vrijdag 24 november 2023

GEKIEKT



Ik zat op mijn bankje in het park en werd aangesproken door een meisje. Eigenlijk moet ik zeggen jonge vrouw maar vanuit mijn bejaarde optiek is alles onder de dertig à veertig een meisje of een jongen; zelf ben ik dat eigenlijk ook nog, diep vanbinnen. Ze zag er serieus uit, dit meisje of deze jonge vrouw, in haar lange jas en met haar zwarte mutsje op. Ze droeg een camera. Ze vertelde dat ze voor de opleiding die ze volgde (eerste jaar kunstacademie) mensen moest benaderen met het verzoek of ze hen mocht fotograferen. Ze vond dat moeilijk. Maar ze deed het heel goed, vond ik. Als de ene verlegen mens de andere verlegen mens aanspreekt gebeurt er eigenlijk iets bijzonders. We nemen in stilte wraak op de brutale meerderheid en laten zien dat wij het ook best kunnen, dat directe.  
Ik trok een markante kop en zij knipte. Ze vroeg voorzichtig of ik een andere kant op kon kijken. Geen probleem. Knip knip. Mijn geduld werd niet op de proef gesteld - ze was handig en mijn tronie, face en profil, was snel vereeuwigd. Ze vroeg of ik de foto's wilde zien. 
Op het display van haar Nikon zag ik iets wat ik nog nooit gezien had. Mijzelf op dat bankje tegenover de ooievaars. Ik zit daar altijd alleen, en aan selfies doe ik niet, behalve als ik gedronken heb en via WhatsApp met mijn broer wil proosten.
Wilde ik ze hebben? Graag, zei ik. Ik gaf haar mijn mailadres. 
Ik wandelde verder. Op de terugweg zag ik haar een man aanspreken die zijn hond uitliet. Ik hoopte voor haar dat hij ja zou zeggen. Toen ik haar haar camera zag richten liep ik tevreden het park uit.

Iets dergelijks was me al eerder overkomen. Blijkbaar lok ik het uit met mijn nadrukkelijke zwijgen op parkbankjes. Lees het maar na. Maar anders dan die keer twee en een half jaar geleden, tijdens Corona, had ik nu geen spijt van mijn toeschietelijkheid. Ik begon het steeds leuker te vinden dat deze dagelijkse sessie in het park op een plaatje stond en opende ongeduldig mijn mail. 
Toen er na een paar dagen nog niets binnen was (had ik misschien toch niet zorgvuldig genoeg gecheckt of mijn mailadres goed was gespeld?) zette ik het van me af. Ook Zenmeesters op parkbankjes hebben hun vlagen van ijdelheid - heel goed dat zo'n moment van zwakte bestraft wordt, daar zou ik van leren. Bovendien kon ik altijd nog mijn dochter of vriendin mee naar het park lokken voor een photoshoot. 

De foto's kwamen en ik was verrast. Was ik dat, die man met die woeste baard en dat gedeukte hoedje? Het toeval wilde dat ik juist de dag erna de tondeuse door mijn baard had gehaald. Mijn dochter vond dat ik alles weer moest laten groeien. En dat ik hier mijn profielfoto van moest maken. Opdracht geslaagd, Rozan.




Foto's: Rozan Hillebrandt

 

woensdag 22 november 2023

ANNONCE

 


In 2014 zongen en speelden we een "kleine cantate" op teksten van Tolkien. Anders dan bij de Linnaeus Cantate, die we een flinke handvol keren uitvoerden, bleef het in dit geval bij die ene keer. Dat heb ik altijd jammer gevonden want ik hield van de sfeer van dat stuk. 
Dit jaar, volgende week zondag om precies te zijn, komt het eindelijk van een reprise. Voor de gelegenheid heb ik er twee stukken bij geschreven om hem iets minder klein te maken. 

Voorafgaand aan de Tolkien-stukken klinken zeven koorliederen op gedichten van Hermann Hesse. Deels gloednieuw, deels bewerkingen van laatromantische koormuziek die ik als zeer jonge man schreef. Nevelige, soms wringende en soms verzaligd zuchtende klanken waarin de geest van de grote voorbeelden van het Fin-de-Siècle nooit ver weg is.

De begeleiding is weer in de vertrouwde en bekwame handen van Vaughan Schlepp, en mijn dierbare rietblazer Lucas speelt basklarinet en sopraansaxofoon. Een goede reden om wat eerder uit bed te komen en de koude wintermorgen dan wel miezerige herfstdag te trotseren.

Ontwerp flyer: Joost van Ommen


vrijdag 17 november 2023

JOCH



De eerste keer dat ik Joch zag was op het toneel. Ik zou muziek gaan schrijven voor het Tuinstadtheater en was nieuwsgierig met wat voor mensen ik te maken zou krijgen.
Op een zondagmiddag ging ik naar het Pleintheater. Het zaaltje in Amsterdam-Oost was bijna leeg, maar de dames op de bühne speelden alsof ze voor een vol Carré stonden. Een van hen viel me meteen op: een kleine mollige vrouw met lang grijsblond haar in een paardenstaart. Ze was zorgvuldig opgemaakt en flink van sieraden voorzien, en sprak met een onvervalst Jordanees accent. Haar ogen twinkelden van leven en haar gebaren en mimiek waren prachtig naturel. Alsof ze geen rol speelde maar gewoon zichzelf was daar onder de spotlights. Ze had humor, ze had een mooie, warm vibrerende stem en ze maakte contact met de zaal als ze zong. Podiumvrees leek ze niet te hebben.
Joch Kuiken, las ik in het programma.

Ik denk dat ik in eerste instantie een beetje bang voor haar was, toen ik haar zo op het toneel bezig zag. Nou ja, bang is een groot woord.  Op mijn hoede, liever gezegd. Dat brutale Mokumse, dat ze uitstraalde, die houding van ‘wie doet me wat’ - daar weet ik nooit zo goed raad mee. Ik voel me altijd weer een verlegen jongetje als ik ermee in aanraking kom.   
Een vent van vijfenvijftig, geboren en getogen in Amsterdam, bang, of liever gezegd op zijn hoede, voor Joch?  Ik kan het me nou niet meer voorstellen.     
‘Ach Moppie toch!’ Ik hoor het haar in gedachten zeggen.

Op het podium zat ook een zwijgende man. Een zijden shawltje, vriendelijk blauwe ogen achter een stalen brilletje, mooi zilver haar, in een wuivende golf naar achteren gekamd. Hij las onverstoorbaar in een boek. Later begreep ik dat het Jochs man Jelle was, en snapte ik ook waarom hij daar decoratief zat te zwijgen: hij vergezelde zijn vrouw overal. Dat moest ook wel, want hij kon toen al niet meer alleen gelaten worden. De regisseuse had blijkbaar gedacht: als hij er toch steeds bij is, dan kan ik hem net zo goed voor de figuratie inzetten, en hem op het toneel neerpoten. Een goed idee, want Jelle was een mooie man om naar te kijken.

Er was meer dat ik later ging begrijpen, toen ik begon te werken met de acteurs met wie we het muziektheaterstuk Ze vroegen arbeid, er kwamen mensen zouden gaan opvoeren. Dat schijn bedriegt; en dat niet alle ras-Amsterdammers brutaal zijn, bijvoorbeeld. Dat was toch echt een vooroordeel, waarmee mijn overgevoelige Brabantse vader me had opgezadeld. Die had nooit kunnen wennen aan de hoofdstad, en had alle inwoners ervan over één kam geschoren. Hij vond de tongval hard en de mensen hard.
Joch bewees dat het de kast in kon, dat vooroordeel, in de la bij de andere valse aannames. Want Joch kon een leuk mondje plat praten, en ze was toch echt in de schaduw van de Oude Wester geboren, maar ze had niets van dat gewiekste, dat gehaaide, dat bikkelharde onder het mom van een geintje, dat ik thuis had leren associëren met die joviale Jordanezen. Er zat geen ruwe bolster om haar blanke pit.
Ze kon heel direct zijn en fel uit de hoek komen, dat wel, maar ik heb in al die jaren dat ik met haar heb gewerkt nog nooit een sneer uit haar mond gehoord; behalve dan als grapje, als ze een volbloed Jordanese met het hart op de tong speelde. 
Lik-op-stuk? Jij-bakken? Joch kwetst geen mensen, ook niet voor de grap. Daar is haar hart te warm voor, daar heeft ze ook te veel innerlijke beschaving voor.  Maar je moet geen ruzie met haar krijgen, denk ik. Een sterk rechtvaardigheidsgevoel maakt dat ze door roeien en ruiten gaat als iemand haar een rotgeintje wil flikken. Of als iemand in haar omgeving slachtoffer wordt van een rotgeintje. Berg je dan maar.

Ik schreef een liedje voor haar, In de oude stad. Ze zong het hartverscheurend mooi, precies zoals ik me had voorgesteld dat het zou klinken – nee, beter. Het beeld van Joch, die het quasi-Amsterdamse volksliedje voordraagt in de voorstellingen van september 2012 in de Meervaart, geflankeerd door twee in haar ogen piepjonge muzikanten met accordeon en bouzouki, staat me nog altijd helder voor ogen. Het was alsof de jongens hun geliefde oma begeleidden.
Van het een kwam het ander. Buiten de voorstellingen en de repetities om begonnen we ook samen muziek te maken. Ik begeleidde haar op een auditie voor het seniorensongfestival. We traden op bij verschillende gelegenheden in Nieuw-West en breidden ons repertoire uit met Amsterdamse liedjes en klassiekers als Liefde van later en Het dorp, zodat we uiteindelijk een volwaardig programma konden aanbieden. Ik noemde Joch mijn hoogbejaarde Muze en was blij met deze onverwachte nieuwe samenwerking. 

We repeteerden bij haar thuis. Jelle bracht koffie en zat stil te luisteren. Soms had hij kritiek: Joch was schor geweest, of niet zo goed bij stem meer als vroeger, vond hij. Ik moest me er dan aan herinneren dat hij de klank van Jochs stem nog in zijn oren had, zoals die zoveel jaren geleden geweest was. Hij had haar nog als jong meisje horen zingen. Maar ik kende alleen haar rijpe stem en was juist gecharmeerd van het doorleefde geluid – er klonk een heel leven in door. Wat deed een raspje er dan toe? Wat ze zong klonk levenslustig, en recht door zee, en toch ook broos en weemoedig. En altijd heel muzikaal. Ik luisterde naar het heden, bij Jelle kwam het verre verleden daarin meer en meer rondspoken.

Toen stierf Jelle. Dat was een klap. Hij liet een leegte achter die niet meer op te vullen was. De eerste jaren dat ik bij hen thuiskwam speelde er vaak een ouderwetse bandrecorder, zo’n joekel van een ding; muziek van vroeger, Sinatra of Ella Fitzgerald. Op tafel stond altijd een schaaltje nootjes klaar, als symbool van gastvrijheid en gezelligheid. Nu zweeg de taperecorder en stond de hele dag de televisie aan, en in de keuken de radio. Maar de stilte liet zich daarmee niet overstemmen. Het schaaltje nootjes bleef, dat wel.

De eerste keer dat we op pad gingen zonder het vooral zwijgende, maar o zo goeiige gezelschap van Jelle, was naar een middag van de ANBO, afdeling Nieuw-West. Er werden boeken gepresenteerd, de opgetekende levensverhalen van markante buurtbewoners. Wij zongen en speelden als intermezzo onze liedjes. Tijdens Liefde van later kreeg Joch het te kwaad. ‘Als liefde zoveel jaren kan duren…’ - het was haar uit het hart gegrepen. Zelf had ze de pest in, dat tranen haar stem hadden verstikt, maar niemand van de aanwezigen vond het erg. Ze waren geroerd door haar zang en ontroerd door haar emotie.
Na afloop ontstond het idee om voor de volgende reeks levensboeken ook een deel te reserveren voor Joch. En het lag voor de hand dat ik dat ging schrijven: we kenden elkaar immers goed, Joch vertrouwde me, en we zagen elkaar toch al geregeld.

Zo ging ik na de jaarwisseling om de week naar haar flat in Overtoomse Veld. Tussen de schilderijtjes, gemaakt door Jelle en zijn vader, de kleedjes en de klok en de snuisterijen die een vage herinnering aan de Jordaan opriepen, praatten we een paar uur lang over het verleden. Het voelde in het begin een beetje onwennig om daar te zitten zonder mijn gitaar, maar mijn vol gekliederde schriftje werd al gauw een even vertrouwde metgezel. Joch schonk nu zelf de koffie, er waren koeken of gebakjes, en natuurlijk altijd die nootjes, dat schaaltje werd voortdurend ververst.

Toen het lente was geworden hadden we haar leven tot dan toe in kaart gebracht; in vogelvlucht waar het geheugen zuinig was met gegevens, inzoomend op de details als de herinnering sterk was.
Hier is het resultaat. Ik laat nu het woord aan Joch.

[Voorwoord bij Een Jordanese in Nieuw-West, Stichting de Driehoek, 2017]

Naschrift

In de jaren die volgden na het publiceren van het bovenstaande werd Joch langzaam nóg ouder. Als je vroeg hoe het ging was het steevast: 'slecht...' en dan volgde er een korte litanie over haar gezondheid. Maar al snel herpakte ze zich. Ze vond het fijn dat je kwam en liet zo'n bezoekje niet verpesten door kwalen en kwaaltjes. Ze genoot van het zingen en miste het Tuinstadtheater, dat er in 2016 mee gestopt was. Zelf wilde ze nog lang niet stoppen, de oudste zangeres van Amsterdam worden was haar trotse ambitie.
Bezoekjes werden steeds meer een herhaling van zetten. Ik kreeg een bruintje, zij mocht van de dokter geen witje meer maar ook zonder jenever leefde ze op. We zongen dezelfde liedjes, er kwam nooit meer iets bij; er ging alleen wat af, een vergeten zinnetje of wat, een hoge noot hier en daar, maar wat zou dat? Als ik naar huis ging (de parkeermeter tikte nietwaar?) voelde ik me melancholiek maar ook tevreden. Mijn vriendin en ik hadden een ander mens, een oud mens bovendien, een goede namiddag bezorgd. Het is niet veel maar het is iets.
Toen ik hoorde dat ze, toch nog onverwacht, gestorven was voelde ik meteen spijt. Had ik niet wat vaker moeten gaan dan die paar keer per jaar? Dat heb je met schijnbaar onsterfelijke mensen: geen haast, tijd genoeg.
Niet dus. Al was ze misschien inderdaad de oudste nog zingende Amsterdamse geworden, zelfs Joch bleek sterfelijk.

R.I.P. Johanna Maria Kuiken - de Ruijter, 1 maart 1929 - 9 november 2023.






vrijdag 10 november 2023

Novemberregen - in memoriam Joch Kuiken (1929-2023)


Net als vorig jaar gingen we naar November Music, een ambitieus en tamelijk compromisloos elfdaags festival in Den Bosch. Na anderhalf uur trekken en duwen in de natte, donkerende file bereikten we de stad van mijn vader. We parkeerden bij de Verkadefabriek, dronken daar iets om in de stemming van het festival te komen, verplaatsten ons naar de Bossche Brouwers aan de Tramkade, een geweldig leuk café waar je erg lekker en zeer betaalbaar kunt eten. Helaas moet het hele hippe mallepietjesterrein daar binnenkort wijken voor nieuwbouw, vertelde de zachtmoedige jonge kastelein met het accent van mijn achterneven ons. Appartementen. Als een rafelrand bouwrijp is gemaakt door kunstenaars duurt het nooit lang voor de makelaars komen.
We waadden gewapend met regenscherm door een dikke regen naar de binnenstad om in de Grote Kerk esoterische muziek voor koor en cello en 3D geprinte instrumenten te beluisteren, iets wat me niet helemaal goed lukte, misschien had ik dat biertje onderweg niet moeten nemen, maar ja, ik moest nodig plassen en het was speciaalbieravond in café De Druif aan De Markt, alles drieënhalve euro, daar is een dorstig mens niet tegen bestand.
Na veel hemelse en spirituele klanken zochten we de auto weer op. Ik had een bokbier achterin gelegd dat ik met mijn huissleutel open wrikte. Iets te zeker en iets te bitter oreerde ik over de nieuwe kleren van de keizer en dat mijn eigen composities toch, in hun bescheiden formaat, meer vlees aan hun botten hadden dan deze dure nevels van gratuite schoonheid, en dat ik blij was met mijn eigen koor, dat het mij mogelijk maakte voor kunstpaus te spelen die resideerde in een veilige omgeving en wel nooit nog zou optreden in een hip, ambitieus en compromisloos festival, en dat dat goed was zo.
De volgende morgen had ik een beetje hoofdpijn. Buiten maalde een cementmolen. Het regende nog steeds even dik.
Terwijl ik me met koffie en een gevulde koek opvijzelde kwam het bericht dat Joch gestorven was. Vierennegentig, maar toch nog onverwacht, zei haar dochter. Het kwam als een schok, ik had haar zo'n beetje onsterfelijk gewaand. Ik had meteen spijt dat ik haar niet wat vaker had opgezocht de laatste tijd, om samen de liedjes te zingen die ik voor haar geschreven had, en die ze zo graag zong, met steeds zachtere stem. Nu had ik geen hoogbejaarde, Jordanese Muze meer. 



dinsdag 7 november 2023

TWIJFELAAR


We logeerden in Frederiksoord, de eerste van de "vrije koloniën" die door de Maatschappij van Weldadigheid zijn opgericht om het verarmde proletariaat te huisvesten, we schrijven begin negentiende eeuw. In ruil voor het ontginnen van de woeste Drentse zandgronden kregen de paupers onderdak, zorg en onderwijs. Niet te verwarren met de onvrije kolonies uit Veenhuizen en Ommerschans, waar schurftige bedelaars, onwillige wezen en drankzuchtige landlopers feitelijk in een strafkamp werden geplaatst. Het monumentale 18-eeuwse herenhuis waarin het hotel is gevestigd, heeft naast een gastronomisch doel ook een educatieve ambitie. Iedere kamer illustreert een stuk van de geschiedenis. Die van ons heette Kolonie VI: Veenhuizen. In het nachtkastje lag in plaats van de Bijbel de bestseller van Suzanna Jansen. We sliepen in een krap negentiende-eeuws bed. Het lijkt mij geen aanbeveling, maar in de reclame die het hotel maakt wordt het ongemak aldus gepresenteerd: slapen in een twijfelaar van 1.20 breed - hoe bijzonder is dat!
De gelagkamer was gezellig en fraai, de keuken was uitstekend. Als ik even wegkeek van de lichte kring waarin ik me met mijn tafelgenote bevond zag ik de regen eindeloos langs de ramen stromen. Maar iets in het beleid van het hotel leek nog te herinneren aan de wortels van het oord - of was het omdat we in een rijksmonument sliepen? - van improviseren hadden ze hier nog nooit gehoord, alles moest strikt volgens precieze regels. Konden we misschien alleen een croissantje en koffie krijgen de volgende morgen, want een uitgebreide brunch wachtte elders op ons? Oei, dat moest met de directie worden opgenomen. Die hoorden we op de gang brommen: 'Nee, dat zal niet gaan, dan komen de andere gasten tekort,' of iets van dien aard. Merkwaardig, want als we hadden getekend voor het ontbijtbuffet hadden we dat croissantje wél gehad; het wás er dus wel, en werd niemand anders uit de mond gestoten. Rigide. Het boek met huisregels waaruit mijn vriendin me in bed voorlas was hilarisch. Ieder mogelijk scenario van misbruik en wangedrag werd scrupuleus ondervangen en een passende straf werd de in gebreke blijvende gast voorgehouden, van het laten vervangen van zoekgeraakte sleutels à zo- en zoveel tot het betalen van 150 euro schoonmaakkosten als je stiekem gerookt had, naast de boete natuurlijk. En pas op, overal in het hotel hangen camera's!
Maar goed. Toen we de volgende morgen het hotel zonder ontbijt verlieten en een wandeling door het Sterrebos maakten, voordat we in de Bospub bij Dwingeloo ("Buiten openingstijden gesloten") uitgebreid zouden gaan lunchen, kwamen we in een herfstsprookje terecht. De vorige middag hadden we in het Drents Museum in Assen de sombere schetsen en schilderijen van Van Gogh, Mauve en Mesdag gezien. In werkelijkheid waren de kleuren sprekender. Karamel, mosterd, zonnebloemen, chrysanten, koffie met melk en natte theebladeren, bruin en goudgeel in alle mogelijke schakeringen. En dan die stilte! Als je uit de randstad komt, en zeker als er om je heen voortdurend bouwlawaai heerst, zijn de leegte en de rust van het landschap daar op de voormalige woeste gronden van een balsemende weldadigheid.
En wat verstoorde onze rust daar, in het bos achter het pauperparadijs? Ik hief mijn vinger op en we luisterden. Een onmiskenbaar nerveus getrompetter vervulde de vochtige novemberlucht. Even later zagen we ze overtrekken. Kraanvogels. De trek naar het Zuiden viel laat dit jaar. 


vrijdag 3 november 2023

De meelevende vriend


Ik heb met hem te doen, mijn vriend

Ik heb met hem te doen, mijn vriend - kom ik hem tegen,
Dan wringt hij zijn gezicht in droeve plooi, verlegen.
Hij denkt dat hij, om medeleven uit te drukken,
Ook ieder spoor van vrolijkheid moet onderdrukken.
Het doet hem, om die pijn in zijn gezicht te krijgen,
Beslist meer pijn, dan mij, om míjne te verzwijgen.

                                        *

Wie dauert mich der Freund, sooft ich ihm begegne,
Wie er sein arm Gesicht mishandelt, das verlegne.
Er meint, um Mitgefühl des Leids mir auszudrücken,
Müss' er auch jede Spur von Frohheit unterdrücken.
Es macht ihm, soviel Weh im Angesicht zu zeigen,
Gewiß mehr Weh, als mir, mein eignes zu verschweigen.

Uit: Kindertotenlieder, Friedrich Rückert (1788-1866)
© vertaling: Jan-Paul van Spaendonck

Illustratie: Franz Hohnbaum (1825-1867)


donderdag 2 november 2023

Allerzielen 2003-2023


Het is Allerzielen. Ik brand een kaarsje of drie (waxinelichtjes in marmeren houdertjes) en denk aan mijn gestorven dierbaren, het worden er elk jaar meer.
Het stormt, een storm met een Ierse naam. Ook twintig jaar geleden: Allerzielen 2003 (een donkere, kille zondag), stormde het. Anoniem: stormen gingen toen nog naamloos door hun kortstondige, woeste leven.
Mijn vriendin en ik kenden elkaar pas een half jaar. We wilden iets moois smeden uit de chaos die ons omringde en organiseerden die dag een Allerzielenconcert. In haar klimop-overwoekerde loods, die voor de gelegenheid door een bevriende kunstenaar uit het dorp met kunst- en vliegwerk, droogbloemen, mottige opslag en bric-à-brac was omgetoverd tot een spookachtig theater. Ik schreef er eerder over op dit blog: De wind woei hard, het plaatijzeren dak klepperde. Straalkacheltjes gloeiden op en er brandden kaarsen. Het publiek zat in winterjassen op gammele stoeltjes. Ik zong mijn melancholische liedjes, begeleid door mijn zoon. Na afloop was er soep en wijn.
Een fijne herinnering, een knipogend baken in een moeilijke tijd.
Twee goede vrienden die er toen zo nadrukkelijk en vooral zo vanzelfsprekend bij waren zijn nu voorgoed weg. Mijn destijds meest recente, en mijn op een na oudste vriend.
Aan Frank wijdde ik al eens een sonnetDit is voor G.

Tekortschietend grafschrift 

Een halve eeuw waren we dik bevriend,
Het waren vijftig intensieve jaren.
We hebben veel gelachen - ook gegriend,
Al wilde jij ons dat het liefst besparen.

We waren als het moest best vooruitziend.
We zouden nog wat levenskracht bewaren
Voor als we ouder werden: ook bijziend
En gammel lustten we een ouwe klare.

Het grienen trof mij onverwacht en hard.
Het leven volgt zijn eigen wrede wetten.
Maar mettertijd verminderde die smart.

Jij kon nog zó loyaal mijn tranen betten,
Die om jouzelf zijn, ongedeeld, verstard.
Ik kan ze slechts in marmerletters zetten.


woensdag 1 november 2023

Voorheen Rookzangers Notitieblog 50: Valse hoop


Tot mijn verrassing bleef het stil. Eerst zat ik nog ongelovig te wachten in mijn stoel tot de dagelijkse portie overlast zou beginnen, benieuwd welke nieuwe variant ze vandaag weer zouden bedenken. Gisteren was daar het schuren van de buitenmuur naast me bijgekomen. Dat kon, gezien de stellages met hun blauwe tentdoek, nog wel even duren. Ik dronk koffie en brevierde door de kleurige bladzijden van mijn telefoon. Op het moment dat ik meestal het huis ontvlucht was het nog steeds stil onder me. Ik las wat achterstallige krantenknipsels, at toast met boter en marmelade, zette nog eens koffie. De katten lagen sereen opgerold te slapen, die hadden wat in te halen na de permanente herrie van gisteren.
Langzaam voelde ik me vredig worden. Ik ging zelfs een halfuurtje mediteren. Dat was er de afgelopen dagen niet van gekomen. Daarna verzorgde ik mijn plantjes, stelde vast dat een van de sansevieria's te veel water had gekregen, die moest een tijdje op rantsoen. Ik ging achter mijn bureau zitten, rommelde in paperassen, kon geen excuus meer vinden voor verder uitstel en opende een blanco pagina. Er moest nog van alles beschreven worden, zelfs als je je voorgenomen had verre te blijven van de miserabele toestand waarin onze wereld zich bevindt; de herfst had er flink ingehakt afgelopen week, sentimenten raasden als regen en wind door mijn kop, nerveuze energie wisselde af met sombere aarzeling. 
Er klonk gestommel op de trap. De inmiddels bekende stemmen begonnen tegen elkaar te roepen. Want dat doen ze de hele dag (ik zou het woordelijk kunnen verstaan als ik Bulgaars zou begrijpen - er ligt een stuk dempend plafond uit, onder mijn keuken en badkamer), ook als ze vlak naast elkaar staan en er geen herrie is om bovenuit te komen, roepen ze tegen elkaar. Laten we het beroepsdeformatie noemen. 
Even later sloeg een zware drilboor aan. Er moest blijkbaar weer iets verwijderd worden of op maat gefreesd. De kat trok een afkeurende wenkbrauw op. 
Toch maar weer even naar het park, het is tenminste droog.