vrijdag 28 maart 2014

STRESS


Als ik wakker word is het of er iemand de loop van een pistool tegen mijn slaap houdt. ‘Je hebt een minuut om het wereldraadsel op te lossen’, hoor ik. Mijn brein werkt koortsachtig. Ondertussen bonkt mijn hart en voel ik mijn schouders zich krommen om het naderende onheil af te weren. Om de slag op te vangen. Als een stier in de arena.
Zoiets heet stress, las ik op het internet.
Waarom ik dat heb, stress, is een lang verhaal waarvan ik lang niet alle losse draadjes en subteksten begrijp. Het heeft met het seizoen te maken, met het verlaten van de beschutting van de winter, met het bundelen van energie om straks de sprong te wagen in allerlei buitenactiviteiten. Straks, daarin schuilt de crux. Want het is nog zo ver niet. Ik ben als een zwemmer die eindeloos onder de hete douche zijn crawlslag staat te oefenen en moet wachten tot het bassin vol gelopen is. Pas dan kan ik springen. En met de sprong is de angst voor de sprong op slag verleden tijd. Maar er is niet één zwembad, er zijn er wel vier of vijf, allemaal in andere steden op andere continenten, die ik allang niet meer heb bereisd.
Terwijl ik dit in onbegrijpelijke haast tik (onbegrijpelijk, want niemand dwingt me, en alleen ikzelf bepaal dat ik het nu moet schrijven) draagt mijn vriendin verschillende potjes vitamines en voedingssupplementen aan waarvan ze de bijsluiter voorleest. Valeriaan, Magnesium, Kelp, Rhodiola rosea? Ik grom dat ik dat alles al weet en dat ik dat al slik, of niet, en probeer mijn aandacht bij deze tekst te houden. Buiten ontplooit zich de blauwe mantel van de lente lui en weelderig.
Ik lees het voorafgaande voor aan mijn vriendin.
‘En schrijf er ook in dat ik je wel een kopje koffie kom brengen en niet alleen stoorzender ben,’ lacht ze.
Ik drink mijn onverstandig sterke koffie en gehoorzaam braaf.
De vaart raakt uit mijn schrijven en ik zoek vertwijfeld naar een punchline. Wat denk u van: Geniet van uw dag?

***

[Naschrift: Als het limbisch systeem op hol slaat en de adrenalinekraan openzet, fight or flight, stress kortom, - heeft dat ook voordelen. Je bent waakzaam en staat open voor indrukken.
Ik ben normaal een gesloten mens en roep met mijn terughoudende uitstraling navenante reacties op, zodat ik zelden in gesprek raak met vreemden. Maar vandaag was dat anders.
Bij Palm Guitars ging ik iets verkopen. Ik kende de eigenaar van het leukste en volste gitaarwinkeltje van de stad als een stille folky. Nu hadden we een heel gesprek over instrumentenbouw, bewaarzucht ('hoarding') en tv-veilingen. Op de terugweg kwam ik, twee gitaren lichter, langs een winkeltje dat 'vintage' spulletjes verkocht. Ik zag een stel pijpen in de etalage en liep naar binnen. Ik pakte wat eruit zag als een Peterson en zag meteen dat het een Franse imitatie was. De andere pijpen waren weliswaar oud maar ongerookt – mooi spul. De eigenaar kwam naar me toe, een elegante jongeman, gay, leek me, Brazilaans tiep. Of ik verstand van pijpen had, geen grap bedoeld. Ja, zei ik volmondig, en ik wou best even kijken, maar ik had geen leesbril bij me. Hij pakte uit zijn voorraad een merkwaardig grote ronde bril. Die zette ik op terwijl ik de pijpen taxeerde. Hij stond inmiddels naar mijn gezicht te kijken. Staat u perfect die bril, zei hij verrast. Hij riep een meisje erbij. Staat die bril niet perfect bij die meneer? Ja, alsof hij er voor gemaakt is, zei het meisje. Hij bood koffie, thee of een borrel aan, wat ik afsloeg. Toen ik wegging wilde ik de bril teruggeven, maar nee, die was van mij. Die hoorde bij mij. Niet alleen als leesbril, verzekerde de Zuid-Amerikaanse charmeur me, maar gewoon, om te dragen. Op straat zag alles er merkwaardig helder uit en ook iets uitvergroot. De lentezon stroomde mijn ogen binnen, net zo overvloedig als de adrenaline.]


dinsdag 25 maart 2014

OOGGETUIGE


Het grasveld met de helikopters strekte zich mals groen uit onder een koude blauwe lucht. Grote glanzende wolken, een krachtige, metalige zon. Het Museumplein, een maandagmorgen in maart.
Toen ik de dranghekken naderde werd er een pratende camera in mijn gezicht geduwd. Waarom ik hier was? Wel, ik woonde praktisch om de hoek, en was nieuwsgierig. ‘Dus enige sensatiezucht is u niet vreemd?’ Ik mompelde dat pijproken en sensatiezucht elkaar niet per definitie uitsluiten. Een kakelende lach klonk vanachter de camera. Pownews. Of het de uitzending gehaald heeft weet ik niet.
Naast me stond een moeder haar zoontje verantwoord bezig te houden.
‘En wie komt daar straks?’
‘O-ba-ma!’
Via haar telefoon stond ze in contact met het thuisfront en de televisie. Zo bleef ik op de hoogte van de voortgang in het museum.
‘Oom Robin zegt dat hij nu met Mark Rutte praat.’
‘Maar het duurt láng!’
‘Nog tien minuten, Mo, dan komt hij naar buiten.’
‘Ik wil chocolademelk…’
Mo klom in het hek. Een agent naderde. ‘Mevrouw, ik weet dat het overdreven klinkt, maar er mag echt niemand boven het hek uitsteken,’ sprak de polderpolitie.
‘Hoor je dat Mo, dat mag niet, zegt die meneer. Anders ga je naar de gevangenis. Klim maar op mijn schouders.’
Aan mijn andere kant was een vlotgebekte donkere jongen in gesprek geraakt met een verlegen bleke Amerikaan. Twintigers. Er werd gelachen. Iedereen had hier echte camera’s, grote Nikons - geen telefoontje te zien behalve de open lijn met de tv naast me. Al gauw werd er iemand gecharterd om een foto te maken van de nieuwe vrienden. Stralend sloegen ze de armen om elkaar heen. Voor op Facebook!
De zon verdween. Waar bleef onze Grote Broer? Ik kreeg het koud en begon van mijn ene op mijn andere voet te wippen. Maar zoals dat gaat met wachten – de tijd verstrijkt en je besluit de klus af te maken nu je eenmaal al zover bent. Geen denken aan dat ik nu weg zou gaan zonder Obama te hebben gezien.
Na een uur gebeurde er eindelijk iets. De politiemannen op het grasveld namen een vaste positie in en begonnen, de armen op de rug, officieel voor zich uit te kijken. De helikopters sloegen aan. Er was door een commando op een beveiligde gsm iets in gang gezet dat zich bliksemsnel over het hele plein verspreidde. Het leek of de huid om de wereld strakker werd aangetrokken.
Van de moeder van Mo wist ik dat Obama en Rutte nu voor de Nachtwacht stonden.
‘Hij komt over vijf minuten naar buiten,’ zei ze.
‘Wie?’ vroeg het jongetje.
Ik knoopte mijn colbertje dicht en deed zachtjes wat ademoefeningen. Nog even, dan kon ik naar Wildschut en hete koffie.
Een opgewonden kreetje, en daar draaide een stoet limousines het terrein op. Die vijftig meter lopen was blijkbaar te gevaarlijk. Ik zag wat poppetjes, en de wieken van de voorste heli, een heldergroen gespoten exemplaar met in witte letters The United States of America erop, begonnen te draaien. Even maar, leek het, toen steeg hij op, gevolgd door de andere drie. De vrolijkblauwe van de Nederlandse politie had een lichter geluid dan die Amerikaanse bakbeesten. Een lyrische tenor tussen grimmige baritons.
Waarom moest ik aan vliegende vissen denken? Misschien door het surrealisme van het tafereel. Maar als ik een vergelijking zou moeten maken zou die eerder uitkomen op reuzeninsecten, buitenaardse kevers, apocalyptische torren. Het was een indrukwekkend gezicht en ik was blij dat ik het gezien had.
Maar de snorrende reuzeninsecten waren nog niet uit het gehoor, toen, volkomen onverwacht, van links een nieuw geraas klonk. Een viertal legerhelikopters met de dofgroene kleur van oorlog vloog in formatie aan. De bomen zwiepten met hun kale takken als om ze te begroeten. Ze streken neer op het Museumplein, keurig achter elkaar. Een invasie, schoot het door me heen. Eerst Obama in veiligheid, en dan het linkse Amsterdam geannexeerd!
Het overgebleven deel van de museumbezoekers werd in de heli’s gepropt. Ze verdwenen onder veel kabaal. ‘Nu zou er vuurwerk moeten zijn,’ zei iemand.
De mensen verspreidden zich lacherig. We waren weer onder ons. Het leek alsof negenenzestig jaar na dato de stad opnieuw bevrijd was.

vrijdag 21 maart 2014

JEZUS REDT


Ik keek tv en dacht aan de god der christenen, u weet wel, een van die drie hemelse broers uit het Midden-Oosten die elkaar en iedereen te vuur en te zwaard bevechten om hun gelijk te halen.
Het was tijdens een EO-programma over de verkiezingen. Evangeliserende partijen kwamen aan het woord. Jezus redt, zag ik op een spandoek. Ik word dan boos. Jezus kan je niet redden want die is dood, al meer dan 2000 jaar, roep ik tegen het beeldscherm. Hij mag een groot mens geweest zijn, een god was hij met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet. In het beste geval kan het geloof in Jezus je redden, toch een verschil, vind ik.
Maar die mensen geloven het echt, dat de persoon Jezus je redt. Nee, ze weten het zeker. Op grond van de Bijbel. Want dat is de overweldigende bewijslast die al hun premissen moet ondersteunen. De Bijbel is onaantastbaar.

Een vrij gewone redenering onder deze mystici van de koude poldergrond luidt:
'De Bijbel zegt het, dus is het waar, want de Bijbel is het woord van God en God weet immers alles.'
Maar als je zou vragen: ‘Waar staat dat dan, dat de Bijbel Gods woord is en dat God alles weet?'
Dan zou het antwoord luiden:
'Wel, in de Bijbel natuurlijk.'

Aan deze kromme redenering zien ze niets ongewoons. Dat heet hersenspoeling. Een blinde vlek in het hoofd zuigt elk beetje gezond verstand op als het te dicht in de buurt dreigt te komen. Een mentaal zwart gat.

Vergelijk deze twee uitspraken:
‘God zegt dat-ie God is en dus is het waar, want hij is God.’
‘Een Amsterdammer zegt dat-ie Amsterdammer is, en dus is het waar, want hij is Amsterdammer.’
De eerste wordt door religieuzen heel gewoon gevonden. Maar bij de tweede zou zelfs de doorgewinterde christen onmiddellijk kritisch vragen:
'Zijn Amsterdammers dan alwetend? Waar staat dat dan? In de Bijbel soms?'
(Het juiste antwoord daarop zou moeten luiden: 'Nee, een Amsterdammer is niet alwetend, maar het bevolkingsregister bewijst overigens wel zijn gelijk. En dat is niet onfeilbaar maar in elk geval een betrouwbaarder bron dan de Bijbel.’)

Ook een mooie:
‘Bestaat God?’
‘Ja.’
‘Hoe weet je dat?’
‘Staat in de Bijbel.’
‘Hoe weet je dat dat waar is?’
‘Omdat de Bijbel het woord van God is.’

Of:
‘Is God alwetend?’
‘Ja.’
‘Wie zegt dat?’
‘God.’
‘Hoe weet je dat?’
‘Staat in de Bijbel.’
‘En als de Bijbel nou eens liegt?’
‘Kan niet, want de Bijbel is het woord van God en die weet alles.’
‘Hoe weet je dat?’
‘Staat in de Bijbel.’

Met andere woorden, de Bijbel is onaantastbaar omdat dezelfde persoon wiens bestaan door de onaantastbare Bijbel wordt bewezen zegt dat de Bijbel onaantastbaar is.
We noemen dit soort kromme logica een ‘cirkelredenering’ (petitio principii, in het Latijn). Naar zichzelf verwijzende redeneringen, de stelling zelf vormt het bewijs van de stelling, talige slangen die in hun eigen staart bijten... als ik er te lang over nadenk duizelt het me en word ik gek. Misschien zijn die blijmoedige fundamentalisten die nu de gemeenteraad probeerden binnen te dringen wel helemaal niet zo goedgelovig en gespeend van logica, maar hebben ze gewoon te lang over hun eigen zotte stelligheden nagedacht.
Houd me ten goede, ik zeg niet dat alles logisch moet zijn, maar als logica naar willekeur wordt gebruikt in een niet logische context, dan krijg je een onzuivere manier van denken die levensgevaarlijk kan zijn. Dat zeg ik en dat is waar omdat ik het zeg.

dinsdag 18 maart 2014

GEK


Ik weet niet of het zo bedoeld was, maar de ramen van het Haarlemse Dolhuys gaven beter nog dan de expositie die het herbergde een beeld van hoe de geest van een gestoord mens eruit ziet. Buiten was het een stralende lentedag, dat wisten we. Maar vanuit de bakstenen ruimten van het museum leek alles grijs, of bloedrood.
We dwaalden door de ruimten van het oude labyrint, ooit gebouwd voor leprozen, toen aan pestlijders toebedacht en vervolgens aan krankzinnigen. Alles wat men buiten de samenleving wilde weren: ook wie syfilis had was er een tijd welkom. We zagen lederen dwangbuizen, apparaatjes voor schedelmetingen, een isoleercel waarin het lekker stil en donker was, foto’s van beroemde zielknijpers, het levensverhaal van de lijders zelf, geïllustreerd met hun persoonlijke bezittingen. Karl nam handenwrijvend plaats achter een computerscherm om een depressietest te doen. Geen museum of het biedt wel spelletjes aan, onder de noemer ‘interactief’. ‘En?’ vroeg ik, toen hij klaar was. ‘Dertien,’ zei hij laconiek, ‘net op de grens van wat nog normaal is.’

Normaal? Hoeveel van de mensen die hier rondliepen met hun plattegrondje waren dat eigenlijk? Wat gebeurde er achter die zondagse schedels? Ikzelf was het in elk geval niet, ik had in een kliniek gezeten. Dat mediteren doe ik niet voor niets: je zoekt wat je niet hebt, wat je al kan hoef je niet te oefenen. En van mijn vrienden was Renate de enige die ik ervan verdacht geen gerubriceerde afwijking te hebben. Maar die was dan ook psychiatrisch verpleegkundige geweest - in geval van nood konden we bij haar terecht.
En kijk, daar stond het, op een bord: ‘Wel eens een normaal mens ontmoet? En, beviel het?’

Meestal vat ik die oneliner op als een wrange grap, maar nu, in deze educatieve context, nam ik de vraag letterlijk. Ik dacht na. Hoeveel kende ik er eigenlijk, van die gewone mensen, gelukkig en evenwichtig, zonder rare kantjes, zonder buitenissigheden, zonder al of niet verborgen gebreken in de mentale bedrading? Ik ging mijn kring van bekenden na, zoomde steeds verder uit. Vrijwel niemand kende ik, die niet op enig moment in zijn of haar leven professionele geestelijke ondersteuning had gezocht.
Maar is dat zo gek? Iedereen die ik ken is ook wel eens naar de gewone dokter geweest. Wat dat betreft zijn de zaken beter in balans dan vroeger, toen lichamelijk lijden normaal werd geacht maar geestelijk lijden een taboe was, voorbehouden aan geniale kunstenaars en andere malloten. We zijn geneigd die visie van vroeger gemoedelijk te vinden. Een Brabants dorpje waarin een vrouw de schedel van haar man zaliger in de vensterbank heeft staan om gezellig tegenaan te praten, heerlijk toch? Moet kunnen. Kinderen die gillend in de gordijnen hingen en 'gewoon een beetje druk' werden genoemd. Ach, voorgoed verloren eenvoud! Maar het is dezelfde romantisering van het verleden die ons gemakshalve doet vergeten dat mensen vroeger, in dat benijdenswaardig simpele leven, stierven tijdens het kinderen baren. Of, verder terug, aan kiespijn.
Ik dacht aan mijn opa, die nadrukkelijk een gewone man was, God, Drees, de prikklok, zijn vrouw en zijn chef vrezende, maar van maagzweer naar maagzweer ging, trein noch tram in durfde en op zijn oude dag een mysterieuze hikziekte ontwikkelde. Was die man maar eens in therapie gegaan! Zo ongelukkig als hij was had hij toch echt niet hoeven zijn.
Ongetwijfeld zijn wij te ver doorgeschoten in het benoemen van alles wat van een ideale norm afwijkt, in het etiketjes plakken op alles wat een beetje scheef zit. Maar uiteindelijk komt die stigmatiserende houding toch voort uit een acceptatie van het menselijk tekort, uit de wil dat onder ogen te zien en de wens er iets aan te doen, met een pilletje of een therapie. Heus, geef mij onze tijd maar. Die lijkt gecompliceerder, maar is dat niet. We zijn alleen gestopt met goedpraten, liegen en wegmoffelen.

vrijdag 14 maart 2014

JARIG


Mijn koffiekopje bleek vanmorgen nog op het balkon te staan. Hoog boven de straat, op het marmeren terrastafeltje, verlaten en koud van de ochtendnevel herinnerde het me aan de raarste verjaardag uit mijn memorie. Mijn moeder vertelde vaak dat het rond mijn geboorte ook uitzonderlijk mooi weer was – het kraambezoek at beschuit met muisjes in de tuin. Maar zoals gisteren zal het toch niet geweest zijn. Een junidag, maar dan zonder blaadjes aan de bomen.
Niet dat de dag verder uitzonderlijk was. Hij kenmerkte zich door de subtiele opgewektheid van een verjaardag op leeftijd. Wel cadeautjes en aandacht, lieve wensen en taart, maar geen gezeul met boodschappen en lacherig lawaai en een chaos om op te ruimen de volgende dag. Geen gebroken glas, geen kleverige vloer om te dweilen. Het is me wel zo lief zo.
’s Ochtends kwam mijn Italiaanse vriend, in Nederland voor een paar weken. De zon scheen licht hysterisch naar binnen terwijl hij op bewonderenswaardige wijze het gesprek algemeen hield. Wellevend vroeg hij mijn dochter naar het wel en wee van de dierenverzorging. Al gauw voelde ik me verstrikt raken in een uitwaaierende conversatie over de fauna van onze planeet. Ik merkte dat ik ongeduldig begon te worden en zocht naar een gelegenheid om de woordenstroom te keren naar andere onderwerpen, die ik hoognodig met hem moest bespreken. Pazienza! Ik ontspande me. Als goed discipel van het boeddhabeeldje van kunsthars (net echt hout) dat ik onlangs heb gekocht liet ik de stroom maar liever zijn eigen weg zoeken. Ik gniffelde om het speculatieve beeld dat mijn vriend opriep van een wereld die door geëvolueerde dassen werd geregeerd, waarin de mens karren voortduwde.
’s Middags deed ik als man op leeftijd even een dutje. Daarna kwamen zoon en vriendin, we aten een snelle pasta met gamba’s, room en courgette en liepen naar het Leidseplein. De film The Monuments Men was geen topper, maar ik grijp elke gelegenheid aan om de oudere Bill Murray te zien. Aangenaam vermaakt liepen we terug door het prille donker: volle terrasjes onder kale bomen, een heldere maan aan een frisse hemel. Thuis was er taart en nog meer cadeaus. Ik rookte mijn nieuwe pijp. We skypten met mijn dochter in Londen. Toen we ons rond het computerscherm arrangeerden om een intercontinentaal selfie te maken voelde ik me toch wel heel modern voor een man van achtenvijftig jaren.


(Foto met toestemming van de afgebeelde personen)

dinsdag 11 maart 2014

INZICHT

‘We leven in een verdwijnende wereld,’ zei ik tegen mijn vriendin.
Ze keek me vragend aan van boven de op de tafel uitgespreide maandagkrant.
‘Laat je koffie niet koud worden,’ zei ik. Ze keek naar de kop waarop zich al een vel begon te vormen en nam een slokje.
‘Vorige week wou ik naar mijn favoriete antiquariaatje,’ hervatte ik, ‘je weet wel, dat pijpenlaatje aan de Ceintuurbaan. Oud vrouwtje, een spinnende ouwe kat op een stoel naast een suizende potkachel. Het was er niet meer. Opeens weg. En de dag daarna las ik dat Lieuwe Visser dood was. Van al die zangers die vroeger bij ons over de vloer kwamen leeft er bijna geen één meer. Alle iconen van mijn jeugd zijn omgevallen. Maar weet je wat ik toen opeens dacht?’
Mijn vriendin schoof haar leesbril omhoog en wachtte op wat er ging komen.
‘Ik dacht, in je kindertijd is de wereld stabiel en lijkt alles eeuwig. Maar dat is een illusie. De werkelijkheid is dat alles verandert en verdwijnt. Alles is er maar even. En opeens had ik vrede met die gedachte. Onze ellende komt voort uit de neiging om ons te veel aan de dingen te hechten. Daarin hebben die boeddhisten natuurlijk groot gelijk. Als je blij bent met wat er is en niet verwacht dat het er morgen weer zal zijn is er niets aan de hand.’
Mijn vriendin was niet onder de indruk. ‘Niet bepaald een verrassend inzicht, meneer Boeddha,’ zei ze. ‘De halfvolle fles, u welbekend.’
‘Natuurlijk. Maar het trof me opeens vol in mijn gezicht. Ik lag ’s avonds in bed en zei tegen Tijger: “Zo beest, daar zijn we weer. Wij wel. Weer een nacht.” En opeens moest ik lachen, hardop. Je kunt iets met je verstand weten en het toch niet voelen. Nu voelde ik het. Ik vond alles zinloos en werd er vrolijk van. En dat zonder drank, let wel!’
‘En wat ga je nu met dat briljante inzicht doen?’ vroeg ze, terwijl ze opstond om nog eens koffie te maken.
‘Ik ga morgen naar mijn op één na favoriete boekwinkeltje. En als het er nog is zal ik zeggen, hé, verrassing, dat is er nog! Dat valt weer mee!’
Ik keek naar de wazig blauwe lucht en hoopte dat wat ik aan mijn vriendin beschreef inderdaad een nieuw inzicht was, een klein beetje verlichting. Maar het kan net zo goed de voorlijke lente zijn geweest. Met zoveel belofte is het moeilijk je hoofd niet op hol te laten brengen.


(Illustratie: Rosanne van Spaendonck, pentekening bij 'De weg van de nap, een correspondentie in Haiku's' door Jan-Paul van Spaendonck en Robert Eksteen.)

vrijdag 7 maart 2014

TOILET


Een onverwacht telefoontje had een Belangrijke Afspraak in de agenda gezet.
De eerste dagen stegen aangenaam geurende wolken van verbeelding op als ik dacht aan de naderende ontmoeting. Ik stelde me een roemvolle toekomst voor – was dit niet de lucky break waarop ik zat te wachten? Ik strafte mezelf onmiddellijk voor mijn uit de hand lopende, nee hollende fantasie, floot mezelf terug met een schril fluitje: niet doen! Blijf reëel, wacht nou eens rustig af, stel je er niks van voor, dan kan het alleen maar meevallen. Maar een lekker gevoel bleef hangen, een gevoel van lente met de bijbehorende nieuwe geluiden en nieuwe kansen.
De morgen van de afspraak kwam en ik voelde me heel wat minder lekker. Ik had naar gedroomd, van bizar geweld en ellende, en mijn stemming was bedrukt. Toch moest ik me optimaal presenteren. Die ondermaatse geestelijke toestand moest ik onderweg maar zien op te vijzelen maar het omhulsel diende thuis in de juiste pasvorm te worden gebracht.
Daar deed zich een praktisch probleem voor: wat moest ik aantrekken? Mijn baard had ik al getrimd, dus met mijn kop zat het wel goed. Hoogstens was die te oud voor het jonge, dynamische bedrijf, maar daar was niks aan te doen. Een frisse blik, ja, die moest ik in de autospiegel oefenen.
Ik besloot tot een jasje en een nette blouse. Ik trok het overhemd aan en inspecteerde het kritisch. Ach, toch een vlekje tomatensaus, verdomde pastavreter die ik was. Ik nam de punt van een theedoek, bevochtigde die met warm water en wreef hard over de oranje smet. Te hard, het textiel bezweek onder mijn aandringen en een scheurtje werd zichtbaar waar de vlek had gezeten. Ik paste mijn colbertjes, een zwarte, een bruine. De revers bedekten de vlek, maar in de spiegel zag ik niet de man die ik wilde zien. Ik wist nu al hoe dat zou gaan: in vergelijking met de in scherp Italiaanse snit geklede directeur zou ik er opeens hopeloos knullig uitzien in mijn op Koninginnedag aangeschafte jasje. De zwarte sweater met col dan die ik meestal droeg? Ik aarzelde. Ik was dan wel een schrijver, maar moest ook een beetje als man van de wereld overkomen.
Onder de douche draaide ik de hete kraan flink open. Ik ademde diep in en keek naar mezelf, niet van buiten, maar van binnen. Daar verscheen mijn vriendin. Ik hoorde haar in gedachten zeggen: ‘Je moet vooral jezelf zijn. Als je ergens wordt aangenomen op grond van een rol die je speelt zul je je er nooit op je gemak voelen. Ze moeten je nemen om wie je bent, anders wordt het toch niks.’
Ik droogde me af en trok over mijn gehavende blouse mijn bordeauxrode truitje aan. De brandgaatjes vielen niet op, de kattenharen borstelde ik er zorgvuldig af.
De directeur ontving me allerhartelijkst. Hij had een ongestreken overhemd aan boven een huiselijke spijkerbroek. We konden het goed vinden samen.


(Illustratie: 'Toilet maken', Salomon Garf (1897-1943))

dinsdag 4 maart 2014

VERHUIZEN


Wat ik mis in de discussie over internet en privacy is relativering. Grote Broers Google en Facebook worden als boosaardige en alziende spionnen voorgesteld. Enge wakende ogen. We doen geen stap zonder dat ze op de hoogte zijn. Maar is dat wel zo? Het is op het web al net zo druk als in de echte wereld, misschien wel drukker. Het is er overbevolkt. Alles staat erop. Als je meer wilt dan een globale, geautomatiseerde inventarisatie van persoonsgegevens om gerichter reclame te kunnen maken, heb je tijd en mankracht nodig. In de goeie ouwe Maigrets kost het vele honderden manuren om uit de miljoenenstad Parijs één schurk te ziften. Het politieapparaat maakt overuren. In de digitale miljardenstad die internet heet gaat het niet anders, hoezeer ook verontruste sceptici ons een beeld willen schetsen van dusdanig gebundelde informatie dat een gezocht profiel met één druk op de knop tevoorschijn floept. Voorlopig blijft dat een dystopie. We zijn op het net even anoniem als op straat. Over hoe anoniem dat precies is, met al die bewakingscamera’s, daar kun je over twisten.

Voor mijzelf gaat de parallel met de echte wereld verder. Hoewel ik op sommige dagen nauwelijks een mens zie heb ik als fervent internetter meer en meer het gevoel te stikken in de drukte van stemmen, opinies, informatie, reclame, prietpraat en ontboezemingen, de niet aflatende neerslag van andermans dagelijks leven. Het benauwt me, en het belemmert me vrijuit te spreken: met zoveel virtuele contacten om te vriend te houden speelt mijn oude kwaal weer op, ik ga mensen naar de mond praten en ze het naar de zin maken, ten koste van mijn gemoedsrust. Bovendien vertoont mijn gedrag compulsieve trekken. Op de dagen dat ik blog blijf ik op een serviele manier alert op het commentaar van de onzichtbare buitenwereld. ‘Zelfbespiegeling voor anderen’, zo typeerde ik mijn stukjes wel eens. Maar dat ‘zelf’ krimpt en het ‘anderen’ neemt hand over hand toe. Tijd om mijn verhouding met het medium drastisch te herzien, zou je zeggen.

Maar hoe moet dat, als je ook de voordelen van dat medium niet wilt verliezen? Internet is zo in mijn bestaan geïntegreerd dat ik me een kluizenaar zou voelen zonder sociale media. Blogjes schrijven en ze op goed geluk de wereld insturen zonder enig benul van wie ze leest, dat lijkt me een eenzame bezigheid. Ik zou bijna het modieuze ‘sneu’ gebruiken.

Gisterenmorgen begon ik mismoedig aan de yogales. Gedeprimeerd, overprikkeld, met een flinke piep in mijn oren en een hoop watten ertussen. Maar toen, terwijl ik me op andere dingen moest concentreren en nu eens even niet moest denken over wat er aan mijn leven schortte, bedacht ik dit, in een flits die zich uitbreidde tot een gloed: als internet inderdaad net als de echte wereld werkt, dan kun je er ook verhuizen. Je hoeft niet te blijven zitten waar je zit, en je kunt op meer plaatsen tegelijk zijn, naar believen en behoefte. Dit is wat me te doen stond: ik moest vertrekken uit de grote stad en een huisje op het platteland betrekken. Mijn appartement in de stad zou ik wel aanhouden voor een dagje statten nu en dan als de stilte me begon te bedrukken.
Met andere woorden, ik moest een Facebookpagina aanmaken voor mezelf waarop ik mijn behoefte aan communicatie kon uitleven ver weg van het rumoer van de openbare ruimte. Als genoeg mensen die 'leuk vonden' hield ik mijn lezers, hoewel het er misschien wat minder zouden worden. Op mijn oude account kon ik af en toe inloggen als ik me in een sociale bui voelde.

Zo gezegd zo gedaan. En, o wonder, ik voelde me onmiddellijk beter.
Ik schrijf dit nu met uitzicht op de bergen. Ze zijn nog wat nevelig, maar de zon breekt al door. Door het bedauwde gras sluipt een kat op zoek naar de eerste vogelnestjes. Ik ga straks een douche nemen in het bouwvallige schuurtje onder de kastanjeboom en dan wandel ik naar het dorp verderop om in de kroeg een kop koffie te gaan drinken en de berichten in de plaatselijke gazet te spellen. Die zullen ook wel over Kiev gaan, zoveel verandert er nu ook weer niet.