Op straat passeerde ik een winkel die We Are Beauty heette. In de verder lege etalage stonden porseleinen schalen, gevuld met aardappels. Geen idee wat die winkel verkocht, lucht waarschijnlijk. Een groentezaak zou het wel niet zijn. De koppen van mijn langslopende stadgenoten zagen er bleek en onnozel uit. Hun gebabbel in mobieltjes klonk als voos gekwaak. De haast waarmee ze zich over straat bewogen leek me lachwekkend zinloos.
En toch geloof ik in het goede in de mens, echt waar. Tijdens mijn verblijf in de kliniek, nu een jaar geleden, heb ik ondervonden dat je met de meest onwaarschijnlijke types geweldige gesprekken kunt voeren. Zelfs ’s ochtends vroeg al, bij de eerste koffie, na een te korte nachtrust. Buiten de apenkooi van de samenleving blijkt in ieder mens iets bijzonders te schuilen. Iets hartelijks, kwetsbaars en allemachtig interessants. Op de keper beschouwd blijft er van elk vooroordeel of cynisme in zo’n situatie godzijdank weinig over. Aan de mens zelf ligt het dus niet, daarvan ben ik overtuigd. Iedereen is een kind van zijn moeder. Het is de maatschappij met haar codes en conventies die de mens corrumpeert. Iedere leraar weet het: een klas als geheel kan een vernietigend nihilisme ontwikkelen waartegen geen kruid gewassen is, pik je één leerling eruit dan blijkt die wel degelijk voor rede vatbaar. Onder de spijkerharde branie blijkt een mens te schuilen. En wat aberraties van de collectieve norm betreft: wat je onderdrukt komt als een springveer met verdubbelde kracht tevoorschijn. Een wereld waarin natuurlijke behoeften niet voldoende aan bod komen kweekt monsters. Het instinct doorbreekt met verschrikkelijke kracht de codes en conventies die het te lang onder de duim hebben gehouden. Onze grote, complexe, zieke Westerse maatschappij verschilt daarin alleen gradueel van andere, waarin elke tegenstelling feller uitgelicht is, de druk van bovenaf groter, en de daaruit resulterende wreedheid onmenselijker.
Is het überhaupt mogelijk, een maatschappij op menselijke schaal en naar menselijke maat? Of is dat, na alle illusies en utopieën met hoofdletters, na alle dramatisch gestrande pogingen, voorgoed een contradictio in terminis gebleken? Aan mij moet u het niet vragen. Ze zeggen dat ik een romanticus ben, en die weten niet veel van zulke dingen. Maar eerlijk is eerlijk, ik zou best stadsnomade voor de goede zaak willen worden, en me in de kneuterige wereld van zo’n tentenkampje van Occupy willen neervlijen. Lekker Indiaantje spelen op het Beursplein. Aan luxe hecht ik niet, met een kilootje bintjes van We Are Beauty ben ik dik tevreden. Een stukje chocola nu en dan, desnoods van Fairtrade. Wat me tegenhoudt? De koude, harde blauwe stoep misschien. Het is tenslotte nog lang geen lente.