP SLOT (4)

Dag 3.

Terwijl ik zit te werken appt mijn broer me, dat 'Ome' Jaap van Dissel live op tv is, de man met de geruststellende stem (ik leg nog weleens uit hoe dat logopedisch in elkaar zit). Ik kijk niet maar blijf werken. Mijn zorgen nemen zeker niet af maar mijn zenuwen wel enigszins, ik merk dat ik me weer kan concentreren op andere zaken dan de pandemie. Ik kijk geen nieuws vanochtend en geen nieuws is goed nieuws, maak ik mezelf wijs. Het lukt me soms zowaar een beetje erin te geloven.
Na mijn ochtendroutine ga ik naar het park. Het is stil, grijs weer. Nog geruststellender dan de milde stem van Jaap is het gesnater, gekwetter en gefladder dat daar opstijgt. De ooievaars zijn druk voor de jaarlijkse eierproductie aan het zorgen; na afloop van iedere bestijging klinkt een triomfantelijk geklepper. Gisteren zag ik het vrouwtje nog paraderen op haar bloedrode stelten, af en toe naar een wurmpje prikkend. Een verdwaalde reiziger nam er een foto van. Hoe zou het zijn om nu in het buitenland te zijn, ver van huis? Ik denk natuurlijk aan mijn dochter in Engeland, maar die woont en werkt daar, het is ginds haar huis zo goed als hier. Ze vond het een lastige keus maar besloot toch terug te vliegen. Dochters moeten hun eigen gang gaan, maar vaders en moeders zullen altijd bezorgd blijven.
Een vleug wiet treft mijn neus. Het rokende stel zit een heel eind verder. Als die geur zover kan dragen, waarom dan dat virus niet?
Merels scharrelen in het struikgewas. Gingen ze maar in de schemering zingen! Niets zo hoopvol als dat lied maar blijkbaar is het nog te koud.

Op weg naar de Albert Heijn op het Museumplein zie ik een man die met zijn vinger in zijn mouw gewikkeld de aanvraagtikker indrukt om de lege Van Baerlestraat over te steken.
Ik ben het zelf.

In de winkel zijn de schappen schandalig leeg. Ik heb veel mededogen met mijn medemens, maar nu komt toch de mensenhater in me boven. Twee medewerkers fungeren als verkeersagent en splitsen de lange rijen klanten, wijzen ze aan welke de vrije kassa is. Deden ze dat ook maar bij de schappen wc-papier. Ik hoor dat er bij het Kruitvat zelfs echte politie aan te pas moest komen om de mensen te beletten de net aangeleverde pallets leeg te roven nog voor ze de winkel in konden gaan. Ziek.

 [Als je interesse hebt in de eerdere afleveringen, klik links boven op 'startpagina']


OP SLOT (3)

Dag 2, vervolg



Troost TV

In het uitgebeende DWDD kondigen Paul Haenen en Matthijs hun initiatief Troost TV aan. Tja, denk ik, sympathiek, maar ook verstandig. Iedereen wijkt anders uit naar Netflix, want op de NPO ontkom je niet gemakkelijk aan de sombere schaduw van het zo minuscule, maar reusachtig ogende virus. Het stuitert rond in het decor van ieder actualiteitenprogramma, als kwaadaardig fluorescerende, futuristische ballonnen. Maar het soort programma's waar Haenen en van Nieuwkerk mee komen trekt me dan weer niet. Nostalgische herhalingen uit onschuldiger tijden. Love Letters terug op de buis. Huuu. Jeroen Krabbé schuift vervolgens aan om over zijn serie over Chagall te praten. Hij lijkt nerveus.
Om acht uur wordt er vanaf de balkons flink geklapt voor de 'helden van de zorg'. Ik houd niet zo van moderne rituelen, en u zult me niet gauw betrappen op het meelopen in stille tochten, knuffels of bloemen neerleggend voor deze of gene, maar dit ontroert me toch wel. Een meer dan verdiend applaus.
Het nieuws daarna maakt dat ik denk aan mijn blog van een tijd terug, voor de dreiging realiteit werd, over infodemie. Ik heb de hele dag een goed humeur gehad, ondanks een vederlicht kuchje en een temperatuurtje, maar nu komt alles weer hard binnen. Het ergste is nog dat ik mijn dochter met mijn stemming besmet. Die heeft net een langverwacht pakketje gekregen en wil daarvan genieten, maar de oorlogsverslaggeving op de achtergrond maakt haar dat zichtbaar moeilijk.
Ik ben ondertussen met mijn broer aan het Appen. 'Vanaf nu weer media-distancing,' tik ik. 'Boeken! Escapisme! We kunnen toch niets doen, behalve braaf opvolgen wat Ze zeggen. Dat is geen kop in het zand, dat is gezond verstand.'
Maar de tv blijft aan en de serie over Chagall vind ik onverwacht boeiend. Krabbé, ijdel als hij is, doet het goed, hij sleept je mee. Dit is inderdaad troostend, beter dan Linda de Mol. Meer kunst en minder nieuws vanaf nu, besluit ik voor ik ga slapen.


Illustratie: portret van Marc Chagall door zijn leraar Yehuda (Yuri) Pen (1854-1937)

'
[Voor wie dit via de link op Facebook leest en nieuwsgierig is naar wat voorafging, druk linksboven op 'startpagina'.]


dinsdag 17 maart 2020

OP SLOT (2)

Dag 2.



In memoriam Johnny Kuiper

Vorige week dinsdag overleed regisseur Johnny Kuiper. Hij was al lange tijd ziek en werd 74 jaar.
Kuiper werd geboren in Dwingeloo, doorliep de kweekschool, maar was ambitieus en wilde zijn horizon verruimen. Hij trok in de late jaren 60 naar Amsterdam. Daar richtte hij de culturele studentenvereniging CREA op, die nog steeds springlevend is. Onderdeel daarvan was het politiek geëngageerde Handke-Weiss Gezelschap. Toen onmin over budgetten (het zou een leitmotiv in zijn loopbaan worden) hem ertoe dwong CREA te verlaten nam hij zijn geesteskind Handke-Weiss mee.

Kuiper was mijn eerste kennismaking met de hoofdstedelijke muziektheaterwereld. Nog niet zo lang terugverhuisd naar mijn geboortestad, en recent afgezwaaid van het conservatorium, reageerde ik op een advertentie. 'Zangers gezocht'. De audities waren in Studio Korte Leidse, een schilferend en galmend bedrijfsgebouw nabij het Leidseplein. Achter een tafel zat Johnny, met trillende vingers mentholshaggies draaiend. Achter de piano zat Tom Löwenthal, zijn muzikale kompaan in veel van zijn talrijke ondernemingen. Ik zong iets toepasselijk links van Eisler. Johnny was enthousiast en zou dat blijven. Hoewel we cultureel een heel verschillende achtergrond hadden en nooit vrienden zouden worden begrepen we elkaar uitstekend op emotioneel en artistiek niveau.

Niet veel later stond ik in Paradiso te zingen op een speelvloer die bedekt was met een woud van geurende kerstbomen. We voerden Het Zilvermeer van Kurt Weill uit. Mijn rol heette eenvoudig: 'de eerste man'. Het was de eerste van vele rollen onder zijn regie. Die goeie lieve brulboei Tabe Bas deed mee, de latere GTST-acteur Bartho Braat, en de jonggestorven Bert Luttjeboer, ik zou hen goed leren kennen. Tom dirigeerde. Die kerstbomen, per vrachtwagen aangevoerd, waren typerend voor de aanpak van Johnny. Groot, groter, grootst had zijn motto kunnen zijn, voor less is more had hij geen begrip. Een plan om in het kader van een theaterspektakel tanks over het Leidse Plein te laten rijden werd serieus overwogen, tot hilariteit van de mensen om hem heen.

Voor Johnny was het artistieke doel heilig. Maatschappijkritische kunst was sacrosanct. Als iets veel meer geld kostte dat het budget toeliet was het zuchtend, maar met tintelende ogen: 'Dat moet dan maar...' Financiële bezwaren vond hij in zijn hart kleinburgerlijk, zodat je als zanger eigenlijk nauwelijks om je onbetaalde honorarium durfde vragen. Die mentaliteit leverde hem enige faillissementen op. Hij zat die uit, zoals wij nu onze quarantaines, en veerde terug met nóg grotere, nóg veelomvattender projecten. Hij deed daarmee een zwaar beroep op de goodwill van de vaste club geestverwanten waarmee hij zich omringde, maar kwam er uiteindelijk mee weg door zijn oprechte bevlogenheid, zijn welsprekende overtuigingskracht en de warmte van zijn persoonlijkheid.

Het laatste wat ik met hem deed was de opera Alzheimer van Chiel Meijering en Bert Keizer, in 2006. Artistiek gezien volgens mij (niet iedereen was die mening toegedaan) een succes en we trokken volle zalen. Maar halverwege de tournee sprong alles stuk op de met ruime voet (zeg maar gerust zevenmijlslaarzen) overschreden fondsen. Ik heb nog een bijeenkomst van gedupeerden bijgewoond, maar van een kale kip is het slecht veren plukken. Verdere projecten, waaronder een megalomane viering van 100 jaar Eerste Wereldoorlog, brachten het niet verder dan de papieren status. Aan het werven van fondsen had hij een dagtaak, maar uiteindelijk had hij te veel mensen tegen zich in het harnas gejaagd.

Afgelopen donderdagavond belde Tom Löwenthal me, ik had hem in geen jaren gesproken. Op het studentikoos late tijdstip waarop vroeger in creatief Amsterdam vooral werd gewerkt, namelijk als de brave burgers al op een oor lagen. Ik knipte slaperig mijn lampje aan en hoorde het doodsbericht. Of ik iets wilde zingen bij de uitvaart. Ik moest daar over nadenken, bekende ik. 'Of hadden jullie ruzie?' vroeg hij voorzichtig. 'Nee, Tom, we hadden geen ruzie. Ik mocht hem ondanks alles graag.'
De volgende dag belde ik terug. Ik zing bijna nooit meer, ik ben uit conditie, zei ik; Eislers Ballade von der Wohltätigkeit is veel te hoog voor mijn oudere stem - 'en eerlijk gezegd, ik ben stikzenuwachtig door die coronacrisis, mijn kop staat er helemaal niet naar.' Tom begreep het heel goed en zou iets anders verzinnen.
Vanmiddag is de uitvaart. Of er veel publiek zal zijn is maar de vraag. Ik ben er in elk geval niet bij.
Met spijt in het hart, dat wel, en een licht schuldgevoel. Als ik aan Johnny denk zie ik twinkelende ogen achter een stalen brilletje, ruik ik mentholsigaretten en hoor ik het karakteristieke 'Kan het stil?!', met luide, boze stem.
Het is nu stil.

De foto was de enige die ik op internet kon vinden. Zo heb ik hem niet gekend. In latere jaren was hij een mollige grijnzende man met een grote snor en een wonderlijke kuif. Maar ik herken hem aan zijn ogen.

maandag 16 maart 2020

OP SLOT (1)

Op consequentie zal men mij niet gauw betrappen. Wie zei dat ook weer? Ik eigen het me graag toe. Vrijdag kondigde ik aan voorlopig even niet te schrijven. 'Voor oorlogverslaggever deug ik niet,' lichtte ik toe. Ik heb nu besloten om juist dát te proberen: van dag tot dag optekenen wat er in de strijd tegen Covid-19 in Amsterdam te zien is. Mijn eigen gevoelens zal ik voor de verandering zoveel mogelijk buiten beschouwing laten. Waarvan akte. Lach niet zo smalend, lezer!

Dag 1.

Mijn vriendin roept van beneden dat mijn telefoon gaat. Het is half negen. Mijn dochter zou als het goed is nu in het vliegtuig moeten zitten, terug naar Engeland. Dus ja, opnemen graag! Te laat, de voicemail slaat aan. Ik herken het nummer niet, een 020-nummer. Bezorgd toets ik 1233 in. Ik beluister de boodschap. Een hese mannenstem met zwaar Amsterdams accent. 'Met Johan, je hebt me gebeld. Kun je me terugbellen op 06..... Groeten aan Jo.'
Ik ken geen Johan en Jo.
Nu ik eenmaal wakker ben besluit ik tegen mijn voornemen in niet langer in bed te blijven. Mijn vriendin is aan het Appen, mailen en bellen voor haar werk, de yoga is afgezegd. Ik douche, mediteer een kwartiertje, en zie dat de zon doorbreekt. We drinken koffie. Op het dak van de loods trippelt een kwikstaartje, een roodborstje strijkt neer in de dakgoot, een koolmeesje kijkt nieuwsgierig in het pas opgehangen nestkastje. Ik loop de tuin in. Twee vlinders, kleine vossen, buitelen over elkaar. Het is ondanks alles lente, zoveel is duidelijk.

Ik neem de weg langs het Alkmaarder Meer. Voor me rijdt iemand in een Renault Kangoo, niet veel harder dan 60. Niemand doet een poging hem in te halen. Tijd zat vandaag, en de zon schijnt lekker op water en weiland.
In Amsterdam passeer ik een stille Coentunnel. Ik neem de afslag Oud-West in plaats van die naar Zuid, om iets meer van de stad te zien. Er wordt veel gefietst, business as usual, ogenschijnlijk. Er draait een ambulance met snerpende sirene de Parnassusweg in. Er rijden dagelijks tientallen ambulances door Amsterdam, maar deze ene klinkt erger dan anders. Ik parkeer en besluit al voor ik naar huis ga mijn vaste rondje Vondelpark te lopen. Café Gruter, het chique George WPA: waar anders bij het eerste lenteweer overmoedige wittewijndrinkers op het terras zouden zitten is nu slechts kale stoep te zien. Geen zilveren koelemmers om het zonlicht te vangen. De stoelen staan opgestapeld binnen. In het park is de sfeer vrolijk, het is er druk, bijna net zo druk als normaal in maart. Maar met een ander publiek: veel ouders met kinderen, wandelend, fietsen, ballend. Het handjevol jonge toeristen dat over is verspreidt de vertrouwde brandgeur van wiet. Blijkbaar hebben ze nog tijdig een coffeeshop kunnen plunderen. Op een bankje zitten een paar mensen Corona bier te drinken. Zij vinden dat misschien stoer, galgenhumor, maar ik kan er niet om lachen.
Albert Heijn, Museumplein. Ik zie één mondkapje. Een grote Afrikaanse man in een fleurig geel en rood gewaad houdt de zelfscanner voorzichtig vast met blauwe keukenhandschoenen. Afgezien van de bekende hamstergevoelige zaken is de winkel goed bevoorraad. En niet álle pijnstillers zijn op: een paar doosjes Advil, Saridon en Finimal liggen er nog. En natuurlijk ibuprofen, sinds te lezen was dat gebruik van ontstekingsremmers misschien niet zo gunstig is bij het virus. En zowaar twee of drie pakken tissues. Overdaad!
In afwachting van de toespraak van de minister-president, de eerste keer dat zoiets gebeurt sinds de oliecrisis van 1973, begrijp ik, is de sfeer in de stad veel minder spookachtig dan ik verwacht had. Een vleugje vakantie, bij alle ongerustheid, een tweede kerstdag in maart.
Alleen dat bordje op het vergrendelde Concertgebouw  geeft me even een schok: 'OP LAST VAN DE OVERHEID...'

vrijdag 13 maart 2020

Lenteloos voorjaar


Van alle verjaardagen die ik heb meegemaakt - vandaag is mijn vierenzestigste - is er niet een zo bedrukt begonnen. Het is niet belangrijk, in het licht van wat er allemaal gebeurt, 'klein leed', zullen we maar zeggen, maar wel veelbetekenend: voor het eerst werd ik niet wakker met dat gevoel van lichte voorpret, dat me zelfs in mijn donkerste perioden niet helemaal in de steek liet, want zo kinderlijk ben ik altijd gebleven. Niet meteen, maar toch al heel snel, greep ik naar mijn telefoon, ondanks mijn stellige voornemens om die tenminste vandaag uit te laten. Al even snel had ik drie alarmerende stukjes verslonden, genoeg om ieder restje voorpret in de kiem te smoren.

Lieve lezers, ik geloof niet dat ik veel opbeurends te melden heb, en voor oorlogsverslaggever deug ik niet. Dus ik denk dat ik de komende tijd maar een pauze inlas, een bezinningspauze, laten we het zo maar noemen, om er nog iets positiefs uit te halen.
Woensdagavond repeteerden we nog voor een herdenkingsconcert op 4 mei. We hopen natuurlijk dat dat gewoon door kan gaan, er wordt al genoeg afgelast. De woorden van het eerste lied dat we zongen waren van de toen nog zeer jeugdige Hanny Michaelis (1922-2007), uit een gedicht dat Oorlogsvoorjaar heet.

Zonlicht scheert langs in onrustige vlagen;
Bomen en mensen, zich krommend van pijn,
Derven het uitzicht op mildere dagen...
Lenteloos voorjaar, uw tuin werd woestijn.

Aldus de latere mevrouw Van het Reve, die evenwel ook een heel ander register kon bespelen, zoals blijkt uit:

Briljant filosoferend
over het leven liet ik
de aardappels verbranden.
Een onmiskenbaar bewijs 
van emancipatie.

That's the spirit! Ik neem me voor het nieuws de rest van de dag verder stoer te negeren en een leuke verjaardag te hebben. Even de kop in het zand!


woensdag 11 maart 2020

SPREEUWEN


Mijn hooggeleerde vriend Saphier vertelde dat hij na zijn pensioen niet wilde worden als zovelen van zijn collega's, die een vinger in de academische pap willen houden en verbitterd moeten aanzien hoe ze langzaam vergeten worden. Zelf wilde hij een streep achter zijn loopbaan zetten. Gewoon maar een beetje leven. 'In een bus stappen en kijken waar je terechtkomt.' We praatten over onthechting en ouder worden. Om een beetje gelukkig oud te worden, zei hij, was het nodig te beseffen dat je een onderdeel van het grote geheel bent. Alleen dan kon je vrede met je eigen sterfelijkheid hebben. 'Wat doet mijn ikje er nou toe?' Hij keek graag naar filmpjes van zwermen spreeuwen, of scholen vissen. Die leerden hem het belang van het collectief, tegenover het in ons westerse wereldbeeld zo hooggeschatte individu. Dat gaf hem een rustig gevoel. 'Hoe heet die Disney-film? Die met dat visje?'  Ik zag mijn geleerde vriend zijn geleerde vakliteratuur wegklikken en op YouTube naar Finding Nemo gaan en moest lachen.
De dagen erna was het een en al Corona wat de klok sloeg. Ik verbaasde me over mijn eigen gevoeligheid voor de collectieve bezorgdheid die door de gretige media flink wordt aangehitst. Ik kon niet van mijn telefoontje afblijven. Met mijn verstand was ik tamelijk laconiek. Ik beriep me tegenover paniekerige mensen graag op de koele cijfers. Maar hoe ik ook de geruststellende lijstjes bestudeerde, als zalvende en sussende mantra's, ik bleef nerveus, angstig zelfs, gedeprimeerd.
Het lijkt soms, als je de media moet geloven, alsof de maatschappij als een kaartenhuis in elkaar aan het storten is. Het is moeilijk te accepteren dat we zo opeens in tijden van crisis terecht zijn gekomen, terwijl we nog lang niet klaar waren met die andere grote kwesties: migratie, klimaat, weet u nog?
Volgens mij is het verstandig om nu even geen zwermen spreeuwen te bekijken. Ik laat mijn telefoontje uit en wacht tot het lente wordt.

(foto: Erika Veld, uit: 'Spreeuwig'. Uitg. Dander)


vrijdag 6 maart 2020

SEIZOENSARBEID

Sinds 2003 maak ik scheurkalenders. Dat komt zo. We vierden Oudejaarsavond bij onze vrienden Peter en Yvonne Loeb. Zij bestierden een uitgeverij (Interstat B.V.) die voornamelijk wenskaarten, kalenders en schoolagenda's publiceerde: stationary, 'bedrukt papier', zoals Peter graag zei. Peter vertelde die avond dat ze voor 2003 met een scheurkalender over The Lord of the Rings kwamen, toen hot vanwege de filmtrilogie. De champagne vloeide en ik riep brutaal: 'Maar er mag geen onzin in staan!'
'Waarom maak je hem zelf niet?' ketste Peter fijntjes terug. Ik schonk nog eens bij en beloofde stoer dat ik dat zou doen.

Die eerste kalender was hard werken, maar ik bleek er handig in te zijn en leerde al snel de juiste aanpak bij zoiets. Niet tobben, discipline en vooruitzien. Indachtig de woorden van Laozi: 'Ook een mars van duizend mijl begint met de eerste stap' berekende ik hoeveel stukjes ik per dag moest maken om comfortabel de deadline te halen. Vervolgens zette ik het dreigende einddoel uit mijn hoofd en tikte dagelijks mijn portie. En zie, om en nabij de geplande datum was de kalender klaar om naar vormgever, corrector en drukker te gaan. In het begin voelde dat als een klein wonder.

Ik werd gevraagd om mijn goede pen en mijn zelfverklaarde expertise over dit specifieke onderwerp, maar de betoonde handigheid maakte me een echte broodschrijver. Jaarlijks werden nieuwe onderwerpen bedacht, inspelend op de tijdgeest. Sommige bleken eendagsvliegen (zoals een kalender over drank, een over downloads, Groen Leven, en De gekte van alle dag, samengesteld uit bizarre krantenberichtjes), andere hielden het wat langer vol (Frankrijk van dag tot dag, Crime Fiction, Oneliners) en enkele waren blijvertjes: ik heb onlangs mijn vijftiende (!) moppenkalender ingeleverd, heb al heel wat Oosterse wijsheden bijeengesprokkeld, en werk nu aan mijn zesde kalender over mindfulness, een onderwerp dat me zoals u weet na aan het hart ligt sinds ik in een kliniek in het zuiden des lands kennis maakte met meditatie, en een oud vooroordeel overboord kon gooien.

Peter en Yvonne hebben de uitgeverij alweer jaren geleden van de hand gedaan, maar gelukkig had de nieuwe directie eveneens behoefte aan een ervaren Kalendermacher, zodat wat ik als seizoensarbeid ben gaan beschouwen gewoon doorging na de overname: de eerste drie, vier maanden van het jaar zit ik dagelijks, omringd door stapels knipsels en boeken, achter de computer, tik mijn tien of vijftien lemma's en zet voor die dag de kalender weer uit mijn hoofd. Soms gaat het vlot, soms is het taai werk. Maakt niet uit: ik heb geleerd nooit méér te doen dan mijn dagrantsoen. Te lang doorgaan als je er lol in hebt betekent vaak een katterige tegenzin de volgende dag en leidt uiteindelijk tot oponthoud. Remmende voorsprong! Alleen bij ziekte of een tussentijds vakantiereisje moet ik de verloren tijd inhalen. Dat betekent dan grotere porties, de regelmaat blijft.

Vandaag rond ik Mindfulness 2021 af. Pagina's 15 tot en met 31 december zijn nu nog blanco maar zullen vanmiddag met beschouwelijke, inzichtelijke en opbeurende tekstjes gevuld zijn. Ik heb er plezier in dit jaar. Het slechte weer en de zorgelijke sfeer daarbuiten maakten de dagelijkse schrijfsessie tot een veilige en behaaglijke retraite in een overzichtelijk wereldje. Ik stak soms zelfs een kaarsje aan, toverde mijn opgeslagen favoriete websites tevoorschijn, en bladerde in de groeiende stapel boeken op mijn bureau. Daar lagen onder meer: Hesse's lieve Siddhartha en grimmige Der Steppenwolf, het cynische Afterzen (Experiences of a Zen Student Out on his Ear) van Janwillem van de Wetering, Bij Lao Tsé op de thee van Michel Dijkstra, Taoist Tales, The Tao of Pooh, Zen Wisdom, en vier verschillende vertalingen van Daodedjing ofwel Tao Te King, waarvan twee uit de boekerij van mijn vader. En als ik zin had schreef ik zelf een toepasselijk tekstje. Zoals dit, getiteld 'Vergankelijkheid':

Het aanvaarden van de vergankelijkheid is een van moeilijkste dingen die er zijn voor de moderne mens. Het leven lijkt maakbaar. Alles lijkt mogelijk en haalbaar. Geluk en succes zijn bijna verplicht: de beloning die ons wordt voorgespiegeld voor hard werken. Maar op het verstrijken van de tijd hebben we geen greep. We kunnen jong proberen te blijven wat we willen, oud worden we toch – als we geluk hebben. Er is geen remedie tegen het onvermijdelijke verval. Het vruchteloos zoeken naar die remedie doet pijn. Alles komt en gaat, niets blijft. Hoe meer we ons verzetten tegen die natuurlijke cadans van opkomst en ondergang, des te meer hebben we ervan te lijden. Alleen als we de vergankelijkheid kunnen accepteren als wezenlijk onderdeel van de schepping zijn vrede en geluk mogelijk.

Osho, eat your heart out! Of deze, genoteerd na een wandeling in het park, begin deze week:

Ik liep door het Vondelpark en zag dat het pad voor me één grote modderpoel was. Ook het grasveld ernaast leek meer op een moeras dan op een gazon. Ik dacht aan wat Eckhart Tolle had gezegd: 'Als er geen uitweg is, dan is er altijd nog een weg doorheen.’ Zuchtend wilde ik de eerste stap zetten in de glibberige en zuigende modder. Niks aan te doen, mijn schoenen waren volgens de winkel waterdicht, ik zou ze thuis wel even goed schoonmaken.
Maar toen viel mijn blik op de bosjes rechts van het pad. Zo te zien was de grond daar droog. Ik duwde de overhangende takken opzij en baande me over boomwortels en stevige aarde een weg door het halfduister tot ik bij de bestrate wandelweg was aangekomen. Met droge voeten.
Berusting, wu-wei, loslaten, allemaal leuk en aardig, maar soms is het goed een beetje lateraal te denken. Eerst maar eens kijken of er geen omweg is voor je door de drek gaat lopen.

Was getekend, Swami Shri v.h. Rookzanger-san Maharaj



woensdag 4 maart 2020

INFODEMIE


'De verslaggeving over corona is schadelijker dan het virus zelf,' kopt De Volkskrant. Ik lees het graag, het stelt me gerust. De krant zegt in het bijbehorende artikel dat er een infodemic heerst, een razendsnelle opeenvolging van nieuws (en nep-nieuws) over de ziekte die ook aanvankelijke sceptici dreigt mee te sleuren in een golf van hypochondrie, doemdenken en hysterisch vermijdingsgedrag. Ook Trouw waarschuwt voor zo'n infodemie.
Je kunt honderd keer met cijfers zwaaien, tot kalmte manen of beklemtonen dat mondkapjes onzinnige symbolen van schijnveiligheid zijn, het haalt niks uit. De mensheid, eenmaal tot deze staat van paniek gebracht, laat zich daar niet zo makkelijk uit praten. Genieten we ervan, is het onze sensatiezucht die de verspreiding van het mediavirus veroorzaakt? Verveling? Einde-der-tijden-sentimenten? Of ligt de schuld toch meer bij de media zelf, die elkaar aftroeven in berichtgeving en doodsbang zijn dat de concurrent er met een scoop vandoor gaat of meer kijkers, lezers of luisteraars heeft. Volg nu onze live-vlog! Alles over corona! Hoe het ook zij, een pop-up cultuur is ontstaan van totaal onevenredige bezorgdheid en onredelijke angst, die gelijk op gaat met een hevige uitbraak van FOMO (the fear of missing out). We hitsen elkaar kortom lekker op. Waar is de tijd gebleven dat Corona nog gewoon een type sigaar was?

Zelf was ik eerst nogal laconiek over de ernst van het uit een Chinese vismarkt overgewaaide griepje. Maar omdat ik overgevoelig ben voor de stemming om me heen en van nature angstig (en helaas nogal verslaafd aan mijn telefoontje) begon de paniekerige berichtgeving meer en meer op me te drukken. Ik heb nog nooit zoveel naar Nieuwsuur gekeken als in de afgelopen weken. Mijn gezonde verstand liet me niet in de steek maar toch werd ik zenuwachtig, ook door die aanhoudende klagende wind. Ik bezweek zelfs voor een paar sigaartjes - kleintjes, geen bolknakken van het bovengenoemde type - alsof dát hielp. Goed, die wind is nu eindelijk gaan liggen. Maar die andere storm, die van oplopende cijfers en schrille alarmbellen, bepaald niet. Het is verdomme alsof we in apocalyptische tijden leven, alsof de pest, de Zwarte Dood is uitgebroken. Terwijl ik, als ik op straat om me heen kijk en even de kou en de regen weg denk, een gewone, bedrijvige stad zie. Met bedrijvige, zo te zien gezonde mensen. Zonder mondkapjes. En de lente breekt uit, voor wie het wil zien. De ooievaars zijn terug in het park, verliefd klepperend, onwetend van wat ons mensen zo bezighoudt.