vrijdag 25 februari 2022

CLINT


Het was een zwarte week. En dan heb ik het nu voor de verandering eens niet over het weer en mijn stemmingen. Dinsdagavond cirkelden er helikopters boven mijn buurt. Op het Leidseplein was een gijzeling gaande. Mijn dochter zat daar vlakbij in een café. Geen reden tot echte zorg, maar lekker voelde het toch niet. Het eindigde met het hardhandig uitschakelen van de boef. Een geïmproviseerde eliminatie. In een Clint Eastwood-film is zoiets heel gewoon maar in het echt is het schokkend. Ik neem het de politie niet kwalijk, ze zullen heus wel hebben kunnen inschatten waarom een kogel in het been niet voldoende was, maar de beelden waren niet mals. Ik hoorde een helikopter over mijn huis vliegen, richting VU-ziekenhuis denk ik, en toen wist ik dat het voorbij was. Ik sloeg mijn boek dicht (Hocus Pocus van Kurt Vonnegut, ook niet bepaald een geruststellend romannetje) en sloot tevens de ogen, hopend op een verkwikkende nacht.
Maar ik droomde van Vladimir Poetin.
Dit hierboven is een jeugdfoto van de man die ons, net nu alles wat beter leek te gaan (de pandemie, weet u nog?), en we enige hoop op een zorgelozere toekomst begonnen te koesteren, met beide benen op de grond zet. Ik mag van mijn kinderen geen conclusies trekken uit iemands fysiognomie maar wat ik hier zie of meen te zien, is een wantrouwend, laatdunkend mens in wording, mogelijk sensueel, maar zonder veel empathie voor anderen. De volwassen beelden die ons dagelijks bereiken laten het resultaat zien van die aanleg. Harde oogjes, toegeknepen mond. Misschien heeft hij een zachte kant maar die houdt hij goed verborgen. Sluw, bot, op eigenbelang uit en verder niks. Een emotioneel onvolgroeide, paranoïde, berekenende macho die schijt heeft aan alles en iedereen en met landjepik bezig gaat terwijl we echt wel wat anders hebben om ons druk over te maken dan de zorg om onze geopolitieke belangen en de grandeur van het Oude Rusland.
En waarom? Verveelt hij zich soms? Is hij gewoon gek geworden misschien? De weg kwijt, zoals wel gesuggereerd wordt? Verpest door de verslavende drug die macht heet? Ik kan niet in die ondoorgrondelijke kop kijken maar ik vrees het ergste. Gezien de risico's die we lopen in dit zwarte filmscenario dat plotseling realiteit is geworden, zou je bijna gaan denken dat eliminatie wenselijk zou zijn. Maar waar is Dirty Harry als je hem nodig hebt?


dinsdag 22 februari 2022

Voorheen Rookzangers Notitieblog (32)

Het hek van het park was dicht. De eerste regenbui van de dag (laat ik hem Aart noemen) begon te vallen. De druppels prikten, er zat ijs in verstopt. Ik trok mijn hoed wat strakker aan hoewel er voor afwaaien voor het eerst in dagen geen gevaar was. Ik besloot het park in de lengte langs te lopen, door de lanen met laat negentiende-eeuwse villa's, toen de statige woonhuizen van de gegoede burgerij, nu bijna allemaal kantoren, en dan bij de Amstelveense weg mijn oude postroute weer eens op te zoeken, in de voetsporen van de decemberbode die ik zeven jaar geleden was, met misschien even een omweggetje door de Willaertstraat, waar mijn broer ooit gewoond heeft.
Ik herinnerde me dat we op een zomeravond operaplaten draaiden op zijn studentenkamer (klimrozen schoten weelderig op tegen de gevel en omzoomden het raam) en luidkeels meezongen met Mario Lanza, Mario del Monaco en Jussie Björling; we aten rijst met spek, tomaten, kaas en spinazie en toen de drank op was haalden we nog een overmoedige hele krat bier bij de snackbar naast het voormalige  Haarlemmermeerstation, die we lacherig naar zijn kot toe zeulden.
Ook de volgende ingang was dicht. Ik keek door de tralies het park in. Het lag er stil bij. Hier en daar werd gezaagd en gehakseld. De ravage van afgewaaide takken en ontwortelde stronken werd opgeruimd. De drie stormen hadden flink huisgehouden maar het leek erop dat ze waren uitgeraasd. Al wandelend stelde ik vast dat het ook in mij weer rustig was. Nervositeit had plaatsgemaakt voor een kinderlijke, dromerige behaaglijkheid. De donkere, natte lucht was niet langer deprimerend of bedreigend. Het lege park deed me aan het begin van de pandemie denken. Vreemd dat ik zelfs daar nu met weemoed aan terugdacht. Toen heerste er vooral onzekerheid en angst. Maar bij nader inzien was die stilte op straat ook fijn. En het gevoel niks te hoeven, omdat er niks kon.
In de Saxen-Weimarlaan begon een merel te zingen. De eerste van het jaar. Aart was opgevolgd door zijn jongere broertje Abel, die een mildere hand van sprenkelen had. Niet lang meer, dacht ik, en het wordt lente.


vrijdag 18 februari 2022

SATORI

Toen mediteren nog een nieuwtje was in mijn leven maakte ik al snel goede vorderingen. Regelmatig kwam het voor dat ik het gevoel had weer een stap verder te zijn gekomen in de richting van een onthechte, bewuste levenshouding. Het enthousiasme daarover sterkte me om de rimram eromheen te verdragen. Want ik ben geen religieus mens. Ik beschouw mediteren als een heilzame techniek die de geest in goede vorm houdt zoals wandelen of sporten dat met het lichaam doet. Het gedweep, de mystieke wartaal en de lifestyle die ermee samenhangen probeer ik oordeelloos te aanvaarden, om in het New Age jargon te blijven. Met andere woorden, ze doen maar - ik neem ervan mee wat me uitkomt en grinnik om de rest. 

De laatste jaren gaat het trager. Vorderingen zijn er niet meer, geloof ik. En het slinkende enthousiasme maakt me gevoeliger voor de onzin die je er gratis bij krijgt. Soms vraag ik me af of ik mijn tijd niet verdoe als ik weer eens op mijn kussentje - of (steeds vaker) op een stoel - bewust zit te ademen. Wat maakt dat ik toch doorzet is, naast de gewoonte, de overtuiging dat ik misschien nooit een zenmeester zal worden, maar dat mijn dagelijkse aandachtsoefeningen wél de rem zetten op negatieve stemmingen. Ik ben evenwichtiger dan vroeger. Paniek lijkt uit mijn leven gebannen en ik verdraag alles (dips, dompers en tegenslag) maar zo'n beetje in de wetenschap dat het morgen misschien weer heel anders is. Dat is winst, natuurlijk. Maar ik zou toch wel weer eens een glimpje satori willen opvangen. Al was het maar voor de motivatie.

Dit alles overdacht ik gisterenmorgen toen ik in het buurthuis de eerste zazensessie in ging. Ik had braaf de Geloften van de Bodhisattva mee gereciteerd hoewel het simultaan hardop lezen me te veel aan de kerk doet denken. Het belletje en het kaarsje trouwens ook, maar daar heb ik geen moeite mee: die helpen je concentratie op weg. 
Buiten waaide het en was het lawaaierig, hierbinnen was het lekker rustig en stil. Ik besefte dat ik al mediterend over mijn verhouding tot het mediteren aan het denken was en liet die gedachten uiteenspatten als de zeepbellen die het zijn, precies zoals het hoort. Terug naar het ademen. Goed luisteren. Gewoon maar zitten. 

De klankschaal zong. We deden tot slot wat rek- en strekoefeningen. Ik groette het klasje, trok mijn schoenen aan en ging naar buiten. Op het bordes bovenaan de trap bleef ik staan. De zon scheen. De lucht was wijd en blauw boven het drukke Roelof Hartplein. Witte wolkjes schoten hoog voorbij. Ik zoog het panorama gulzig in. Indrukken die sterker dan voorheen binnenkwamen, dat was een van de kenmerken van mijn vroegere succesjes geweest. Opgefriste zintuigen.

Thuis dronk ik koffie. Ik at een broodje. Het was warm in de zon en ik voelde me een beetje slaperig. Ik keek op mijn telefoon maar die stond nog uit. Gedachteloos typte ik een code in. Foutmelding. Nog een keer, nu met aandacht. Weer niet goed. Stom, ik was mijn ING-code aan het intoetsen. De derde keer tikte ik de goede combinatie in - dacht ik. Of was het mijn pincode, moest ik de telefoon ontsluiten met een andere reeks cijfers? Vier nullen, of één twee drie vier zoals op mijn Mac? Opeens wist ik het niet meer. Op het zwarte schermpje verscheen een ernstige melding. Er was driemaal een fout gemaakt. Ik moest nu de PUK-code invoeren. 
'Wat is in godsnaam een PUK-code?' zei ik hardop, want mijn dochter was ondertussen beneden gekomen. Die kon ik vinden op het stukje plastic waarop mijn simkaart bevestigd had gezeten, zei ze. Had ik dat nog? Nee natuurlijk. Waar had ik een abonnement, met andere woorden, aan welk bedrijf betaalde ik maandelijks mijn telefoonkosten? KPN, meende ik. Mijn dochter zou dan wel even voor me naar de site van de KPN gaan. Ze pulkte mijn simkaart met een speld uit mijn telefoon, want dat ding had een nummer en dat had ze nodig. Een aantal ingevoerde gegevens later kwam er de verlossende melding, dat er een sms gestuurd was met daarin de PUK-code. Naar mijn telefoon. Die zwart was, die geblokkeerd was. 

Ik bleef vreemd kalm bij deze kortsluiting van de logica terwijl ik vroeger in woede zou zijn uitgebarsten over zoiets. Sterker nog, ik voelde een soort opluchting en had even een heerlijk visioen van een leven zonder telefoon. Dit was het dan, ik doe niet meer mee met die digitale hocus pocus. Terug naar mijn ouwe gebutste telefoontje zonder internet.
Satori.
Maar terwijl ik me overgaf aan dit soort verleidelijke drogbeelden was mijn dochter alweer verdergegaan. Ze had een formulier gedownload en ingevuld en nu zag ik haar een pen pakken. Ze noteerde een nummer. Hier is je PUK, zei ze. Ik toetste het nummer in en was weer verbonden met de wijde wereld.
Ik checkte mijn mail, Facebook, Instagram en WhatsApp, en vervolgens het weer, het nieuws en de stand van zaken op Wordfeud, en bedacht schuldbewust dat het ook niet eerlijk zou zijn geweest. Stoppen met telefonie uit vrije wil is vreselijk zen, maar stoppen omdat de moderne wereld te snel en te complex voor je wordt is gewoon sneu.

dinsdag 15 februari 2022

VLEUGELS


Als je je de dag als een ruimte voorstelt, dan had ik vleugels en schoot er gewichtloos doorheen, gedragen door de wind van de tijd, ik hoefde maar een klein beetje bij te sturen, een enkele vleugelslag was genoeg. 
Ik had me op mijn vlucht dan ook goed voorbereid. De vorige middag alle muziek nog eens grondig doorgenomen en daarbij ook zorgvuldig de maat geslagen voor een onzichtbaar koor. Me ingezongen en mijn liederen geoefend. Nette schoenen en een zwarte pantalon aan de vergetelheid ontrukt, gepoetst en gestreken. De volgende morgen hoefde ik alleen maar te douchen en voor koffie en ontbijt te zorgen, alles wat ik die dag nodig had lag klaar, op tafel en in mijn hoofd. Alleen de kapper was niet meer gelukt. Maar die wintervacht paste wel bij het karakter van het concert.
Het piekerend mannetje Faalangst dat ergens in mijn binnenste huist had nog wel een poging gedaan het feest te bederven. Ergens in de nanacht droomde ik dat ik voor een grote, volle zaal een piano moest bespelen. Maar het klavier was onherkenbaar en bedekt met van alles, ik kon mijn vingers niet op de goede toetsen krijgen - waar lagen die?

De grote vraag was natuurlijk geweest: zou het nog gaan, na al die tijd? We hadden ons al ingedekt met het plan om er desnoods een soort openbare repetitie van te maken. Het publiek inzage geven in wat ons de afgelopen twee jaar met heel lange tussenpozen had beziggehouden. Want één ding was duidelijk: deze liederen moesten eruit, de wereld in. Daarna konden we verder met nieuwe muziek. Het was tijd de winter achter ons te laten. 

Onze zorgen waren onterecht. De zaal was goed gevuld, en afgezien van een paar nieuwe omstandigheden verliep alles heel vertrouwd. Merkwaardig vertrouwd en daardoor ook wat onwennig. En wat die omstandigheden betreft: een kooropstelling met grotere tussenruimte heeft eigenlijk alleen maar voordelen. Vroeger probeerden we het koor altijd zo compact mogelijk op te stellen in de algemeen heersende overtuiging dat die benauwde opstelling de homogene klank en de samenzang zou bevorderen. Twee jaar op afstand zingen heeft onze zangers zelfstandiger gemaakt, het klankbeeld is transparanter en het is veel comfortabeler zo. De mondmaskers en de QR-codes zullen hopelijk snel verdwijnen, maar ik heb het vermoeden dat deze erfenis van de pandemie blijvend is. 

'Het was vintage Linnaeus,' appte ik die avond, tevreden terugblikkend op een rijke dag. 'We zijn terug!'


vrijdag 11 februari 2022

Oeroud Boeddhabeeld, verwerend in een Japanse kloof




Getemperd en vermagerd, aan de regen 
En harde vorst ten prooi, in mos verdoken,
Komen jouw milde wangen, jouw geloken 
En grote ogen gauw hun doel al tegen: 
Het zelf gewild verval, weer opgenomen 
Zijn in het Al, contouren afgebroken. 
Nog maakt jouw stil gebaar dat weg wil stromen
Gewag van hoge, koninklijke roeping
En zoekt in ‘t natte slijk onder de bomen,
Van vorm bevrijd, zijn noodlot en bedoeling;
Zal morgen wortel zijn, en bladerstrengen,
Zal water zijn, dat spiegelt Hemels reinheid,
Zal zich met klimop, algen, varens mengen, -
Symbool van opgaan in de eeuw'ge eenheid.

Uralte Buddha-Figur, in einer japanischen Waldschlucht verwitternd

Hermann Hesse, december 1958
Vertaling: © JPvS


dinsdag 8 februari 2022

INTERACTIE


We begroeten elkaar alsof er geen twee jaar verstreken zijn sinds onze laatste samenwerking. Terwijl hij koffiezet zoek ik naar veranderingen. Misschien is zijn haar iets witter. Net zoals dat van mij. We zijn leeftijdsgenoten, we schelen een maand. We praten over een paar actuele kwesties, met het lichtvoetige onbegrip dat oudere heren kunnen hebben over het jonge volkje en waar het zich druk om maakt. Milde ironie eerder dan ergernis. Over de pandemie en wat die voor ons als muzikanten heeft betekend praten we niet. We hebben de leegstand van theaters, repetitieruimtes en concertzalen zo goed mogelijk doorstaan, gelukkig hadden we allebei genoeg andere dingen te doen. Nu gaan we de draad weer oppakken en daar zien we naar uit.  

Als we de koorstukken hebben doorgenomen die op het programma staan slaan we Schuberts Winterreise open. Het is de bedoeling dat ik daar een lied uit zal zingen bij wijze van intermezzo maar ik aarzel. Uit training. Als ik thuis mezelf naast de vleugel opstel en de longen vul komt er geluid genoeg uit, dat wel, maar ergens in de hogere passages loop ik, naarmate het lied langer duurt, vast. Ik doe iets niet goed of ik word gewoon te oud om deze vocale hoogstandjes er nog vlekkeloos uit te krijgen. Roken doe ik niet meer en ik doe dagelijks mijn ademoefeningen, al of niet tijdens de wandelingen door het park. Dus daaraan ligt het niet. Misschien forceer ik me om me over een gebrek aan motivatie heen te zetten. 
We beginnen met Wasserflut. Ik vraag of V. het een toon lager kan spelen, in C. De lage ligging. Vroeger was ik een lichte bariton maar die dagen zijn voorgoed voorbij. V. speelt het foutloos à vue een toon lager. We glimlachen naar elkaar. Ach ja, ouwe rotten nietwaar. 
Tijdens het zingen gebeurt er iets merkwaardigs. Ik voel niets van de moeite die het me de laatste tijd kost. Geen ballast trekt de hoogte omlaag. Geen stugheid van de stembanden zit me dwars. Ik schiet als vanzelf in die oude rol: zanger naast de piano, één van een duo. Samen dragen we het lied, en dat maakt mijn aandeel lichter. Of, anders gezegd: de interactie inspireert me en geeft me de energie die ik mis als ik thuis alleen voor de katten zing, is dat het?
Ach, laten we Frühlingstraum ook nog maar even doen, zeg ik opgewekt. Twee liedjes moet toch kunnen?

Illustratie: Franz Schubert en Johann Michael Vogl aan de piano, Moritz von Schwind


vrijdag 4 februari 2022

WONINGNOOD


In heel veel huizen heb ik niet op een ladder staan verven. Ik ben lang niet zoveel verhuisd als andere mensen die ik ken. Honkvast. Huismus. Waar ik nu woon ben ik al in 1988 komen wonen. De reizen in mijn geest zijn zo rusteloos, ambitieus bij vlagen en caleidoscopisch wisselend van verschiet, dat ik mijn lichaam graag aan een vaste plek geklonken zie. Ik heb het van mijn moeder. Mijn vader zou het liefst om de paar jaar zijn biezen hebben gepakt voor een horizon verderop. Mijn zus heeft gerealiseerd wat hij wilde, die heeft in meer huizen gewoond dan ik op drie handen kan tellen. 
Ook mijn oudste dochter heeft het romantische Fernweh-gen van mijn vader, dat blijkbaar een generatie overgeslagen heeft. In 2017 kwam ze na een studententijd in Maastricht en een paar jaar Londen weer thuiswonen. Ik was blij. Ik heb mijn kinderen graag dicht om me heen. Twee jaar later ging het weer kriebelen en vertrok ze naar Brighton. Midden in het eerste coronajaar kwam ze terug. De situatie in de buitenwereld was toen zo onzeker dat we ons opmaakten voor een tijd van cocoonen en huiselijk comfort. Ze leek zich neergelegd te hebben bij een langere periode inwonen bij paps. We verdeelden de taken thuis, evenals de huur en de vaste lasten, en raakten verwend door het knapperige zuurdesembrood dat ze bakte. Ik durfde niet te ver vooruit te kijken (ééns moesten mijn volwassen dochters toch het nest ontvlieden) maar was - een beetje egoïstisch, ik geef het toe - gelukkig met de status quo. 

In de leegte van januari kwam het bericht. Veertien jaar inschrijving bij WoningNet leverde opeens een kans op. Een leuke etage in Bos en Lommer, BoLo in het Newspeak van de jeugd. Ik drukte haar op het hart om niet te veel te hopen, er waren drie mensen boven haar. Wat ik vooral deed was mezelf geruststellen. Natuurlijk, natuurlijk gunde ik haar een eigen huis, het werd tijd ook, met drieëndertig, maar stiekem wilde ik dat de huidige toestand nog wat voortduurde.
We gingen het huis bekijken. Charmant, sfeervol. Er kwam niemand van de hogere nummers opdagen. Een wonder, in deze tijd. Een paar dagen en wat formaliteiten verder kon ze het contract ondertekenen. 

En zo stond ik dus weer eens op een ladder te schilderen. En was ik, merkte ik, behoorlijk van slag. Dit was definitief. Het uitvliegen naar Engeland was een tweevoudige proefvlucht geweest. Haar kamer wachtte thuis op haar voor als ze over kwam, met de feestdagen of met een verjaardag. Nu kon die kamer een andere bestemming krijgen. Een extra kamer voor mijn jongste. Dat troost me dan wel weer: als die boven twee kamers heeft, is dat bijna een flatje. Misschien dat zij dan nog een poosje blijft.
Ik hoop natuurlijk, dat WoningNet ook voor haar binnen niet al te lange tijd met zo'n wondertje komt. Maar voorlopig is er even genoeg veranderd. Mijn moeder zou me begrepen hebben.



dinsdag 1 februari 2022

AZIJN

Twee dikke duiven zitten op een van de kale takken van een esdoorn. De nasleep van Corrie doet de boom flink heen en weer gaan maar de duiven zitten rustig in hun verenkleed te pikken, niet in het minst luchtziek. Verder is er niet zoveel te beleven voor een vogelaar. Kraaien en meeuwen prikken hongerig in de klei. Een enkele merel hipt rond. Aalscholvers hangen wapperend hun oliejassen te drogen. Parkieten scheren heen en weer en hebben het hoogste woord, weer of geen weer. Op goede dagen trekken groepjes kleine vogels, meesjes of vinkjes, foeragerend over maar vandaag houden ze zich schuil. Een enkel roodborstje soms. Geen idee waar de rest uithangt.
Ik loop voorzichtig om rimpelende plassen heen en vind de wereld lelijk. Ik beklaag mezelf. Ik verlang naar de toekomst en herinner me het verleden. Ongeacht wát uit het verleden, bijna elk moment is goed voor een steek van weemoed.
"Vergelijk jouw leven niet met dat van anderen" heb ik die ochtend nog genoteerd op woensdag 10 mei 2023, in de scheurkalender waaraan ik op dit moment werk. Over het algemeen ben ik daar redelijk goed in geworden. Laatst verweet mijn vriendin me dat ik 'soms zo jaloers' kon zijn. Daarin had ze gelijk. Ik had om allerlei redenen een pesthumeur en was afgunstig op mensen die het beter voor elkaar hadden dan ik. Maar over het algemeen, als gezegd, heb ik dat azijn uit mijn grondstemming weten te bannen. Andere mensen mogen een groter huis of een hogere bankrekening hebben, nettere spullen of meer succes, of wat dan ook, ik ben ondanks mijn getob niet ontevreden met wat het leven mij heeft gebracht, nu en dan zelfs een beetje trots, en oprecht blij met een paar dingen; en of ik zou willen ruilen met iemand is een ernstige gewetensvraag die ik niet makkelijk zou kunnen beantwoorden. Vermoedelijk niet. Wat heb je aan andermans geluk?

Op het bankje tegenover het verlaten ooievaarsnest pauzeer ik even om te kijken wie me daarnet een appje stuurde. Ik veeg de regendruppels weg voor ik ga zitten. Op het hoge wiel strijkt een nijlgans neer. Ik lees het bericht, stop bril en telefoon terug in mijn jaszak en doe mijn handschoenen weer aan.
Opeens, zomaar, merk ik dat ik de wereld niet langer lelijk vind. En ik denk: "Vergelijk deze dag niet met andere dagen". Wat er eerst was, gevoel of gedachte, weet ik niet. Ik werk de gedachte uit. Vergeleken bij die imaginaire dagen waarover ik liep te treuren of waarop ik me liep te verheugen is deze lege, kille en winderige februaridag misschien niet best. Maar ik kan noch de dagen van vroeger noch die van de toekomst dichterbij brengen met mijn verlangen, hoe mijn verbeelding ook hengelt in de stroom van de tijd. Dus waarom die oneerlijke concurrentie? Tegen niets anders afgezet is er best wat aardigheid te bespeuren in zo'n doodgewone februaridag. En zelfs al was dat niet zo - veel te lijden heb ik niet. Die andere dagen, die komen vanzelf wel weer. 

Bijna weer een kalenderblaadje bij elkaar gedacht, denk ik, terwijl ik opsta en mijn wandeling vervolg.