zaterdag 16 maart 2024

Koningsdrama: in memoriam Manke Nelis


Gisteravond (ik lag al in bed met een oud Tom Poes-verhaal) bereikte me het droeve nieuws dat Manke Nelis dood is. Niet de volkszanger, die is allang kassiewijle, maar de gelijknamige ooievaar uit het Vondelpark. Het greep me meer aan dan je zou verwachten.
Ik probeer dat uit te leggen.

In 2013 was ik getuige van de terugkeer van de ooievaars. Ze waren er toen al in de Watergraafsmeer, maar nu broedde er voor het eerst sinds mensenheugenis een stel op het uitnodigende wiel tegenover de Schapenweide. Ik weet het uit mijn blog, dat vaak als dagboek fungeert: 

Minstens een uur lang was ik in een heel prettige stemming. In het Vondelpark keek ik vertederd naar de jonge ooievaars in hun ouderlijk nest. Ik dronk het sprankelende water uit een groen gelakt stadsfonteintje en voelde een scheut van nostalgie. Iets met mijn vroege kindertijd… wandelingen met mijn opa naar het Kalfje? (14 juni 2013)

De vadervogel heette toen nog Piet. Hij zou pas in het volgende broedseizoen kreupel in het park terugkeren en zijn bijnaam krijgen. 
In de loop van de komende tien jaar volgde ik het wel en wee van hem en zijn partner en hun nesten op de voet. Of liever gezegd, juist zittend op het bankje ertegenover, rustend van mijn wandeling. Er werden jongen groot en vlogen uit, er stierven jongen, meestal door een zomerstorm.
Het glorieuze hoogtepunt van Nelis zijn carrière als verwekker en opvoeder moet zijn geweest in de zomer van 2018: 

Toen waren er vijf jongen, een uitzonderlijk aantal. Nog uitzonderlijker was dat ze alle vijf bleven leven en gezond opgroeiden. Tegen het eind van juli zag ik op een strakblauwe en stikhete middag hoe ze proefvluchten maakten: in steeds wijdere kringen scheerden ze met z'n vijven over Amsterdam-Zuid. Het was een koninklijk gezicht. Een meter of honderd erboven cirkelde vader of moeder om een oogje in het zeil te houden. (16 juli 2019)

Vanmorgen nam ik in aandachtige stemming plaats op het bankje om met nieuwe ogen naar het nest te kijken. Die twee die er nu zaten, waren dus andere ooievaars. Manke Nelis was een week eerder bezweken aan zijn verwondingen. Ik had het goed gezien, dat er territoriumschermutselingen waren geweest met de af en aan vliegende nieuwkomers. Een waar koningsdrama had zich afgespeeld en Nelis was van de troon gestoten, een natuurfotograaf had hem gevonden, de dierenambulance kon niets meer voor hem doen.
Ik merkte dat ik me een beetje ergerde aan die nieuwkomers die zo vanzelfsprekend in dat nest zaten te klepperen. Vreemd - zij konden er toch ook niks aan doen dat een oude vechtersbaas de Manke, die toch ook niet voor een kleintje vervaard was, had verslagen?
En dan: een ooievaar is een ooievaar, toch? Tot de verbeelding sprekende dieren, Kester Freriks schreef er onlangs nog een dik en mooi boek over, maar onderling inwisselbaar. Het leven gaat door, wees blij dat de populatie zo gezond is, hield ik mezelf voor.

De waarheid is dat juist de herkenbaarheid van de ongeringde en dus niet genummerde vogel die zijn bijnaam aan zijn kreupele status dankte hem bijzonder maakte. Ik leefde met die koninklijke mankepoot mee en keek iedere lente bezorgd of zijn reumatische gewricht niet erger was geworden dan het jaar ervoor. 

Wat ik al die tijd niet wist en nu uit Het Parool leerde, was dat dat vrouwtje naast hem niet steeds hetzelfde was. Ik vertelde aan iedereen die het wilde horen dat Nelis 's winters het fort bewaakte en bijgevoerd werd in Artis en in Geuzenveld maar dat zijn trouwe echtgenote in Afrika overwinterde. 
Maar hij was al aan zijn derde partner toe toen de concurrentie hem omlegde.


Foto: Paul J. J. M. Koene


vrijdag 15 maart 2024

De drinker in de lente


De dokter belde. Het hartfilmpje was naar de cardioloog doorgestuurd en die deelde haar mening. Niks mis mee, die hartslag van mij, hoogstens wat traag. Deed ik soms veel aan sport?
Ik herinnerde me dat diezelfde opmerking al eens eerder was gemaakt, bij mijn intake in de kliniek, ruim dertien jaar geleden. Ook toen zal ik iets geantwoord hebben als: 'Nee, integendeel. Maar veel wandelen, en veel ademoefeningen, telt dat ook?'
Het bloedonderzoek was ook tamelijk bevredigend. Suiker goed, cholesterol aan de hoge kant maar niet alarmerend. Hetzelfde gold voor de leverwaarden, ALAT, ASAT en Gamma GT, u weet wel. De lever was misschien iets vervet en er was wat irritatie, maar zeker geen reden tot zorg.
Daar deed ik het niet voor - ik wilde, als kenner, harde cijfers. Die noemde ze. Ik was verbaasd. Volgens de geldende normen was ik nog niet eens een stevige drinker, met die bescheiden getallen, alle ruim onder de honderd. Dat was weleens anders geweest, in de woeste jaren voor mijn klinische opname, toen ik dagelijks dronk wat ik nu niet eens op een heel erg feestelijke gelegenheid red. 

In het grijze park overdacht ik deze toch wat onverwachte wending in mijn zondige leven. Ik had gedacht dat de afgelopen jaren van toenemende tolerantie en mijn huidige periodieke, zuiver recreatieve maar gulzige alcoholgebruik bestraft zouden worden door de uitkomst van het onderzoek en dat ik me gedwongen zou zien om mijn leven te beteren. Het beteren van mijn leven moest ik nu geheel op eigen kracht doen. Mijn lichaam protesteerde niet hevig, noodzaak was er niet. 

Er brak licht door. In maart kan de hemel zo mooi openwaaien en doorgang bieden aan een stroom van ongewend warm zonlicht. Bah, wat een calvinistische gedachte, zei ik tegen mezelf. Als ik een oprecht bourgondiër was zou ik alleen maar blij zijn. Waarom toch die ontevreden neiging, je leven te willen beteren? Ja, ik zou wat minder door de tv heen kunnen ouwehoeren op zondagavond, dat was waar.
Nog wat meer zon. Er kwetterde schril een heggenmus boven mijn hoofd. Lente werd het, hoe dan ook. En het leven was goed zoals het was. Ik ging op weg naar de vrijdagse witte Loire-wijn die ik uit mijn nieuwe quasi 17e-eeuwse roemer, gekregen op mijn verjaardag, zou drinken. De dokter verbood het niet. Mijn lichaam verdroeg het. Ik had er toch vooral plezier van. Mijn naasten accepteerden het.
Dus... als het hierbij blijft, wat is dan het probleem, huh?


De drinker in de lente


Het aards bestaan is slechts een droom - 
Wat maken we ons druk?
Ik drink totdat ik niet meer kan,
In ongestoord geluk.

En als ik niet meer drinken kan,
Gevuld van buik tot mond,
Dan val ik in een slaap die duurt
Tot aan de morgenstond.

Wat hoor ik als ik wakker word?
Een vogel in een boom.
Ik vraag hem of het voorjaar is –
Het is alsof ik droom.

De vogel kwettert: ja, het is
Al lente, sinds vannacht.
Ik slaak ontroerd een diepe zucht,
De vogel zingt en lacht.

Ik vul mijn glas opnieuw en zet
Het gulzig aan mijn mond,
En zing totdat de maan verschijnt
Aan ’t zwarte hemelrond.

En als ik niet meer zingen kan,
Dan is de slaap weer fijn -
Want wat gaat mij de lente aan!
Laat mij toch dronken zijn!

Hans Bethge, naar Li Bai (Li Tai Po)
Vertaling JPvS, uit "De Chinese fluit", Avalon Pers 2014
Omslag Rosanne van Spaendonck





zaterdag 9 maart 2024

Aragon online


In het donkere seizoen van het eerste Corona-jaar beet ik me vast in de vertaling van een reeks gedichten van Louis Aragon. Boekdrukker en uitgever Boris Rousseeuw had me de suggestie aan de hand gedaan. Heine was een inkoppertje geweest, gefundenes Fressen zoals de Duitser zegt. Aragon was andere koek. 
Ik kende de dichter nauwelijks. Het Frans was bij lange na niet eenvoudig, vooral niet omdat Aragon geen leestekens gebruikte. Een hoofdletter was het sein dat een nieuwe zin begon. Voor de rest moest je maar zien. Een modernistisch trekje in een oeuvre dat verder vooral zeer romantisch en lyrisch was.
Maar als gezegd beet ik me erin vast. Ik had mijn vaders meer dan vuistdikke Le Petit Robert en zijn tweedelige in rood linnen gebonden Van Dale. En er was tijd genoeg, toen. Alles lag stil. Ronkend de alexandrijnen scanderend zat ik achter mijn computer, glas wijn erbij, pijp in de mond (ik rookte toen tijdelijk weer).

Vorige week ben ik begonnen met het beschikbaar maken van de inmiddels uitverkochte bundels die ik met Boris uitgaf. Na Heine zet ik vandaag Mijn prachtig ongeluk, de Aragon-vertalingen, online. Als pagina op dit blog. Zie HIER. 
De illustraties die Rosanne destijds maakte worden nu in het bedoelde zwart weergegeven in plaats van in het zonnige oranje dat Boris ervoor gekozen had. Wij moesten daar toen erg aan wennen, om het zo maar eens te zeggen. Boris was een eigenzinnig man met een geheel eigen smaak. We gunden hem zijn excentrieke keuze overigens van harte want het boekje was een rijk versierd en liefdevol verzorgd objet d'art.


vrijdag 8 maart 2024

CONSULT


De huisarts wilde me weer eens zien. Ze zag dat ik nog steeds oxazepam kreeg voorgeschreven. Daar moesten we het eens over hebben.
Ik bereidde argumenten voor om het milde gebruik van benzo's te rechtvaardigen, want ik ben erg gesteld op mijn chemische achtervang, als het leven spanning en ongemak in petto heeft.
De assistente regelde een afspraak. Ik ben een ochtendmens, zei ik stoer door de telefoon, dus prima, half negen.

Na een snelle douche, een kop koffie en een stukje cake ging ik de straat op. Het was helderblauw weer maar venijnig koud. Ik voelde mijn longen en mijn ogen prikken. De griep was bijna over. Bijna.
Ik ging de praktijk binnen en meldde me bij de receptie. Ik hoefde maar even te wachten, dat is het voordeel van een matineus consult. De dokter (doortastend, vriendelijk, lang blond haar, fris-blauwe ogen) schudde joviaal mijn hand en keek me nieuwsgierig aan.
Hoe of het ging? Ik dacht aan de oxazepam en vertelde haar over de zorgen van de ouder wordende mens, over de stress van al die nare bouwwerkzaamheden om me heen en dat ik het laatste halfjaar vaak last had van benauwdheid en hartkloppingen.
Meestal houdt het paard zich koest als het wordt onderzocht. De galop breekt pas los als er geen dokter in de buurt is. Maar nu was het hart de bijzaak bij een ander consult.
Terwijl de dokter voorstelde mijn bloedruk te meten en mijn pols op te nemen merkte ik al dat het flink bonsde vanbinnen. Ik moest tweemaal twee vingers leggen op een metalen plaatje. Dokter opende op haar telefoon een cardio-App.
Hé, dat is raar, zei ze, er is een dubbele klop en dan een tijdje niks.
Ik vond dat helemaal niet zo raar. Ik kende het van mijn slapeloze uren. Een extrasystole heet dat, ik had het al eens gegoogeld. Dat de dokter, die ik hoog heb zitten, ervan opkeek bewijst eens te meer dat het hart zich normaliter koest houdt bij een onderzoek. Het was nu bij wijze van uitzondering op heterdaad betrapt.
De dokter keek niet bezorgd, en ik was het ook niet, maar ze vond het toch raadzaam om een hartfilmpje te laten maken. Ikzelf had al aan het lijstje af te vinken waarden van het jaarlijkse bloedonderzoek die van de lever toegevoegd. Je weet maar nooit, misschien dronk ik toch weer te veel. Ik opperde ook een prostaatonderzoek, maar daarvan was ze geen voorstander.
Ik kende dat standpunt van bevriende medici. De meningen zijn verdeeld onder de vakbroeders. Velen, waaronder dus mijn huisarts, betogen dat in de meeste gevallen een prostaatonderzoek alleen maar voor onnodige stress en ellende zorgt. Je maakt slapende honden wakker, of liever gezegd tumoren: wildgroei die meestal rustig en zonder schade te doen kan doorgaan tot op zeer hoge leeftijd brengt je het medische circuit in. Zoals mijn huisarts het zei: snij je negentigjarige mannen in plakjes, dan vind je altijd wel een stel tumoren daar.
Bovendien waren de uitkomsten van de test onzuiver. Een verhoogd PSA betekent lang niet altijd slecht nieuws, en slecht nieuws wordt lang niet altijd weerspiegeld in de gemeten PSA-waarde.
Ik kan je niet adviseren hierin, zei ze eerlijk. Ik zei dat ik het nog even zou aanzien. Cholesterol, suiker, nieren, lever, hart: voorlopig was dat wel weer even genoeg.

De oxazepam mocht ik houden. Altijd nog beter dan alcohol, zo'n pilletje, vond ze. Ik knikte dankbaar en zei maar niet dat ik van plan was er daar eentje op te gaan drinken.


Illustratie: Marten Toonder

zondag 3 maart 2024

Verder doen!


Natuurlijk ga ik door met vertalen. 'Verder doen!' mailde Boris me ooit. Zo mooi als hij ze kon afdrukken zullen ze waarschijnlijk niet meer in druk verschijnen, maar mijn vertalingen zijn niet te stuiten. Vertalen, ik heb het al vaak geschreven, is verslavend. Gisteren maakte ik een Nederlandse versie van een gedicht van Robert Frost. Ik was er tevreden over maar vandaag gooide ik het roer helemaal om. Nu ben ik écht tevreden. Morgen...
Ik weet niet wat Boris van Frost vond. De Liederen van de gestorven kinderen naar Friedrich Rückerts Kindertotenlieder waren drukklaar, maar nog niet ingeleverd. Hij wist nog niet dat ik speelde met de gedachte om Robert Frost als volgend slachtoffer te kiezen van mijn vertaaldrift. 

De mooie boekjes die ik met Boris maakte zijn uitverkocht. Hoogstens heb ik er zelf nog een paar voor een eventuele liefhebber. Vandaag heb ik een begin gemaakt met het digitaliseren ervan. Heine: De Lorelei staat nu als pagina op mijn blog. Onder mijn portret als u op de laptop kijkt. Voor de telefoonkijkers: boven, onder de titel van het blog, klikken op "verplaatsen naar".


Nog wat sneeuw


Er ligt nog wat sneeuw in een hoekje.
   Ik had bijna gezegd:
Een verweerd stuk papier door de wind
   Daar neergelegd.

Het zit vol zwarte spikkels die
    Letters konden wezen,
Het nieuws van een dag lang geleden - 
   Misschien nooit gelezen.
                      
               ***
 
A patch of Old Snow

There's a patch of old snow in a corner
     That I should have guessed
Was a blow-away paper the rain
     Had brought to rest.

It is speckled with grime as if
     Small print overspread it,
The news of a day I’ve forgotten -
     If I ever read it.


Robert Frost, 
 © vertaling JPvS


vrijdag 1 maart 2024

In memoriam Boris Rousseeuw


Ik kwam van de tandarts waar ik een ontstoken kies had laten trekken. Tien uur 's ochtends. Het regende een beetje. Ik wist precies wat ik met de dag ging doen. Mezelf zo goed mogelijk verdoven, met pillen eerst, en in de namiddag met een stevige rode wijn. Verder niets. Ingesponnen in een cocon van dragelijke pijn de tijd laten verstrijken. Thuis ging ik op bed liggen. De katten kwamen er meteen bij. Uit de huiskamer klonk het lispelen van water. We hebben ons laten verleiden tot een keramische drinkbak met een fonteintje. Het deed me denken aan de cd die ik vroeger opzette in tijden van stress: Echoes of Nature. 'Birds at dawn', 'rainforest at night', beekjes en branding, dat werk. Op repeat. Het idee kwam van Geerten Meijsing, die een plaat met tsjirpende cicaden had, om zich nog een beetje in Italië te voelen.
Ik scrolde langs de media. Insta, FaceBook. Opeens was daar die rouwkaart. Boris Rousseeuw. Dat kon niet waar zijn, ik had hem pas nog gezien. In een kinderlijke impuls sloot ik mijn telefoon en zette hem opnieuw aan. Het bericht was er nog, Boris was nog steeds dood. Een golf van verdriet sloeg door me heen.

Ik leerde Boris kennen via Geerten. Hij zou een bibliofiele uitgave verzorgen van de Sonetti lussuriosi van Pietro Aretino, te vertalen door Geerten en mijzelf. Ik geloof niet dat Boris mij wantrouwend bezag, maar enigszins scheef was de verhouding wel. Ik werd naar mijn gevoel toch vooral gedoogd omwille van mijn bekende vriend. We lunchten bij Geerten, signeerden de katernen. Boris deed zijn beroemde Komrij-imitatie, die ik nog vaak zou horen. Zijn Vlaamse tongval verruilde hij moeiteloos voor de krassende hete aardappel van de Winterswijkse dichter.
In het kielzog van de geslaagde Italiaanse sonnetten was Boris zo goed om een boekje uit te geven met een 'correspondentie in haiku' tussen Robert Eksteen en mijzelf. De weg van de nap. Een kleinood in een schuifdoosje, met prentjes van mijn dochter Rosanne, die Boris met engelengeduld inkleurde met waterverf. 
In de jaren die volgden zag ik hem zo nu en dan, als hij in Amsterdam moest zijn. Op een boekenbeurs of in een café. Helemaal op mijn gemak was ik die eerste tijd nooit. Hij sprak over de ins en outs van een milieu waarmee ik niet erg vertrouwd was. Alleen mijn vriendschap met Geerten was een punt in mijn voordeel, want Boris bewonderde hem. Onze gesprekken openden meestal met de vraag: Hoe is het met...?

Onze omgang veranderde toen hij had ingestemd met de uitgave van mijn Heine-vertalingen. In 2020. We correspondeerden uitgebreid over de inhoud. Boris had smaak en dacht mee. Ik leerde toen een paar kenmerkende trekjes van hem kennen. Als ik niet duidelijk een vraag stelde, antwoordde hij niet. En hij was gul met complimenten, net zoals hij het eerlijk zei als iets hem niet beviel. Oprecht en integer, die indruk maakte hij. Misschien een tikje wereldvreemd, want de wereld hangt van gevlei, compromis en goede tact aan elkaar en aan zulke sociale smeermiddelen deed hij niet. In plaats daarvan hanteerde hij een soort rustige, ouderwetse wellevendheid.  
Al snel in onze correspondentie kwam hij met het verontrustende bericht dat hij leed aan myelofibrose. Hij was van nature optimist, zei hij, maar ik moest er rekening mee houden dat de Heine-bundel later dan gepland zou verschijnen, of misschien wel helemaal niet. Over zijn ziekte was hij open en tamelijk laconiek, althans naar buiten toe. Met een beetje geluk kon hij nog een poos mee maar zeker was dat allerminst.
We vierden het verschijnen van De Lorelei en andere gedichten met een etentje in zijn tuin aan de rand van het bos. Ballekes in tomatensaus, patatten, daar was hij goed in. We dronken zijn favoriete wijn, een Colombard uit Gascogne, licht en verkwikkend. Kikkers kwaakten in de vijver, de zon scheen uitbundig, en aan ziekte dacht niemand tenzij het Covid was. Kluizenaar Boris had me dapper een hand gegeven, zijn vrouw Martine hield zich maar liever aan de richtlijnen. 
Na Heine kwam, op zijn verzoek, Louis Aragon. Daarna Eichendorff en Hesse. Bij een volgende warme lunch waaierde het gesprek uit naar gemoedelijke regionen. Mijn vriendin herkende een collega tuinier. Literatuur en schrijvers maakten plaats voor mispels en kweeperen, de spechten in de boom, alle drie de soorten, bont, zwart en groen. Portugal, waar zijn stiefdochter woonde. En onze kleinkinderen, want hij was juist bompa geworden en ik was voor de tweede keer opa geworden in de nacht voorafgaande aan ons Heine-etentje.

Het voorbehoud verdween naar de achtergrond en ik begon in het volste vertrouwen aan een vijfde deel met vertaalde gedichten. Friedrich Rückert. In mei zou hij eraan beginnen. Maar Liederen van de gestorven kinderen zal niet verschijnen.
Ik mis een eigenzinnig, goedlachs, geestig, erudiet, beminnelijk mens, een geduldig en precies ambachtsman, een kunstenaar en een levensgenieter. Een mens zoals er geen tweede is.


Boris Rousseeuw: 1 november 1959 - 27 februari 2024


vrijdag 23 februari 2024

TUCCI


Ik kijk naar een kookprogramma waarin de acteur Stanley Tucci door Italië reist op zoek naar de werkelijke keuken van dat land. Ik draag Tucci een warm hart toe sinds de film Big Night (1996). Daarin speelt hij een jonge restauranteigenaar die verder wil komen in de wereld. Hij wordt daarbij geholpen én gedwarsboomd door zijn geniale maar introverte oudere broer, die achter de kachel staat. Gehólpen door de geweldige kwaliteit van diens kookkunst, gedwársboomd door zijn principiële weigering om zich aan de Amerikaanse smaak aan te passen.
Gratis spaghetti als side dish bij alle gerechten, belooft de kaart. De klanten staan erop, ook als ze een risotto bestellen. Risotto is de glorie van de noordelijke keuken en de oudere broer stelt er een eer in om die zo geduldig en liefdevol mogelijk te bereiden. Spaghetti erbij serveren is voor hem niets minder dan een godslastering. Uiteindelijk zwicht hij uit liefde voor zijn broertje. Het loopt niet goed af. Noch ambitie noch starheid loont, lijkt de film te willen zeggen. Die eindigt met een in real time gebakken omeletje na een tumultueuze nacht. De broers slaan de armen om elkaar heen en eten zwijgend. De American dream is voorbij.
Tony Shalhoub, die de oudere broer Primo speelt, is van Libanese afkomst. Tucci, als Secondo, is van beide kanten Italiaans. Uit het zuidelijke Calabria komen zijn ouders. In de serie Stanley Tucci: Search for Italy praat hij voornamelijk nasaal Amerikaans, maar misschien is dat omwille van het kijkende publiek, want in onderonsjes met de geïnterviewde koks vloeit er een misschien wat simpel, maar in elk geval authentiek klinkend Italiaans uit zijn mond. 
Tucci is in Napels en daalt af naar de Amalfitaanse Kust. Daar bezoekt hij Peppino die een pasta bereidt met courgettes, zó heerlijk, zó goddelijk, dat Tucci hem al jaren vergeefs probeert na te maken. Het geheim blijkt te schuilen in het frituren in liters olie van de zucchini en die vervolgens een nacht in de ijskast te laten rusten alvorens ze verder te bewerken. Verder gaat er niet zoveel bijzonders in. Ja, een klontje boter, dat Peppino's zuster hem destijds had verzwegen. Basilicum, als je wilt. En een mengsel (70/30) van Parmezaan en Pecorino. Of was het Provolone?
De kok monteert spaghetti, zucchini en kaas tot een geheel. We zien de stralend blauwe lucht en de glanzend blauwe zee erachter. Tucci proeft en omhelst de kok, zoals dat gebeurde in Big Night en zoals dat inmiddels gewoonte is in kookprogramma's. Hij noemt het de beste pasta van zijn leven, nee sterker: zijn leven zal nooit meer hetzelfde zijn hierna.
Ik herinner me een soortgelijk simpel gerecht dat de moeder van Beniamino, onze gastheer in Vico Equense, ooit maakte, toen we daar optraden met onze Napolitaanse liederen. Eind jaren negentig. Ze opende de provisiekast en liet me de voorradige soorten pasta zien. Ik mocht kiezen. Scelga Lei, zei ik beleefd. Kiest u maar. Het gerecht maakte niet veel indruk. Ik liefhebberde al een tijd in de Italiaanse keuken en vond deze pasta met courgette en room niet heel interessant, in tegenstelling tot haar fantastische gnocchi en haar zondagse kip met aardappels uit de oven. Nogal zout ook. Ik heb haar niet omhelsd want ik ben geen Italiaan.
Maar Tucci's enthousiasme blijft hangen. Ik heb vandaag pecorino en parmezaan gekocht, goede olie, takjes basilicum en dure spaghetti. Straks ga ik aan de slag. In de hoop dat mijn leven daarna nooit meer hetzelfde zal zijn.