dinsdag 28 mei 2019

SUPERMAN


En daar lag ik. Languit op het asfalt.
Ik kwam van café Wildschut waar ik een koffie verkeerd had gedronken en het ochtendblad had gelezen. In de vele jaren dat ik hier woon moet ik duizenden malen op die plaats de Van Baerlestraat overgestoken zijn maar nog nooit had ik me verstapt bij het kruisen van de tramhalte. Tot op dit moment. Want mijn linkervoet was blijven haken en daar lag ik. Op handen en knieën op het asfalt.

Maar niet voor lang! Terwijl een groepje voorbijgangers met geschrokken gezicht bleef staan en de eerste behulpzame jongeman op me af schoot deed ik iets vreemds. Ik maakte via mijn rechterschouder een soort koprol en kwam in één vloeiende beweging overeind. Dit alles gebeurde in een flits: de voorbijgangers stonden nog verschrikt te staren en de jongeman had zijn hand nog bewegingloos uitgestrekt terwijl ik alweer het stof van mijn broekspijp klopte. De uitgestoken arm ging verder met bewegen en greep me beet. Niet nodig, ik stond volkomen stabiel.
'Alles goed, meneer?'
'Jawel. Dat was een goeie koprol hè?'
'Zeker! Maar misschien moet u die veter voortaan beter strikken.'

Iedereen liep verder, de tijd ging weer zijn gewone gang. Maar ik ging niet direct naar huis. Ik moest een eindje omlopen om te verwerken wat er zojuist gebeurd was.

Ten eerste die val. Waarom, hoezo? Aan mijn veters lag het niet, dat was maar een dooddoener geweest. In Spanje was ik laatst ook al gestruikeld zonder aanwijsbare reden. Werd ik oud, mankeerde ik iets, droeg ik te veel gewicht met me mee, was ik uit conditie?
Maar meer nog kwelde me dit: ik kon me nu al niet meer precies voor de geest halen wat voor acrobatisch kunststukje ik zojuist had uitgevoerd. Ik was niet overeind gekrabbeld, zoals je zou verwachten, nee: ik had een gymnastische rol gemaakt vlak voor een naderende auto om met een sierlijke zwaai op mijn voeten te belanden. Dezelfde man die kreunend en krakend van zijn meditatiekussentje stapt en op slechte dagen niet ver genoeg kan bukken om zijn sokken aan te trekken.
Sluimerden er soms nog meer van dit soort verborgen vermogens in me, die wachten om door een stoot adrenaline te worden geactiveerd? Ik kende op mijn drieënzestigste mijn lichaam en zijn potentieel blijkbaar nog niet goed genoeg. Iets dat diep binnenin me verborgen lag, ongezien, onvermoed, kon zomaar de regie overnemen. Een eng idee. Alsof er een vreemde in mij school. En dat laatste verontrustte me.

Eenmaal thuis voelde ik pas hoe mijn linkerhand en mijn rechterknie, die de klap hadden opgevangen, gekneusd, geschaafd en gezwollen waren en kloppend pijn begonnen te doen. Dat was gelukkig weer het kwetsbare middelbare lijf dat ik kende.
Superman sliep weer.


vrijdag 24 mei 2019

Abrikozen en chiringuita's


In mijn vorige blogpost vertelde ik hoe ik in Spanje aankwam en prompt strontziek werd. Ik nam me heilig voor het bij die ene dag te laten en de morgen erna mijn vakantie opnieuw te beginnen. Eén dag suffen en vasten in het logeercaravannetje was genoeg.
Ik hield woord. De volgende morgen installeerde ik me met mijn boeken en schriften onder de overladen abrikozenboom. Mijn koffie smaakte nog een beetje bitter. Ik las op mijn gemak een manuscript door terwijl de meisjes abrikozen raapten, plukten, droogden, kookten en persten. De zondag erna zou de jaarlijkse abrikozenpicknick zijn, waarop alle buren feestelijk kwamen oogsten wat er nog aan de bomen hing.
Zo verstreek de morgen in vrede. Rond twee uur gingen we naar het strand om in een chiringuito te lunchen. En daar zagen we iets vreemds. Waren dat Russische letters?

De kuststreek tussen Malaga en Estepona, de westelijke Costa del Sol, is waarschijnlijk een van de meer smakeloze streken van het oude Europa. Daarmee vergeleken is onze eigen kust een voorbeeld van goede smaak en terughoudendheid in huizen- en stedenbouw. Het oorspronkelijke landschap is grotendeels aan het oog onttrokken door een eindeloze, en nog voortdurend uitdijende reeks appartementencomplexen, het een nog protseriger dan het ander. Alles wat aardig en authentiek was aan deze uitsluitend nog voor het toerisme levende regio wordt als je even niet oplet door projectontwikkelaars verpest. Moneyland! Een middeleeuws torentje dat gisteren nog in een restantje geurige groene rimboe lag is vandaag de reclamezuil geworden voor een strandtent: Chiringuito Torre del Velerín.

Estepona. Gary Moore, de grote bluesgitarist, werd hier in 2011 dood gevonden in zijn hotelkamer, achtenvijftig jaar oud. Vier jaar later stierf Cilla Black (72) na een fatale val in haar vakantiehuis. Er zijn hier veel Britten. De meesten niet beroemd. Gibraltar ('Gib') is vlakbij. Britten hebben een berucht slechte smaak, als ze niet bij uitzondering een heel goede hebben.
Maar erger, veel erger dan de Britse expats zijn de Russische nieuwe rijken. Hun alabaster sprookjestadjes en zomerpaleizen hebben gouden koepels die in de verte opglanzen. Hier op het terras van Torre del Velerín zijn hun sporen te zien in het menu: het cyrillisch schrift maakt de spijslijst onleesbaar.
Onder de van grauw riet gevlochten parasols die eruit zien als de mutsen van de Vucomprà's die je onvermoeibaar hun blingbling willen aansmeren, hoor ik vooralsnog alleen Engels en Duits. Misschien is het Russenseizoen nog niet aangebroken. Ook de Chinezen laten hun aanwezigheid alleen nog raden door de Hyper Chino.
Schuldbewust wrijf ik over de gladde dij van mijn nieuwe, in de Carrefour voor nog geen tientje aangeschafte Chino-broek en probeer niet te denken aan kinderarbeid.

Er heerst hier een ouderwets soort zonnetoerisme. Hier springt men nog rond met verend vet om zich, verzadigd van het uitgelaten balspel, aan alle kanten roze te laten schroeien, terwijl men zuurtjesroze cocktails opzuigt met een rietje, in een voor vier euro gehuurde hangmat.
In de Zoeloehut naast ons zit een Duitse biker met zongebleekte vlechtbaard. Hij en zijn vrouw die vooral uit gelooid leer lijkt te bestaan zijn aangeschoven bij een Spaanse familie. Er wordt geproost, er wordt een groepsportret gemaakt door de ober, een stoere jongen met opgeschoren Marokkaans kapsel. De vrouw van het gezinnetje is Duits. Blijkbaar is dat de reden voor hun aanwezigheid want Spanjaarden zie je hier verder niet. Deze strook land tussen bergen en zee behoort aan de buitenlanders.

Thuisgekomen ging ik weer onder de abrikozenboom zitten en noteerde wat ik had gezien. Toen dat net zo bitter als mijn koffie dreigde te worden keek ik naar de lucht, naar de kleuren om mee heen, en gaf een zetje aan mijn tekst. Die tolde rond en kwam tot stilstand op een plek met beter uitzicht.
Want gelukkig zijn er nog altijd de citroenen, fris groenig geel, de gekko's met hun clowneske voeten, de platgereden en zongedroogde slangen langs de stoffige weg, de purperen jacaranda's, de hemelse geuren van Dama de noche (nachtjasmijn) en kamperfoelie (Madre selva), de pauwachtige roep van de kiekendieven in de nacht en het hinniken van de renpaarden die verderop worden getraind. Gelukkig zijn er de kleurige exotische planten, bloemen en kruiden die het overal uitgegoten beton trotseren, dat over de heuvelwegen verspreid is alsof een puberjongetje in het wilde weg heeft geonaneerd. (Het bijzonderst van deze vind ik de planten die eruitzien als onze gele toorts, maar van dichtbij blijken te bestaan uit een soort paardenbloemen, die op elkaars schouders staand, groepsgewijs naar het hogere reiken.) Gelukkig zijn er de zangvogels, piepend, trillend, knerpend en jonglerend met nootjes, die de zonsopkomst tot een feest maken.
Gelukkig is er de blauwe lijn van de bergen, gelukkig is de kuststrook smal. Even landinwaarts schud je de toeristen van je af, net zo makkelijk, want die wagen zich niet ver van hun parasols, en ben je in het échte Andalusië, waar de menu's gewoon in het Spaans gesteld zijn.

De abrikozenpicknick was een groot succes. De buren komen overal vandaan en brachten allemaal wat te eten en te drinken mee. Zo deed ik me te goed aan Zweedse gehaktballetjes, Zwitserse appeltaart, Roemeense worstjes, Britse brownies, Spaanse tortilla en nog veel meer, en ik prees de EU.

dinsdag 21 mei 2019

STARTPROBLEMEN

Maandag zouden we op Malaga vliegen. In het weekend werd de pijn in mijn kies, die de hele week al had gerommeld, alarmerend, zo kon ik niet weg. Ik belde met de spoedpraktijk. Ik kon diezelfde zaterdagmiddag terecht in het OLVG. Natuurlijk hield de kies die me de voorgaande nacht tot een slapeloos inferno had gemaakt zich prompt gedeisd, maar ik liet me niet van de wijs brengen door deze schijnbare opleving en ging op de afgesproken tijd naar Oost. Geen Spaanse slagers voor mij! In een vrijwel verlaten ziekenhuis bleek achterin bij de afdeling kaakchirurgie een behandelkamer te zijn gereserveerd voor de spoedtandarts van dienst en zijn assistent. De laatste nam mijn ingevulde papieren in ontvangst, inclusief mijn paraaf voor contante betaling, en liet me plaatsnemen in de stoel.
En wie kwam daar de hoek om, hand uitgestoken, grijns op het anders altijd zo ernstige, bleke, donker omzoomde gelaat? Mijn eigen jonge tandarts. Buiten de dure praktijk in Zuid, hier in dit stille hospitaal, lagen de verhoudingen opeens heel anders. Ik maakte een paar grappen, hij was een jongeman, ik minstens dertig jaar zijn senior. Waarom hij hier op zaterdag werkte? Omdat hij het leuk vond. Bovendien moest iemand de tandartsen in opleiding die hier stageliepen het goede voorbeeld geven. En met geld had dat natuurlijk niets te maken, suggereerde ik invoelend. Hij grinnikte, de assistent stond er een beetje ongemakkelijk bij, was blij toen hij me kon verdoven. Er werd flink geboord, de kies mocht voorlopig nog even blijven.
Hoe laat vloog ik, maandag? In de namiddag? Als de kies alsnog zou gaan spoken kon ik die morgen om acht uur op de praktijk terecht. Ik prees het lot dat me een bijschnabbelende tandarts had geschonken en zocht met stijve kaak de tramhalte op. Het was prachtig, helder, koel weer, met frisse witte wolken. Uit het Oosterpark rook ik de geur van meidoorn.

De kies hield zich goed en maandagavond laat kwam ik in opperbest humeur op de finca van mijn schoonzus aan. We pakten wat cadeautjes uit, dronken een glas Rioja en aten brood en gazpacho. Daarna overviel ons de vermoeidheid van een lange dag reizen en we installeerden ons in het caravannetje in de citroenboomgaard dat als gastenverblijf dienstdoet. Ik las nog een enkele bladzijde, luisterde naar de cicaden, naar de verre honden en de klagende nachtvogels, wenste mijn vriendin welterusten en viel in een vredige slaap.
Ik had nog niet lang geslapen of ik schrok wakker doordat er een golf maagzuur naar mijn mond opwelde. Ik ging met een ruk rechtop zitten. Tijd om naar het huis te gaan was er niet. Bovendien sliep men daar en was de deur op slot. Ik deed de saloondeurtjes van de woonwagen open, brak naar buiten en spoog een krachtige straal soep, wijn, vliegtuigvoer en andere, halfverteerde zaken over het lage muurtje dat de caravan scheidt van de tuin. In het licht van de heldere maannacht, waartegen zich bergen en cipressen aftekenden, moet ik er uit hebben gezien als een grotesk renaissancistisch beeld van wit marmer, zoals je ze wel in praalfonteinen ziet. Gekwelde grimas, in agonie vertrokken ledematen. Even later hurkte het beeld in paniek neer in de droge aarde om ook aan de onderzijde een ferme straal te laten ontsnappen. En Nereus, Neptunus of Bacchus, of welke god van de manierà dan ook, voelde zich diep en diep ellendig. Het koude zweet brak hem uit, zijn aangetaste ingewand deed hem meer pijn dan de rotte kies had gegeven, uit zijn maag kwam nog slechts wat onwillige wrange gal en uit de stuitopening niets dan lauw water.
Toen de eerste aanval voorbij was getrokken maakte ik me zo goed en zo kwaad als het ging schoon met ampel wc-papier en drinkwater en ging uitgeput op bed liggen. De rotzooi buiten zou tot morgen moeten wachten. Wat aarde erdoorheen scheppen en hup, compost voor de fruitbomen!
Nog enkele keren zocht ik krampend de akker op. De steentjes deden pijn in mijn voetzolen. Daarna sluimerde ik koortsig in, een beetje rechtop liggend, ondersteund door kussens. In het ochtendgloren klopte ik aan bij het huis. De hond sloeg aan. Ik nam een heerlijke hete douche en vertrok weer naar mijn zorgzaam verfriste bed. De halve dag verstreek terwijl ik me van niets bewust was dan de zoele wind die het raampje deed klepperen en het gordijntje dat liefkozend langs mijn hoofd streek. 's Avonds at ik een paar crackers, en een klein bordje simpele pasta. Dat bleef erin, en ik nam me voor de volgende dag weer helemaal beter te zijn en mijn vakantie voor de tweede keer te beginnen.




vrijdag 10 mei 2019

SCHOONMAAK


Het overkomt me niet jaarlijks maar toch zeker ieder ander jaar, zo tussen maart en mei. Voorjaarsschoonmaak. Ik zeg 'overkomt', want ik plan het niet noch ben ik het van plan. Het gebeurt. Ik word ergens door aangejaagd en voor ik het weet zit ik er middenin. Misschien is het een soort oerdrift. Op het moment dat ik weer tot mezelf kom kijk ik geschrokken naar de chaos die ik heb aangericht en weet ik niet meer hoe het verder moet.

Dit jaar was er iets in me dat oplette. 'Kijk nou eens hoe zoiets gaat,' zei het flakkerende waaklampje. Het is daarom dat ik nu de keten van gebeurtenisjes kan reconstrueren, ik hoef alleen de beelden van de bewakingscamera maar terug te spoelen.

Het begon ermee dat ik naar een bundel liederen van Schumann zocht. Opeens walgde ik van de wanorde van al die lukrake stapels in een gammele kast. Ik zou twee staanders kopen voor de mooie donkergelakte Lundia-schappen met glazen deurtjes die ik nog had liggen. Daarvan bouwde ik een mooi slanke kast achter mijn vleugel. De kast die er nu staat, nog uit mijn vaders vroegere studeerkamer, zou dan opzij moeten worden geschoven naar de plek waar nu een stapel niet opgehangen wanddecoratie stond te verstoffen. Wat kon daar eigenlijk van weg? Ik bekeek de kapotte passe-partouts, de vergeelde affiches en de ontlijste litho's. Ik zette alles opzij, haalde stofzuiger, spons en natte dweil en reinigde de ernstig vervuilde plek. Ik plaatste terug wat tot een volgende, rigoureuzere schoonmaak zou moeten wachten.
Dezelfde procedure volgde ik bij de andere helft van mijn 'depot', die verstopt was achter een overwoekerde leunstoel in mijn slaapkamer. Daar moest eerst extra beddengoed voor koude nachten, een slaapzak van nare gladde kunststof, een stapel houten klerenhangers ('knaapjes') en een verstofte pyjama vanaf. Ik reinigde de vrijgekomen zitting. Dan schoof ik de stoel opzij, tilde de sluimerende wanddecoratie uit haar hoek en zoog en poetste dikke koeken van opeengepakt huisstof weg. Ik was nu in een staat van woedende vermetelheid geraakt en wat ik hier aantrof dat geen permanente verblijfsvergunning meer had zette ik zonder pardon op de buitengang: nog vandáág moest het bij het straatvuil.
Niesend en met prikkende ogen bekeek ik het resultaat. Her en der in huis stonden nu vertrouwde platen me aan te kijken, smekend. Mijn woede zakte en een paar kunstwerkjes vond ik bij nader inzien toch het aanzien nog wel waard. Er was werk bij van gerenommeerde kunstenaars: Kees Spermon, Johan Breuker en Jarry Le Bourgeois. Ik kon dat toch niet zomaar wegdoen? Uiteindelijk mocht ook een mooi affiche voor een kooroptreden uit 2007 weer terug op de stapel. Ik deed een oogje toe. Vooruit, nog een jaartje.

Wat heeft deze actie me nu eigenlijk opgeleverd? Er is wat weggegooid, ja. Maar het gros van mijn 'depot' is er nog, geordend en ontstoft, dat wel. De Lundia-kast waar alles mee begon is nog toekomstmuziek. Ik heb geprobeerd wat schilderijen aan de muur te vervangen door andere maar draaide die verandering uiteindelijk ontevreden weer terug. Ontevredenheid, dat was vooral wat ik voelde. Maar toen ik iets anders ging doen en met frisse blik rondkeek, was er toch ook iets van voldoening. Alles is in elk geval door mijn handen gegaan. Ik heb de baas gespeeld over mijn spullen. Misschien had ik strenger moeten zijn, misschien heb ik over me laten lopen. Maar ik hád de regie over huisraad, materiaal en objecten. Een goedmoedige spullenbaas, sommige gespaarde voorwerpen zullen hem 'sullig' noemen. Maar toch: een baas.

Die dag kreeg ik kiespijn en last van mijn holtes. Het stof zal er geen goed aan hebben gedaan. Het is nog niet over en ik schrijf dit in bed. Ik kijk naar de vloer van mijn slaapkamer: grijs vinyl met een houtpatroon. De pers die ik ooit in mijn rijke jaren zomaar op een maandagmiddag voor duizend gulden bij Perez in de Beethovenstraat heb gekocht staat opgerold op de buitengang. Afgekeurd en het werd tijd ook, want hij is aangevreten door de mot, kaal, ziek en rafelig.
Maar... die gladde lege vloer is ongezellig en ik heb behoefte aan comfort in mijn kwakkelige toestand. Ik wil bijna opstaan om naar de buitengang te lopen.
Nee, nu is het zaak door te bijten. Met rechts, want links doet te veel pijn. Als ik die Lundia-staanders ga kopen ga ik ook even langs de Kringloop voor een tapijtje.


Illustratie: 'Die Winterreise' van Kees Spermon (1941-1992)


dinsdag 7 mei 2019

SEREEN

Ik deed de deur van de repetitieruimte open, zag de natte stoeptegels en snoof onwillekeurig. En ja, daar was hij: die onbestemde, vrolijke en weemoedige geur. Ik liep naar de tramhalte en passeerde een bloeiende meidoorn. Een overweldigend parfum overstemde de subtiele reuk van natte stoep.
Ik herinnerde me dat mijn vriendin me die morgen had verteld over een vriendje van vroeger, die naar ijzer rook. Een angstige geur, vond ze.
Het was koel buiten. Ik liep langs een paar cafés en restaurants. Er zaten wel wat mensen te eten en te drinken, er zitten altijd mensen te eten en te drinken in Amsterdam, maar toch niet zoveel als anders.
Ook in de tram viel het me op hoe rustig het was. Er reisden maar een paar mensen mijn kant op. Ze keken kalm en koel, zoals het weer. Een meisje staarde vrijwel uitdrukkingloos voor zich uit, telefoontje was in haar tas gebleven. Het woord 'sereen' kwam in me op.
Ik bedacht dat het de specifieke sfeer van 6 mei moest zijn. Pasen, Koningsdag, 4 mei, Bevrijdingsdag - allemaal achter de rug. Het hoefde even niet meer feestelijk te zijn. Wat nu niet was gelukt kwam volgend jaar wel weer. De lente zocht het verder maar uit met zijn wilde beloften en het wachten was op de zomer.


vrijdag 3 mei 2019

LORELEY

Het vrouwtje reikte amper tot mijn borst. Ze nam me bij de hand en leidde me met zekere pasjes door de drukke straat. Ook in de werkelijkheid ben ik ooit door een oud dametje bij de hand genomen. Dat was in Napels, bij het San Carlo theater. De verkeerslichten werden daar op grote schaal genegeerd en ze was bang dat mij, bleue buitenlander, iets zou overkomen bij het oversteken. 
Het borsthoge vrouwtje uit mijn droom was zojuist uit een kledingwinkel naar buiten gekomen. Ik zei tegen haar dat ze helemaal niet op een zenmeesteres leek. Ze keek verbaasd en antwoordde lachend dat ze knielend geboren was, ze wist niet beter. Da's een goeie, die moet ik aan mijn vader vertellen, dacht ik.

Eenmaal wakker geworden zette ik koffie. Terwijl ik die opdronk bladerde ik in Het bloeiend penseel, een oude bundel Chinese aquarellen met gedichtjes erbij. De poëzievertalingen, zag ik, waren van Harriet Laurey. Ik googelde die naam en kwam terecht in een soort parallel universum: al die tijd dat ik leefde was Harriet Laurey (spreek uit Loree, 1924-2004) een beroemde Brabantse dichteres en kinderboekenschrijfster geweest. Alleen ik wist het niet. 'Op weg naar Brabant wordt de wereld warmer', de openingszin van haar Sonnet voor Brabant, was destijds zó populair, dat er nog niet zo lang geleden sprake van is geweest hem bij de provinciegrens op borden langs alle snelwegen te plaatsen. De commissaris van de koningin stak er uiteindelijk een stokje voor. Een gevaarlijk plan, vond hij: voor je het wist zouden grapjassen de w van warmer wegverven.
'En nergens komen de gewone dingen/ zo openhartig voor zichzelve uit', las ik. Dat was nog eens een zen-zin.
Voor de tweede keer die dag wilde ik mijn pasverworven kennis met mijn vader delen. De onmogelijkheid daarvan gaf me even een scherpe pijn. Harriet Laurey's eerste dichtbundel heette Loreley. Mijn vader was dol op die mythe. Hij had een speeldoosje dat de volksmelodie op tekst van Heine tingelde: Ich weiss nicht, was soll es bedeuten, dat ich so traurig bin. Toen we ooit een liederenavond gaven in het Duitse plaatsje Groszkrotzenburg raakte hij de volgende morgen aan de bar van Beim Schwarzer Willy in gesprek met de plaatselijke muziekleraar, Konstantin ('Konnie'). We hadden Die Loreley in de toonzetting van Franz Liszt gezongen en gespeeld en mijn vader oreerde in zijn beste Duits over het archetype dat deze dame volgens hem vertegenwoordigde. De jeugdige muziekleraar zei niet veel, keek wijs in zijn glas en knikte vol ontzag. We dronken traag-schuimend Dortmund-bier met een ijskoud borreltje ernaast. Daarna zaten we een paar heerlijke uren aan de Main: 'lezend, turend over het water, luisterend naar echo's van dorpsleven verderop, ruikend aan een bloesemtakje dat me het geheim van de eeuwige lente beloofde te verraden'. Zo staat het in mijn dagboek: 31 maart 1990. De verjaardag van mijn beste vriend Karl en van mijn oma, die toen nog net leefde. Zo verschrikkelijk lang geleden allemaal.

Zou hij de Eindhovense dichteres wel gekend hebben? Ik heb hem nooit over haar gehoord. Terwijl ze een dichtbundel met die naam had uitgebracht en de auteur was van die fijne regel over zijn geliefde Brabant. Maar je wist het bij mijn vader nooit: soms popelde ik om iets bij hem te introduceren waarvan ik verwachtte dat hij het mooi zou vinden, een ontdekking die ik met hem wilde delen, waarmee ik hem een plezier wilde doen, en dan had hij er van alles op tegen of was zijn reactie teleurstellend lauw.
Ik ging naar Boekwinkeltjes.nl en bestelde een exemplaartje van Loreley. Tweede, vermeerderde druk uit 1952. Voor mezelf dan maar.