donderdag 30 juli 2020

Knobibröt en Pirate's Piss

Elk jaar, in het eerste weekend van augustus, gaan mijn dochters naar Castlefest. Dat is een fantasy festival in de tuinen van Kasteel Keukenhof, te Lisse. De eerste jaren vooral om er te paraderen in hoepelrokken en strak ingesnoerde achttiende-eeuwse topjes waarbij vlugzout handig van pas kwam , daarna vooral om de gezelligheid. Tegenwoordig leven ze er hun Viking-liefde uit: gekleed in zelfgemaakte, historisch correcte kostuums uit de Scandinavische middeleeuwen drinken ze mede uit koeienhorens, terwijl ze van het ene folkgroepje naar het andere slenteren.
Ik bracht en haalde ze meestal, en werd getroffen door de vriendelijke sfeer van het vierdaagse feest. Een bepaald slag mensen zie je daar: zachtaardig, langharig, met een neiging tot escapistische fantasieën. Ik voelde me er wel op mijn gemak, en in de zomer van 2016 zette ik er ook een tentje op. In een gerafelde kaftan en met een veer in mijn hoed slenterde ik mee, at zwijnengebraad en knobibröt, dronk Pirate's Piss en amuseerde me kostelijk. 
Dit jaar gaat het feest niet door. Om de teleurstelling daarover enigszins te verzachten kwamen mijn dochters met een creatief idee. Ze zouden hun eigen kleine Castlefest organiseren. Samen met hun beste vrienden een kampeerweekendje in de polder, op het weilandje van mijn vriendin. 
Al een paar dagen gonst de gebruikelijke opwinding door het huis. Naaimachines snorren, er wordt al wat van de mede geproefd, tassen worden gepakt, het zuurdesembeslag ligt te rijzen.
Vanmiddag vertrekken we. Ik verheug me erop maar zie er ook een beetje tegenop. De sfeer is nerveus. Er zijn veel onzekere factoren aan dit experiment, waarvan de weersvoorspellingen niet de minste zijn. Wat doe je in een appelboomgaard als het regent? Hoe vermaak je je zonder alle afleiding die zo'n festival biedt, je kunt toch niet de hele dag bier drinken? ('Jawel hoor,' lachte mijn dochter). Spelletjes gaan mee, er is een croquet-set, de bedoeling is een hele zalm te roken in een kuil maar dan moet het wel droog blijven. 
Ik bewonder het vermogen tot improvisatie en vooral de jeugdige geest die zich er niet onder laat krijgen door alle rottige problemen van deze tijd. Zelf zal ik - neem ik me voor - meedoen zolang ik het leuk vind en me welkom voel. Gelukkig kan ik me altijd met een boek terugtrekken in een echt bed, in een echt huis, om - stel ik me voor - vanuit het raam van de droge hooizolder tevreden toe te kijken hoe de rook van het kampementje omhoog kringelt door de Noord-Hollandse polderlucht. 


dinsdag 28 juli 2020

BOMEN

Zelf had ik nog wat langer willen zwijgen. Maar mijn dierbare Vlaamse collega Vitalski spoorde me aan om niet te lang weg te blijven. Zelf blogt hij iedere dag, al zo'n veertien jaar. Vakantie of geen vakantie, iedere nacht post hij een miniatuur magazijn gevuld met dagboeknotities, foto's, vaste rubriekjes en nog veel meer. Voor de trouwe lezers een verslavend fenomeen.
Bloggen is makkelijker als je het dagelijks doet, ik weet het van de periode dat ik werkte als hulppostbode en van dat voor mij ongewone werk dagelijks verslag deed. Je zit in een flux, haakt moeiteloos aan bij het verhaal van de vorige dag; een stukje hoeft niet op zichzelf te staan, hoeft niet moeizaam geboetseerd te worden uit het niets; het kan een kleinigheidje zijn dat zijn bestaansrecht ontleent aan dat van gisteren, volgens het principe 'zwaan kleef aan': een estafette van woorden.
Maar waar moet ik beginnen, nu ik twee weken heb gezwegen?
Meestal begin ik na het zomerreces met mijn reisavonturen. Maar dat zijn maar heel kleine wederwaardigheden nu ik niet meer met mijn zigeunerwagen door de wereld kan of durf reizen. Een boerenmarkt in Vilsteren, een anderhalvemeterterrasje, een bezoekje aan een ambachtelijke bierbrouwerij, een wandelingetje over een landgoed. Ik kies op goed geluk een moment uit, in de hoop daarmee weer 'op stoot te geraken'.

Ik zat op het bordes van ons vakantiehuis. Dat huis ligt in een stil bos. Ik probeerde wat te mediteren om even tot mijzelf te komen na een nacht van diepe gesprekken met zoon en vriendin.
Misschien is het omdat wij zo druk waren geweest, maar plotseling viel me op hoe roerloos de bomen daar stonden. Grote dennen zijn dat. Ze wiegden aan de top heel lichtjes in de hoge wind maar vooral waren ze erg roerloos. De stammen strekten zich tot ver boven me uit en bewogen niet. Stonden daar alleen maar, ongetwijfeld al decennia, misschien zelfs eeuwen. Ze bestonden, die pijnbomen, zeker, maar gaven geen enkel blijk van dat bestaan. Ze zwegen. Alleen als er een specht op hun bast klopte maakten ze geluid. Zelf deden ze dat niet. Ze resoneerden mee met de wereld. Ik stelde me voor hoe het was als ze niet werden gadegeslagen door een man op een bordes - hoe het zou zijn als er niemand was om die bomen te zien. Waren ze er dan nog steeds? Als de wereld zichzelf niet ziet, is ze er dan nog?
Het was geen nieuwe, maar wel een bevreemdende gedachte. En ook een arrogante gedachte misschien, die uitging van de suprematie van de bewegende en denkende en pratende mens. Meestal vind ik bomen geruststellend om naar te kijken. Maar nu vond ik de zwijgende, roerloze aanwezigheid van dat stille leven enigszins beklemmend.
De bomen stonden mij iets te verwijten. Misschien dat ik niet, zoals ik me strikt had voorgenomen, bijtijds naar bed was gegaan om nog wat te lezen, en dat het integendeel drie uur geworden was die nacht, en dat we toch nog die laatste fles ambachtelijke wijn van de boerenmarkt hadden opengetrokken en soldaat hadden gemaakt, zomaar en terloops, zonder nog te proeven waarom die 12,50 had gekost.


vrijdag 10 juli 2020

SCHOOLJONGEN

Het was niet de mooiste gaper van de stad, en inderdaad behoorlijk karikaturaal. Maar dat hij onder druk van de wereldverbeteraars weg moest verbitterde me. 
Er is een verhaal over Jacques Bloem. Het speelt in jaren veertig. De dichter zou zich in de kroeg scherp hebben uitgelaten over de Jodenvervolging. 'Maar Bloem,' zeiden zijn drinkebroers verbaasd, 'jij was toch antisemiet?' 'Wás,' antwoordde Bloem. 'De omstandigheden hebben mij prosemiet gemaakt.'
Ik stem al zo lang ik dat mag doen ver links van het midden. Maar de huidige golf van politieke correctheid heeft op mij een averechts effect. Ik moet oppassen dat ik door 'de omstandigheden' niet rechts word - noem het averechts - want dat wil ik niet.

Om het gif dat in me sloop eruit te werken liep ik naar het park. Het was er stil. Bij de ooievaars was ik de enige kijker. Ik bleef staan, want mijn vaste bankje was te nat. De drie jongen, bijna volgroeid, stonden besluiteloos op het hoge nest. Ze zagen er haveloos uit, meer als reigers dan als ooievaars. Verregend en verwaaid. Af en toe flapte er een met zijn vleugels, maakte een luchtsprongetje. Een eindje verderop stond de moeder in een boom. Haar aanwezigheid daar moest de jongen aanmoedigen om de vleugels uit te slaan, want het werd tijd. Genoeg gevoerd en gezorgd, er moest uitgevlogen worden. 
Toen ik zo een kwartiertje roerloos in de motregen had staan kijken merkte ik dat ik plassen moest. Ik liep verder, keek of ik niemand zag, en ging van het pad af, het bos in. Een donkere, glimmende intimiteit omhulde me daar. Verborgen in een grot van nat hout leegde ik mijn blaas tegen de wortels van een knoestige boom. Het was een heel oud gevoel dat over me kwam. De hutten van mijn jeugd. De dromerige, veilige stilte van een bos, dat je voor je alleen hebt. De buitenwereld, de mensheid, de gapers, dat alles leek ver weg.
Toen ik het park uitliep had ik even de illusie dat ik door de tijd zou reizen, als ik het monumentale hek zou passeren, en in een wereld terecht zou komen die beter bij me paste dan deze moeizame, nerveuze en geplaagde wereld van 2020.

In zekere zin kreeg ik gelijk. 's Middags op het balkon, naast het regengordijn, las ik mijn boek uit. Dombey and Son van Charles Dickens. Ik had er lang over gedaan, ik had bijna duizend bladzijden met de personages geleefd. Dickens is goed in zijn epilogen. Het verhaal is uit, de vertellersblik verlaat het heden en zwenkt naar de toekomst. We zien de hoofdrolspelers, gelouterd door alle avonturen, in hun milde ouderdom. De gebeurtenissen van het boek liggen ver achter hen maar hebben hen voorgoed getekend. Er zijn dierbaren overleden, er zijn kinderen geboren. Zij zullen hun eigen verhalen beleven, maar die blijven buiten het bestek van het boek. Het is een aangrijpend panorama dat de theatrale, romantische meesterverteller daar schildert, de tijd zelf wordt zichtbaar. Ik had rode ogen en algauw snotterde ik als de schooljongen die ik ooit was.

De komende week geen nieuwe bijdragen op dit blog. Voorheen Rookzanger trekt zich terug in een huisje in de oostelijke bossen, zonder tv of wifi.


dinsdag 7 juli 2020

HOORN

We gingen naar Hoorn om een nieuwe tv te kopen. Een Koerdische firma is al tijden bezig glasvezel aan te leggen ginds in de polder, met onbegrijpelijke intervallen en wisselend succes. Een nieuwe invasie van Klein-Koerdistan, zoals mijn vriendin het rommelige maar sympathieke familiebedrijf  liefkozend noemt, is vandaag te verwachten, en voor die tijd moest er eindelijk eens vervanging komen van het vooroorlogse teeveetje, dat de middelen niet bezit om aangesloten te worden op de nieuwste technologie. We hebben luxueuze Zomergasten in het verschiet, als de broers, neven en ooms er nu wél in slagen de kabels door te trekken tot in het dijkhuisje van mijn vriendin.
We gingen dus naar Hoorn om een nieuwe tv te kopen. 32 inch, groter mocht niet, en liefst een Philips of een LG, de Consumentengids was grondig geraadpleegd en duidelijk op dat punt. Op het bedrijventerrein buiten Hoorn bezochten we eerst de reuzenwinkel Beerepoot. Koopzondag, het leek wel een attractiepark. Overal flikkerden felle kleuren van de muren, begeleid door schelle stemmen. Iedereen wil blijkbaar wandvullende tv's tegenwoordig, maar er waren er ook een paar van het gewenste formaat, die bescheiden in een hoekje stonden te knipperen. De zaak was danig onderbezet. Toen we eindelijk geholpen werden waren we over de uitgestalde koopwaar niet tevreden. Dus op het moment dat de schutterige verkoper een andere ongeduldige klant ging helpen en even niet keek glipten we weg, verderop op de mall, naar BCC. Daar werden we snel en vakkundig geholpen door een bleke, mollige jongeman met vissenogen en een oorringetje die zo te zien liever niet op zondag had gewerkt maar dat gelaten en professioneel deed. Met een grote platte doos, die door de stormwind weggeblazen dreigde te worden, zo licht zijn tv's tegenwoordig, liepen we terug naar de auto. En nu? Ik wilde eigenlijk wel naar huis, maar mijn vriendin had honger en stelde voor het centrum van Hoorn op te zoeken voor een broodje. Ik zag drukte en gedoe en parkeergarages voor me en was niet enthousiast, maar nieuwsgierigheid haalde me over de streep. Zou het omstreden beeld van Jan Pieterszoon Coen nog op zijn plaats staan?
In het centrum parkeerden we zonder probleem aan een gracht. We liepen door een lange straat vol overhellende geveltjes naar de Roode Steen, de oude kaasmarkt. Het was rustig op straat, niets van de verwachte zondagsdrukte. We leven nog steeds in coronatijd, vertelde die rust. Aan het eind van de Grote Oost kwamen we op het pleintje. De zon brak plotseling door en een gouden licht vlaagde over gezellig drukke terrassen, streek opschepperig langs de vergulde gevel van de Waag. En ja, daar stond hij nog, fier en ongeschonden op zijn sokkel, de nationale schurk Coen. Een groepje toeristen maakte foto's, iemand legde iets uit. Misschien las hij het bordje voor dat sinds 2012 melding maakt van de gruweldaden van 'de slachter van Banda', en plaatste hij kritische kanttekeningen bij het beeld, vertelde hij over de zwarte bladzijden uit ons koloniale verleden, wie zal het zeggen.
We zochten een plek op een van de terrassen. Naast ons zat een jong Amerikaans echtpaar met een baby. Ze kregen uitleg over verschillende soorten IPA en proefden zorgvuldig. Ook wij dronken een biertje bij onze volkorentosti met mosterdsaus. Binnen in het café waren de tafeltjes gescheiden door plastic schermen. Als je de trap naar de wc's wilde beklimmen moest je een rood papieren vlaggetje uithangen. 'Bezet' betekende dat. Ik keek er al niet meer van op.
We zaten daar heel prettig, in de onverwachte zon. Hoorn was een perfecte blend van vroeger en nu.




vrijdag 3 juli 2020

DISCRIMINATIE

Ik wou iets schrijven over de loodgieter. Veel maak ik niet mee op het moment, dus zo'n huisbezoek van de man die de afvoer komt ontstoppen is al heel wat. Hij zou tussen acht en twaalf komen, en verdomd, hij was er om kwart over acht. In mijn hoofd begon ik zinnen te maken, maar al heel snel floot ik mezelf terug. In mijn beschrijving van de man noemde ik hem een Marokkaanse jongeman.
Ik dacht aan mijn dochters, die me vroeger streng berispten als ik iemands kleur of ras noemde: moet je dat er nou bij zeggen? Wat doet dat er nou toe?

In het Latijn betekent discriminare scheiden, onderscheid maken. Een mens maakt onwillekeurig onderscheid. Om de wereld om zich heen te benoemen en te beschrijven. Als ik ooit in een Italiaans vissersdorpje ga wonen zal de bevolking me ongetwijfeld 'de Hollander' noemen, achter mijn rug. Dat is gemakkelijk, dan weten ze in één woord over wie het gaat. Als alle katten zwart zouden zijn, zoals de mijne, dan zou je de kleur er alleen bij vermelden, als de kat die je wilt beschrijven niet zwart is. Een rode kater, bijvoorbeeld. Als je spreekt, of schrijft, benoem je meestal alleen datgene wat afwijkt van de norm, de rest wordt bekend verondersteld.

Het is een kwestie van context. In het Nederland van vroeger was de overgrote meerderheid wit. Als Carmiggelt in een van zijn Kronkels schrijft: 'Een gezette man kwam het café binnen', dan zien we een dikke witte Amsterdammer voor ons. Zou de man een Surinaamse achtergrond hebben gehad, dan had Carmiggelt die benoemd. Speelde het cursiefje daarentegen in Suriname, dan zouden we ons een zwarte man met overgewicht hebben voorgesteld, of anders had de overzeese Carmiggelt het wel over een 'gezette witte man' gehad.
Ook nu nog is het merendeel van onze landgenoten van Europese achtergrond. Dat maakt het, uit zuiver descriptief oogpunt, zinvol om kleur en achtergrond te benoemen als die anders dan wit en Europees zijn. Voor het plaatje, dat we graag zo levendig mogelijk voor ons zien. Als je niet op lange tenen wilt trappen kun je ook op safe spelen en de kleur er altijd bij zeggen - maar dat is me, behalve omslachtig, ook net iets te politiek correct.

Tot slot: in een wereld waarin de rassen uiteindelijk allemaal zijn versmolten tot één mengkleur valt de noodzaak om onderscheid te maken op grond van tint weg. Ooit komt het hopelijk zo ver. Maar dan blijven er nog genoeg andere criteria over waarmee we de een van de ander kunnen scheiden. Onderscheid maken is inherent aan de menselijke geest, die analytisch is, en talig; die ontleedt, benoemt, en kenmerkende details zoekt om te benoemen. Discriminatie in die oorspronkelijke betekenis is ook niet het probleem. Onderscheid maken wordt pas een probleem als we consequenties verbinden aan dat onderscheid, en op grond daarvan in stigmatiserende stereotypen gaan denken, of iemand die 'anders' is minder goed gaan behandelen. Als we, kortom, gaan discrimineren.

Ik had een heel plezierig gesprekje met de ... loodgieter.