Posts tonen met het label Marten Toonder. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Marten Toonder. Alle posts tonen

vrijdag 31 januari 2025

KWANT

Hij zat een beetje onderuit in zijn stoel, handen op zijn buik, hoofd iets teruggetrokken in de nek, waardoor hij een onderkin toonde. Een echte boeddhistische houding zou je bijna zeggen, hoewel de juf juist aandringt op een rechte rug. Hij was vrijwel haarloos. Kale, witte schedel, geen wenkbrauwen. Forse, vlezige neus, een onderlip die uitstulpte als bij een pruilend kind. Om elke opmerking of gebeurtenis die buiten het strikt routineuze viel giechelde hij, een hoog nasaal gegrinnik. Ik kon niet bepalen of hij zich verveelde en een beetje melig zocht naar tamelijk willekeurige aanleidingen om te giechelen, of dat het een innerlijk ongemak was dat hij trachtte te verbloemen met deze blijk van vrolijkheid. Ik dacht toch het laatste. Zou hij wekelijks naar het zenklasje komen als hij een staat van verlichting had bereikt, van permanente verwondering en kinderlijke verrukking? Nee toch? En aan wie deed hij me toch denken, deze vreemde meneer?

Er was trammelant geweest. Drukte in mijn hoofd, en ook in mijn omgeving speelde er van alles. Volgens de astrologen kwam het door de conjunctie van maar liefst vier of vijf hemellichamen - die zou voor onrust zorgen. Voeg daarbij het stormachtige weer dat een periode van nevelige duisternis had opgevolgd en de meteopaat in mij had het moeilijk (zoals hij inmiddels door het bijna lenteachtige licht weer is opgevrolijkt).
Ik lees, terwijl ik deze 'aandoening' google om me te vergewissen van de juiste spelling, dat maar liefst 50 tot 70 procent van de Polen last heeft van stemmingswisselingen bij nadrukkelijke weersverandering. Aha! Mijn oma heette Grabijn, een vernederlandsing van Grabin. Haar oudst traceerbare voorvader moet via Friesland en Noord-Duitsland uit Polen zijn gekomen, waar verschillende plaatsen van die naam liggen. Mijn mete(re)opathie is dus een atavistische aandoening, een erfstuk!

Om soelaas te vinden liet ik 's avonds Vestdijk en andere zware kost voor wat die was en nam mijn toevlucht tot beproefde bedlectuur. Lezen kun je dat niet noemen. Het is meer brevieren. Ik lees Bommel zoals een priester kalmte in zijn gemoed brengt met flarden van de Heilige Schrift. Ik kijk vooral plaatjes en laat mijn fantasie de vrije loop, ongehinderd door de fabel (die meestal tegenvalt, vooral de doorwerking, na een veelbelovend begin) en me beperkend tot een alinea hier of daar waarin ik de betovering hoop terug te vinden die ik in mijn jeugd destilleerde uit de avonturen van Heer Ollie, Tom Poes, en al hun zwartwit getekende verhaalgenoten.  
Plotseling schoot me te binnen aan wie de giechelende Boeddha me deed denken. Aan het vreemde witte mannetje dat uit de aarde opduikt als Heer Bommel, na een indringende droom, een gat bij een mijlpaal heeft gegraven. Even later komt het kereltje voorrijden met de bus naar Goesting, een vakantieland dat elke fantasie mogelijk maakt zo lang je er maar in gelooft.
Een rare kwant inderdaad.

vrijdag 20 december 2024

KWEETAL


Ik ben uit de jaren vijftig en weiger me aan elke zegening van deze tijd klakkeloos te conformeren. Het eerste en enige kledingstuk dat ik ooit bestelde via het internet was een blouse met korte mouwen, versierd met zwemmende vissen in contrasterende kleuren. Het ontwerp deed prettig oosters aan en de blouse kwam dan ook, zo bleek algauw, uit China. De Amsterdamse leverancier was een bedrijf dat alleen in naam bestond: elk besteld exemplaar moest van de Chinese lopende band rollen en van daaruit verstuurd worden.
Helemaal frauduleus was de procedure toch niet. Je betaalde en kreeg er iets voor terug. Maar als ik de commentaren op diverse fora mocht geloven was het maar afwachten of wat je kreeg ook hetzelfde was als wat je had besteld. Sommigen kregen een heel andere blouse, anderen de juiste, maar in een verkeerde maat. Het voorgespiegelde katoen bleek veelal polyester te zijn.
Ik had geluk. Toen de blouse eindelijk arriveerde, weken nadat ik hem uit het Verre Oosten verordonneerd had, beviel hij me goed. De vissen waren rood en blauw, de maat was XL, de stof was weliswaar geen katoen, maar ook geen polyester: een ademend soort vezel waarvan ik de naam vergeten ben. Ik hing hem over een stoel in mijn slaapkamer in afwachting van de mooie nazomerdag dat ik hem kon dragen.

De nazomer ging voorbij en ook de herfst. Soms wreef ik aarzelend over de gladde zilvergrijze stof. Toen het november werd was het duidelijk dat de vissen pas op zijn vroegst de volgende lente de wereld in zouden zwemmen. 
Toch borg ik de zomerse blouse niet weg in de kast. Ik liet - en laat - hem rustig over die stoel hangen in afwachting van de eerste mooie voorjaarsdag. Voor je het weet is het zover. 

Dat de tijd sneller gaat naarmate je ouder wordt merkte ik ook aan mijn oude luit.
De lezers van dit blog met een goed geheugen zullen zich misschien mijn worstelingen met het via Marktplaats aangeschafte instrument herinneren. Twee reparaties konden niet voorkomen dat het fragiele opzetstukje waardoor de stemschroef van de hoge g-snaar gaat wederom afbrak. Ik werd er mismoedig van en bestelde een nieuwe luit. Bij een bouwer uit Dublin, via internet. Het oude geblesseerde beestje liet ik in zijn standaard in afwachting van inzicht. Ik kon en wilde het niet weggooien maar wat ik er nog mee kon doen wist ik niet. 
Op zekere dag verscheen inzicht in mijn huiskamer in de gedaante van rietblazer en instrumentenbouwer Lucas. Hij bekeek de gehavende luit eens goed en sprak de verwachting uit dat daar nog wel iets mee gedaan kon worden. Rimpels verschenen op zijn voorhoofd. Kweetal, zei hij. Hij stelde zich een messing plaatje voor dat het opzetstukje in bedwang moest houden. Nieuwe lijm en een messing plaatje - dat zou werken, dacht hij. En nee, hij had nu geen tijd, maar hij wilde dat wel voor me doen, als het geen haast had.
Nee, haast had het niet.

Een jaar ging voorbij. Mijn zangleerlingen verbaasden zich soms over die kapotte luit die daar in de weg stond bij hun lessenaar. Ik vertelde dan dat zij binnenkort gemaakt zou worden door een bevriende hobobouwer. 

Lucas is de enige van mijn vrienden die nog onaangekondigd op bezoek komt. Een mooie, bijna vergeten gewoonte. Hij belt weleens op goed geluk aan als hij in de buurt moet zijn. Dit keer was ik thuis. We dronken koffie en praatten een uurtje aangenaam over onze gezamenlijke interesses voor ik hem de deur moest wijzen omdat ik een afspraak buitenshuis had. Op de valreep bracht ik de luit ter sprake. Hij bleef bij zijn prognose (messing en nieuwe lijm) en wist zijn belofte nog, die hij zéker wilde houden. Laten we nu een afspraak maken voor er weer een jaar voorbij is, besloten we. We kwamen een dinsdag overeen waarop ik de luit bij hem zou brengen.
Die dinsdag kwam gauw genoeg. Nu was het wachten op witte rook uit zijn woonboot. Haast was er niet maar hij moest er toch wel een geschikt moment voor vinden want de klus was tamelijk tijdrovend en moest secuur gebeuren.

Gisterenmorgen reden mijn vriendin en ik door de ijsregen naar de kade waar zijn voormalige vrachtschip voor anker ligt. Nadat Lucas driftig slingerend koffie had gemalen met een ouderwetse wandmolen, scheutje voor scheutje water had opgeschonken, en we over van alles hadden gesproken, was het moment van de onthulling daar. Ik haalde de luit uit haar foedraal en keek naar de glimmend gelakte, zo goed als onzichtbare reparatie. Lucas had de sporen van de eerdere lijm (respectievelijk konijnen- en superlijm) zorgvuldig verwijderd en het breukvlak zachtjes geschuurd. Van het messing plaatje had hij, na enig turen en intuïtief schouwen in het gewonde instrument, afgezien. In plaats daarvan had hij gekozen voor een extreem sterke epoxyhars en een paar pinnetjes die het gelijmde hout op zijn plek moesten houden. Daarvoor had hij cocktailprikkers gebruikt die hij afgevijld had en had laten verzinken. Ik gniffelde om deze creatieve benadering die de echte ambachtsman verried. Zen en de kunst van het repareren. 
Thuis zette ik probleemloos een nieuwe g-snaar op. De schroef werkte soepel. Ik verving ook de ontbrekende snaren, die ik voor mijn andere luit had gebruikt. Ik stemde zorgvuldig, wat met de matige conditie van de oude stempinnen na al die tijd niet makkelijk was, en speelde een paar stukjes vroeg zestiende-eeuwse luitmuziek. 
Een uur later zette ik de luit terug in de standaard. Alsof er niets gebeurd was. Die twee jaar waren al vergeten. 
Straks zal ik mijn Chinese blouse dragen.



vrijdag 8 november 2024

SAMHAIN

Goedbeschouwd was het de schuld van een kringloopwinkel in Ommen.
In het vakantiehuis was geen glas om mijn bockbier uit te drinken. Alleen zo’n ruime, diep ingesnoerde Duvel-kelk waar ik niet van houd. In De Tweede Ronde kocht ik naast een paar andere dingen een stevig, niet te groot glas met het logo van Kasteelbier.
Ik wou het eerst na gebruik in de bungalow achterlaten maar nam het toch maar mee naar huis - zo'n glas ontbrak nog in onze verzameling.
De dag van Allerzielen deed ik boodschappen. Ik wilde bockbier kopen voor in het schemeruur. Mijn blik kleefde een ogenblik aan het Kasteelbier onder in het schap. Ik had dat glas uit Ommen, nu kon het passend gevuld worden. Ik koos (nog half denkend aan het geplande bockbier) niet voor de lichtkleurige tripel maar voor het ouderwetse donkere en suikerige spul van 11 procent. Een van de eerste speciaalbieren die in ons land te krijgen waren. Een kopstoot uit Ingelmunster. 

In de namiddag zette ik me achter de pc om te schrijven. Kaarsje aan, brandstof ernaast. Bij mijn eerste slok besefte ik dat ik die dag na het ontbijt niets meer gegeten had. Ik was te veel verdiept geweest in een compositie voor mijn koor om honger te voelen. Och - straks misschien een toastje of zo, voor nu was het zware bier met zijn suikers en koolhydraten eten en drinken tegelijk. Ik werkte gestaag door en na een uurtje was de tekst in eerste versie af, en het bier op. Ik ging over op witte wijn, vergat die toastjes, en begon mijn woorden te polijsten.
Mijn dochters waaiden binnen. Die hadden een Halloween-feestje en gingen zich bij ons thuis schminken en verkleden. Mijn oudste bood aan voor ons allemaal te koken. Ik nam het in dankbaarheid aan: gezellig, en het gaf me de tijd om op mijn gemak mijn tekst af te maken. Even later stond ik in de keuken waar ze in dampende pannen roerden en een biertje dronken, schonk mijn roemer nog eens goed vol en declameerde een gedicht van Robert Frost, eerst in het Engels, toen in mijn vertaalde versie. In mijn enthousiasme stuiterde mijn tong hier en daar. Ik maakte er een innerlijke notitie van maar op het moment deed ik daar niks mee. De onverwachte gezelligheid had mijn aandacht naar buiten gelokt en van een kluizenaar was ik een fuifnummer geworden.

Ik werd vrij laat wakker. Wat ik om me heen zag was vertrouwd en met het heden was niet zoveel mis. Maar ik miste het residu van de vorige dag. Geen scherpe herinnering, je had me van alles kunnen wijsmaken over het verloop van de avond. Toen dat na een paar koppen koffie zo bleef moest ik schoorvoetend erkennen dat mijn geheugen me in de steek had gelaten. Ik wist dat ik zonder er veel van te snappen naar Flikken Maastricht had getuurd. Met de andere helft van mijn oog had ik de meiden gevolgd die in de eetkamer bezig waren zich in besnorde mannen met vampiergebitten te transformeren. Genoeglijk monkelend had ik vanuit mijn stoel wat commentaar geleverd en wat vragen gesteld waarvan ik het bijbehorende antwoord niet onthield.
Ik had op een pakketje zitten wachten. De frets van mijn luit moeten nodig vervangen worden. Ik had tweeënhalve meter darmsnaren besteld, 0.80 mm. Plotseling schoot me te binnen dat ik het pakketje in het bijzijn van mijn dochters had geopend en fronsend had gezegd: ‘Dat kan toch nooit tweeënhalve meter zijn?’ Zij hadden gedacht van wel.
Maar hoe ik nu ook zocht, van de snaren was geen spoor, noch bij mijn stoel, noch bij mijn luitmuziek, nog ergens anders in het zicht. Ik moest het gedroomd hebben. Zo vaag mijn beeld van de vorige avond was, zo levensecht was dit stukje droom. Dat voelde vervelend. Droom en werkelijkheid horen niet door elkaar te lopen.
Ik checkte mijn mail en trof een bericht van DHL. Het pakketje was bij de buren bezorgd omdat ik om halfzeven niet thuis was geweest. Dat laatste was aantoonbaar onjuist maar ik was blij dat er althans duidelijkheid was over die snaren. Die lagen bij de buren. Ik had inderdaad gedroomd.
Ik ging naar buiten en belde in het volste vertrouwen aan bij mijn onderburen.
Nee, er was niets bezorgd. Gek, een andere buurvrouw had ook al tevergeefs naar een bij hen gestalde zending gevraagd. ‘Geheimzinnig,’ zei ik, teleurgesteld.
Op weg naar het park probeerde ik er chocola van te maken. Een malafide bezorger, die om wat voor reden dan ook pakketjes meldde als ‘bezorgd’ die dat niet waren. Op een bankje ging ik naar de site van DHL. Even later had ik mijn eerste conversatie met een chatbot. Waarmee kan ik je helpen? Dus als ik het goed begrijp is je pakje niet bezorgd? De chatbot, Tracy heette ze, beloofde een onderzoek te zullen starten. Binnen drie tot vijf werkdagen zou ik er meer van horen.

’s Middags was ik weer ondergedompeld in mijn koorlied op tekst van J.C. Bloem toen mijn jongste dochter thuiskwam uit haar werk. Ik vertelde haar over mijn kennismaking met AI. Zij hielp mij uit de droom. ‘Maar pap, je was toch niet echt dronken. Weet je niet meer, Roos heeft dat pakje bij de buren opgehaald. Ze dacht dat het onze valse baarden waren. Je hebt dat inderdaad gezegd over die snaren.’
‘Godzijdank, ik dacht al dat ik gek werd. Maar… waar zijn ze dan?’
Met z’n tweeën keerden we energiek alles om. Zo groot is mijn huis toch niet. Maar een mapje darmsnaren was nergens te vinden.
Het moest Samhain zijn, besloten we. Met Keltisch Nieuwjaar gaat de deur tussen de mensenwereld en de wereld van de geesten van het slot. Alles loopt in spookachtige chaos door elkaar heen.  De losgebroken Fairies hebben er een handje van om voorwerpen kwijt te maken, dat wist ik al van Marten Toonder. Ongetwijfeld zouden de snaren wel ergens opduiken als de poort naar het geestenrijk weer veilig dicht was.

Bij het heldere licht van de volgende dag zat die verklaring me toch niet lekker. Waar was de Sherlock in mij gebleven? Elimineren, deductie en reconstructie!
Kabouters en elfjes kon ik wegstrepen. Echt weg kon het Bunddarm niet zijn. Ergo: het bevond zich op een niet voor de hand liggende plek die ik in blinde zoekdrift over het hoofd had gezien. Reconstruerend: wat zou ik ermee hebben gedaan? Het was geen echt pakketje had ik inmiddels begrepen, maar een grote gewatteerde envelop. Wat deed ik meestal met nog bruikbare enveloppen? Die borg ik weg bij een stapel verpakkingsmateriaal, voor later hergebruik.
Opgewonden liep ik naar mijn cockpit. Vond naast mijn bureau een bovenmaatse bruine envelop met een stempel van Deutsche Post, iets te slordig opengescheurd.
Nog half ongelovig maar immens opgelucht haalde ik er het mapje uit. 


vrijdag 1 november 2024

NOVEMBER

 

De nederige dagen van november zijn weer gekomen, grijze als een emmer.
Ik citeer dat altijd verkeerd, als: De lege dagen van November zijn gekomen, grijze als een emmer. Met alle respect voor Gerrit Achterberg vind ik het zo mooier.
Zo leeg of nederig als in Achterbergs gedicht zijn die dagen gelukkig nog niet meteen.
Het is wel druilerig en mistig buiten - Bommellezers denken bij dit weer meteen aan De Toornviolen. In dat verhaal druilt de natuur mistroostig, oktober lijkt al ver weg, oktober was bijna zomer. 
In het park zit ik langer op mijn bankje dan normaal. Ik masseer mijn pijnlijke vingers, wijs en ring, aan de linkerhand. Toch geen gitaar- of luitblessure, toch artrose, ouderdom? 
Het is nog geen Allerzielen maar ik denk aan de dierbaren die het laatste jaar gestorven zijn. Dat mag trouwens ook nú, want in zuidelijke landen worden de doden reeds op Allerheiligen herdacht. Ik heb daar al eens over geschreven, rond deze tijd.
Ik denk aan Joch, aan Boris, aan die lieve Ruud, toch ook een beetje aan Ria, hoewel er weinig liefde tussen ons was, maar ze was oud en dement en de tijd was op dreef als heelmeester. En verder teruggaand aan die andere Ruud, een aneurysma en weg was hij. Aan Marcel, aan Ome Sjaak, aan Kees. Aan Ger natuurlijk, Ger. Tot aan 2016 ga ik met mijn gedachten, naar mijn vader die op 26 oktober van dat jaar stierf. Dat jaar was een waterscheiding. De belangrijkste dag in het leven van een man is de dag waarop zijn vader sterft, heeft Simenon schijnbaar gezegd. Geerten mailde het me, in zijn condoleancebriefje.
2016 was ook het jaar waarop mijn kleindochter werd geboren. Symbolischer kan het niet.
De schemering valt. Ik steek een kaars aan, gewoon voor de gezelligheid.
Maar zeker ook voor allen die me voorgingen op de weg die wij allen moeten gaan.


Mijn gast in november

Als mijn Verdriet bij mij logeert
 Zegt zij dat natte duisternis
Is wat haar hart het meest begeert;
Ze houdt van bos dat blad ontbeert;
 Ze voelt de kou niet als gemis.

Ik volg, voor haar plezier alleen,
 Zij praat maar en ik luister graag:
Ze juicht dat vogelzang verdween,
Dat glinsterende mist verscheen
 Als parels op haar grijze kraag.

De bomen, zo armzalig kaal,
 Het land zo vaal, de lucht zo stom,
Voor haar een dierbaar oud verhaal,
Zij denkt dat ik daar niet om maal,
 En kwelt me met de vraag: Waarom?

Ik leerde echt niet voor het eerst
 De schoonheid kennen van de tijd
Waarin die grauwe leegte heerst,
Maar heb mijn radde tong beheerst,
 Omdat de herfst door haar gedijt.

My November Guest, Robert Frost
Vertaling JPvS

vrijdag 8 maart 2024

CONSULT


De huisarts wilde me weer eens zien. Ze zag dat ik nog steeds oxazepam kreeg voorgeschreven. Daar moesten we het eens over hebben.
Ik bereidde argumenten voor om het milde gebruik van benzo's te rechtvaardigen, want ik ben erg gesteld op mijn chemische achtervang, als het leven spanning en ongemak in petto heeft.
De assistente regelde een afspraak. Ik ben een ochtendmens, zei ik stoer door de telefoon, dus prima, half negen.

Na een snelle douche, een kop koffie en een stukje cake ging ik de straat op. Het was helderblauw weer maar venijnig koud. Ik voelde mijn longen en mijn ogen prikken. De griep was bijna over. Bijna.
Ik ging de praktijk binnen en meldde me bij de receptie. Ik hoefde maar even te wachten, dat is het voordeel van een matineus consult. De dokter (doortastend, vriendelijk, lang blond haar, fris-blauwe ogen) schudde joviaal mijn hand en keek me nieuwsgierig aan.
Hoe of het ging? Ik dacht aan de oxazepam en vertelde haar over de zorgen van de ouder wordende mens, over de stress van al die nare bouwwerkzaamheden om me heen en dat ik het laatste halfjaar vaak last had van benauwdheid en hartkloppingen.
Meestal houdt het paard zich koest als het wordt onderzocht. De galop breekt pas los als er geen dokter in de buurt is. Maar nu was het hart de bijzaak bij een ander consult.
Terwijl de dokter voorstelde mijn bloedruk te meten en mijn pols op te nemen merkte ik al dat het flink bonsde vanbinnen. Ik moest tweemaal twee vingers leggen op een metalen plaatje. Dokter opende op haar telefoon een cardio-App.
Hé, dat is raar, zei ze, er is een dubbele klop en dan een tijdje niks.
Ik vond dat helemaal niet zo raar. Ik kende het van mijn slapeloze uren. Een extrasystole heet dat, ik had het al eens gegoogeld. Dat de dokter, die ik hoog heb zitten, ervan opkeek bewijst eens te meer dat het hart zich normaliter koest houdt bij een onderzoek. Het was nu bij wijze van uitzondering op heterdaad betrapt.
De dokter keek niet bezorgd, en ik was het ook niet, maar ze vond het toch raadzaam om een hartfilmpje te laten maken. Ikzelf had al aan het lijstje af te vinken waarden van het jaarlijkse bloedonderzoek die van de lever toegevoegd. Je weet maar nooit, misschien dronk ik toch weer te veel. Ik opperde ook een prostaatonderzoek, maar daarvan was ze geen voorstander.
Ik kende dat standpunt van bevriende medici. De meningen zijn verdeeld onder de vakbroeders. Velen, waaronder dus mijn huisarts, betogen dat in de meeste gevallen een prostaatonderzoek alleen maar voor onnodige stress en ellende zorgt. Je maakt slapende honden wakker, of liever gezegd tumoren: wildgroei die meestal rustig en zonder schade te doen kan doorgaan tot op zeer hoge leeftijd brengt je het medische circuit in. Zoals mijn huisarts het zei: snij je negentigjarige mannen in plakjes, dan vind je altijd wel een stel tumoren daar.
Bovendien waren de uitkomsten van de test onzuiver. Een verhoogd PSA betekent lang niet altijd slecht nieuws, en slecht nieuws wordt lang niet altijd weerspiegeld in de gemeten PSA-waarde.
Ik kan je niet adviseren hierin, zei ze eerlijk. Ik zei dat ik het nog even zou aanzien. Cholesterol, suiker, nieren, lever, hart: voorlopig was dat wel weer even genoeg.

De oxazepam mocht ik houden. Altijd nog beter dan alcohol, zo'n pilletje, vond ze. Ik knikte dankbaar en zei maar niet dat ik van plan was er daar eentje op te gaan drinken.


Illustratie: Marten Toonder

vrijdag 26 januari 2024

ROMMELPARADIJS

Bij 't Rommelparadijs van de gebroeders Lekx aangekomen blijkt dat gesloten. Het staat met ongeschoolde letters op een wit bord aan het hek, naast het plaatje van een herdershond met hier waak ik. Dat is een tegenvaller. Ik had nog juist gisteren geverifieerd of deze uitdragerij eigenlijk nog wel bestond. Gelukkig heeft hetzelfde internet me geleerd dat er een gelijknamig filiaal is, een paar dorpen verderop, in Noord-Scharwoude. Daar parkeren we tien minuten later voor de deur van een morsig gebouw aan de Handelskade. Te koop, staat erop. De inboedel ondergaat een grandiose uitverkoop zegt een stoepbord; wat er resteert gaat naar de andere vestiging, horen we later. De bouwvallige loods zal wel eerder te sloop zijn dan te koop.

De vier vooroorlogse eetkamerstoelen die mijn dochter zocht zijn gauw gevonden. Het is hier geen kringloop, je vindt er geen witgoed, geen schone maar muffe kleren, geen broodroosters, stofzuigers en cd-spelers. Het is een brocante, bric-à-brac: de inhoud van een paar Franse vlooienmarkten is vrij ordeloos over de ruimte verspreid. Een stoffig universum van krullerige, ouderwetse, donker-houten meubels, schemerlampen, huisraad, serviezen en sierobjecten uit oma's tijd. Mijn oma, wel te verstaan, voor ze haar inboedel in de jaren zestig moderniseerde. Geen groter contrast denkbaar dan met de lege polders onder loodgrijze luchten waardoor we aan zijn komen rijden. De intieme, huiselijke overdaad met krappe loopruimte voor de snuffelaars is troostrijk na al die leegte.
Ik zie een lief schemerlampje, het mag mee. De boekenkasten schenk ik niet te veel aandacht, want mijn eigen schappen puilen al uit. Maar mijn hand tast naar een dik boek nog voor mijn geest er iets bijzonders aan heeft gezien. Een hele jaargang vroege Donald Ducks, ingenaaid en in halflinnen gebonden. Ik blader erin en voel een golf van nostalgie me overspoelen. Ik sta op het punt om de magische wereld van mijn vroege kindertijd opnieuw te beleven, dat belooft dit dikke boek me. Vijf euro, geen geld voor zo'n tijdreis. Bij het afrekenen van onze aankopen worden die euro's me ook nog eens geschonken wegens die grandiose uitverkoop. 

In bed googel ik mijn aanschaf. Het boek blijkt zo'n honderd euro te doen op diverse veilingen. Ik leg het op mijn borst en sla het open. Er warrelt wat stof op. Van dat herbeleven van de jeugdige betovering komt natuurlijk niets terecht - ik blijf, ondanks de regen die tegen het raam tikt, gewoon met mijn eigen oude ogen kijken en zie een kindertijdschrift met stripverhalen in pasteltinten, gelardeerd met de wetenswaardige rubriekjes waarmee men toen de jeugd dacht te vermaken.
Maar ik geniet van de slordig ingekleurde plaatjes van Carl Barks, en het Donald Duck-verhaal waarmee het eerste nummer (7 januari 1961) opent amuseert me. Er woedt een sneeuwstorm boven Duckstad. Er dreigt een botsing tussen twee losgeslagen treinen. Professor Cosinus wordt benaderd om hulp maar zijn telefoon doet het niet en de stedelijke elektronische rekenmachine (een kamerbreed en torenhoog geval vol knipperende lichtjes) is ook al uitgevallen. Niet getreurd! De ijverige en briljante neefjes Kwik, Kwek en Kwak berekenen met behulp van hun schoolboekjes het precieze tijdstip en de exacte plaats van de botsing, en Oom Dagobert gooit met een vloot helicopters op het juiste moment een berg matrassen tussen de neuzen van de aanstormende treinen.
En achterin begint het nieuwe Tom Poes-verhaal van dat jaar, Tom Poes en de jonge schicht. Prachtig getekend, vintage Toonder. Dat figuurtje van die tot leven gekomen bliksemstraal heb ik sindsdien misschien wel niet meer onder ogen gehad. En heel eventjes vang ik een flits op van wat ik er als vierjarige in moet hebben gezien.


woensdag 15 maart 2023

TUMULT

Een lauwe storm bulderde door de stad. De stellages van de verbouwing bij de buren ratelden, het zeildoek flapperde. Ik probeerde nog wat te suffen en met mezelf in het reine te komen voordat ik mijn verjaardag in ging. 
De middag ervoor waren we eerst in het MoCa museum in Noordwijk geweest, eigenlijk meer een stripwinkel met een expositieruimte. De tentoonstelling heette "80 jaar Toonderstudio's". Er was veel moois te zien. Ik kocht een deeltje uit de Andries Blitz-reeks uit 1964 dat ik nog niet bezat.
Daarna gingen we naar strandpaviljoen Zon en Zee in Katwijk om het bandje van mijn zoon te zien. En daar ging er iets mis. Ik merkte dat ik het niet erg naar mijn zin had. Het was er te warm bij het vuur, ik voelde me suffig. We zaten een beetje ongemakkelijk aan een lange tafel, achter elkaar. Ik keek tegen de rug van mijn vriendin aan. Het leek onbeleefd om een gesprek aan te gaan, gesteld dat we al boven de muziek uit zouden komen. Maar wij waren de enigen die zo naar het bandje zaten te staren. Voor de rest zat men landerig onderuit, bijkomend van strandvertier, op afstand van de speakers zodat je elkaar kon verstaan. Wij klapten in het begin nog, maar gaandeweg werd ook ons applaus steeds aarzelender. De band speelde uitstekend, daar lag het niet aan. Maar ze waren gedegradeerd tot achtergrondmuziek voor een ongeïnteresseerd publiek. 
En ik? Ik wilde het leuk hebben, ik had me hier op verheugd. Dit was zondagmiddag, haardvuur, strandtent. Aan de vooravond van mijn verjaardag nog wel. Dus dronk ik tegen beter weten in iets te gulzig. En de ochtend erna in bed besefte ik weer eens dat het leuke van een op zo'n manier opgekrikt humeur in de herinnering niet beklijft en plaatsmaakt voor een dof gevoel dat een floers over de dag legt. Het leven hoeft niet altijd leuk te zijn, ik zei het berouwvol een van mijn therapeuten uit de Kliniek na. 
Mijn dochter kwam zingend binnen met een kop koffie. Even later bakte ze een hartig omelet voor me. Ik begon al weer aardig op te knappen. Toen mijn andere dochter was gearriveerd en we nog voor vier uur alvast wat inschonken, in afwachting van de anderen, uitte ik iets van mijn schuldig geweten. Konden we nu, op maandag nog wel, weer aan het bier gaan? Ja hoor, meenden mijn dochters. Met kerstmis kon dat toch ook? Vergeet de agenda. Jarig is jarig, geen plaats voor dat soort scrupules nu. Proost pap! 
Het werd een tumultueuze verjaardag, met die bulderende wind, en die drukke, gezellige familie. 


dinsdag 20 september 2022

Vooruit, naar Deventer


Het Havenkwartier van Deventer was de locatie voor Klassiek met een Twist, een festivalletje van klassieke kamermuziek in niet alledaagse combinaties. Het plensde boven de industriële architectuur gemengd met nieuwbouw die deze hippe buurt aan de IJssel kenmerkt. Als het niet om mijn leesbril was geweest waren we de binnenstad niet ingegaan, maar onder de paraplu van concertje naar concertje gewandeld. Maar mijn leesbril stond wel degelijk op punt van breken en de volgende morgen moest ik in de kerk spelen. En het zou me toch niet gebeuren dat uitgerekend tijdens een lastige passage mijn assistent-ogen het zouden begeven... Mijn vriendin zocht op Google Maps naar een Hema, maar eenmaal in het centrum verdampte dat plan: te ver weg en we wilden toch echt op tijd terug zijn voor het volgende optreden van ensemble De Vooruit, de reden waarom we naar Deventer waren afgereisd. We slenterden dan maar wat over de sfeervolle en monumentale Brink, waar het markt was. De zon was zojuist uitbundig doorgebroken. Er ploften kastanjes neer op de kasseien. We kochten Sallantse droge worst en dronken een bier op het terrasje van bierencafé De heks, waar ze zo het een en ander op tap en fles hadden. Teruglopend naar het Havenkwartier passeerden we een Primera en zowaar, daar hadden ze leesbrillen. Blij omdat dit uitje behalve toeristisch ook nuttig was geweest haastten we ons naar het Theaterschip. De paraplu moest op de valreep weer uitgeklapt. 
In de donkere theaterzaal maakte ik het me gemakkelijk tegen de achterwand. Op het podium verschenen Lucas, Margreet en Bart. Met hun basklarinet, altviool en accordeon vertolkten ze grillige miniatuurtjes van Stravinsky, verstilde lineaire melodieën van Satie, druk en warmbloedig Braziliaans temperament van Villa Lobos en een flinke portie Schubert, altijd goed. De onorthodoxe bewerkingen waren knap en volledig overtuigend en ik genoot van een half uur prachtige muziek, veilig in de warme buik van dit muzikale schip. 
In grand-café De Zwarte Silo rondden we de middag af. We praatten met Lucas en Margreet onder veel meer over de superioriteit van oude boven jonge jenever ('te weinig olieachtig' volgens Gerard Reve), het uitboren van de conische stemgaten van een luit ('een fluitje van een cent' volgens Lucas), de diverse varianten van het Zwitserduits en andere kleine Germaanse talen, de frasering van Schubert-liederen, het verdubbelde liggeld van woonboten, pensioensregelingen voor zzp'rs, cultuursubsidies en de late Bommelverhalen, die ik slecht ken. Het was er rumoerig gezellig, de tijd vloog en we aten pas tegen achten. 
Thuis oefende ik mijn nieuwe leesbril nog een uurtje op een Bommelverhaal. Een van de latere, natuurlijk.


De Vooruit: Margreet van der Heyden, altviool
Lucas van Helsdingen, basklarinet
Bart Lelivelt, accordeon

www.margreet.ch/projects/de-vooruit


vrijdag 17 december 2021

MARCO


Ik wou het eens even over Marco B. hebben, voormalig ambassadeur van War Child en een even beroemd als geliefd zanger. Vooropgesteld dit: je mag niet onuitgenodigd aan andermans intieme delen zitten, daar zullen we het over eens zijn. Je mag helemáál niet onuitgenodigd aan iemand anders zitten, vind ik, welke delen dan ook. (Andermans is in dit verband wat raar. Is daar geen genderneutraal alternatief voor?) Als die anderman ook nog eens minderjarig is... oei. Dubbel fout.
Bekendheid corrumpeert. Ik was er ooit getuige van hoe een andere zanger, Maarten van R., starnakel-dronken de prille borsten van een conservatoriumstudent beetgreep. Ze was te beduusd om hem een mep in zijn gezicht te geven. En voor een rechtszaak was Maarten niet rijk en beroemd genoeg.
Collega blogger Vitalski verwoordde vanmorgen het dubbele gevoel dat ik bij deze maar voortetterende kwestie krijg als volgt: 'om de drie, vier maanden een gloed-nieuwe vedette voor op de slachtbank... goed voor, onderhand, een totale sfeer van paranoia in de sector...'
Ik dacht aan wijlen André Hazes senior. Die vergreep zich als gevorderde dertiger ook aan een meisje van vijftien. Moest die niet postuum...?
Ach nee! Hij is later met het meisje getrouwd. Rachel heet ze. Het zal dus niet tegen haar zin geweest zijn, misschien was er zelfs sprake van een uitnodiging, en Dré's bedoelingen waren natuurlijk eerbaar. Gouden hart, nietwaar?

In Heer Bommel en het platmaken komt de marxistische wijsgeer Ibele Zweder naar Rommeldam. Sobere pij, onverzorgd haar en een volle baard. 'Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg' is zijn motto. Zijn tactiek is deze: mensen in hoge posities die zich beter wanen dan de rest worden kritisch bevraagd. 'Waar was jij op 2 januari? Geef daar maar eens antwoord op!' Of, tegen Markies de Canteclaer: 'Wie was jouw overgrootvader van moeder's kant? Wat heeft die uitgevoerd? Daar bestaan nog brieven van... wat let me om ze in de krant te zetten?' Als deze kapsoneslijers vervolgens hevig aan zichzelf gaan twijfelen krijgen ze het stuifmeel van de giftige prolzwam toegediend. Dat doet hun ikkerik verschrompelen. (De "capacitas van de sonus" wordt aangetast, in de woorden van professor Prlwytzkofsky.) Plat als een dubbeltje worden ze, de voormalige dikdoeners, een speelkaart die door de wind wordt meegenomen. Gelukkig komt het allemaal goed, dankzij Pee Pastinakel en zijn bree-kruid en de chaotische maar onverschrokken heldendaden van Heer Bommel. Want Toonder moge een satiricus zijn geweest die de gehele mensheid, links en rechts, hoog en laag, met milde ironie bezag, het is duidelijk aan welke kant zijn sympathie lag. Niet aan die van de harige marxisten en hun prolzwammen. 

Ik heb Marco meegemaakt in zijn begintijd. Hij zong toen nog in het Italiaans. Het was op een Italiaans themafeest van een groot bedrijf, denk ik. Vincent en ik, het notoire duo La Passione, deden het grondwerk. Hele avond aanwezig, diverse sets, beetje achtergrondmuziek. (Ook wij begonnen net. Later haalden we onze neus op voor dit soort gigs). Marco was de topact van de avond. Net voor hij op moest waaide hij binnen, schudde handen, had voor iedereen een lach en een charmant woordje. Zijn manager draafde achter hem aan met een knaapje vol zijden hemden, een voor elke schnabbel die hij die avond afvinkte. De tape werd gestart en daar ging het. Tien, twintig minuten pieken, alle vrouwenharten doen smelten, en weg was hij weer. Hoewel nog relatief onbekend, verdiende hij reeds het tienvoudige van wat wij opstreken.
Als die lieve, getalenteerde, van ambitie blakende jongen geweten had wat zijn roem hem ooit zou brengen, zou hij dan net zo gretig zijn geweest?


dinsdag 14 december 2021

BOMMELDAG


In mijn vorige blog klaagde ik (ik probeer niet te veel te klagen, eerlijk waar, maar ik ben, al mijn voornemens en goede bedoelingen ten spijt, zelden het zonnetje in huis, zeker niet in deze sombere dagen aan het nevelig einde van een somber jaar, en openhartig uiten wat in mijn gemoed speelt neemt derhalve al snel de vorm aan van een klacht, waarvoor excuses) - in mijn vorige blog klaagde ik over het schuldgevoel dat al snel mee komt drijven in het kielzog van een stroom van aangenaam verprutste tijd. Een Calvinistisch stemmetje in me houdt me voor, dat ik iets nuttigs moet gaan doen.
Lezer Hans Valk stak me een hart onder de riem: 'Zo lang er nog enige neerslag is van wat je met die tijd hebt gedaan (in jouw geval: een vertaalde Engelse tekst) heb je niet geluierd maar gewerkt. En je vond het leuk werk. Het is gewoon klein geluk, hou het daar maar op.'
Ik ben het lang niet altijd met Hans eens, en met zijn talrijke kritische reacties is hij vaak de luis in mijn zelfgenoegzame pels geweest, maar nu was ik hem dankbaar. Zo wilde ik het zelf ook zien. En als iemand anders het zo zag, dan moest er toch wel iets van waarheid 
in zitten, zeker als die ander een strenge, protestants-christelijke mot in mijn hermelijnen mantel was. 
Mijn vriendin begon zondag over een Bommelverhaal. Het was opnieuw uitgegeven en in de krant besproken. Kende ik dat? Natuurlijk kende ik dat. Ik heb twee volle planken vol Bommeltjes en Tom Poes en de maanblaffers was daar zeker bij. Maar ik had dat verhaal in geen eeuwen herlezen, bekende ik. Ik nam me voor dat de volgende dag te doen.
Thuisgekomen, maandagmorgen, zette ik me, geheel tegen mijn gewoonte, in mijn fauteuil. Met koffie en het genoemde verhaal. Ik bedwong een ongedurigheid en las het helemaal uit. Als vaker bij Toonder was het niet honderd procent duidelijk wat hij met zijn satire wilde zeggen maar het verhaal amuseerde me. Ik kreeg zin in meer. Misschien had ik mijn jeugdliefde de afgelopen jaren te veel verwaarloosd.
Vanmorgen haalde ik Een groot denkraam, deel 9 van de Bezige Bij-reeks uit de kast. Ik had goede herinneringen aan het tweede verhaal in die bundel, Het platmaken, dat mijn oma vroeger voor me uit het Brabants Dagblad had geknipt. (In die krant heette het De prolzwammen). Ik knipte de kerstboom aan, zette koffie, nam een zelfgebakken brownie uit het bakblik, en trok me in mijn zetel terug. De eerste pagina's, waarin Ibele Zweder vanuit het oostelijke schiereiland Prol naar het westen trekt om daar de leer van het Prolse denken ('Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg') te gaan verkondigen, konden me nog wel bekoren. Maar algauw verveelde het eindeloos vaak herlezen verhaal me, en kreeg ik de kriebels. 
Dinsdagmorgen, tijd om te bloggen. 
Niet iedere dag is een Bommeldag.


vrijdag 4 september 2020

JO

Het regende onafgebroken. Na een paar uur geconcentreerd schrijven wilde ik er even uit. Ik wachtte op een gaatje in de wolken, deed een dikke hoodie aan en aarzelde of ik toch ook een paraplu zou meenemen. Ik dacht aan mijn Oom Jo.
Oom Jo had altijd een paraplu bij zich. Eerder om regen te voorkomen dan om die tegen te houden. Zijn theorie was dat het, als je een paraplu meezeulde, zelden ging regenen. Vergat je hem daarentegen, dan kreeg je prompt een bui op je kop. Zo wandelde hij elke tweede dinsdag of donderdag, dat ben ik vergeten, van Hilversum naar de Amsterdamse Rijnstraat. Hoed op, regenjas aan, paraplu ter hand. Een kleine magere man met donkere ogen in een benig gezicht. Zo op het oog leek hij wel wat op de Zwarte Zwadderneel, de onheilsprofeet uit de Bommelverhalen, maar in tegenstelling tot die zure zwartkijker was onze Oom Jo een rasoptimist die altijd lachte. Hij had een hoge giechel die permanent klaarstond om als reactie te dienen op welke opmerking dan ook. Vooral bij het schaken, wat hij steevast met mijn opa deed. Hij was de sterkste speler van de twee, maar als het misging toonde hij zich een goede verliezer. 'Hihi, Wout, daar heb je me! Deksels! Mat... Hihihi.' Mijn opa glunderde. 'Nog een sigaartje Jo?' 'Hihi Wout, waarom niet, hihi.'
Om deze en andere redenen was Jo, voluit Johannes Marinus Grabijn, gepensioneerd technisch tekenaar bij Fokker en een volle neef van mijn oma, een graag geziene gast in huize Wijnmaalen in de Rijnstraat. Een zonnig humeur en een inschikkelijk karakter. Alleen zijn vaste opmerking bij het eten: 'Nee dank je Babs, ik zit vol' namen mijn opa en oma hem niet in dank af. Dat vonden ze plat. Je moest zeggen: 'Ik ben voldaan'.
En het was oppassen bij het achtuurjournaal, als hij bij uitzondering zo lang bleef. Als het nieuws daar aanleiding toe gaf kon mijn opa flink opgewonden raken over de vuile streken van de conservatieven. Hij ontstak in onredelijke woede en schudde zijn gebalde vuist naar het scherm -  een echte rooie, sociaal-democraat van huis uit en in hart en nieren. Oom Jo sympathiseerde met de VVD en de twee mannen konden dan flink botsen, tot het verzoenende giechelen alles oploste.
Eigenlijk waren die politieke meningsverschillen de enige gelegenheden dat Jo iets van zichzelf liet zien. Hij praatte maar zo'n beetje mee, relativerend, grinnikend. Hij was op een prettige manier onpersoonlijk, een sfeer van onthechting hing als een luchtig aura om hem heen. Een ongetrouwde man die zijn leven lang bij dezelfde hospita woonde, die hij 'juffrouw' noemde. Bij een katholieke familie zou hij vast heeroom zijn geweest. Een ascetische bedelmonnik. Hij leefde sober, dronk niet, deed voor het slapen gaan ademoefeningen voor het open raam. Wandelde en wandelde, keek om zich heen, soms peinzend en in zichzelf verzonken, maar wat hij dan overdacht bleef binnenin dat benige hoofd. Misschien dacht hij aan Frans, zijn jonggestorven tweelingbroer, of aan hun beider jeugd in het weeshuis.
Toen we naar Leusden waren verhuisd en mijn opa en oma daar in een bejaardentehuis waren ondergebracht bleef hij hen regelmatig bezoeken. Meestal op zondag, als de festiviteiten zich naar ons huis verplaatsten. Hij nam trein en bus en arriveerde ruim voor theetijd, schaakte met wie maar wilde en nam alle veranderde omstandigheden vermaakt in zich op. Ook bij ons thuis was hij een welkome verschijning, die met zijn regenscherm, zijn gleufhoedje en zijn demi de geest van andere tijden de huiskamer in blies.
Toen hij stierf, vier- of vijfennegentig jaar oud, liet hij al zijn spaargeld na aan de dierenbescherming. Een niet geringe som, naar gezegd werd. Dat was het enige verdriet dat hij zijn nicht ooit deed. 'Niet voor mezelf natuurlijk. Ik heb er niks meer aan,' zei mijn oma vaak wrokkig. 'Maar Mea had het zo goed kunnen gebruiken.'


woensdag 5 februari 2020

BEST

'Moet dat nou zo?' vroeg Tors klagend. 'Is dat nou leven?'
   Uit: 'Heer Bommel en het vergeetboekje'

Als mensen me vragen hoe het gaat zeg ik 'best'. Dat geloof ik ook echt. Ik heb in mijn leven een paar keer last gehad van echte depressies. Momenteel sta ik zonder veel aarzelen op en doe ik mijn werk zonder dat ik me beperkt voel door neerwaartse krachten. Maar als ik achter mijn bureau zit en iets opbeurends wil schrijven schiet me niets te binnen. Als ik geen waargebeurde, luchtige anekdote om te delen heb en de quasi-filosofische diepte in wil gaan begeeft de moed me, want wat ik daar zie is niet echt vrolijk. Misschien moet ik dat 'best' toch bijstellen. Ik ben niet ziek, ik sudder gewoon maar door, zoals mijn vriendin dat noemt, sjok van lichtpunt naar lichtpunt met zevenendertig-drie, maar verder? Er wordt veel getobd in mijn hoofd, op een zeurend laag pitje. Anders dan J. C. Bloem slaap ik overigens uitstekend. Tussen monter en depressief, tussen somber en opgewekt zijn zoveel grijstinten.

Soms denk ik, ik mediteer te veel. Ik verdraag en verduur het grauwe denken van deze wintermaanden (dat in het ouder worden helaas genoeg voedsel vindt) tamelijk probleemloos, omdat ik na veel oefening geleerd heb om gelijkmoedig te zijn. Maar zou het niet fijn zijn, en zou het niet mogelijk zijn, om het leven wat lichter op te vatten, om wat vrolijker te zijn, wat darteler en luchthartiger, om niet altijd bang te hoeven zijn voor alles wat van de veilige routine afwijkt, om niet al het potentieel bedreigende uit de weg te gaan (een open landschap, een lange boomloze straat), om niet altijd overal tegenop te zien?

De goeroes bij wie ik steun heb gezocht zeggen me dat alles goed is precies zoals het is (de asblonde yogajuf verschijnt voor mijn geestesoog terwijl ik die woorden tik, ze glimlacht er kalm bij - ik geloofde haar zolang als het duurde). Jarenlang heeft die mantra me troost gegeven. Niet altijd verlangen naar iets anders, content zijn met wat je hebt. Niet streven, aanvaarden. Maar vandaag treft me de opstandige gedachte, dat deze aanvaarding ook een belemmering kan zijn. Dat het soms beter is om ambitieus te zijn en te vechten, als de buit die je daarmee kunt behalen tenminste de moeite waard is, en de kans op overwinning reëel.

Hier treedt het gevaar van zelfhulpmotto's aan het daglicht. Een maxime kan, uit zijn context gelicht, je het zicht benemen op andere kanten van de zaak, en ook op noodzakelijke nuances. Want wat is de ware betekenis van de boeddhistische aansporing om niet te streven en alles maar op zijn beloop te laten? Niet dat je je dagen in grauwheid slijt. Dat kan toch niet waar zijn? Waarom lachen al die Boeddha'tjes dan zo? Het niet-streven en laten gaan, waarvan iedereen zijn mond zo vol heeft tegenwoordig, is geen doel op zich. Dan zou het niets anders dan doffe berusting, dan defaitisme zijn. Het is de eerste stap tot iets anders. Door ballast los te laten zou je lichter moeten worden. Een ballon die zijn zandzakken overboord zet stijgt op. Zo kan het aanvaarden van de omstandigheden paradoxaal genoeg een opstapje zijn naar betere omstandigheden.

Ik heb het al eerder geschreven: ik ben een mislukte Boeddhist. Het aanvaarden heb ik wel geleerd maar de luciditeit laat zich nog niet zien - ik ben in een soort lauwe dadeloosheid blijven steken.
Het is een verlaat nieuwjaarsvoornemen: er gaat hier meer gelachen worden voortaan.


zaterdag 26 oktober 2019

WALDSTERBEN



Een kevertje had bijna mijn romantische herfstreis bedorven.
En hij begon zo goed! De eerste dag gingen we pas laat op weg en we hadden geen zin om veel te rijden. We besloten om ons einddoel uit te stellen en in Bad Bentheim een tussenstop te maken. Volkomen onverwacht kwam ik, op een steenworp afstand van het mij zo vertrouwde Twente, in een gedroomd Buitenland terecht. Een opgeblazen versie van Slot Bommelstein hurkte op donker glimmende rots, straten klommen en daalden er omheen, gele bladeren dwarrelden neer in de avondnevel, uit lantaarns straalde een warm licht, het motregende, overal gorgelde en ruiste het in de goten. Ik kan er nooit meer naar terug want dat kan alleen maar tegenvallen.
De volgende dag reden we rustig naar het Oosten en halverwege de middag bereikten we de Harz. We deden boodschappen in het stadje Oker en reden naar het bijbehorende stuwmeer. Daaraan ligt Schulenberg. De oorspronkelijke bosarbeidersnederzetting ligt te rotten op de bodem van het kunstmatige meer, maar erboven is een gelijknamig vakantieoord gebouwd dat er in dit seizoen verlaten bij ligt. We maakten het ons gemakkelijk in ons degelijke en gerieflijke appartement, dat vanaf het balkon een glimp gunde op de glinsterende Stausee, en ik opende mijn reisgids. 


De Harzreis van Heinrich Heine, gevolgd door In het voetspoor van de dichter door Martin van Amerongen. Een alleen nog antiquarisch te bekomen deeltje uit de serie Privé-domein van de Arbeiders Pers. De voortreffelijke vertaling van Heine's klassieker is van de hand van A. van Amerongen-Woudstra. Zij was het ook die haar man Martin in 1975 chauffeerde door de Harz toen hij de wandeltocht van Heine wilde navolgen. Indertijd was dat een lastige onderneming, omdat de Harz zich over de grens van de beide Duitslanden uitstrekte en lang niet overal toegankelijk was. De beroemde Brockenberg, waarop Goethe's meer dan levensgrote antiheld Faust tijdens de Walpurgisnacht met de duivel danste en waarop Heine zich onledig hield met eten, drinken, ouwehoeren en het verleiden van een mooie jonge toeriste, was verboden terrein. Nu is het opnieuw de grootste toeristisch attractie van de streek. Een stoomtreintje voert naar de top voor wie de moeilijke klim niet wil wagen. En overal, overal zie je plaatjes en poppetjes van lachende dames met bezemstelen, die de beroemdste heksensabbat uit de literatuur een schalks folkloristisch tintje geven.


Ik had me voorgenomen om niet als de dwangneurotische perfectionist die ik kan zijn alles precies uit te zoeken en na te doen. Net als Van Amerongen, die erudiet badinerend door de Harz reed, filosoferend over Heine en het jodendom, de DDR en de historische waardering voor de dichter - slechts op het eind een stukje lopend - wilde ik mijn reis vooral impressionistisch aanpakken.
Gelukkig is Heine niet al te precies in zijn beschrijvingen. Naar een route moeten we gissen. Slechts een handvol plaatsen noemt hij met name. Goslar, Osterode, Clausthal, Ilsenburg - ik heb ze gezien, en ze lagen er prachtig bij in het milde licht van oktober. Hij was niet systematisch, Heine, en vond in zijn boek een bewonderenswaardig losse toon. Badinerend, net als Van Amerongen, fantaserend, geestig, soms studentikoos melig, en vooral lyrisch, want hij was (zeker als jongeman) een romanticus, al zijn spot ten spijt.
'Het is niet te beschrijven met welk een vrolijkheid, naïviteit en lieftalligheid de Ilse zich naar beneden stort over de grillig gevormde rotsblokken, die ze op haar weg vindt, zodat het water hier wild bruist en schuimt, daar uit allerlei rotsspleten als uit geweldige schenkkannen in prachtige bogen wordt uitgegoten en beneden weer over kleine stenen heen trippelt als een opgewekt meisje. Ja, de sage is waar, de Ilse is een prinses, die lachend en bloeiend de berg af huppelt. Hoe schittert haar witte schuimende gewaad in de zonneschijn!'
Dit alles en meer kan ik beamen, het geldt in 2019 nog steeds. Maar waar Heine schrijft hoe de eindeloze sparrenwouden over de bergen golven (en hier kom ik terug op mijn openingszin) is hij helaas minder actueel.


We hadden het al gehoord van vrienden, die, toen ze van onze vakantieplannen hoorden, geschrokken hadden verteld dat de naaldbomen ginds aangetast zijn en dat hele stukken bos erbij staan alsof er een ramp heeft plaatsgevonden en we in apocalyptische tijden leven. Eerst hadden we het niet zo gemerkt. Rond Altenau, Oker en Goslar zagen de wouden er welgedaan uit. Wat vergeeld was bleek een verdwaalde loofboom te zijn. Ik wuifde de verontrusting van onze vrienden weg. Maar toen we naar de Brocken reden zagen we hun gelijk. Een spooklandschap is in plaats van de wijde blauwe sparrenmantel gekomen. Dode bomen zijn op grote schaal omgezaagd. De overgebleven bomen staan te grijnzen op de bergkammen als de schamele resten van een ooit sterk gebit. Het was een schokkend gezicht en ik las er het een en ander over op mijn telefoon. De boosdoener is de schorskever. Die heeft gebruik gemaakt van temperatuurstijging en uitdroging en een ware epidemie veroorzaakt. Het ministerie van landbouw broedt op een masterplan. Er is om te beginnen 800 miljoen uitgetrokken voor herbebossing. 'De schorskever sloopt de geliefde Duitse wouden,' kopt NRC dramatisch maar naar waarheid.
Ik was er beduusd van, en bedrukt.


We hadden in Zu der rothen Forelle willen eten. Maar in dat vijfsterrenhotel herinnert men zich liever dat George Clooney er verbleef tijden de opnamen voor The Monuments Men dan dat de dichter van de Loreley er ooit at.
Het werd een heerlijk ouderwetse herberg in Altenau, waar de vloer knus met een enorme namaakpers bedekt was. We aten er wild. Zwijn en hert. Het was uitstekend, net als de koele Frankenwijn die we erbij dronken. Ik bestelde een obstler bij de koffie en proostte met mijn vriendin. 'Nou die bomen nog in orde maken, en dat is alles weer zoals het hoort,' zei ik.




(Foto's: Paulien Kop)


dinsdag 17 september 2019

CLUB

Onze gids had lange benen en een forse romp, met een stevige nek waarop een wakker ambitieus hoofd stond. Zijn torso leek niet zozeer het resultaat van sportschoolbezoek als wel van aanleg: hij zag eruit alsof generaties sjouwers en werkers hem voor waren gegaan. Ook zijn tongval had een zweem van weggewerkt plat. Zijn dure pak spande een beetje en zijn das was te fel en te breed. Nieuw geld, dat rook je. Drie jaar was hij nu lid van De Koninklijke Industrieele Groote Club, en uit de trotse manier waarop hij over de historie en de mores van de sociëteit vertelde kon je opmaken dat hij enorm naar het lidmaatschap had toegeleefd en vastbesloten was om er het uiterste uit te halen. Een ander groepje passeerde ons, geleid door een man met een bleek, fijnbesnaard gezicht met een gouden knijpbrilletje op de slanke neusbrug. Oud en nieuw geld lieten elkaar hoffelijk voorgaan terwijl ik de lederen meubels, het zware houtwerk, het kristal en de met textiel bespannen muren in me opnam, waarop menig navolger van Breitner te bewonderen viel. Een beetje jammer, vond ik, dat er geen craquelé en patina was om de eerbiedwaardige, meer dan honderdjarige geschiedenis van de club te onderstrepen. Maar de renovatie van 2017 heeft die samen met de sporen van sigarenrook netjes weggepoetst. Aan de schilderijen werd nog gewerkt, de restauratrice zat even verderop geconcentreerd aan een doekje te penselen. Nieuw Geld wees ons op een muurvullend winterlandschap à la Koekkoek en vertelde dat het doek voor het zomerreces nog een herfstlandschap was geweest.
Een van de 1500 leden, in tenue de ville, hoewel het nog geen 17.00 uur was en hij dus strikt genomen in nette vrijetijdskledij had mogen verschijnen, zette zich aan de vleugel en speelde wat lichte kabbelmuziek.
Ik vroeg Nieuw Geld of hij weleens een Bommelverhaal had gelezen. 'Jawel, niet allemaal natuurlijk,'  zei hij ontwijkend. Ik vertelde dat Bommel de Rommeldamse notabelen treft in de Kleine Club, en dat die gebaseerd is op het monumentale pand aan de Dam. NG grinnikte een beetje en leidde ons snel verder.
Bij de uitgang gaf hij me een hand. Hij had een handdruk als een bankschroef.


vrijdag 22 maart 2019

Ratten en uilen


In bed probeerde ik mijn aandacht bij mijn boek te houden maar wat ik uit de woonkamer hoorde komen verstoorde mijn concentratie. Ik vernam, in flarden tussen de volzinnen van Dickens door, dat 'wij' erfgenamen waren van de grootste beschaving die ooit bestaan had. 'Wij' hadden ijstijden overleefd en mammoeten gevloerd. Zo, dacht ik, dat is nog wel even iets anders dan piramides bouwen, of het Gilgamesj-epos schrijven. Mammoeten!
Ook hoorde ik de inmiddels veelgeciteerde zin over de uil van Minerva, die zijn vleugels bij het vallen van de avond spreidt. De symboliek was me glashelder, want net als de man die op tv aan het woord was heb ik gymnasium gedaan (hoewel niet fluitend en 'met twee vingers in de neus'). Ik koketteer daar niet mee, noch schaam ik me ervoor. Normaal gesproken kan ik wel sympathie opbrengen voor mensen die tegen de platte tijdsgeest durven ingaan en in het openbaar getuigen van hun eruditie, maar deze metafoor ergerde me, zoals de hele man me ergerde. 
Hij is bepaald niet van de straat, Thierry Henri Philippe Baudet: meester én doctor. Hij heeft naast politieke studies en pamfletten twee romans geschreven. [Hoewel zijn debuut vooral bekend werd door die idiote openingszin, een tijdje dé risee van Twitter: 'Het is aapdagen dat vrouwen naar bed willen met ruwe, ongebonden mannen.'] Hij draagt ons culturele erfgoed op gemanicuurde handen, deze getalenteerde maar dweepzieke gymnasiast, adoreert klassieke muziek, barokke architectuur en romantische poëzie. En toch straalt zijn optreden een merkwaardig dommige zelfingenomenheid uit. Want hij is gelukkig geen begenadigd demagoog. Hitler kon tenminste nog flink blaffen en rood aanlopen, en zelfs Wilders heeft een zekere humeurige scherpte als hij op dreef is. Maar Baudet klinkt alleen maar lijzig, breedsprakig en pedant, en als hij eindelijk opwarmt en gaat roepen lijkt het gespeeld. Zijn aanhang juicht hem niettemin amicaal toe: 'Thierry, Thierry!' 
Het lijkt een studentikoos spel. Hij appelleert op hoogdravende maar originele wijze aan een gevoel van onbehagen. De euromunt ontvlechten... Zijn gehoor snapt de ballen van wat die bal daar allemaal zegt, maar weet dit: hij is tegen immigratie, tegen 'groene gekte', tegen Europa, voor vroeger, voor de gulden en die goeie ouwe tijd. En aangezien hij knap praat 'zal hij het wel weten'. Hier is een les uit te trekken. Groen Links, Partij voor de Dieren, PvdA en SP: stop met de taal des volks te willen spreken, buk niet langer, schrap die Jip en Janneke-zinnetjes maar citeer Homerus en Dante, Vondel desnoods, en gebruik veel vreemde woorden, liefst van Latijnse origine. Ga, kortom, terug naar het politieke idioom van de jaren vijftig. Om de Grote Baudet aan te halen: Reikt voorbij uwe horizonten, heren en dames politici der boreale naties!
Baudet wordt geflankeerd door een wormstekige raadsheer, een smoezelige man die zijn schaarse haar tot een allerwonderlijkst kuifje op het achterhoofd pommadeert. Deze als heer vermomde boerenzoon aarzelt tussen dandyisme en platte brutaliteit. Hij doet me aan twee personages uit de Bommel-saga denken: A. de Lazuur, de 'contactheer' van de Beweging der Opstandige Heren (B.O.H.), en de rattige, verlopen en drankzuchtige advocaat Mr. Woordkramer. In gedachten zie ik Theo Upt H. als stripfiguur en geef ik hem een Toonderiaans pseudoniem: Hidde Ritselaer.
Dit alles is puur literatuur, beste lezers, en Baudet kan zich maar beter tot de literatuur beperken, als hij eerst nog wat oefent. Want uilen van Minerva horen in de poëzie thuis, en niet in de politiek.

dinsdag 29 januari 2019

PEPTALK


De dagen lengen al, het is al langer licht, zeg ik tegen mezelf. Eens komt aan deze misère een eind. Niet zo lang meer, dan is het weer lente.
Omdat een mens niet eeuwig onder de douche kan staan (evenmin als hij eeuwig in zijn bed kan blijven liggen) draai ik na een korte aarzeling de kraan dicht. Mijn huid gloeit. Ik droog me af, rol deodorant onder mijn oksels, kleed me aan, kam baard en haar en ga koffie zetten. Daarna zit ik geruime tijd naar mijn scherm te staren. 
'De dagen lengen al,' zeg ik nog maar eens, nu hardop, vandaar de aanhalingstekens.
Als blijkt dat noch deze halfhartige peptalk, noch het dwingende staren op het scherm iets oplevert zet ik voor een tweede keer koffie. Ik kijk op de klok en zie dat het na tienen is - ik moet toch echt iets nuttigs gaan doen, er wacht een flinke portie tekst op me, deadlines hebben schijt aan stemmingen. 
De telefoon gaat, de huistelefoon. Dat zinloze abonnement moet ik hoognodig opzeggen maar het komt er maar niet van. Het lijkt zo'n definitieve breuk met een vertrouwd verleden. Ik denk aan de logge zwarte telefoon met zijn zware draaischijf van vroeger. Ik weet ons telefoonnummer in Geuzenveld nog. 132123. Wat was het leven simpel toen. Het genummerde, het openbare althans. Postcodes bestonden ook nog niet. De ansichtkaarten die ik bewaar met Bommel en Tom Poes of Paulus de Boskabouter erop zijn geadresseerd aan Jan-Paul van Spaendonck, Willem van Hembyzestraat 15, Amsterdam-W., Geuzenveld.
Na weer een aarzeling (hoeveel aarzelingen zouden er nog volgen, deze morgen?) loop ik naar dat symbolische residu van ouderwetse communicatie: geen satelliet, je sprak door een draadje, woorden vlogen niet maar stroomden als water. De nummermelding geeft een reeks nullen te zien. Dat betekent dat een energieleverancier of beleggingsadviseur me probeert te bereiken. De Kamer van Koophandel heeft zijn werk goed gedaan. Ik kijk naar de nullen tot het bellen ophoudt. 
Ik loop terug naar mijn werkkamer. Neem opnieuw plaats achter mijn computer. 
'De dagen worden al langer,' prevel ik. Het scherm springt op zwart. Ik moest nog maar eens een keer koffie gaan zetten. 


vrijdag 9 november 2018

BOOM


Na mijn speksteenperiode ging ik bomen tekenen. Steeds dezelfde beter gezegd: het fraaie, eenzame exemplaar dat op de wei achter de kliniek stond, en waarop ik zicht had vanuit het raam van het Crealokaal. Die verschillende gedaanten van een en dezelfde boom, getekend en vervolgens gewassen met nat aquarelpotlood op stukjes uitgeknipt geschept papier, oblong, het formaat van een forse envelop, wilde ik als ansichtkaart versturen aan al die lieve vrienden die me per kaart of brief sterkte hadden gewenst. Maar al na het voltooien van de eerste versie merkte ik dat ik er niet van scheiden kon: die boom, misschien nog eerder op Marten Toonders grillige fantasiebomen geïnspireerd dan op het levende voorbeeld voor me, met zijn dwarrelende rode blaadjes en zijn mosgroene accenten in de bruinzwarte stam, tegen de roze en blauwe achtergrond van een mooie late herfstmiddag, was me te lief om uit handen te geven. De lerares (of therapeute, haar status was dubbelzinnig) was zichtbaar blij dat ik de zeepstenen hangertjes er eindelijk aan had gegeven. Ze bleef langer dan gewoonlijk over mijn werk gebogen staan, gaf wat technische aanwijzingen, en vroeg bloedserieus: ‘Wat heeft die boom je te zeggen?’ We zouden het nog vaak herhalen.

Op die eerste volgde een hele reeks. Na de derde of vierde vroeg de juf, iets minder enthousiast nu, of ik dacht nog iets anders te gaan proberen dan steeds maar die ene boom. Ik zei dat ik heel tevreden was met deze ene boom. Hij was ook steeds anders: ik tekende/schilderde hem met zijn kale takken na de eerste novemberstorm; in het licht van een dramatische zonsondergang; in een sneeuwlandschap (dat moet tegen het einde zijn geweest, ik verliet de kliniek toen er overal sneeuw lag); bij het licht van een volle maan. Dat laatste was natuurlijk fantasie, want na zonsondergang werden er, een enkele uitzondering daargelaten, geen lessen meer gegeven, en ’s nachts sliepen we, te uitgeput om de maan te gaan bewonderen.
   Bomen waren het perfecte symbool voor wat we in de kliniek leerden. Voor hoe we als mens in het leven zouden moeten staan. Takken in de lucht, tastend, wijd uitgespreid, reikend naar het hogere, meegevend met de wind, de stam dik en stevig, de wortels vast in de aarde verankerd. Na een wandeling door het Onderste Bosch maakte ik er een gedichtje over dat ik half-spottend had bedoeld maar dat door mijn groepsgenoten prachtig werd gevonden. Zo’n stamelgedichtje met veel wit. Een paar woorden, Enter. Et cetera. Zo gepiept.
   Eén zinnetje herinner ik me: ‘De boom, hij IS.’
   Zijn zonder meer, het Zengedachtegoed, was een steeds terugkerend thema in die dagen. En terecht, vind ik nog steeds. Het levert veel clichés op en je kunt er makkelijk om lachen, maar de essentie ervan snijdt hout. Het hout van die ene boom en alle andere bomen waar hij voor staat.
   Toen ik de boom in alle mogelijke fases had weergegeven (zijn lente zou ik niet meer meemaken) zette ik er een punt achter. Het laatste dat ik tekende was ambitieuzer. We zien een poortje in een bemoste muur (de wand van een grot?). Een grijsstenen trap daalt af naar een gewelf. In het midden daarvan troont een gouden Boeddha, met een rood oplichtende schaal in zijn handen, die in zijn schoot zijn gevouwen. Het mannetje lacht een beetje kinderlijk. Om hem heen gloeit de aarde op in een oranje schijnsel. In donkergroene penseelletters staat te lezen: The Inner Buddha.
   Na deze in artistiek opzicht mislukte onderneming (bomen waren eenvoudiger geweest) zat ik de tijd verder maar uit tijdens de laatste paar lessen. Ik klungelde nog wat maar er kwam niets meer uit mijn handen. Ik was speksteen en bomen en wat ze me te zeggen hadden moe en verlangde naar huis.


(Fragment uit een boek in wording, werktitel: Het dolhuis)

maandag 4 juni 2018

ZEEMEERMINNEN III


Ze vragen me soms hoe je dat doet, componeren. Ik zeg dan altijd dat het in mijn hoofd een grabbelton is. Een grabbelton vol met al die muziek die ik in mijn hele leven heb gehoord, die ik heb gezongen, waarvan ik heb gehouden. Als ik iets schrijf doe ik een greep daaruit en combineer de stukjes die opduiken op een nieuwe manier. Dat is geen plagiaat: het proces gaat helemaal onbewust, en meestal weet ik niet eens wat de herkomst is van de nootjes die uit de ton in mijn hoofd tevoorschijn kwamen.
Met schrijven gaat het al net zo, hoewel ik dan meestal wel weet wat mijn voorbeelden zijn. Schrijven is minder intuïtief dan componeren.
Toch word ik weleens verrast als ik de bron ontdek waaruit ik al schrijvende blijkbaar heb geput. 

Nu De Meermin, het Monster en de Maan al mijn tijd in beslag neemt, gaan mijn gedachten vaak uit naar zeemeerminnen. En naar alle literaire zeemeerminnen die ik heb gekend. De bedwelmende, oud-Grieks sprekende Lighea van Tomasi di Lampedusa die in de novelle La Sirena de hoofdpersoon in het zoete verderf van de vergetelheid stort: 'Ze was een dier maar tegelijkertijd ook een onsterfelijk wezen'. De kokette en grillige meerminnen van Peter Pan uit Never Never Land
Maar eentje was ik er vergeten. Gisteren dook ze op uit de nevel van mijn kinderjaren: Siekeltje. Ze is de dochter van Koning Mario de Meerman. En ze speelt een venijnige rol in Arretje Nof op het windeiland, een boekje dat gratis bij de Calvé pindakaas werd verstrekt in de jaren vijftig, Ik heb alle Arretje Nofs, in mijn la met dierbare jeugdherinneringen. De oorspronkelijke reeks van Johan Fabricius, vergeeld, liefdevol geïllustreerd met prachtige aquarellen, en de latere, commerciële reeks die door de Toonder Studio's werd gemaakt. Ik koester die boekjes, al sla ik ze nooit meer open.
Maar gisteren deed ik dat dan toch. En wat bleek? Net als in mijn boek is er sprake van een oude bebaarde tovenaar, die de winden bedwingt met zijn toverspreuken; zijn Latijn is niet zo goed als dat van mijn Waterbaljuw, maar de overeenkomst is treffend. 
Ik had blijkbaar geblinddoekt in de grabbelton gegraaid. 


De Meermin, het Monster en de Maan (naar het gelijknamige boek) speelt op 22, 23 en 24 juni in Theater de Meervaart te Amsterdam. Zie: www.meervaart.nl

dinsdag 20 maart 2018

De rode Bommel van Matena

We aten oesters in Hotel Buiten aan de Sloterplas, Karl en Renate, mijn vriendin en ik. Het was praktisch de vooravond van mijn verjaardag, en Karl had een fors pakket bij zich. 
'Ik weet niet of je het leuk vindt, anders mag je het gerust wegdoen,' zei hij, 'ik heb dit het afgelopen jaar in diverse boekwinkeltjes verzameld.' 
Ik pakte het uit en er kwam een hele verzameling Bommeliania tevoorschijn: de Bommel Glossy, de Bommel Reisgids, en andere dergelijke publicaties voor liefhebbers. Ik zei dat ik dat wel degelijk nog steeds leuk vond. We legden de boekjes terzijde, verdiepten ons in de menukaart en vroegen plagerig aan de piepjonge ober of er wel genoeg hagel in de fazant zat.

'Nog steeds leuk' is verre van adequaat uitgedrukt. De besmetting met het Toondervirus die ik in jonge jaren heb opgelopen gaat nooit over. Ik slaag er nog maar zelden in om een heel verhaal uit te lezen maar blijf gefascineerd door alles wat met Toonder te maken heeft. Ik ben lid van Facebookpagina´s en geniet van de plaatjes die daarop worden gezet, die me meer zeggen dan de verhalen tegenwoordig: ze zijn een wereld op zichzelf, ingekaderd als schilderijtjes, ze rakelen de oude magie op, door de suggestie die er nog steeds vanuit gaat, los van de toch wat pedante, soms stroeve of juist rammelende verhalen.
Die fascinatie leidde een aantal jaar geleden tot een grote teleurstelling. Ik las de briefwisseling tussen Toonder en Dick Matena en de eerste donderde van zijn voetstuk. Een charmante dwingeland, een geslepen regisseur die zijn medewerkers voor hem liet dansen en zelf met de eer ging strijken.
Goed, wijzer geworden - anonieme tekenaars zoals de geniale Piet Wijn maakten de potloodtekeningen van de Bommelstrip, Toonder inktte ze 'slechts' - pakte ik de draad weer op, las af en toe wat in de Bommelsaga en genoot van de plaatjes en de herinnering. Alles was in wezen in orde. Tot vorige week.

Bij het verjaardagspakket was een ballonstrip: Tom Poes en de Pas-kaart. In 2014 gemaakt door dezelfde Dick Matena. De ochtend na het etentje monsterde ik de toestand van de wereld en besloot dat het wijs was om me nog wat in bed terug te trekken. Een stripboekje kon ik nog wel aan, dacht ik.
Ik begon achterin. In een interview over de ontstaansgeschiedenis van de strip vertelt Matena (destijds zeventig) dat hij twee ballonstrips had gemaakt samen met Toonder, na diens pensioen. Toonder gaf de aanwijzingen, Matena tekende. Dit had de derde moeten worden, maar aan de samenwerking kwam een vroegtijdig einde. Toonder werd gek van zijn eigen onmacht - hij kon niet langer uitvlakken, voordoen en corrigeren - en Matena werd gek van Toonder: de vriendschap tussen beide stijfkoppen dreigde te bezwijken onder de samenwerking.
Toen het verhaal jaren later alsnog werd voltooid - of liever: opnieuw werd gemaakt - wilde Matena meer dan een Tom Poes-avontuur zoals die in de Donald Duck stonden, hij wilde een klassieke Bommel maken. 

Hier begint de ellende, denk ik. Want de in 2005 overleden Toonder had per testament beschikt dat 'zijn' Bommel uitsluitend nog in ballonstrips mocht voortleven; de beroemde tekststrip nam hij mee het graf in. Als resultaat van die restrictie heeft de 'enige wettige opvolger' van Toonder een ballonstrip gemaakt die bomvol staat met overladen tekstballonnetjes. Dat maakt een rommelige indruk. Maar misschien nog rommeliger zijn de tekeningen zelf: Matena heeft een eigen, snel ogende stijl en experimenteert nog steeds graag. Maar na lezing van het verhaal moest ik steeds, bijna dwangmatig, de tekeningen opnieuw bekijken: was dit nou 'snel', 'eigen stijl', of gewoon slordig? Die bomen, die niets van de romantische Toonderbomen hadden met hun gestileerde kronkels en knoesten, maar uit enkele penseelstreken of pennenveegjes bestonden... was dat opzet? En het feit dat Slot Bommelstein er op strook zes geheel anders uitziet dan op strook 16... opzettelijke vrijheid, of verstrooidheid, willekeur? Strookje 10 lijkt wel onaf en half-ingekleurd... En dan Bommel zelf! Die heeft een bij vlagen barse hondenkop, die een geheel nieuwe interpretatie laat zien van de vertrouwde heer zoals we hem uit de dagstrip kennen.

In de uitleiding staat een fax van Toonder afgedrukt. Daarin geeft hij kritiek op Matena's Bommel: die is veel te rood (hij moet teddybeer-gelig zijn), de oortjes zijn te groot, en het voorhoofd is te hoog waardoor hij een te intelligente indruk maakt (sic!); de oude reumatische hand levert er een tekening bij van hoe het wél moet. Een verrassend staaltje van trefzekerheid, dat de van zijn voetstuk getrokken Toonder weer een beetje op de sokkel hijst. 'Slechts inktte...' Dat bittere oordeel kan bij het grofvuil.
In Tom Poes en de Pas-kaart heeft Matena deze instructies van zijn voormalige leermeester aan zijn laars gelapt. Ik kwam er al terugbladerend maar niet uit: was dit opzet of onmacht? Stijl of zwakte? Laat hierover geen misverstand bestaan: Matena kan het als geen ander. Zie achterin het album het prachtige ontwerp voor de nooit voltooide eerste versie van het verhaal, helemaal in de beste Toonderstijl gedaan. Waarom is hij dan zo eigenzinnig aan de haal gegaan met zijn legaat?
De boeddhist in mij zegt dat Matena mag doen wat hij wil met Bommel... Toonders zegen heeft hij gekregen, en wie ben ik om de verandering tegen te willen houden? 
Maar iets anders in mij - iets dat zoekt naar houvast en bestendigheid - verzet zich hevig tegen deze chaos. Bommel was - met de dood van zijn bedenker - af. Dat was fijn overzichtelijk. Nu rommelt hij maar door in Rommeldam in zijn rode pels, en hoe ik dat in mijn wereldbeeld moet inpassen weet ik niet zo gauw.

En het aller-, allerergste heb ik voor het laatst bewaard: Bommel rookt geen pijp!


Naschrift: Ik las het verhaal in de albumversie uit 2015, waarin vier stroken per bladzijde staan afgedrukt. Waarschijnlijk draagt deze gecomprimeerde druk wel bij aan de rommelige indruk. De oorspronkelijke oblong-uitgave met één (grote) strook per bladzijde zal ongetwijfeld in Matena 's voordeel uitpakken.