vrijdag 29 april 2022

De dag na Koningsdag


Vroeger haatte ik nationale feestdagen. Het laatste decennium ben ik er milder tegenover gaan staan. Na die twee corona-jaren voelde ik zelfs voorpret, op de dinsdag voor Koningsdag. Ik zou weer losjes door de stad dwalen en een dag lang geestelijk vrij zijn. Ouwehoeren met vreemden, ondergaan in de feestende menigte. Ik werkte de hele morgen flink door om mijn dagportie af te krijgen en ging rond één uur naar buiten.
Al snel merkte ik dat het niet zou worden wat ik ervan verwacht had. Het was grijs en kil weer, al die kleuren detoneerden in plaats van te fonkelen. Ik was moe en zag niets dat me aantrok.
Mijn vriendin voegde zich bij me. Door haar positieve kijk op de wereld klaarde die van mij weer ietsjes op. Ik kocht een fluitvormig wijnglas waarvan de steel hol was en liet het vullen door een paar vrolijke studenten met roze koppen die met een welgevulde ijsemmer de regels trotseerden. Voor mij drie euro, want ik zag ernaar uit dat ik er wel van hield. Met dikke tong gezegd. Ik lachte mee en de ijskoude Grüner Veltliner smaakte best, maar leuk wilde het toch niet worden op straat. 

De volgende dag schudde ik de grauwheid van me af en ging een eind wandelen. Aan de rand van het wandelpad lag een plas opgedroogd oranje braaksel. Ik vroeg me af hoeveel oranjebitter je moest drinken om je hele maaginhoud zo te kleuren.
Het park was afgezien van die koningsgezinde kots al netjes opgeruimd. Een kraai was nestmateriaal aan het verzamelen. Hij had een bek vol oranje nepveren. Hier en daar stond een vergeten flesje en tussen de struiken lagen wat blikjes te glimmen. Verder was het er beeldschoon. Na de eerste, gele lente was de tijd van de witte bloesems aangebroken. Fluitenkruid en meidoorn en andere mij onbekende planten verspreidden, nog aarzelend, hun parfum. Hier en daar waaide daar de uiensoepgeur van een veldje daslook doorheen. Ik was in een tolerante bui. De schoonheid en de brute dissonanten mochten best naast elkaar bestaan, vond ik. 

Weer thuis zag ik een stapeltje 45-toeren plaatjes ("singeltjes") naast mijn pick-upje staan. Geen idee hoe die in mijn bezit waren gekomen. Vaag schoot me te binnen dat ik er eentje had willen kopen maar dat de verkoper had gezegd: neem dan de hele handel mee. Ik had geweigerd, meen ik. Nu zat ik daar met een obscure verzameling. Dat ene plaatje van Aafje Heynis, dat was schoonheid. Maar wat moest ik met Valentino en met Sylviane? De louche typen grijnsden me mediageil aan. 
Ik wilde de plaatjes al weggooien toen ik dacht aan alle moeite en liefde en hoop op roem die ongetwijfeld in hun vervaardiging was gestoken. Ook dacht ik aan alle chaos van de vrijmarkt om zes uur 's avonds. Al die zinloze spullen op straat, verwaaid, verweesd, al die lelijkheid. Ik besloot, als tegengif tegen de zinloosheid en de lelijkheid een paar van de plaatjes met aandacht te draaien.
Niet alles natuurlijk. Ze maken me niks van Thijs van der Molen ('Het leven is goed in m'n Brabantse land') en Seperate Ways van Maarten mocht ik weigeren van mezelf. Maar de Dubrovački Trubaduri en Redbone gaf ik een kans. Opdat ze niet voor niets gezongen en gespeeld hadden. 


PS: De troubadours uit Dubrovnik waren vreselijk. Maar Redbone ("Wovoka") was erg goed. Niet hun beste nummer, maar toch. Lekkere funky native American swamprock.


dinsdag 26 april 2022

Doopfeest in een nieuwbouwwijk

 


Afgelopen zondag hadden we een literair doopfeestje. Werd in de herfst nog een inhaalpresentatie gedaan van deel 5 en 6 samen, wegens de lockdowns nooit fysiek ten doop gehouden, nu was het alweer tijd voor de lancering van de zevende jaargang. 
De reeks Tussen Andreasplein en Zwarte Pad, onder redactie van Fred Martin en ondergetekende, floreert. Het aantal schrijvers groeit, het aantal lezers groeit. Een paginagroot artikel in de Amsterdamse bijlage van NRC binnenkort (14 mei!) bewijst dat ook de reputatie groeit. Zelf stelden we tevreden vast, zondag in broedplaats De Vlugt, dat er zich inmiddels een mooie traditie heeft geworteld in de niet meer zo jonge grond van die voormalige nieuwbouwwijk. 

Bij een boekpresentatie hoort muziek. Ik deed een klein optreden met Joch Kuiken, ooit een van de pioniers die in de pas opgeleverde flats van Slotervaart kwamen wonen, nu drieënnegentig jaar oud en nog steeds een enthousiast en hartverwarmend performer. 

In een nieuwbouwwijk,
een flat naast de Dijk -
een veilige ruimte van licht
en ik was er de koning te rijk...


Na afloop praatte ik met Willem Bruno van Albada en Henk van Manen, bij de lezers van Reve bekend als Teigetje en Woelrat. De beide modeontwerpers hebben in Osdorp een atelier met daarin een mooie Reve-collectie (foto's, memorabilia) met een weidse naam: Museum Gerard Kornelis Markies van het Reve - 'Romantiek en Decadentie'. Frenk der Nederlanden heeft er voor ons boek verslag van gedaan, misschien heeft u de voorpublicatie in Het Parool gezien.
Ik vertelde hun over de rol die vooral Nader tot U in mijn leven heeft gespeeld. Het was feitelijk mijn introductie in de volwassen literatuur. Uit mijn vaders boekenkast ontvreemd lag het naast mijn bed, een nachtelijke troost als ik me verloren en ongelukkig voelde, want het kon, begreep ik, altijd nog erger. Ik zwelgde in Reve's drankzuchtige romantiek, zijn ironie ontging me nog als veertienjarige. De mannen nodigden me van harte uit om eens langs te komen, en de kroontjespen vast te houden waarmee de burgerschrijver zijn meesterwerk schreef. 'En dan drinken we rode wijn,' zei Teigetje, naar mijn glas witte wijzend, 'want zo had Gerard het graag.'
Daarna vervolgde ik, alsof er geen tijd verstreken was sindsdien, het gesprek van afgelopen november met twee klasgenoten van de lagere school, allebei inmiddels met pensioen. Ze zagen er fit uit. We namen de stand van zaken door, zoals jeugdvrienden doen.
'Goh, leeft die en die niet meer? Ik herinner me hem nog als jongen van twaalf...'
Bij de presentatie in november had het gegoten van de regen, nu was het een mooie, frisse lentedag.
Aan een tafeltje verderop werden alweer plannen gesmeed voor een nieuwe editie. 


Tussen Andreasplein en Zwarte Pad - literair jaarboek voor Nieuw-West, zevende jaargang.
De prijs is 12,90. Ook als e-book verkrijgbaar.
Het boek is te bestellen bij Stichting de Driehoek via deze link: 
https://www.stichtingdriehoek.nl/cms/index.php


vrijdag 22 april 2022

BAKKER

We moesten naar Hotel Bakker in Vorden. Daar was alles hetzelfde gebleven, zei iemand die uit die streek komt en het weten kan. Ik verwachtte een oubollig familiehotel met mottige Persjes op de tafels. Foto's van geweien aan de muur versterkten die indruk.

Maar meteen bij binnenkomst zagen we dat hier iets heel anders aan de hand was. Een cluster van zalen en zaaltjes, alle volgepropt met parafernalia van de jacht, opgezette vosjes, gravures, kruisbogen, zwaarden en héél veel hertenkopjes, grensde aan een groot gazon met in het midden een vijver. Aan de overkant daarvan, in een bijgebouw, was onze kamer, een appartement eigenlijk. Terrassen voor en achter en op het aangrenzende plein aan de overkant van de winkelstraat.
BAKKER, spelden lichtletters, rood, luid en duidelijk.
Alles ademde de sfeer van een instituut. Overal aten en dronken mensen, op hun paasbest gekleed. Er moest hier wel vijftig man personeel werken om zo'n behaaglijkheids- en gastvrijheidsfabriek draaiende te kunnen houden, was onze voorzichtige schatting. 

We hadden honger en aten als verlate lunch een tosti in de zon. Niet zo'n dor dingetje met smeltkaas, maar in de koekenpan gebakken sneden grof brood, druipend van roomboter, ampel belegd met uitstekende ham en pittige boerenkaas. Daarna was het tijd voor een kleine verkenningstocht door het dorp, het uur was nog te vroeg voor serieus eten en drinken. We dwaalden door parkachtige buitenwijken tot aan een verlaten stationnetje. De spoorlijn liep er nog. Het historische gebouw was voor sloop behoed, lazen we op een bord, er zou binnenkort een chocolaterie worden gevestigd.
Terug in de hoteltuin was de vijf in de klok. Er was geen ontkomen meer aan. Reebitterballen met truffelmayonaise gingen gelukkig per stuk, zodat we onze eetlust niet hoefden bederven, ieder drie, precies goed. Uitstekende sauvignon blanc erbij, de fles ging mee naar een van de eetzalen. Daar was het een enorm kabaal. Geen muziek, maar de schallende stemmen van een groot gezelschap dat een lange tafel naast ons had bezet. Ons piepkuiken, onze asperges en ham smaakten er niet minder om. Pannacotta toe voor mijn vriendin. Ik nam koffie met een Bakkertje, een kruidendrankje volgens familierecept, minder bitter dan berenburg en minder stroperig dan Jägermeister. En vooruit, nog maar één, het was tenslotte vakantie.

De paasvuren mochten weer dit jaar. We lieten de officiële feestfik in Borculo over aan de lokale jeugd en vonden een privévuurtje op het erf van een boerderij bij Ruurlo. We waren welkom, ik kreeg een sigaar van de boer, zijn schoondochter reikte ons een fles wijn aan. Een volle oranje maan bolde op aan de horizon, pal achter de walmende vlammen. Een magistraal gezicht.
Toen ik me die avond naar mijn vriendin toedraaide voor een nachtkus weken de twee delen van het lits-jumeaux  uiteen als de Rode Zee voor Mozes en voor ik het wist lag ik spartelend op de donzen grond, niet bij machte om zelf nog overeind te komen.  Mijn vriendin hielp me omhoog met tranen in de ogen van het lachen.

Omdat dit geen culinair blog is laat ik het feestelijke ontbijt van de volgende dag aan uw fantasie over. Ik ga voorbij aan het roerei met spek en de hardgekookte eieren, de gewone vleeswaren en de gezonde dingen die je in melk of yoghurt moet weken, en noem alleen: camembert, Italiaanse harde worst, oude pecorino, zalm, citroentaart, diverse paasbroden, croissants en pecanbroodjes. Een open fles bubbels met bijbehorende fluitjes zag ik te laat, misschien maar goed ook.

Museum MoRe in Ruurlo: een enigszins stuk gerestaureerd waterslot. Carel Willink moet ik wel bewonderen hoewel hij me ook beklemt. Ik kan niet lang naar die desolate droomlandschappen kijken zonder me onbehaaglijk te voelen. De wisselende expo was gewijd aan Pat Andrea. We liepen er snel doorheen. Tamelijk gedateerde en weinig aantrekkelijke cartooneske kunst als illustraties in luxe kunstzinnige bladen uit de vorige eeuw. Van het kasteel zelf liet zich niet veel zien. Een mooie tuin, dat wel. Een veerbootje over de slotgracht. Puttertjes in een boom. 
Bosloods 1873 heet de uitspanning op het landgoed van Kasteel Vorden. We gingen erheen voor een vederlichte lunch. Je kon er kaartjes kopen voor het kasteel. Geen rondleiding, maar een audiotour. Ik had eigenlijk geen zin maar besloot braaf mijn vriendin te volgen in de hoop dat die me later zou vergezellen naar de brouwerij in Rha waaraan ik goede herinneringen bewaarde. Investeren, noemt mijn broer dat.

Ik kreeg er geen spijt van. We kregen de sleutel mee en openden het hek van het slot, dat nog steeds bewoond wordt. We dwaalden door koele keldergewelven en statige zalen, vol eeuwenoud meubilair, barokke schilderijen, harnassen, Chinees en Delfts porselein, rijk krullend, middeleeuws houtsnijwerk, opgezette vogels en vossen, haardkleden van ijsbeer - een bizar ratjetoe, sfeervol en niet museaal; de kasteelheer was met een B&D-boor aan het klussen, uit onze mp3-speler hoorden we zijn ingeblikte stem, die over de rijke geschiedenis van het kasteel vertelde; hier werd zelfs (na 17.00 uur) nog echt geleefd, hoewel de afgesloten bovenverdiepingen wel moderne appartementen zullen bevatten en de dochter des huizes heus niet echt onder dat pompeuze baldakijn zal slapen waarnaast, op het nachtkastje, haar foto stond.
Het was verrassend, dit kasteelbezoek. Aandoenlijk, ook. En in de tuin, vlak voor we de slotgracht zouden oversteken, voegde ik een nieuwe vogelsoort aan mijn repertoire toe, een groenling.
'Wat kijkt dat vogeltje mooi ernstig,' zei ik terwijl ik door mijn kijker tuurde. Later las ik in mijn gids dat de groenling opvalt door zijn 'fronsende blik'. Het was duidelijk dat ik er wel komen zou, als vogelaar.

Op het landelijke terras van de Bronckhorst Brewing Company verzilverde ik mijn investering met Brok in de Keel en BBC Four. Mijn vriendin dronk een Slimme Rakker, 2.5 % maar toch vol van smaak. Een portie 'bourgondische' bitterballen erbij.

We zochten de rust op voor een avondmaal en vonden die in Baak. Het Wapen van Baak heeft een heerlijke stille tuin naast de kerktoren en ziet er vanbinnen uit als een bruine kroeg. De fletse, nostalgische muurschilderingen van oude bierreclames blijken, bij beter bekijken, in 1999 gesigneerd. Aan de muur hangt een spreuk: "Als dorst en dranck malkaar ontmoet, is 't bitter de oorsprong van het soet". Het eten was goed. Ze maken er 'zoveel mogelijk zelf' en dat kun je proeven.

Tussen de vierenvijftig hertenkopjes van het cafégedeelte van Bakker zitten we nog wat na en overzien de volle, zonovergoten dag. 'Welk kamernummer had u ook alweer?' vraagt de ober twee of drie keer.  Hij heeft een ouderwetse grijze snor. Hij schat ook dat er hier minstens vijftig man en vrouw werkt, mijn vriendin denkt inmiddels eerder aan honderd. Van lezen komt weer niet veel.

Bij het ontbijt is de gele taart vandaag vervangen door een rode. We rekenen af en proberen niet te schrikken.

We wandelen door het landgoed van het kasteel naar het "knopenlaantje", ons aangeraden door Dr. L. van Egeraat. We willen nog niet terug. Thuis wacht het achtuurjournaal, de praatprogramma's, de oorlog. We drinken koffie in Almen bij De Hoofdige Boer, waar we in december 2020 logeerden, net voor ook de hotels hun restaurants moesten sluiten. Toeren nog wat rond door de fraaie coulisselandschappen tot we in de bossen rond Gorssel komen en niet zonder spijt de A1 oprijden.


vrijdag 15 april 2022

VLINDERS





Nu de lente na een uitbundige start pas op de plaats maakt valt me op hoe overdreven al die uitbundige kleuren lijken als ze zich tegen een grijze achtergrond aftekenen. Het uitbottende gebladerte lijkt op douchegordijnen die geregen zijn van mintgroene plastic kraaltjes, de bloesems doen me denken aan propjes crêpe-papier.
Ik lees op het ogenblik twee boeken die zich afspelen in de kindertijd van de auteur. Auteurs die hun kindertijd schilderen zoeken het vooral in zintuigelijke indrukken. Simenon laat in zijn semi-autobiografie Pedigree zijn kinderlijke alter-ego Roger Mamelin genieten van Luikse explosies van kleur en geur.
Mij zegt dat niet zoveel. Ik ben er niet bij geweest en heb een andere jeugd gehad. Ik heb liever dat de indrukken uit de prilste jeugd door volwassen ogen worden teruggezien en door volwassen schrijvers worden geïnterpreteerd zodat ik ze met de mijne kan vergelijken.

Het andere boek dat op mijn nachtkastje ligt is De avonturen van Hermann Lauscher van Hermann Hesse. In 1901 voor het eerst verschenen als Hinterlassene Schriften und Gedichten von Hermann Lauscher

Het leest nu en dan wat vreemd. Toch had Maurice Coutinho, die voor de vertaling tekende, een grote reputatie. Hij en zijn vrouw Lore Coutinho-Frensdorf waren bekend geworden door hun duo-vertaling van het werk van Nabokov. Van de enorme oplages die van diens Lolita (1955) verschenen, druk na druk, profiteerden ze nauwelijks. Ze kregen er om en nabij de 800 gulden voor.
'Het was slavenwerk,' zei mevrouw Coutinho later. Overigens deed zij het meeste van dat 'slavenwerk'. Haar man was er te rusteloos voor. Hij corrigeerde haar porties. 'Vertalen moet je eigenlijk met zijn tweeën doen,' was haar commentaar op die rolverdeling.

In het eerste hoofdstuk al, Mijn kindertijd, struikel ik over een zin:

'Uit deze tijd heeft zich de herinnering in mijn geheugen geprent aan de vrije, zonnige straat met slechts een huizenrij voor de stad waarin wij woonden...'

Ziet u de locatie voor zich? Ik niet. Toch was mevrouw Coutinho Duitstalig opgevoed, dus aan gebrekkige kennis van het Duits kan het niet liggen. Zou haar rusteloze man dit op eigen houtje hebben gedaan, of was het een eenmalige slordigheid?
Ik zou de onduidelijkheid weggewuifd hebben als er even later niet iets anders zou opduiken dat mijn wantrouwen wekte.
Hesse somt, bij monde van zijn alter ego Hermann Lauscher, de vlinders op die hij op het veld achter het ouderlijk huis zag: 

'Daarboven fladderden opwindend de heldergele en blauwe vlinders, de irisvlinders en distelvlinders, die oplichtten met de glans van kostbare en zeldzame antiquiteiten, de zware vleugels van de koningsmantel, het roodbruin van de gierzwaluw en de koninginnepage....' 

Gierzwaluw? Wat doet die vogel opeens tussen de vlinders?
Ik kon me niet voorstellen dat Hesse zo raar zou omspringen met een opsomming, dus ik rook een vertaalfout. Zou het kunnen zijn, dat het Duitse woord voor gierzwaluw misschien ook een bepaalde vlindersoort kon beduiden?
Woordenboek gaf geen sjoege. De beide woorden voor gierzwaluw, Turmschwalbe en Mauersegler, betekenen allebei alleen dát: gierzwaluw.
Maar verder zoekend op het internet vond ik toch een vlindersoort die de Mauersegler Schmetterling werd genoemd. Ik gnuifde tevreden.
Maar ... de Latijnse naam Pelopidas Mathias intikkend bleek het te gaan om een Aziatische soort, die wel niet in de achtertuinen van Basel zal hebben rondgefladderd. Het raadsel bleef. Mogelijk was 'gierzwaluw' een bijnaam voor een lokale Zwitserse soort, begin 1900? 

Ik herinnerde me dat ik een boekje van Hesse had dat Vlinders heette. Ooit voor mijn verjaardag gekregen van mijn moeder. Ik klom op een stoel en trok het tevoorschijn. Ik bladerde erin en vond bij toeval dezelfde passage uit het verhaal, dat hier Mijn jeugd wordt genoemd. Als vertaler staat vermeld: C. Schuur-Kaspers.
Mevrouw (?) Schuur-Kaspers heeft in elk geval het probleem onderkend, want de gierzwaluw is hier uit de opsomming weggelaten:

'Daarboven dartelden en bekoorden mij de helgele citroenvlinders, de fijne blauwtjes, de in een prachtige, als het ware antiquarisch zeldzame glans oplichtende iris- en distelvlinders, de zware vleugels van de koningsmantels, het roodachtige van de koning- en koninginnepage's, de donkerrode admiraal...'

'Kritieken zijn onaangenaam, als men over één stukje valt,' zei mevrouw Coutinho ooit. Ze gaat verder: 'Eens was ons ontgaan dat Leghorn de Engelse naam voor Livorno is. De criticus vond dat de Coutinho's maar kippen moesten gaan fokken.'

Daarin ben ik het hartgrondig met haar eens. Ik bedoel, in die kritiek op de criticus. 
De Coutinho's hebben met hun virtuoze, zwaar onderbetaalde vertaling van Lolita een woord aan de Van Dale toegevoegd: nimfijn, een prachtig equivalent voor Nabokov's nymphet. Alleen al daarom wil ik ze niet postuum afvallen.
Maar toch... Bij Schuur-Kaspers snap ik meteen waar Hermanns huis heeft gestaan:

'In deze tijd heeft zich in mijn geheugen de open, zonnige straatweg met slechts één huizenrij buiten de stad geprent, waar wij woonden...'


Bron: 'Vertalen moet je eigenlijk met zijn tweeën doen - het vertalersechtpaar Coutinho-Frensdorf in gesprek met Dam Backer'



dinsdag 12 april 2022

KETEL

Hij doemde uit het trappenhuis op, een reus met een pikzwarte baard en tattoos tot hoog in hals en nek. Hij stelde zich voor ('Sjarlie') terwijl hij joviaal met zijn vrije vuist de mijne aantikte. Hij stalde zijn spullen uit en bekeek de werkplek. Een honend gefluit illustreerde zijn verbazing over de staat van mijn afgekeurde cv-ketel.
Hij zou hier volgens de telefoniste van de woningbouwvereniging minstens vier uur werk hebben, dus het was zaak om eerst zijn territorium af te bakenen.
'Mag ik even van uw toilet gebruik maken?'
Hij bleef zolang weg dat ik voor een ongeluk begon te vrezen maar uiteindelijk hoorde ik toch de wc doorspoelen. Even later was het huis vervuld van een diepe, vijandige putlucht. Een indringer met een heel ander dieet dan het mijne had bezitgenomen van mijn appartement.
Maar de machtsverhoudingen moesten nog duidelijker worden gesteld. Hij vroeg met een bruusk, weids armgebaar of ik 'al die spullen' kon weghalen. Daarmee doelend op de huisraad die op de grote muurplank naast en onder de ketel stond. Hij ging naar beneden om de nieuwe apparatuur uit zijn auto te halen en ik sloeg braaf aan het opruimen. Veel van die spullen waren overbodige onzin, zag ik, terwijl ik beugelflesjes in een tas stopte van onbekende biermerken, ooit bewaard omdat ze er zo aardig uitzagen.
Ik toonde hem trots de lege plank. Nee, zei hij streng, dat was niet genoeg. De plank zelf moest ook weg, want het was ergonomisch niet verantwoord als hij zich daaroverheen moest buigen tijdens het werk.
Hij had een punt. Maar hoe die plank weg moest zag ik niet zo gauw. Ik haalde een paar schroevendraaiers uit mijn gebrekkige gereedschapskist en stelde vast dat die niet pasten. Ik stond even besluiteloos te staren naar de zware, zo lang geleden al muurvast aangebrachte plank. Ik zag de positie waarin deze jongeman me in zo korte tijd had gemaneuvreerd. Het begin van verzet groeide in me. 
Ik hoorde hem bonkend en steunend naderen in het trappenhuis. Ik opende de deur en zag hem staan hijgen, de nieuwe ketel moest wel zwaar zijn. 'Heb jij misschien een goeie kruiskopschroevendraaier voor me?' vroeg ik met een klein beetje leedvermaak. Hij veegde het zweet van zijn voorhoofd. 'Laat me even bijkomen.'
Hij liep naar binnen, zette de ketel neer, wees naar zijn tas en ging staan telefoneren terwijl hij toekeek hoe ik de plank loskreeg met zijn professionele gereedschap.
'Dat is beter,' zei hij prijzend. 

Het zou een lange middag worden. Sjarlie moest veel, heel veel bellen, privé en beroepsmatig, en ik moest veel vragen beantwoorden. Heeft u dit, kunt u dat... Tussen het werk door ging hij op en neer naar de groothandel omdat een bepaald kapot onderdeel vervangen moest worden. Trap op, trap af naar driehoog, op een maandag, met al die zware spullen - ik deed het hem niet graag na.
Helaas kon ik hem niet alleen laten want de katten waren al behoorlijk nerveus van alle herrie en gedoe en hij liet alle deuren achter zich open. Dus pendelde ik doelloos tussen bureau, stoel en bed, prutste wat aan muziek en tekst, bladerde wat in vogelboekjes en telefoon. Ontheemd in mijn eigen huis. Gelukkig was mijn dochter zo goed een uurtje beneden te komen zitten zodat ik een ommetje kon maken. 
Tegen het einde van de klus werd hij iets vriendelijker. Hij vroeg of mijn katten weleens waren ontsnapt, want ik was er zo alert op dat de deur dicht bleef. Gelukkig niet, zei ik, eveneens wat meer op mijn gemak. Ik vroeg of hij soms ook katten had. Nee, hij was geen kattenmens. Maar hij had een klein hondje. En hond of kat, het waren allemaal dieren. En je moest er toch niet aan denken dat ze zouden ontsnappen, in de grote stad. Blijkbaar had de stoere man een klein hartje. Ik kreeg een boks als afscheid. Opgelucht ging ik de keuken schoonmaken. 


vrijdag 8 april 2022

De Ring van Weiss


Het begon de ochtend na het bezoek aan mijn hoogbejaarde Muze en het aansluitende etentje in de buurt-Italiaan. Ik weet het eerst nog aan de Napoleon Brandy en dat glas grappa bij een sterke espresso. Voeg daarbij de weeromslag en de sterke wind en het feit dat ik al een paar dagen uit mijn doen was en misschien was dat het begin van een verklaring. Hoewel ... herfstig weer, een dip en een paar glazen sterk doen misschien geen goed aan een nerveus gestel, maar konden ze ook lichtflitsen en dansende vlekken voor je ogen veroorzaken? Nee toch zeker?

De volgende dag was het flitsen voorbij. Er sloegen geen tl-lichten meer aan het knipperen in mijn ooghoeken als ik me plotseling bewoog, maar het dansen bleef: dat vlekje was geen binnengewaaid vuiltje. Ik raadpleegde Dr. Google en leerde over mouches volantes en het loslaten van het 'glasvocht'. Het alwetende Internet adviseerde me om meteen de huisarts te raadplegen, want er kónden ernstige zaken spelen. Die waren zeldzaam, las ik, maar de hypochonder in mij (nooit ver weg) zag al operaties in het nabije verschiet, om van blijvende blindheid maar te zwijgen.
De doktersassistente hoorde me aan. Ze noteerde het een en ander en gaf me de keus tussen een telefonisch consult of een echte afspraak ergens in de loop van de volgende week. Aha, zo'n vaart zal het dus wel niet lopen, zei mijn positieve ik triomfantelijk tegen de inwonende hypochonder. Ik koos voor het telefonische consult.
De dokter belde een uur later en nam de kwestie veel minder licht op dan zijn assistente. Er moest naar gekeken worden door een oogarts. Hij zou meteen een afspraak maken en me daarover terugbellen. Een kwartier later meldde hij zich. De volgende morgen al, kwart over negen, OLVG-West. In de bevestiging per email die hij stuurde las ik SPOEDAFSPRAAK. Hypochonder grijnsde dramatisch en mijn positieve ik schoot bang in een hoekje.

Ik wandelde door het park. De bomen zwiepten in een stormachtige wind. Vliegtuigen kliefden de wolken met veel geraas. Al die tijd zag ik alleen maar die spookachtige zwarte cirkel dansen voor mijn ogen. Het enige moment dat ik de Ring van Doem vergat was toen er twee puttertjes voor me op vlogen in het struikgewas. 'Ach, puttertjes!' verzuchtte ik hardop, voor even zorgeloos en gelukkig met mijn waarneming, die ongehinderd voorbij het draaiende spinnetje op mijn lens was gekomen.

Die nacht sliep ik beroerd. Ik droomde van feesten op hoge gebouwen, van tijdnood, gemiste afspraken en autoritten door weidse zandvlaktes. Mijn vriendin was in de stad, bleef logeren en was zo lief om me naar de polikliniek te vergezellen. Ik moest een chauffeur regelen, had de arts gezegd, want de druppels die ik zou krijgen om mijn pupil te verwijden, een soort chemische belladonna, zouden mijn blik troebel maken. 
Onuitgeslapen reed ik naar Nieuw-West. Het was goed weer, voor het eerst in dagen. De parkeerplaats van het OLVG was zanderig en opgebroken maar vriendelijke verkeersleiders wezen ons de weg.
Ook binnen was iedereen opvallend goedgehumeurd. De receptioniste noteerde mijn gegevens met vlijtig plezier en leek te genieten als alles klopte. Ze had mooi gelakte nagels.
En het ging snel! We zaten nog maar nauwelijks tussen de spatschermpjes van cellofaan of ik werd binnengeroepen voor een oogmeting. De technicus ('de échte oogarts komt u zo halen') maakte droogkomische grapjes en ik grapte terug.
Daarna was het de beurt aan de co-assistent, een knappe blonde jongen die ik zo voor me zag op het terras van Wildschut. Die zag zo te zien de apparatuur voor het eerst in het echt. Hij stelde op de tast de lampjes in, tuurde in mijn ogen en bekende dat hij niets bijzonders kon zien; maar hij ging 'overleggen' met de arts.
Die kwam na een kwartier, een lange, gewichtige veertiger met dure schoenen, gebleekte jeans en steil achterovergekamd Jort Kelder-haar. Hij nam een doceertoon aan en legde de werking van de apparatuur uit aan zijn discipel, pakte een afbeelding van het menselijk oog erbij en betrok mij in de lezing. De Ring van Weiss, heette het fantoom op mijn netvlies. Uit de tijd dat er nog ziektes naar je genoemd werden, zei hij enigszins spijtig. Ik grapte wat over Korsakov en Alzheimer, maar daar ging hij niet op in. Hij was aan het woord, niet ik. Me doctor, you patient. Hij kon verder geen kwaad, deze ring, en zou met een beetje geluk vanzelf verdwijnen - en anders zou ik er wel aan wennen, zei hij geruststellend. Het netvlies zag er verder gezond uit. Geen scheurtjes, geen gaatjes. Mochten er (maar die kans achtte hij uiterst klein) plotseling meer vlekjes verschijnen of opnieuw bliksemflitsen, dan moest ik meteen bellen naar een speciaal nummer voor spoedeisende gevallen. Ik kreeg een brochure voor ooglijders mee.

Mijn vriendin reed me terug naar huis. De wereld zag er troebel uit. Maar het leek alsof die Ring van Weiss al minder duidelijk afgetekend stond op mijn netvlies.


woensdag 6 april 2022

Voorheen Rookzangers Notitieblog (34)

De oude dame leek fitter dan de vorige keer dat ik haar zag. Toch was ze inmiddels drieënnegentig. Aangezien ze naar eigen zeggen van plan is de oudste vrouw van Amsterdam te worden is dat misschien nog niet zo heel erg oud. Ze zag er gesoigneerd uit. De vorige keer was ze de afspraak vergeten, hadden we haar verrast en liep ze in een soort pyjama rond. Nu had ze de burgemeester kunnen ontvangen. Ze was ook gebruind. De hele mooie maand maart had ze op haar balkon liggen bakken. Het treurige weer dat het sindsdien is deerde haar niet echt, zei ze. De oorlog in Oekraïne volgde ze op de voet en ze was bang dat het met een druk op 'de rode knop' zou eindigen. Haar door jicht gekromde vinger maakte er een aanschouwelijk gebaar bij. Maar chagrijnig? Wat schiet je daarmee op. Ze bleef er liever gelijkmoedig onder. 
Ik pakte mijn gitaar uit en we zongen haar liedjes door. Dezelfde flinke handvol, die haar nooit vervelen. Nog steeds moet ze lachen om de schalkse ballade die ze ooit van haar opa hoorde en altijd heeft onthouden. Ik dronk een 'bruintje' dat ik zelf moest inschenken uit de fles brandy in de zijkamer, want ze is niet goed ter been en heeft last van evenwichtsstoornis. Ik schaamde me een beetje voor mijn eigen labiele humeur. 
We namen hartelijk afscheid en beloofden snel weer eens terug te komen. Thuis liepen we door de regen naar de buurt-Italiaan. Het was er stil maar de bediening was vriendelijk en de pizza's smaakten uitstekend. Wat begonnen was als een dag die zo de prullenmand in had gemogen eindigde als een bescheiden feestje. 

                                                                          *

In de boom tegenover me waren twee Vlaamse gaaien ('gaaien' moet je tegenwoordig zeggen, tout court, zoals het winterkoninkje een winterkoning is geworden en ook het puttertje zijn diminutief heeft verloren) al dagenlang bezig met de voorbereidingen voor een nest. Het paar fladderde druk rond en bezette de boom van wortel tot kruin. Een duif die te dichtbij kwam kon een felle pik krijgen. De katten genoten van het schouwspel. Ook ik vond het fijn om te zien en ik verheugde me op een nest zo vlak onder mijn neus. 
Maar sinds gisteren zijn ze opeens verdwenen. Je vraagt je af waarom. Schuilden ze hier misschien alleen voor de kou? Konden ze de concurrentie met de halsbandparkieten niet aan?  Het is leeg in mijn uitzicht nu ze weg zijn.

                                                                         *

Wat betreft mijn blog van afgelopen vrijdag: ik heb de Alkmaarse toneeluitgeverij gebeld. Ik geloof niet dat het verhaal over mijn toneelschrijvende opa en zijn one-hit-wonder uit de jaren veertig de secretaresse die ik aan de lijn had bijster veel interesseerde. Ze haalde het gedigitaliseerde stuk erbij en verbaasde zich over de rare spelling. Dat klopt, zei ik, het is deels in Brabants dialect geschreven. Aan het nummer kon ze zien dat het een van de oudste stukken uit hun bestand moest zijn. Mogelijk overgenomen uit de boedel van een ander fonds. Toen ik haar nuchter Noord-Hollandse scepsis had overwonnen zegde ze me toe dat ze me een boekje zou opsturen, mits ik de porto en administratiekosten zou voldoen. Ik begon maar niet over gederfde royalty's in de afgelopen vijfenzeventig jaar. 


(Toegezonden foto van een tevreden lezer. Deel II is uit en mag besteld worden. Alle blogs van 2013-2015. Wilt u dit prachtboek hebben, dan stuurt u mij een mailtje of maakt me vijfentwintig euro over: NL68 INGB 0004 1228 48, J.-P. van Spaendonck, Amsterdam. Vergeet niet uw naam en adres te vermelden.
Dan zorg ik dat er speciaal voor u een exemplaar wordt gedrukt. Gebonden, harde kaft. 337 pagina's. 193 x 260 mm. Omslag door Rosanne van Spaendonck.)

Update (7 april): de gaaien zijn na twee dagen afwezigheid weer terug alsof er niets gebeurd was. Men kan niet alles begrijpen. 

vrijdag 1 april 2022

BLIJSPEL


Vraag me niet waarom, maar ineens moest ik denken aan de komische eenakter die mijn opa ooit geschreven heeft.
Het is familiegeschiedenis, geboekstaafd in een bruiloftsspeech die mijn vader in 1969 hield bij het vijfenveertigjarig huwelijksfeest van zijn ouders, én in een necrologie die ikzelf heb geschreven, na de dood van mijn opa in 1984; mijn oma gaf me er een envelopje met honderd gulden voor, ik nam het blozend maar dankbaar aan.
Het blijspel, zeg maar gerust de klucht, heet De haarkuur. Mijn opa was - onder veel meer - een enthousiast amateur-toneelspeler. Toen hij ontslag bij De Volkskrant nam omdat die in NSB-handen was geraakt, besloot hij zijn hobby te gelde te maken. Hij begon een toneelfonds, dat hij "Varia" noemde. Feitelijk was het een eenmanszaak. Volgens zijn enige nog levende kind, mijn tante Wil, schreef hij wel meer toneelstukjes, maar dit ene, De haarkuur, was een voltreffer. Het werd in die jaren wel 1000 keer en meer opgevoerd. 

Ik besloot, zonder veel verwachting, de titel te googelen. Tot mijn verrassing kreeg ik een aantal hits. Ten minste twee nog bestaande toneelfondsen voeren de titel in hun repertoire. Dat wil zeggen dat ik desgewenst ook nu nog, zo'n 75 jaar nadat mijn opa zijn talent als toneelschrijver had ontdekt, de klucht kan bestellen. 
Een van de fondsen had als voorbeeld of lokkertje een pdf'je met de eerste pagina's. Ik opende dat en las. Het was een beetje melig, dat zag ik zo. Een echte dorpsklucht. Het tijdsbeeld was meteen duidelijk: er was sprake van een radio, die een belangrijke rol vervulde, als enige nieuwsbron. De klant van de kapsalon waarin het stuk speelt was een boer, Krelis genaamd. Hij sprak plat Brabants, ongeveer net zo fonetisch opgeschreven als mijn vader dat later in zijn novellen zou doen. De kapper heette Krul. Allemaal lekker simpel. 

Maar dan! De naam van de auteur, die volgens strikte en bindende afspraken in dat en dat lettertype, op die en die plaats van het programmaboekje vermeld moest worden bij elke opvoering, was niet Fons van Spaendonck, maar L. Matten. Luuk Matten volgens het ene, Luut Matten volgens het andere toneelfonds. 
Hier moest ik even op kauwen. Google gaf slechts één zoekresultaat bij die naam: de auteur van De haarkuur.
Er waren volgens mij drie mogelijkheden.
1. Mijn opa had een pseudoniem gebruikt.
2. Mijn opa was niet de auteur, maar slechts de uitgever van het stuk.
3. De heer Matten had zich meester gemaakt van mijn opa's klucht en die onder eigen naam verspreid.

Een andere hit leverde dit op: De haarkuur werd in 1989 opgevoerd door de vereniging A.M. de Jong Toneel uit Nieuw-Vossemeer.
1989! Ofwel mijn opa had een postume reputatie waar je GIJ tegen moest zeggen, ofwel meneer Matten had inderdaad oud materiaal, gevonden in een stoffige la, onder zijn eigen naam opnieuw uitgebracht, jaren na dato, en zelfs vijf jaar na de dood van mijn opa. 

Ik mailde mijn tante. Ze was nog erg jong in die tijd, krap een tiener, maar ze herinnerde zich nog goed dat er thuis over dat toneelstuk werd gesproken. Het pseudoniem zei haar niks. Ze verontschuldigde zich dat ze me niet verder kon helpen, maar ik voelde me wel degelijk gesteund. Het blijspel dat zo'n Nachleben bleek te hebben moest zeker van mijn opa zijn. De naam Matten had hij om niet meer te achterhalen redenen uitgezocht. Matten is vooral een Vlaamse achternaam - misschien mikte hij op de Belgische markt?

Het is allemaal volstrekt onbelangrijk en mijn broer vindt, waarschijnlijk terecht, dat ik te veel met het verleden bezig ben - maar ik ga het toneelfonds benaderen. Misschien hebben ze informatie in hun archief over de auteur.
En ik ga het stuk bestellen. Niet om het op te voeren, (zover gaat mijn familieliefde niet) maar om al lezend naar herkenningspunten te zoeken en met een beetje geluk de stem van mijn opa te horen. 


(PS. Een vierde mogelijkheid: dat er twee kluchten met die naam bestaan, allebei spelend in Brabant en in de jaren 40, verwerp ik als te onwaarschijnlijk).