zaterdag 24 december 2016

Zonder sneeuw



Tien jaar lang maakten we elk jaar een kerst-cd. In 2012 vonden we dat het mooi geweest was, en met een tamelijk ambitieus plaatje, eindigend in een epische finale, eindigden we de reeks, die ooit heel klein en huisbakken was begonnen, als muzikale kerstkaart. Maar dit jaar ging het toch weer kriebelen. Mijn zoon Martijn (die er de laatste jaren verreweg het meeste werk aan verrichtte), pas vader geworden, had een nieuw huis, in Zaandam, met een goed geoutilleerde studio, en hij had er zin in. In september begonnen de voorbereidingen al. Puur natuur, moest het worden - geen drumprogrammering, geen synthesizers, geen autotune. Een hele stoet van collega's en vrienden kwam langs om op te nemen. Ik ben er zelf zes keer bij geweest. Het was een gezellige tijd, en het resultaat is een fijne plaat met 14 nummers, variërend van klassiek, tot folk, pop en rock en onvervalste ouderwets gezellige kerst-kitsch. Hierbij als kerstgroet mijn liedje Zonder sneeuw. Met Martijn op cello en sologitaar, en zang van Maria.
De plaat gaat zoals altijd naar vrienden, familie en collega's. Maar als u ook een exemplaar wilt hebben, neemt u dan even contact met me op.

***

De klok tikt door, het jaar is bijna voorbij. Ik streep verplichtingen weg, op mijn innerlijke 'adventskalender', en heb de illusie dat het wegvallen van mijn werk op eerste kerstdag zal leiden tot instant geluk. Of althans, tot de ontspanning die me nu volstrekt ontbreekt.
Een andere klok is gestopt. Rechts op dit scherm stond een teller, die het aantal hits weergaf, het aantal malen dat u en de uwen mijn blog bekeken. Die was ooit een reden voor trots - toen ik de 100.000 bereikte had ik het gevoel mee te tellen in bloggerland. Maar... sinds een maand of iets langer word ik geteisterd door een robot uit Frankrijk, een bron van hits die alle proporties te buiten gaat. In die maand vloog de kilometerstand gigantisch omhoog, doordat ergens in Frankrijk vier of vijf van mijn stukjes dagelijks meer dan honderd keer werden aangetikt. Daarbij heeft zich onlangs een Russische robot gevoegd, die bescheidener toeslaat, maar toch altijd goed is voor drie keer mijn reguliere, Nederlandse en Vlaamse hits. Op zo'n manier is er geen lol aan. Dus ik heb die teller weggehaald, want ik ben geen malafide garagehouder. De reden voor die cyberaanvallen ken ik natuurlijk niet, het zijn waarschijnlijke lukrake huiszoekingen, maar ik betreur ze: het voelt alsof mijn blog zijn intimiteit en zijn onschuld heeft verloren. Tabé teller!

vrijdag 23 december 2016

Rookzangers notitieblog (19)


Het was maar een nietig voorval. We hadden een optreden gedaan bij een diner, in Wine Supply aan het Frederiksplein. Dat is een grote winkel, eerder een magazijn. Achterin was de ruimte waarin de dis was opgediend. Mijn collega en ik hadden onze instrumenten ingepakt en nog wat nagepraat tussen de dozen met topwijnen. Op het moment dat ik wilde vertrekken begon juist, binnen gehoorsafstand, maar toch tamelijk ver van ons af, de opdrachtgever aan een speech. 'Je kunt nu niet weggaan,' zei mijn collega, 'dat is niet respectvol.' Ik aarzelde en bleef staan. Bleef staan wachten tot hij het zelf beu was en ondanks dat gebrek aan respect toch zijn foedraal pakte en richting buitendeur ging. We zwaaiden en de opdrachtgever zwaaide, midden in zijn speech, terug. De dinergasten zwaaiden ook.
De gebeurtenis bleef me bij en in bed ging de cementmolen aan, om en om draaide hij, tot ik erin slaagde hem geen aandacht meer te geven en hij allengs geluidlozer tot stilstand kwam. Het ging me, bij dat rumineren, niet om gelijk of ongelijk. Over de kwestie van respect maakte ik me echt niet zo druk. Waar het me om ging was het automatisme waarmee ik had gehoorzaamd. Macht is een vreemd iets. Het wordt onderling verdeeld, volgens nooit vastgelegde, maar op onnavolgbare wijze zo gegroeide afspraken. Mijn collega had op het moment waarop hij mij - zo voelde ik het althans - tot de orde riep, macht over mij gehad. Macht die hij niet zocht, maar die ik hem had verleend. En dat zinde me niet. Er bestaat geen officiële hiërarchie tussen ons, niemand is eerste of tweede klerk in ons muziekbedrijfje, en toch was ik op dat moment niet vrij geweest om te handelen zoals ik dat wilde. Vroeger zou ik mijn collega daarvan de schuld hebben gegeven en zou ik me aan hem geërgerd hebben. Maar inmiddels wist ik beter: schuld afschuiven is vaak een manier om de eigen onvrijheid van handelen niet onder ogen te hoeven zien.

dinsdag 20 december 2016

Een haastig kerstfeest met Maigret

René Snoek heeft op zijn blog een serie geschreven over Troostlezen, ik kwam er toevallig op terecht toen ik de term, die ikzelf wilde introduceren, voor de zekerheid toch even googelde. In een stuk over Bob Evers schrijft hij: 'We komen hier bij een tweede sleutelbegrip van het Troostlezen: de eigen, besloten wereld. Troostboeken bevatten een afgesloten wereld, met eigen regels en wetten, die de onze misschien wel raakt, maar ook niet meer dan dat.'
Ik kende Snoek niet, maar hoefde slechts enkele alinea's van zijn blogs te lezen om te weten, dat we veel gemeen hebben. Mijn Troostlectuur heet, de trouwe lezer weet het, Maigret.
Ik was behoorlijk overspannen aan het raken. Mijn vriendin wreef me, niet voor het eerst, in dat ik alles altijd te goed wilde doen. Ik wilde altijd een tien halen, en moest mezelf de luxe gunnen om ook eens met een zesje tevreden te zijn. En waarom dook ik zo obsessief onder in de wereld van mijn vader, waarom had ik zo'n verbeten haast daarmee ? Hijzelf kon me toch niet meer bellen met de vraag 'zeg, dat boekje, is dat nou al eens af ?'...
Die avond stond ik voor de kast waarin al mijn deeltjes Simenon staan, en ik koos voor Un Noël de Maigret, Maigret viert kerstmis, in de vertaling van K.H. Romijn. Ik las daarin een passage die ik zo mooi vond, dat ik hem graag wil delen:

- Ik vraag me af of dat meisje wel gelukkig is, zuchtte mevrouw Maigret terwijl ze van tafel opstond om de koffie uit de keuken te halen.
Ze zag wel dat hij niet naar haar luisterde. Hij had zijn stoel achteruitgeschoven en stopte zijn pijp, terwijl hij naar de salamanderkachel keek die zacht snorde, met kleine, regelmatige vlammetjes die tegen de mica ruitjes speelden.
Ze voegde er, voor haar eigen voldoening, aan toe:
- Ik geloof dat dat ook niet kan, bij zo'n vrouw.
Hij glimlachte vaag tegen haar, zoals hij altijd deed als hij niet wist wat ze gezegd had, en verdiepte zich weer in het spel van de vlammetjes. Er waren minstens tien van dergelijke kachels in het huis, met hetzelfde gesnor, tien huiskamers waar dezelfde zondagsgeur hing, en het zou in het huis aan de overkant wel net zo zijn. In ieder appartement leefden mensen, die niet naar hun werk hoefden en het zich behaaglijk maakten, met wijn op tafel, gebak, de karaf met likeur die uit het dressoir zou komen, en door alle vensters viel hetzelfde harde, grauwe licht van een dag zonder zon naar binnen.


Als Simenon altijd op dit niveau geschreven zou hebben, zou hij werkelijk de grootheid zijn geweest waarvoor wij fans hem houden. Maar dat deed hij niet. Simenon was slordig - ook hij had haast, maar hij was tevreden met een zesje. Deze novelle, die zo ijzersterk begint, wordt - als zo vaak - ontsierd door een rommelige afwerking. Simenon wilde een plot die een reguliere Maigret zou hebben gedragen, proppen in het formaat van een lang verhaal, en dus wordt de trage tred van het begin al gauw een snelwandelpas; feiten worden op een rommelige hoop gegooid, en voor je het weet is het uit.
En toch, ondanks dat zesje en die haast, herlees ik Maigret, keer op keer, terwijl ik boeken die wel áf zijn, die helemaal zorgvuldig zijn gecomponeerd en vlekkeloos gestileerd zijn, niet kan herlezen, hoewel ze me toch bij eerste lezing intens plezier hebben gegeven. Simenon verveelt nooit, hij doet je naar meer verlangen, juist doordát zijn werk nooit helemaal bevredigt, is dat het ? Het zou een goed pleidooi zijn voor een wat lossere levenshouding: deze keer is het niet helemaal gelukt, tant pis, volgende keer beter !

vrijdag 16 december 2016

Eline Vere

Eline Vere is dood. Ik had het aan zien komen, natuurlijk, maar al die tijd toch gehoopt dat Couperus zijn hang naar dramatiek in zou tomen en het meisje tot de orde zou roepen. Psychotherapie, of een kliniek, een sanatorium desnoods, voor haar hoest... In elk geval: niet zo aan toegeven, Elly, je kunt het best, je bent nog geen vijfentwintig, dit gaat allemaal wel weer over, zo erg is het allemaal ook weer niet; en laat die morfinedruppeltjes nou maar staan!
U ziet, ik heb me ingeleefd. Dat was ook niet moeilijk, want het is een erg goed boek, veel beter dan ik me herinnerde. Toen mijn zuster vertelde, dat ze destijds schaterend had moeten lachen om het pathetische slot, dacht ik: dat zal wel meevallen. Wat wisten we in die tijd van de wereld? De psychologie van Eline was geloofwaardig getekend, in onze tijd zou een heel scala aan diagnoses ter beschikking zijn geweest. Bipolair, neurasthenisch, tikje borderline misschien? In elk geval, het 'neurotische' meisje Eline was modern genoeg, en geloofwaardig genoeg.
Maar toen dat slot kwam, begreep ik wat mijn zuster bedoelde. Couperus heeft reuze zijn best gedaan om zich te vereenzelvigen met zijn hoofdpersoon, en in haar getergde hoofd te kruipen, en dat is hem ten dele gelukt. Maar toch had ik het gevoel in een roman te zitten, in iets wat verzonnen was, bij haar laatste scènes, terwijl ik in de vele bladzijden die daaraan vooraf waren gegaan gewoon méé had geleefd, daar in het Den Haag van de late negentiende eeuw. Waarom moest ze dat portretje van Otto nou opeten, in haar doodsstrijd? Over the top, Couperus, over the top!
Wat me, naast de modern aandoende psychologische typeringen aan het boek is opgevallen is de, onverwachte, humor. Eline logeert in Brussel, bij haar oom, en verkeert in mondaine kringen. Acteurs, dichters en andere ondegelijke, soms zelfs louche figuren bevolken de salons, en Couperus stijgt tot grote hoogte in zijn satirische beschrijving van het milieu, dat zo contrasteert met die deftige Haagse kringen met hun protestants-christelijke fatsoenlijkheid. Voeg daaraan toe dat het boek minder losjes is geschreven dan de latere Haagse romans, dat de zinnen zorgvuldiger zijn geconstrueerd en minder impressionistisch zijn dan de taal die hij later zou gaan bezigen, en u begrijpt dat ik een mooie leeservaring heb gehad, en dat het interlibrum waarin ik thans terechtgekomen ben me zwaarder valt dan anders.
Eline is dood en mijn leven is er een stukje leger om geworden.

Een bijkomende gedachte: ik las het boek in een vroege druk. Die ouderwetse interpunctie, kunnen we daar niet weer naar terug ? Spatie voor het vraagteken, voor het uitroepteken en de puntkomma's en dubbele punten : het oogt zo rustig !

dinsdag 13 december 2016

Scènes de ma vie


'Lusteloos murmel ik de verhaaltjes over vroeger voor me heen, plichtmatig luistert mijn nageslacht naar de zinnetjes, zo vaak gehoord; naar de namen, zo goed gekend. Tonny en Lambert, Engelen en Den Bosch. Dood is het verleden, schimmen zijn het die ik oproep, een muffe geur stijgt op uit de "Brabantische Albumblätter", de eens zo kleurige bloemen zijn verdord. Henk Leyte, Gerarda Aben, Brugstraat 44: de betovering is verbroken, nostalgieën verliezen hun ziel en verworden tot de goede toon der van Spaendonck-kring, het romantisch vuur tot smeulende as.'
Zo begint een nooit afgemaakte tekst van mijn vader, met de titel: Scènes de ma vie. Er volgden twee andere versies zonder de negatieve aanhef. In de eerste, handgeschreven, stelt hij zich voor om in het erop volgende geschrift een soort 'Brabant-museum' op te richten. Uiteindelijk blijft er, keurig uitgewerkt op de toen gloednieuwe 'compjóeter', een zakelijk relaas over waarin hij zijn jeugdherinneringen veilig stelt voor het ooit falende geheugen.
Jeugdherinneringen die door het vele vertellen hun magie verliezen, ik begrijp dat heel goed. Mijn eigen jeugd in Geuzenveld-Slotermeer is ontdaan van alle tover op het moment dat ik begonnen ben, haar in liedjes om te zetten. Wel had ik mijn vader in zekere zin gerust kunnen stellen (als ik had geweten dat hij soms zo ontmoedigd kon zijn door de ontluistering van het sprookje) door hem te melden dat die verloren magie misschien niet terug te vinden is, maar wel gecompenseerd kan worden, als je de fictie toelaat in je jeugdherinneringen: toen ik mijn jeugd begon te gebruiken in verhalen kwam de werkelijkheid van toen met verdubbelde kracht boven, en kon ik korte tijd weer met kinderogen zien.
Inmiddels wordt het tijd dat ik ophoud, in zíjn verleden te graven; ik heb twee lange verhalen uitgetikt en daar een lang nawoord bij geschreven. Blijkbaar was dat nodig, het heeft me de weken na zijn dood enorm bezig gehouden. Wilde ik hem daarmee nog een beetje levend houden? Het zou kunnen. Maar fascinatie werd tot obsessie. Hoe meer snippers en kiekjes ik vond, hoe meer informatie er beschikbaar werd, des te meer groeide het onmogelijke verlangen om dat alles te verwerken en tot een objectief totaalbeeld te komen. Maar dat zou niet minder dan een biografie worden, en die biografie zou me opslokken, verzwelgen; ik heb ooit een gezonde afstand ten opzichte van mijn vader ingenomen, een afstand waarop ikzelf kon gedijen zonder te veel met hem verstrengeld te raken; het wordt tijd dat ik me weer op die 'volwassen' positie terugtrek.
Gelukkig schiet de techniek me hierin te hulp. Door te falen! Mijn sessies achter de pc zijn op dit moment gevuld met het oplossen van technische problemen - zo krijg ik de paginanummering maar niet goed ingesteld, in het aangeleverde sjabloon van de doe-het-zelf-uitgever. Dat houdt je ook tot gekmakens toe bezig, maar het is een obsessie die niet bepaald diep ingrijpt in de ziel.
Over het resultaat van de inspanningen van deze donkere tijd meld ik u binnenkort meer. Het boekje gaat De ketter & De zilveren tenor heten. Ondertitel: Twee Brabantse vertellingen. Het ISBN-nummer heb ik al aangevraagd en de foto voor het omslag heb ik ook al, die ziet u hierboven.

vrijdag 9 december 2016

Baantjes trekken

Soms is het goed als de buitenwereld iets van je wil, schreef mijn vriendin.
Ik wist dat ze gelijk had. Maar de buitenwereld wilde wel veel, en dat uitgerekend in de tijd van het jaar - de donkere periode voor kerstmis - dat ik de buitenwereld het liefst maar zijn eigen gang laat gaan, en me zo veel mogelijk in mijn schelp terugtrek, met zijn wanden van romanpapier.
Het was na het eten en lamplicht maakte de stilte nog nadrukkelijker. De wereld achter de gordijnen, overdag nog zo lawaaierig en druk, leek verdwenen. Ik had de illusie dat er niemand meer was, daar, en dat ik er helemaal niets te zoeken had. Toch moest ik eruit. Repetitie. Ik zuchtte ostentatief terwijl ik mijn schoenen dicht veterde en beklaagde mijn lot, dat me dwingt 's avonds te moeten werken, terwijl de vorderende jaren een ochtendmens van me hebben gemaakt. In de auto rookte ik een pijp en overzag de komende tijd, overwoog hoeveel dagen het nog was tot kerstmis, tot de schelp zich zou sluiten.
De eerste zanger arriveerde vlak na mij bij de repetitieruimte. Rechtstreeks uit Den Haag, niet gegeten nog, broodje bij zich. Die zat nog helemaal in de 'flow', die hoefde niet opnieuw te wennen aan de buitenwereld. We maakten kennis, ik ontdeed de piano van zijn hoes, zette me erachter, sloeg de partituur open, en daar ging het. Het moment van bezwaard wachten aan de rand van het zwembad was voorbij, ik trok al gauw lekker mijn baantjes in het warme water.


De volgende morgen zit ik in ochtendjas achter mijn computer. De dag is nog maar net begonnen. Een schijnwerper licht de graafwerkzaamheden bij aan de overkant, waar een terrein bouwrijp wordt gemaakt. Er wordt modder opgehapt en heen en weer geschoven. Koffie verjaagt de rondspokende resten van mijn dromen. Ik kijk op facebook en zie dat er twee reacties zijn op mijn reactie. Een vrij onschuldige zin was dat geweest, beetje filosofisch, misschien iets te vet geformuleerd, met een paar archaïsmen, zoals ik dat graag doe, als ik niet op mijn woorden hoef te letten. Iemand uit New York zegt dat ik full of it ben. Shit, vermoed ik dat hij bedoelt. En een Vlaamse vriend zet daar een dermate intellectuele abstrahering tegenover, dat ik drie keer moet lezen wat hij schrijft, eer ik er de essentie van begrijp. De New Yorker moet maar eens naar bed, meent mijn vriend, op wiens pagina ik te gast ben; het is laat daar aan de overkant van de oceaan, en misschien heeft hij er een paar te veel op. In de reactie van mijn Vlaamse vriend duiken 'paradox' en 'postmodernisme' op. Ik schakel van scherm en probeer me te bepalen tot het leven hier en nu. De buitenwereld wil veel, inderdaad, maar wat ze wil is lang niet altijd duidelijk.

dinsdag 6 december 2016

MISSEN


De map en de schoenendoos die Sonja tevoorschijn haalde bevatten een aantal verrassingen. Zoveel in feite, dat ik verzuchtte: 'Jezus, ik moet helemaal opnieuw beginnen.'
Want ik had het boekje van en over mijn vader eigenlijk al klaar. Zijn verhaal De ketter, met een uitgebreid nawoord. Het andere verhaal dat ik had willen uitgeven, De zilveren tenor, was dermate onvolledig, dat ik het helaas moest laten voor wat het was: een fragmentarisch restant van een schrijfambitie van lang geleden. Maar een van de eerste dingen die ik uit de map trok, was een keurige, met een paperclip bijeengehouden doorslag van een typoscript. De zilveren tenor! En er was meer: een volledig griezelverhaal, onder het pseudoniem Jan Sipendink geschreven: dát (en niet De zilveren tenor, zoals ik had verondersteld) moest het verhaal zijn, waarmee hij ooit een schrijfwedstrijd had gewonnen. En in een stapeltje papieren met de kop 'Nostalgische Herinneringen' werd, dat zag ik al meteen, mijn scrupuleuze reconstructie van het verleden resoluut gelogenstraft, op een paar punten.
Ik was er even stil van en kon de conversatie niet goed meer volgen.
Buiten staken de bomen scherp af tegen de vrieslucht, waarin een maansikkel en een enkele ster al waren verschenen. Een pentekening in Oost-Indische inkt. Het begon nu snel donker te worden, er werd een kaars aangestoken, en de gordijnen gingen dicht. Ik probeerde de schoenendoos naast me te negeren en met mijn hele aandacht aan het gesprek mee te doen. Ach, een beetje meer werk, een later moment van publicatie, wat gaf dat nou? Naïef om te denken dat je iemands leven in een vloek en een zucht kon samenvatten. De werkelijkheid was oneindig veel ingewikkelder. Ook als ik deze nieuwe feiten had verwerkt zou mijn poging toch niet meer dan een persoonlijke interpretatie zijn, een schets, met míjn signatuur, niet een replica van mijn vader.
Onder het praten werd ik steeds nerveuzer, merkte ik. Ik sloeg de soep af en was blij dat ik weg kon uit dat huis waarin mijn vader tot voor kort die lege stoel bezet had.
In de auto maakte ik een tastende analyse van mijn stemming. Ik ging altijd 'opgeladen' naar mijn vader toe. Gewapend, kun je ook zeggen. En ook toen ik geen strijd meer met hem leverde, en niet zo mijn best meer wilde doen om hem van mijn gelijk of van mijn betekenis als mens en artiest te overtuigen, bleef dat: die houding van uiterste concentratie, van je schrap zetten. Ik wilde hem vermaken, een goed gesprek met hem hebben, me van mijn beste kant laten zien, het beste uit hém halen. Nu was ik, gewoontegetrouw, met diezelfde energie naar Mierlo gegaan, en die energie kon ik niet meer kwijt. Zij werd, ongebruikt, omgezet in een nerveuze spanning, in een opgefokt gevoel.
Zo improviseerde ik, terwijl we de weg naar Amsterdam opzochten.
Maar mijn vriendin hoorde me rustig aan en zei: 'Heet dat niet gewoon missen?'

vrijdag 2 december 2016

Over de onwenselijkheid van het dromen

We zaten tamelijk vroeg al in de auto, op weg naar Zaandam. Ik vertelde dat ik te lang had geslapen omdat de bouwwerkzaamheden aan de overkant om onduidelijke redenen waren gestaakt. Mijn wekker, het dreunend aanslaan van een zware dieselmotor, was niet afgegaan, en de beklemmende dromen van een te lange slaap hadden vrij spel gehad. Dit keer had ik een kudde koeien naar New York moeten begeleiden, in een vrachtvliegtuig, samen met mijn vriend Karl. Een onmogelijke taak, waar ik erg tegenop zag. Ik had besloten apart te reizen, niet met mijn vriend samen dus, maar kon de weg naar het vliegveld niet vinden door het bos waarin ik koortsachtig met mijn opeens weer vierjarige zoontje liep. En eenmaal daar aangekomen wist ik niet hoe ik de borden moest lezen. Enfin, u begrijpt het: dat soort dromen.
Maar Marcus, met wie ik naar Zaandam op weg was, begreep het niet. Hij had een ander probleem met dromen, zei hij - ze waren vaak zo mooi en idyllisch dat het gewone leven daarna bitter tegenviel. Ook hij werd dus vaak triest wakker uit zijn dromen, maar om een tegenovergestelde reden. De punchline mag u zelf invullen.

Omdat dit geen echt stukje is, maak ik van de gelegenheid gebruik om u nog eens te wijzen op een cd die ik onlangs heb uitgebracht. Ook over dromen, de nooit verwezenlijkte dromen van de kindergeest. Bij mij te bestellen - een prachtig cadeau voor de feestdagen!

dinsdag 29 november 2016

Van Engelen naar Zaandam


Vroeger was het een taartpuntvormig stuk gras langs de straat, geteisterd door molshopen. Nu was de tuin van mijn opa een weelderige hof met wuivend bamboe en Boeddhabeelden. Door een opening in het hek probeerde ik er naar binnen te kijken. Er was wel meer veranderd in Engelen. De oude dorpshuizen waren door architecten aangepakt en waar vroeger dorpelingen in donkere huiskamers hadden gewoond hadden welgestelde mensen uit de naburige stad hun lichte en smaakvol ingerichte living.
Maar het meest was er natuurlijk veranderd tussen Engelen en mij, nu mijn vader dood was. Eigenlijk had ik er niets meer te zoeken, behalve de nog zichtbare sporen van onze familiegeschiedenis.
Net als twee jaar geleden verzorgde ik er met mijn kerkkoor de mis, een uitwisseling tussen twee koren. In de Sint-Lambertuskerk, waar ik mijn oma nog begraven had. Ik was in het donker vertrokken en het was amper licht toen ik met koffie en worstenbroodjes door de koster werd verwelkomd.
Mijn vader was er de vorige keer bij geweest. Hij had zich verheugd op een vervolg; hij was in Engelen opgegroeid en kwam er nog regelmatig, overwoog na een paar borrels vaak om er weer te gaan wonen, toen hij nog in staat was om dingen te overwegen. Toen hij al erg ziek was en de datum voor de tweede Engelse excursie bekend werd, had ik nog gedacht dat hij er misschien toch bij kon zijn, desnoods in rolstoel. Maar zo liep het niet.
In de kerk, achter mijn piano, waar ik de vorige keer nog zijn ogen in mijn rug had geweten, moest ik niet zozeer mijn verstand op nul zetten, als wel mijn gevoel. Ik was aan het werk, punt. In november 2016, een vaderloos tijdperk.
Maar na afloop van de dienst was ik toch blij dat mijn vader ter sprake kwam. Ik ontmoette een achternicht van hem. 'Is u soms familie van...?' Jawel, dat was ik. Ze wist niet van zijn dood. Ze vertelde dat ze samen met hem Ovidius had gelezen, de Metamorfosen, op een leesclubje waarvan hij lid was geworden toen hij in Grave was gaan wonen, na de dood van mijn moeder. Ik hoorde hoe mooi hij de verzen had voorgedragen, met zijn sonore stem. Ik hoorde het graag en rekte het gesprek, tegen mijn gewoonte in.
Ik stak een kaarsje aan in het bescheiden Mariakapelletje en verliet de kerk. Wandelde nog even door het dorp, reed weg van de Diezekant. Ik sloeg Amsterdam over en overbrugde een flinke afstand en een flink cultuurverschil door rechtstreeks van Engelen naar Zaandam te rijden. Daar paste ik een paar uur op mijn kleindochter. Terwijl ik haar een smoothie van fruit en spinazie naar binnen lepelde had ik sterk het gevoel dat ik het verleden en de toekomst overbrugde; dat ik die brug was.

vrijdag 25 november 2016

KRAANVOGELS

Bij Zen waren er twee nieuwkomers. Maar de aandacht voor hun komst werd verstoord door een ander ongewoon voorval: er werd door een monteur aan de verwarming gewerkt en we moesten naar een andere ruimte; of toch niet, was de man inderdaad bijna klaar met zijn werk? In de commotie die ontstond schoot me een passage te binnen uit Afterzen van Janwillem van de Wetering. De auteur beschrijft hoe een groep zenmeesters uit de provincie op weg is naar een congres, en in de grote stationshal van Tokio in blinde paniek raakt. Waar was hun glimlachende onthechtheid gebleven, hun stressbestendigheid, hun sangfroid? Vergeten in de chaos van ongewone omstandigheden. Ook zenmeesters zijn maar mensen, wil Van de Wetering zeggen.
Toen de wanorde was verwaaid en de orde was hersteld bekeek ik de nieuwkomers eens goed. Ze hadden naast me plaats genomen op hun matjes. Twee heel oude mensen, vooral zij broodmager. Benige vogelkopjes. Hij had zijn eigen meditatiebankje meegenomen, waaronder hij zijn benen onverwacht soepel liet verdwijnen, en zij zette zich in geoefende halve Lotus op een fraai geborduurd kussentje, opgesierd met Japanse symbolen in zwart-wit. Een diepe stilte was voelbaar naast me, tijdens de drie kwartier die volgden.
Bij de loopmeditatie zag ik haar op blote voeten oneindig traag voortgaan, iedere teen werd bewust neergezet. Wat leken wij lomp en haastig vergeleken bij deze twee schrale kraanvogels!
Na afloop ving ik een gesprek op tussen de lerares en de nieuwkomers. 'Het gaat er hier misschien wat anders aan toe dan jullie gewend zijn. Wij doen het hier een beetje informeel.'
De kraanvogels antwoordden met zachte stem en een verlegen lachje dat hun dat niets uitmaakte. En ja, ze kwamen volgende week graag weer, zeiden ze, nadat ze een snelle blik met elkaar hadden gewisseld waaruit voor de omstanders niets op te maken was geweest.

dinsdag 22 november 2016

Lambert Simon en Lambert Simon


Hoe complex en onvoorspelbaar de werkelijkheid is werd weer eens geïllustreerd door het plotselinge einde van mijn kleine historische onderzoek, vanmorgen.
Twee stormachtige dagen was ik in mijn huis opgesloten geweest en had ik geconcentreerd gewerkt aan een boekje van en over mijn vader. Ik was aanbeland bij de tijd waarin hij de schuilkerk Ons' Lieve Heer op Solder bezocht. De priester aldaar, Lambert Simon, kwam bij ons thuis in Geuzenveld over de vloer: hij had pianoles van mijn vader, dronk daarna een glaasje sherry, en bleef soms eten. Het was dezelfde Lambert S. die in het werk van Reve figureert als zijn doopvader.
Ik doorzocht het internet voor meer informatie maar kwam steeds maar terecht op archieven uit de wereld van de beeldende kunst. Lambert Simon was een bekend katholiek kunstenaar, leraar aan de academie, met prijzen bekroond. Dat strookte niet met Reve's beschrijving in Moeder en Zoon, waarin hij de priester een verdienstelijk amateurschilder noemt, die nochtans te down to earth was om zich 'kunstenaar' te noemen. Ging het wel om dezelfde persoon? Lambert Simon de kunstenaar was geboren in Den Helder, Reve spreekt van 'ergens bij Alkmaar'. Dat klopte wel en niet, maar tenslotte maakte Reve literatuur, met de werkelijkheid hoefde hij het niet te nauw te nemen. Verder en verder zocht ik, met andere zoektermen, maar steeds stuitte ik op de kunstenaar, en van enig priesterschap geen woord; wél werd gezegd, dat hij autodidact was, en zijn opdrachten aanvankelijk vooral uit kringen van de katholieke autoriteiten binnenhaalde. Hadden de kunstsites soms liever zijn religieuze achtergrond verzwegen, als niet ter zake doende? Dat trof me als nogal vreemd, voor iemand die zo'n cruciale rol had gespeeld in het culturele leven van het Amsterdam van de jaren zestig.
Maar... Amsterdam? De bronnen gaven Den Helder, Utrecht en Parijs als standplaats. Nu ja, hij kon natuurlijk iedere eerste zondag van de maand per trein naar de hoofdstad zijn gespoord. En die roem, die niet strookte met wat Reve schreef over zijn amateurstatus? Hij kon pas ná de tijd waarin Reve met hem aan zijn bekering en aanstaande doop werkte professioneel artiest zijn geworden. Dat kón allemaal, en er leek geen andere oplossing te zijn behalve aan te nemen, dat er nóg een Lambert Simon bestond, ook katholiek kunstenaar uit de kop van Noord-Holland, maar in dit parallelle universum wél tot priester gewijd, - maar lekker zat het me niet.
Vanmorgen besloot ik nog één poging te wagen. Ik veranderde mijn zoektermen iets, 'Lambert Simon priester kunstenaar', en drukte op enter.
En daar kwam ik op Marktplaats. Een aquarel was te koop. En dit stond erbij: "Lambert Simon, geboren in Alkmaar 1905, is de neef van de bekende kunstenaar Lambert Simon."
Om alle twijfel weg te nemen was eraan toegevoegd: "Deze neef Lambert Simon is priester geworden en die in zijn vrije tijd graag en veel aquarellen maakte. Hij was peetvader van Gerard van 't Reve. In de jaren zestig preekte Simon vaak in de schuilkerk Ons’ Lieve Heer op Solder, in Amsterdam, waar Reve graag kwam luisteren naar zijn vriend Lambert Simon."

Zo had ik dus bijna een historische fout gemaakt; want met eveneens schilderende neven van dezelfde naam had ik geen rekening durven houden. Maar de werkelijkheid had schijt aan zulke scrupules en strooide met doublures alsof het niks was.


[Naschrift: Google was bij deze herkansing veel guller: ik vond ook een klein 'in memoriam' in de VK: Lambert S. stierf op maandag 21 juli 1997 op 91-jarige leeftijd, net zo oud als mijn vader is geworden. Reactie van de toen 73-jarige Reve: 'Het maakt me droevig. Maar hij was oud. En ieder mens sterft een keer.']


[Naschrift 2: op 23 mei 2017 ontving ik een brief van Tom van Ewijk. Met daarbij de foto die hierboven staat.
Ik laat de brief hieronder, met toestemming van de auteur, in zijn geheel volgen.]


Beste Jan Paul van Spaendonck,

Van die 'Rookzanger' begrijp ik niet veel, maar van Lambert Simon heel wat.
Bij toeval, zoals dat heet, stuitte ik op je internetverhaal over hem. Best
mogelijk dat we, zonder elkaar te hebben gekend, naar zijn preken hebben
geluisterd in het voormalige schuilkerkje 'Ons' Lieve Heer op Solder' in
Museum Amstelkring. Dat was op elke eerste zondag van de maand. In zijn
preken liet hij niet veel overeind van het Vaticaan en van sommig zogeheten
geloofszekerheden of dogma's. Alle Amsterdamse van huisuit katholieke
kunstenaars en ook van daarbuiten kerkten bij hem. Ze voelden zich allemaal
bij hem thuis. Kunstschilders, beeldhouwers, schrijvers, dichters,
toneelspelers, architecten, nou ja, iedereen die iets met een of andere
kunst te maken had, maakte deel uit van het Soldergezelschap. Hetero's of
homo's, ze waren allemaal van harte welkom en of ze nu wel of niet in staat
van doodzonde verkeerden, van Lambert mochten ze zonder onderscheid des
persoons en met een gerust geweten te communie gaan. Zeker voor die jaren
'50-'60 was hij een voorbeeld van ruimdenkendheid en had hij lak aan
kerkelijke betutteling en bemoeizucht. Bovendien was hij geknipt als pastor
van de katholieke kunstenaarskring Amsterdam, ook mede door het feit dat hij
zelf een verdienstelijk tekenaar en schilder was, vooral op het gebied van
aquarelleren, tempera en plakkaatverf. Zijn belangstelling was breed, hij
hield veel van klassieke muziek en was een geboren filosoof.
Ik heb Lambert leren kennen als jong 18-jarig dichtertje in 1952, hetzelfde
jaar dat hij door de bisschop van Haarlem werd aangewezen als pastor van
onze op te richten subparochie. Dat was dus niet in de jaren '60. Lambert
vertelde mij later dat hij als kapelaan (onder meer in Rotterdam en
Bergen-NH) zich het liefst bewoog in de kring van kunstzinnige en
intellectuele parochianen en het eigenlijk moeilijk kon vinden met de
'gewone' gelovigen. Hij kon slecht tegen hun dagelijkse problemen en wist er
meestal geen antwoord op. Mogelijk heeft hem dit parten gespeeld doordat
hij als enig kind met alle zorg en in welstand is opgevoed. Als 12-jarige
verloor hij zijn vader. Een zwierige artistieke figuur die dol was op zijn
zoon, zoals de zoon dol was op zijn vader. Hij stierf aan longemfyseem,
opgedaan door het fijnstof dat hij inademde als steenhouwer. Lambert heeft
deze vader eigenlijk zijn leven lang gemist. Na diens dood ging hij naar het
kleinseminarie in Hageveld en begon daar een leven dat hem zoveel mogelijk
buitensloot van de boze wereld. Later als priester was hij in zekere zin een
eenling. De bisschop van Haarlem wist niet wat hij met hem aan moest. Toen
de Amsterdamse clerus zich zorgen maakte over de stedelijke katholieke
kunstenaars die uit de geloofsboot dreigden te vallen, kwam Lambert opeens
en tot opluchting van de opperherder als geroepen. Hij kreeg de opdracht een
subparochie voor kunstenaars in het leven te roepen. En er kon voor zulke
figuren geen betere parochiekerk worden aangewezen dan Ons' Lieve Heer op
Solder, waar ooit Vondel zijn vaste plaats had tijdens het bijwonen van de
mis. Behalve pastor was Lambert ook rector van de 'Dochters van Maria en
Jozef' in hun klooster aan de Rustenburgerstraat. Daar had hij zijn eigen
riante appartement en werd er door de zusters liefderijk verzorgd, om niet
te zeggen verwend. Zijn subparochie werd in heel kunstzinnig Amsterdam
bekend en bezocht, vaak ook door nietgelovige, maar religieus bevlogen
kunstenaars en kunstenaressen. En zo ontwikkelde Lambert zich als voorloper
van de onvermijdelijke ontwikkelingen binnen de katholieke kerkgemeenschap
van die dagen.
Ik leerde Lambert dus kennen in 1952 en vanaf 1955 dateerde onze vriendschap
tot zijn dood in 1997. En zo zijn wij inderdaad 42 jaar nauw met elkaar
bevriend geweest en dat ondanks een leeftijdsverschil van 21 jaar. We hebben
samen verre en korte reizen gemaakt en hij heeft mijn huwelijk ingezegend.
We hebben samen heel wat afgefilosofeerd, naar muziek geluisterd (vooral
Bruckner en Mahler), concerten en tentoonstellingen bezocht en zowel bij
hem als bij ons thuis verrukkelijk gedineerd. Onder zijn parochianen waren
in die tijd veel bekende namen, zoals de acteurs Paul Huf en Henk Schaer,
edelsmid Nico Witteman, beeldhouwers Nic Jonk en Marius van Beek, dichter
Nico Verhoeven, schrijvers Jan Willem Hofstra en Gerard Reve, om maar enkele
namen te noemen die me nog te binnen schieten. Ook zijn gelijknamige neef de
kunstschilder liet zich elke eerste zondag van de maand op Solder zien. En
in die intieme sfeer vierden we ook de nachtmis en de Paaswake met veel
kaarslicht. Voor de koorzang zorgde meestal mijn vriend Carel van de Camp.
Daarna koffie in het ontvangstzaaltje beneden en op Kerstmis en Pasen met
extra veel bezoekers koffie bij de zusters in de Warmoesstraat. Lambert
kende iedereen en kwam vaak bij zijn parochianen op bezoek, om zo het
contact met hen te bewaren, en dat deed hij bepaald niet tegen zijn zin. En
om dat contact te verstevigen, ook tussen de kunstenaars onderling, richtte
hij de 'Muzenzolder' op. Deze uitgestrekte zolderverdieping bevond zich vlak
onder het dak van de school van de zusters aan de Rustenburgerstraat en was
bereikbaar via een hoge zoldertrap. Het was een waar ontmoetingscentrum met
een bar voor een biertje of een wijntje en er werden geregeld lezingen en
voordrachten georganiseerd, gehouden door leden van de kring en ook door
gastsprekers. Dat de onderwerpen altijd de kunst in zijn vele facetten
betrof, laat zich raden. Ik noemde zojuist de naam van Gerard Reve. Diens
bekeringsgeschiedenis heb ik van dichtbij kunnen volgen, maar dan wel
verteld uit de mond van Lambert, want met Reve zelf heb ik nooit contact
gehad. Wel zag ik hem geregeld in Ons' Lieve Heer op Solder tijdens de
kunstenaarsmis. Ik heb met mijn vrouw zelfs een keer naast hem gezeten. Mijn
vrouw vond dat hij ranzig rook en dat moest mijn neus beamen. Voor Lambert
was Reve boeiend, maar ook weleens vermoeiend, gehoord diens nogal extreme
opvattingen. Niettemin konden ze het prima met elkaar vinden. Wel heeft
Lambert tegen het eind van zijn leven in een gesprek met mij getwijfeld aan
Reves oprechtheid, wat toch niet wegneemt dat de volksschrijver vaak
opvallend rake inzichten had met betrekking tot het geloof en de poppenkast
eromheen.
Lambert was 56 toen hij een vriendin kreeg die hij al langer kende en ook
tot de kring behoorde. Zij was weduwe, een stuk jonger en een zeer
getalenteerde en kunstzinnige vrouw. Haar overleden echtgenoot had hij ook
goed gekend. Overigens woonden zij niet bij elkaar, maar wel vlak bij elkaar
in de buurt. Voor zijn parochianen was het vrijwel geen punt, het werd
zonder meer geaccepteerd en mijn vrouw en ik heetten haar hartelijk welkom
en voortaan maakte zij deel uit van onze vriendschap. Vanuit Haarlem
klonken hardop geen bezwaren en Lambert deed gewoon zijn pastorale werk. Er
volgden nog jaren dat we veel met elkaar ondernamen, ook en zelfs nog meer
toen Lambert vanwege zijn leeftijd afscheid nam van zijn pastoraat en werd
opgevolgd door vriend en priester Tamis Wever. Hij verhuisde van de
Rustenburgerstraat naar de zusters van de Pijnackerstraat, om tenslotte een
vaste plek te vinden in een verzorgingsflat in Amstelveen. Daar bezocht ik
hem vaak en we vierden er met een groot gezelschap van de oude kring zijn
80ste verjaardag. Maar tegen zijn 89ste begon hij enigszins te dementeren.
Geen begin van Alzheimer, maar een zogeheten vasculaire dementie.
Aanvankelijk viel er wel met hem te praten, maar hij kon zich ook dwars
opstellen als een stampvoetend kind dat zijn zin niet krijgt. En juist in
die periode kreeg zijn vriendin lympheklierkanker en moest in de Antonie
van Leeuwenhoekkliniek worden opgenomen. Dat nam hij haar notabene kwalijk,
want ze moest er voor hem zijn. Een feit is dat ze hem uitstekend
verzorgde, zijn was deed en hem dikwijls bij haar thuis had. Omdat zij hem
voorlopig niet met zorg en aandacht kon omringen, reageerde zij op een
advertentie van vrouwen die zich aanboden als oppas en verzorgster van
eenzame bejaarden. Zij kon toen niet weten wat ze aanhaalde. Lambert werd
door een paar van die vrouwen die elkaar aflosten, liefdevol ingepakt om hem
financieel uit te kleden. Zijn vriendin, terug uit de kliniek, had dat al
gauw in de gaten, maar te laat. Lambert had nauwelijks meer aandacht voor
haar, zozeer was hij al ingepakt en beinvloed door die vrouwen, van wie er
al eentje reed in een haar door Lambert 'geschonken' auto. En aangezien ze
steeds meer doorkregen dat hij bepaald niet onbemiddeld was, werd hij goed
bewaakt. Bezoek werd zo vaak als maar kon geweigerd, want Lambert was
grieperig of had slecht geslapen en kon beter met rust worden gelaten,
enfin, er was altijd wel wat met hem. En intussen wisten ze hem met lieve
woordjes, waar hij al dementerend heel gevoelig voor was geworden, te
tillen. De laatste keer dat ik hem nog in het begin van deze periode met
Tamis Wever heb bezocht, was hij al moeilijk te bereiken. We probeerden hem
nog te overtuigen dat hij stomweg belazerd werd, terwijl zo'n oppaswijf in
het aangrenzende keukentje meeluisterde. Maar hij was helaas niet meer voor
rede vatbaar en sindsdien kreeg ik van zijn verzorgsters geen kans meer om
hem te bezoeken. Deze situatie heeft ruim een jaar geduurd en uiteindelijk
is Lambert eenzaam gestorven in St Jacob te Amsterdam. Op de dag dat hij
stierf lag ik met een longkwaal in het ziekenhuis van Meppel, waar ik toen
in de buurt woonde. Of zijn nabestaanden - de kinderen van neef Lambert
(overleden in 1987) - nog hebben geprofiteerd van zijn nalatenschap, weet ik
niet. Wel schijnt Lamberts executair-testamentair, een mij onbekend
juridisch heerschap dat soms ook de Solder bezocht, het nodige in zijn
voordeel te hebben geregeld, naar ik later vernam. In het overlijdensbericht
in De Volkskrant was Lambert ''de oprichter van de kunstenaarsparochie Ons
liev' Heer op Solder in de Amsterdamse wijk de Pijp''. Wel erg knullig
vermeld voor een in Amsterdam veelgelezen krant.
Een triest einde van een succesvol leven. Het zit me tot op de dag van
vandaag dwars. Lamberts naaste vrienden stonden in zijn laatste levensdagen
machteloos. Ik ben nu 83 en ik mis hem nog steeds. In gedachten ben ik vaak
in gesprek met hem. De beste vriend die ik heb gehad.

Met vriendelijke groeten,

Tom van Ewijk

zaterdag 19 november 2016

Mijn vaders boeken en ik, en het toeval...

Een paar boeken in mijn vaders bibliotheek zijn me dierbaar. Ik heb er vroeger eindeloos in zitten lezen of, nog vroeger, er de plaatjes steeds maar weer van bekeken. Van goden en helden was zo'n boek. Het was nog van zíjn vader geweest. De laatste keer dat ik het zag lag het bijna helemaal uit elkaar, maar de plaatjes kan ik dromen - vooral die van de Germaanse goden, het tweede deel over de Grieks-Romeinse mythologie sprak nooit zo tot mijn verbeelding.
Levenswijsheid met een glimlach van Lin Yutang (eigenlijk The Importance of Living) was een boek dat op mijn vaders nachtkastje lag. Toen ik ooit in het ouderlijk huis logeerde om op de hond te passen sloeg ik het weer eens open. Ditmaal was ik er iets minder weg van - een beetje melig was het wel, ofschoon de lofzang op het roken me nog steeds uit het hart gegrepen was.


En dan natuurlijk, meer dan alle andere boeken, een geval apart eigenlijk, die liederenbundel van Schubert, geïllustreerd door Anton Pieck en in linnen gebonden door mijn vriend Gaston. Met die zielige Leiermann, die op het ijs staat te draaien aan zijn buikorgeltje, terwijl mondaine vrouwen met luxe moffen van hermelijn om hem heen zwieren: mijn vader kon mijn zusje tot tranen brengen door verder te fantaseren over zijn droevig lot. Om dat boek gaan we nog vechten, en als we ooit gebrouilleerd raken, mijn broers, zus en ik, dan is het niet om geld, maar om Anton Pieck, - die ons verder trouwens koud laat, want wij hebben smaak, lezer!
Maar ter zake. Waarom deze inleiding? Ik vertelde twee weken geleden hoe ik, het hoofd vol van gedachten aan mijn pas gestorven vader, langs een boekwinkel liep en daar in de bakken buiten De yogi-wetenschap der ademhaling aantrof. Hoe bizar toevallig dat was. Wel, vandaag heb ik een vervolg te melden.
Want een ander nachtkastjesboek van pa was Vollmond und Zikadenklänge, een fijn boekje met haiku en Japanse houtsneden. Als dichterlijke puber putte ik er heel wat maanlicht uit.
Vandaag was ik in Zaandam om bij mijn zoon iets op te nemen voor onze aanstaande kerst-cd. Het lied van Tosti dat we ook op mijn vaders begrafenis hebben uitgevoerd. Er is vlak bij zijn huis een goed gesorteerde en gezellige kringloopwinkel. Daar wilde ik eerst even langsgaan om een paar fotolijstjes te kopen, een voor mijn vaders bidprentje, en een voor een portret van de hele familie, genomen op zijn negentigste verjaardag. Ik slaagde al snel en liep uit gewoonte nog even langs de boekenkasten. Buiten de kast, los op de plank dus, lag, u raadt het al, Vollmond und Zikadenklänge. Het lag er op me te wachten, leek het.
Op straat ratelde een hagelbui op me neer die me in een mum van tijd doornat maakte. Waarlijk, de pastoor had toch gelijk: God bestaat, en Hij heet Toeval.

vrijdag 18 november 2016

Een vreemd café op Schiphol

Ik had mijn dag verkeerd ingedeeld en was veel te vroeg op Schiphol. Ik houd wel van die kosmopolitische sfeer van zo'n bar met ongemakkelijke krukken en te dure koffie, die onder schel licht uitzicht geeft op de aankomende reizigers. Maar nu ik er een uur of twee zou moeten doorbrengen zocht ik iets comfortabelers, een plek ver van het gewoel waar ik wat kon schrijven. Vlakbij een ingang van de aankomsthal viel mijn oog op Café Rembrandt. Binnen zag het eruit als een kroeg in het hartje van de stad, zo'n donkere, overvol gedecoreerde namaakhuiskamer, en het was er een dienovereenkomstige teringherrie, een mengsel van opgewonden geroep en de uithalen van André Hazes en zijn navolgers; maar onder de luifel buiten was een rustig zitje van rieten stoelen. Nadat ik er een tijdje in mijn notitieboekje had zitten krabbelen besloot ik even de regen in te gaan om te roken. Ik vroeg de ober om mijn glas niet weg te halen, ik was zo weer terug.
'Meneer kunt ook binnen roken,' zei hij, 'we hebben een verwarmde rookserre.'
Zo kwam ik even later op de vreemdste plek waar ik in tijden ben geweest. Tegen de gevel was een soort partytent aangeplakt. We waren hier wel degelijk op een internationale luchthaven, maar reizigers zag je niet. Wel jeugdig, niet al te hoog opgeleid uitgaanspubliek, met basballpetjes en bontkragen, dat dienbladen vol glazen wegwerkte in een tempo dat meer bij de zaterdagavond hoorde dan bij een doordeweekse dag. Een stomdronken man botste tegen een tafeltje aan, dronk in één teug het glas leeg van de verbouwereerde jongen die daar zat, en waggelde lallend weg. Was dit de vermaakslustige jeugd van de plaatsen rondom Schiphol, die liever hier afsprak dan in hun eigen dorp? Daar leek het wel op. En ik gaf ze geen ongelijk. Door de plastic vensters van de serre had je uitzicht op aan en uit flitsende lichtreclames en digitale klokken, bussen en taxi's reden af en aan, mensen sleepten met vliegtuigkoffers op weg naar verre oorden, de draaideuren van de terminal die uitgaven op de stromende regen wervelden onrustig rond. Geen moment verveling, geen smartphone nodig. Je zat hier in een bruin café midden in de rumoerige grote wereld. Veilig in het oog van de storm.

dinsdag 15 november 2016

The Analogues in Carré


Nog net geen koorts, één streepje te kort op de thermometer. En vorig jaar had ik het optreden in Carré van The Analogues ook al afgezegd wegens een griepje. Dus, regen en ongesteldheid of niet, ik moest me bij elkaar pakken en mijn lokkende bed negeren. De muziek zou me trouwens goed doen, en het weerzien met mijn vrienden, hield mijn dochter me voor, en ze had natuurlijk gelijk. Zo verliet een knorrig en huiverend man zijn warme huis om door de kille motregen op weg te gaan naar de stad, op weg naar een rendez-vous met de muziek van zijn jeugd.

Twee jaar geleden was ik bij de doop van The Analogues, in People's Place aan de Stadhouderskade. Het was een openbaring: dat zoiets zomaar kon, die nooit live uitgevoerde Beatleliedjes van hun latere periode exact zo spelen als op de plaat, was een wonder. Ik was razend enthousiast. Inmiddels zijn The Analogues, het peperdure hobbyproject van drummer en ex-Hilfiger-topman Fred Gehring, hard op weg een instituut te worden. Concerten in Londen en breed uitgemeten stukken in de pers bevestigen hun unieke status. De overal op de wereld bij elkaar gescharrelde vintage instrumenten en authentieke apparatuur waarop en waarmee ze hun reconstructies uitvoeren spreken tot de verbeelding, evenals de van show gespeende ernst waarmee dat gebeurt. Hier geen coverband in glamourpakjes die John, George, Paul en Ringo nadoen, maar ernstige heren, sommigen ervan boven de zestig, die met liefdevolle nauwgezetheid het legendarische vinyl van toen tot leven brengen.

Het gevaar van een overrompelend debuut is dat je de tweede keer te veel verwacht, het gevaar van een institutionalisering is dat er een revolterende dwarsigheid in de onafhankelijke luisteraar ontstaat. Ik moet bekennen dat ik aan beide niet helemaal kon ontsnappen. Nu en dan verzette ik me innerlijk tegen de (overigens terechte) pretenties van dit reizende Beatlesmuseum. Als curatoren lichtten de musici het repertoire toe, en soms leek het eerder of er een verzameling musicologen op de bühne stond dan een popbandje. Het heeft ook iets vervreemdends om mannen die de pensioenleeftijd naderen "Yeah yeah yeah" te horen roepen, exact gekopieerd naar de kreten die de toen piepjonge Beatles in hun hitsige enthousiasme slaakten (en de meisjes gilden).
Bovendien is Sgt Pepper, waarom het ditmaal ging, me nooit zo lief geweest als de andere platen. Het is een mijlpaal, zeker, en een noodzakelijke plaat, ongetwijfeld, maar vergeleken bij de nog steeds knisperend frisse vroegere albums én de rijke anarchie van The White Album, de pure volmaaktheid van Abbey Road, vind ik de plaat een beetje pompeus, en, als enige van de discografie, eerlijk gezegd ook wat gedateerd (ik weet, dit is vloeken in de kerk, u mag me slaan, mede-Beatlefans).

Maar dit alles is natuurlijk grieperig gezeur. De Beatles hebben zo'n rijk oeuvre nagelaten dat ze je altijd nog weten te verrassen, wat je ook verwacht, en wat de thermometer ook aanwijst. Ik had lang niet aan het liedje gedacht, misschien was het daarom dat We Can Work It Out, de B-kant van Day Tripper, me keihard raakte. Ik was opeens weer negen jaar en draaide het op mijn zolderkamer keer op keer, op mijn rood-met-witte plastic pick-upje. Elke keer weer in een vreemde vervoering. Was het dat 'Life is very short, and there's no time for fussing and fighting, my friend'? of het warme, mysterieuze harmonium, of die plotselinge driekwartsmaat, die mijn 'jonge hart sneller deed slaan'? Ik weet het niet, maar de naweeën van die melancholieke roes gingen als schokgolven door de verstreken tijd en beroerden me ook nu: de tranen schoten in mijn ogen - daarvoor alleen al ben ik The Analogues dankbaar. En voor het hallucinante feestje dat I Am The Walrus heet, en voor die geweldige uitvoering (mét sitar, tabla's en tanpura) van Within You Without You, een meesterlijk doorwrochte compositie van de nog altijd onderschatte George Harrison: als John en Paul hem meer ruimte zouden hebben gegeven waren de Beatles nóg geweldiger geweest.
Met zanger-gitarist Jan van der Meij heb ik een lange geschiedenis; we playbackten de vroege singles als kinderen, Jan was John, ik deed Paul na op mijn gefiguurzaagde Hoffner-bas. Later, toen we echte gitaren gingen bespelen, vereenzelvigde Jan zich met McCartney, zijn stem leek er zelfs op, en trok ik meer en meer naar die geheimzinnige George. Een half mensenleven verder ontmoetten we elkaar weer voor de folk-opera Nieuw-West!; Jan bleek nog steeds een groot Beatles-adept. Dat hij daar nu op de planken stond met dit succesvolle project deed me goed: een volmaakt afgeronde carrière, een mooi rond leven, leek me. Bovendien was hij de enige van de heren die onder het strenge bewind van drummer-directeur Gehring en zijn snoeiharde snare uit probeerde te komen, en binnen de onvrijheid van exact vastliggende noten toch een gevoel van spontaniteit en 'rock 'n' roll' wist over te brengen, stampend met zijn voet. Ik was trots op hem. Jan is mijn favoriete Analogue.


(De mooie foto boven staat zonder bronvermelding op allerlei sites van theaters... Maker?)

vrijdag 11 november 2016

Een vriendelijk gebaar

Omdat de wereld steeds onvriendelijker wordt sluit ik me er meer en meer voor af. Ik heb het afgelopen jaar vooral negentiende-eeuwse boeken gelezen, op het moment verkeer ik ’s avonds na tienen in de Haagsche côterieën van Eline Vere.
De afgelopen dagen merkte ik dat ik zelfs met een zekere tegenzin naar mijn vaste café W. ging om er mijn koffie te drinken, want ook daar grijnsde de lelijke kop van ons tijdgewricht me dagelijks tegemoet uit de kranten, en de muziek die ik er moest horen was me ook niet altijd even lief.
Maar gisterenmorgen stak ik na enige aarzeling toch de Van Baerlestraat over: ik was té nieuwsgierig naar de nabeschouwingen van de Trumpschok.
Ik nam Trouw en Volkskrant door, dacht: we zullen het allemaal wel zien, dronk mijn koffie uit en wilde gaan afrekenen. Het dienstertje maakte geen aanstalten om de pinmachine te pakken maar zei in plaats daarvan met een glimlach: ‘Hij is goed zo.’
Ik begreep de uitdrukking niet meteen. Ze verduidelijkte: ‘Die krijgt u van ons, omdat u hier elke dag komt.’
Ik bedankte en boog hoofs het hoofd. Mijn voornemen om wat minder vaak te komen verdween als sneeuw voor de zon. Zo verleidelijk effectief is vriendelijkheid.

woensdag 9 november 2016

Gedaanteverwisselingen in de herfst


Ik had een vergadering 's avonds over een nieuw baantje, ik zou meerijden. Om half acht zou ik opgepikt worden op het Roelof Hartplein. Omdat ik toch weer het braafste jongetje van de klas moest zijn stond ik er al om kwart over zeven. Een regen viel die ijzig aanvoelde, misschien zat er wat hagel of natte sneeuw in verstopt. Ik had voor het eerst van het seizoen mijn winterjas aan. Weggedoken in mijn kraag van imitatiebont, mijn hoed over de ogen getrokken, rookte ik een sigaret, de punt gloeide op. Het was een laat spitsuur. Natte gele bladeren glinsterden in het licht van koplampen en lantaarns. Opeens zag ik mezelf daar zo staan, als in een film noir, of op een platenhoes van Sinatra, zanger van het oude Amerika. En even gaf me dat een geluksgevoel, dat beeld, die romantische fantasie, dat imago. Net als heel vroeger, toen je nog dingen speelde.
Toen ik 's avonds terugkwam was ik dirigent van de 100-jaar oude maar nog steeds springlevende Amsterdamse opera- en operettevereniging Thalia. Ik zag mezelf een stokje staan zwaaien in een orkestbak, en ook dat beeld vervulde me met een onwennig geluksgevoel.

dinsdag 8 november 2016

Wie leest dit graag? Abonneert u!


In de nacht van zaterdag op zondag had ik plotseling het sterke gevoel dat alles anders moest, en ook anders kón. Ik voelde een soort rustige woede. Een half jaar lang had ik in spanning geleefd, met de ziekte, de snelle aftakeling en het sterven van mijn vader. Nu was het voorbij. Een lang en belangrijk hoofdstuk van mijn leven was afgesloten. De rest scheen allemaal verschrikkelijk onbelangrijk. Waarom deed ik bijvoorbeeld al die moeite, twee morgens in de week, voor dit blog? Het was alsof ik al jarenlang tweemaal in de week naar een concertzaal ging, steeds dezelfde, om een recital te geven. Ik varieerde het programma, bracht andere accenten aan, maar zo langzamerhand was ik echt wel door mijn repertoire heen. Na afloop klonk het applaus van het slinkende groepje vaste bezoekers aarzelend op in de lege zaal. Het werd ook door de radio live uitgezonden, dit concertje, de wereldomroep nog wel, maar hoeveel mensen er werkelijk luisterden, daar had ik geen idee van.
Einde metafoor. Maar waarom deed ik dit eigenlijk nog? De vorm, die van de column, beheerste ik na meer dan 600 stukjes tot in de puntjes. Die in de praktijk opgedane vakkennis kon ik beter gebruiken voor grotere projecten. Die zijn er genoeg: volgend jaar wordt mijn roman De sigarenwinkel gepubliceerd, ik werk aan een tweede, er komt een kinderboek en nog deze winter of in het vroege voorjaar verschijnen er twee korte boekjes van mijn hand. Waarom toch tweemaal in de week iets schrijven dat kop en staart had, met een 'mooie, ronde vorm' zoals de mensen dat graag hebben, terwijl het leven helemaal geen 'mooie, ronde vorm' bezit, en ik geen bevrediging meer haalde uit dat keer op keer bewijzen van mijn schrijftalent?
Het was mooi geweest, maar de laatste pijprokende publicist zijn, een Bomans van deze tijd, paste niet meer bij me, vond ik, woelend in de nacht. Rookzanger had zijn zegje wel gedaan, het was tijd voor iets anders.

En dan was er nog dat Facebook-aspect. Ik had er vaker mee geworsteld. Verslaving! Elke keer na het publiceren van een stukje de hele middag kijken of er al nieuwe likes waren. Ongelukkig bij het uitblijven daarvan, verlangend naar meer als er leuk gevonden werd. Vooral dat moest stoppen.

Waarom niet doen zoals mijn Vlaamse collega Vitalski? Hij heeft een dagelijks blog, ik lees het vaak. Ongetwijfeld is het voor hem ook een vorm van verslaving, maar binnen die addictie is hij vrij. Hij zet erop wat hij wil, soms iets uitgebreids en zorgvuldigs, soms alleen een handvol foto's, een paar losse notities. Zijn periodieke dagboek, State of being geheten, lijkt vooral voor hemzelf geschreven te zijn, en op Facebookneigingen heb ik hem nog niet kunnen betrappen. Zo wilde ik het ook!

Ik weet het, het is niet voor het eerst dat ik deze bedenking heb. Ik heb het vaker geprobeerd, onder meer met een reeks 'Rookzangers notitieblog'; maar steeds kwam ik weer terug bij de stukjes met de mooie, ronde vorm. Dit keer moest het vermeteler, koener, minder schijterig!
Maar hoe?
Ik kwam tot de conclusie, in die slapeloze nacht van kalme woede, dat ik vooral moest stoppen met het publiceren van blogposts op het smoelenboek. Om vrij te kunnen zijn in wat en hoe ik wilde schrijven, en hoe vaak, moest dat keurslijf worden afgeschud.

Ik weet dat ik een groepje trouwe lezers heb. Zij weten me hopelijk wel te vinden. Maar de rest dan? Voor wie op de hoogte wil blijven van wat ik schrijf, bied ik nu de volgende mogelijkheid: ik heb een icoontje Follow by Email aan mijn blog toegevoegd. Klik daarop, volg de instructies, en u wordt op de hoogte gehouden van nieuwe bijdragen.

Ik post dit op Facebook, niet één, maar een aantal malen. Want ik weet uit eigen ervaring hoe het gaat, berichten worden ondergesneeuwd op de muur, zorgvuldig scrollen is er niet meer bij, we zijn allemaal een beetje Facebookmoe. Daarna zult u op de sociale media geen sporen meer aantreffen van dit blog, dat - als alles goed is - ondertussen gewoon doorgaat.

Blijft mij lezen, lieve lezers, en abonneert u op Rookzanger!

Hartelijks,

Jan-Paul van Spaendonck

vrijdag 4 november 2016

GUARDA!

"Afgelopen zaterdag liep ik met Maria, mijn dochter, naar de pizzeria om de zinnen te verzetten. We kwamen langs een antroposofische boekwinkel. Uit macht der gewoonte keek ik in de kisten met boeken buiten. Tot mijn verrassing zag ik er een boekje: De Yogi-wetenschap der ademhaling. Dat was bizar, het leek een vingerwijzing van hogerhand. Want dat boekje was een van de bijbels van pa geweest. Ooit als angry young man was hij uit de kerk getreden en had hij zijn heil gezocht bij allerlei andere filosofische systemen. Jung, Zen-boeddhisme, Yoga. Het leidde uiteindelijk tot niks, en hij kwam, eeuwig twijfelend, weer terug in de moederschoot van de kerk, waarvan hij de nestgeur zo fijn vond. Maar die yogaoefeningen, die bleven. Zijn hele leven deed hij fanatieke ademoefeningen. Zoals hij alles fanatiek deed, niks kon half. Tot op zeer hoge leeftijd zocht hij naar het ultieme zangsysteem en ook toe hij al door ouderdom hees was geworden bleven de ademoefeningen dagelijkse routine.
Maar er was ook een andere oefening. Guarda! Nietsvermoedende bezoekers, overrompeld door al die dierentuingeluiden, dachten dan dat hij ‘wartaal’ zei.
Die klankoefening kwam uit een lied dat we vaak hebben uitgevoerd, pa en ik. Het werd zijn lijflied. En de opening ervan werd een soort persoonlijke mantra, die hij te pas en te onpas reciteerde. Ging hij op weg naar de wc, dan hoorde je op de gang nog: Guarda! De laatste keer dat ik het uit zijn mond hoorde was het ingekort tot Guar... de rest was hij vergeten."

Zo ongeveer had ik het lied Tristezza van Tosti willen inleiden, dat ik, bijgestaan door mijn dochter en mijn zoon, op de begrafenis van mijn vader zou gaan zingen. Tamelijk beknopt, maar mijn broer en zus spraken ook al, en de pastoor had duidelijk te kennen gegeven, dat er niet te lang mocht worden gesproken. Anderhalf A4'tje.
'Per persoon?'
'Nee, samen.'
Ik had bezwaar gemaakt, maar met deze man viel niet te sollen. Het was zijn kerk, en wij waren er te gast en moesten ons maar schikken. We konden tenslotte ook naar een crematorium. Het was een parmantige, jongensachtige man met een bestudeerde jovialiteit, deze lekenpastor, waarachter een stroef en niet van zijn plaats te wrikken gelijk schuilging. Een op de sportschool goed onderhouden vat vol ouderwetse geloofszekerheden waaraan niet te tornen viel. Wij lagen elkaar niet, dat was meteen duidelijk. Ik beet mijn tong af en bleef formeel en vriendelijk. Tegen mijn jongste broer zei ik stoer dat ik op het moment mijn plan wel zou trekken. Ik zou net zo lang spreken als ik wilde, hij kon dan immers moeilijk ingrijpen.
Maar toen dat moment daar was, liet ik het papiertje in mijn zak en sprak ik voor de vuist weg een paar woorden om me zo gauw mogelijk in het zingen te storten.
'Je hebt je door de pastoor laten intimideren,' zei mijn broer grinnikend. Hij had gelijk. Er waren voorafgaande aan de mis nog een paar onaangenaamheden geweest, en de rek was uit mijn assertiviteit. Ik vond het zingen al zwaar genoeg.

Op de informele nazit bij mijn broer thuis vertelde mijn neef dat hij door de broeders was opgevoed als goed katholiek, maar het laatste restje geloof had verloren toen hel en vagevuur werden afgeschaft door de destijds regerende paus. Als je dergelijke fundamenten van een religie zomaar kunt afschaffen, dan was de rest ook arbitrair, redeneerde hij terecht. We lieten de zware gesprekken voor wat ze waren, dronken op mijn vader en zongen een oude Brabantse smartlap. 'Want ach onze Bennie...'
Het drinkfeest eindigde in gepaste onsamenhangendheid.
's Nachts in bed vervloekte ik dronken de pastoor en wenste hem een speciaal plaatsje toe in de niet bestaande hel, waar hij tot in eeuwigheid naar mijn verhalen en liederen zou moeten luisteren.
Maar de volgende dag was ik milder. Het was een prachtige dienst geweest, met warme woorden, wierook, gregoriaans, orgelspel en wijwater. Precies zoals mijn vader het mooi vond. En ach, ik was ook wel recalcitrant geweest, en die man deed ook maar zijn werk. Maar toch: al was ik dan ook (per ongeluk) met mijn hoed op de kerk binnen komen lopen, en al had ik zonder eerst toestemming te vragen de piano verschoven, hij had toch moeten begrijpen dat ik van slag was, dat ik onder al mijn man-van-de-wereld-gedrag ook maar een kersvers weesje was, dat zijn vader ging begraven. Hij had me als zielenherder op mijn gemak kunnen stellen, me kunnen troosten en me een welkomer gevoel kunnen geven, de kerk was er tenslotte voor de mensen, en niet andersom.
Ik had spijt, maar niet van mijn dwarsheid. Vooral dát moest ik mezelf zien te vergeven, dat ik als zoon toch weer tekortgeschoten was. Ik had hem, net als mijn vader gedaan zou hebben, tijdens onze aanvaring met minzame ironie 'meneer pastoor' genoemd, dat wel, maar ondertussen toch zijn zin gedaan. Mijn eerbetoon aan mijn dwarse vader was onvolledig geweest, want hij zou voet bij stuk hebben gehouden.

vrijdag 28 oktober 2016

JAN VAN SPAENDONCK, 1925-2016


dinsdag 25 oktober 2016

BOWLEN


'Kan het bowlen dan wel doorgaan?' had mijn broer zich hardop afgevraagd. Het nieuws over mijn vader was slecht, het zou nu wel niet lang meer duren.
Natuurlijk, vond de familie: het leven gaat door en jij bent jarig. Gerustgesteld reserveerde mijn broer twee banen voor ons jaarlijkse partijtje.
Zo ontmoetten we elkaar zondag in de kegelhal. Nadat de cadeaus waren overhandigd ging het los. Sommigen van ons nemen het spel tamelijk serieus, een enkeling is er goed in. Maar vooral is zo'n middagje bowlen een goede vorm om je verjaardag in te gieten. Je hoeft niet op te zitten, er hoeft geen algemene conversatie te worden geforceerd. Er wordt in wisselende bezetting gepraat, telkens wordt er iemand weggeroepen omdat het zijn of haar beurt is; je kijkt verstrooid naar het spel en probeert de aandacht bij de scores te houden, maar al gauw laat je het maar gebeuren, de gesprekken en het familiegevoel zijn belangrijker dan die omdonderende kegels aan het eind van de baan.
Toen het gedaan was (Rookzanger werd derde, hij wordt er elk jaar ietsje beter in) verplaatsten we ons naar het verwarmde terras om de hoek. Ook dat is inmiddels traditie geworden. Het terrein was verkend, we kenden elkaar weer, nu konden de losse eindjes van de conversatie in goede banen worden geleid. Vrolijke gesprekken werden dat niet. Maar wel oprechte en belangrijke. Hoe ga je om met de op handen zijnde dood van je vader? Het bleek dat er naast onze gedeelde gevoelens ook meningsverschillen waren - ieder heeft een andere vader gekend, voor ieder is een andere fase uit zijn leven bepalend geweest. Om op voorhand te zorgen dat dergelijke meningsverschillen geen twistpunten worden is het goed om tijdig de koppen bij elkaar te steken. Veel familievetes, ontstaan boven de kist en uitgevochten bij de notaris, hadden voorkomen kunnen worden als de broers en zussen eerst eens een potje waren gaan bowlen. Je bent uit elkaar gegroeid sinds je samen kind was in hetzelfde gezin, en je moet bliksemsnel weer naar elkaar toegroeien als dat gezin uiteindelijk ten grave wordt gedragen. Niks zo goed om dat voor elkaar te krijgen als samen kegelen met een terrasje na. Daar wordt in de brochures van uitvaartbedrijven te weinig op gewezen.
Toen iedereen naar huis ging namen we mijn jarige broer nog mee naar een Italiaan. Na de lasagne zongen we met zachte stemmen liedjes uit Hamelen, de serie van onze jeugd, het symbool van een thuis en een tijd van lang geleden. Tenminste, dat probeerden we. Maar omdat we allebei geschoolde stemmen hebben werd er hier en daar wel omgekeken. Niet verstoord of geërgerd, want lelijk zingen we niet. En de dagen van drinkliederen brallen in het openbaar zijn allang voorbij. Ik denk dan ook niet dat ze ons volgend jaar de deur zullen wijzen bij die Italiaan.



Reclame: WAT IK LATER WILDE WORDEN, een nieuwe cd met (klassieke) liederen op teksten van Robert Eksteen, is bij mij te bestellen. 10 euro plus verzendkosten (zelf ophalen mag ook, het distributiekantoor zetelt in Amsterdam). Zeer aanbevolen. Laat een berichtje achter (hieronder of op Facebook) of mail me: jpvanspaendonck@gmail.com.


vrijdag 21 oktober 2016

SCHOOLWEER


Het begon 's morgens zonder dat ik het wist. Ik zat op een stoel in het theater met het scenario op schoot en nam met de regisseuse de scènes door waar muziek bij zou moeten klinken. Toen we bijna klaar waren viel me opeens op, dat ik al die tijd in mezelf had zitten praten. Tenminste, zo leek het. De regisseuse was er wel geweest, maar meer als een stem in mijn hoofd dan als een fysieke aanwezigheid.
Thuis ging ik even liggen en viel subiet in slaap.
Omdat ik toen nog van plan was gewoon alles te doen wat ik moest doen, die dag, ging ik er 's middags op uit, op weg naar een vriend. Pas terwijl ik over de Ceintuurbaan wandelde merkte ik dat er iets helemaal niet in orde was: de bladeren dwarrelden neer, eerder gevallen bladeren kleefden aan de nog natte stoep, de zon was verborgen achter regenwolken maar scheutig als zij weer tevoorschijn kwam, het decor was sfeervol, maar het was de enscenering van een droom, waardoor ik me bewoog. De soundtrack stond heel zacht, auto's reden bijna geluidloos over het asfalt.
In het café nam ik plaats tegenover mijn vriend met een gloeiend, zwaar hoofd. Hij keek naar buiten en zei: 'Dit is echt schoolweer.'
Ik begreep hem niet meteen.
'Het doet me aan vroeger denken. Vakantie voorbij, weer naar school, en dan met dit weer.'
Mensen die elke dag door weer en wind naar hun werk moeten zijn die associatie waarschijnlijk allang kwijtgeraakt, maar mijn vriend is net als ik zzp'er. De dagen van verplicht de buitenwereld te moeten trotseren, dag na dag, ook als je er geen zin in hebt en je niet fit voelt liggen ver achter ons. De nine-to-fiver die naar de herfst kijkt en zegt 'dit is echt schoolweer' moet ik nog tegenkomen.
Was het heimwee die hem de opmerking ingaf? Mijn vriend verzuimt nooit, tenzij hij echt doodziek is. Eigen baas zijn betekent dat je werk nooit ophoudt. Het werk bevindt zich niet binnen een door anderen gemaakt kader, het strekt zich overal uit en vloeit over in je vrije tijd. Er zijn vele voordelen verbonden aan de zelfstandigheid, en vele nadelen aan vast werk. Maar een van de dingen die ik mis als zelfstandige is het 'thuis blijven'. Een dagje thuis, met de wetenschap dat daarginds binnen het kader het werk gewoon doorgaat, zonder jou. Als wij ons ziek melden ligt de fabriek stil en snijden we onszelf in de vingers. Een dekentje over je heen trekken voelt als falen, in plaats van als een verdiende time out.
Het was dan ook met een vaag schuldgevoel dat ik om zeven uur onder de wol kroop en een boekje van Simenon opensloeg. Gelukkig had de thermometer gezegd dat het mocht.


Reclame: WAT IK LATER WILDE WORDEN, een nieuwe cd met (klassieke) liederen op teksten van Robert Eksteen, is bij mij te bestellen. 10 euro plus verzendkosten (zelf ophalen mag ook, het distributiekantoor zetelt in Amsterdam). Zeer aanbevolen. Laat een berichtje achter (hieronder of op Facebook) of mail me: jpvanspaendonck@gmail.com.

dinsdag 18 oktober 2016

MERWEDE


De cd-perserij houdt kantoor in Enkhuizen. Dus op het formulier vinkte ik 'zelf ophalen' aan. Gezellig ritje vanuit het huis van mijn vriendin in de Noord-Hollandse polder, en het scheelde ook weer veertig euro. Toen bleek dat het distributiebedrijf in Breda zetelde. En vreemd: in plaats van de zaken terug te draaien en alsnog tot verzending te laten overgaan, zette ik in mijn agenda dat ik nu naar Breda moest rijden, op vrijdag. Helemaal niet gezellig, alleen in de auto, lange files bij de Merwedebrug, en die veertig euro gaf ik bijna aan benzine uit. Dat 'zelf ophalen' had zich in mijn hoofd genesteld en liet zich er niet meer uit jagen. De menselijke geest lijkt soms echt op een computer, inclusief cookies en onuitwisbare, hopeloos verouderde of onwelkome informatie.

Zo zat ik dus in de auto en was op weg om de dozen op te halen. Ik had me op deze dag verheugd, maar nu hij gekomen was zag alles er heel anders uit dan verwacht. Ik had zojuist gehoord dat mijn vader met spoed in een verpleegtehuis zou worden opgenomen - het was niet meer te doen geweest, thuis. Het mengsel van treurigheid, aan paniek grenzende dramatiek en doffe depressie dat door die informatie was gegenereerd was prominent aanwezig in mijn hoofd. Maar daarnaast bestond ook nog het uitgelaten, vrolijke gevoel van voorpret dat ik aanstonds de nieuwe cd in mijn handen zou houden. Die gevoelens, diametraal verschillend, bestonden gewoon naast elkaar in mijn kop. Het een, én het ander; niet de 'gemengde gevoelens' waarover je leest: zo onbegrijpelijk veelomvattend is de menselijke geest.
Het land was wijd en leeg, ik zat alleen in mijn blikken doos. Om de verwarring en de ontheemdheid te bevechten draaide ik liedjes uit Hamelen. Rob de Nijs, Loeki Knol en consorten zongen troostrijk over het verlangen naar huis, naar vroeger, en ik zong mee. De lange rij blikken dozen naderde tergend langzaam de Merwedebrug.
In Breda verdwaalde ik natuurlijk, ik had het voorzien maar als pessimisme weggewuifd - waarom zou die routebeschrijving niet kloppen? Bij een pompstation wezen ze me de weg, en uiteindelijk, nadat ik de goede loods had gevonden, stond ik toch met de doos cd's in mijn hand. Ik tekende voor ontvangst, praatte wat met de goedlachse magazijnbediendes over een alternatieve route terug. Ik had drie uur in de auto doorgebracht en moest piesen. Waarom was ik te bedeesd om even naar een wc te vragen? Even later parkeerde ik in een berm in het stille industriegebied, en om me heen spiedend waterde ik naast de auto.
Op de terugweg kon ik mijn nieuwsgierigheid niet bedwingen. Ik had me voorgenomen de cd niet op de autospeler te draaien, dat kon alleen maar tegenvallen. Maar zelfs op deze gebrekkige installatie, en zelfs met het suizen van het asfalt en het razen van de motor erbij, klonk hij mooi. Herfstig, speels en romantisch, expressief welluidend en, op een andere maar toch vergelijkbare manier, troostrijk, net als die liedjes uit Hamelen. Ik vloog over de Merwede op stevige vleugels van verlangen, terug naar huis.

WAT IK LATER WILDE WORDEN, cd met (klassieke) liederen op teksten van Robert Eksteen, is bij mij te bestellen. 10 euro plus verzendkosten (zelf ophalen mag ook, het distributiekantoor zetelt in Amsterdam). Zeer aanbevolen. Laat een berichtje achter (hieronder of op Facebook) of mail me: jpvanspaendonck@gmail.com.


(Hoesontwerp cd: Ger Haartman)

vrijdag 14 oktober 2016

Rookzangers notitieblog (18)



1.

Over de kwestie van de vrijwillige levensbeëindiging zou ik mijn mening niet graag verplicht zijn te geven. Enerzijds... daar gaan we al. Ik zou verzanden in enerzijds en anderzijds. Gezond verstand, humane logica, ethisch verantwoorde consequentie in de beste Socratische traditie? Of toch de signalen van decadentie, de stuiptrekkingen van een maakbaarheidscultuur die zwaar teleurgesteld is in zijn eigen streven? De pijnlijke uitkomst van ons materialistische denken?
Het kwam wel erg dichtbij toen ik 's middags belde om mijn vader te feliciteren met zijn eenennegentigste verjaardag.
'Ik zal eens kijken of ik hem aan de telefoon kan krijgen.' Mijn vader zat ernaast. Er was enig gehannes. Ik begon alvast in blokletters te roepen maar ze waren zover nog niet.
'Jan, het is Jan-Paul aan de telefoon. Wil je hem even spreken?' Een stilte. 'Hij schudt van nee. Hij eet zijn gebakje.' Twee maanden geleden spraken we nog niet in de derde persoon over mijn vader waar hij bij was. Twee weken geleden kwam hij nog aan de telefoon.
'Hij loopt nu rond met zijn koffie... Hij propt zijn servetje in zijn mond, hij denkt dat alles eetbaar is. Jan... Wat ga je doen?'
Ik hoorde opeens toch de stem van mijn vader, nog steeds vast, met de vertrouwde warme, een beetje hese klank: 'Doen? Vandaag? Niet veel.'
Het is vreemd hoe snel we onze normen naar beneden bijstellen. Bij mijn laatste bezoek klampte ik me vast aan het feit dat je nog snippers conversatie kon voeren met hem, dat er momenten waren dat het lampje brandde in de grijze woestenij waarin hij ronddoolt. Nu is dat alweer verleden tijd en teveel gevraagd, en ben ik blij dat we hem überhaupt horen praten. Nog maar kortgeleden was dagopvang een mogelijkheid waarover gespeculeerd werd, nu is dat al een héél mooi scenario vergeleken bij een op handen zijnde 'uithuisplaatsing'.
Het was een zwarte dag, deze dertiende oktober.


2.

NOBELPRIJS

Een man die kraait bij de akkoorden van
een kampvuurdeun; een ander die er dansend
dwars doorheen aan 't joelen is: het zijn
twee poplegenden in onvast duet.
De kraai, vertelt het nieuws, heeft de Nobelprijs
voor de literatuur zojuist gewonnen.
Hij wordt in praatprogramma's vergeleken
met Shakespeare en Homerus ('Ook een zanger').
En: 'Juist zijn slordigheden zijn zo goed.'

Ik hoor het somber aan en haat de tijd
waarin ik leven moet. Maar dan besef ik
dat ik net zo goed kan lachen om de
waanzin van de wereld. Even later
kraai ik smalend met Bob Dylan mee.




dinsdag 11 oktober 2016

ZWAMMEN

Het was paddenstoelendag in landgoed Het Wildrijk. Er was een excursie onder leiding, maar de groep was net vertrokken. Dan maar alleen de paden op, besloten we. We hoefden de houten kaboutertjes maar te volgen die als wegwijzer waren neergezet. We kregen een kleurenprint met paddenstoelen mee. De lucht, die morgen nog zo smetteloos blauw, was in rap tempo donker geworden en een zachte regen begon te vallen. We verlieten het midden van het pad en tuurden al wandelend onder beschutting van de bomen naar de grond. Maar we bakten er niet veel van als mycologen, geen van de soorten die we tegenkwamen leek op het velletje te staan.
Gelukkig kwamen we algauw een dametje tegen met een soort theemuts op haar hoofd. Ze was iets aan het uitleggen aan een paar kinderen en we bleven even staan luisteren hoe ze, bladerend in een gids, een geelbruine paddenstoel probeerde te determineren. Maar omdat ook deze grijze kabouter de wijsheid niet in pacht leek te hebben liepen we door. De lanen waarlangs we in april de wilde hyacinten in bloei hadden gezien vertoonden maar weinig opvallende soorten - alleen de bleke, bolronde aardappelbovisten tierden welig, en van die vage, klamme paddenstoelen die van alles konden zijn. Maar het lopen door het vochtige bos deed goed, ik ademde diep de kruidige lucht in en vergat de vermoeide benauwdheid die me had gekweld.
Het voorgeschreven rondje was al snel gemaakt, te snel, vonden we. We sloegen een zijpad in. Daar zagen we een groepje mensen dat zich diep over de bosgrond boog. De koppen bij elkaar, er werd druk overlegd. 'Dat ken ik zo goed van vroeger,' zei mijn vriendin verheugd. 'Als kind kon ik ze wel schieten, die KNNV'ers. Ze liepen nooit eens door, als we gingen wandelen. Nu mis ik ze.' Ook ik snoof een nestgeur op. Maar bij mij was het andersom: als wij gingen wandelen was ik degene die, Heimans en Thijsse op zak, het tempo hinderlijk ophield, door met loep en pincet bij elke mestkever of mierenhoop neer te knielen.
Ik had een klein, chocoladebruin boleetje, een soort eekhoorntjesbrood, opgeraapt, dat zich met zijn voet aan een witte bol had vastgeklemd. Met deze trofee in de hand benaderden we het groepje. Het kuddetje grijze koppen had twee leiders: een man in een grijsgroen fleecevest waarop 'Noord-Hollands landschap' te lezen viel, en een gedistingeerde heer met een snorretje. De eerste sprak met een Haags accent en voerde vooral het woord. Hij had een spiegeltje aan een lange staaf in zijn hand, en met dat gynaecologisch aandoende instrument bekeek hij de onderkant van de zwammen zonder te hoeven bukken. Plaatjes of buisjes? Dat gaf een eerste tweedeling aan, bij de determinatie. De chique meneer stond er glimlachend bij en moest raad schaffen als de man van het Noord-Hollands landschap het ook niet meer wist. 'Misschien weet onze mycoloog dat?' was het dan. De mycoloog wist het. Hij onderscheidde feilloos een gewone van een stevige braakrussula. Al die klamme, vage zwammen hadden voor hem namen, bijnamen en betekenis. Een ervan bleek zelfs een gele knolamaniet te zijn, het onschuldige zusje van de giftige groene, en het nichtje van de vliegenzwam, die zich vandaag helaas niet wilde laten zien. Onder zijn leiding kwam het anonieme bos tot een geheimzinnig leven.
Mijn boleetje bekeken ze vertederd, de landschapsman en de mycoloog. 'Ach, een kostgangersboleet. Boletus parasiticus. Die parasiteert op gele aardappelbovisten, zoals u ziet.'
Diep in het bos werd een camera op statief neergezet. Er was een bijzonder fraaie zwavelzwam ontdekt en die moest op de foto. Een man die voorafgegaan werd door een fijne ouderwetse wolk van sigarenlucht voegde zich bij het groepje. 'Nog iets gevonden?' wilde hij weten. Zijn vrouw draaide zich half naar hem toe en zei met de geroutineerde achteloosheid waarmee je de dagelijkse boodschappen bespreekt: 'Kostgangersboleetje.'
Op weg naar het eindpunt waar zelfgemaakte tomatensoep onder de naam 'zwijnenbloed' werd geserveerd en thuisgebakken perentaart, kwam de grijze kabouter ons haastig tegemoet, met in haar kielzog een paar laatkomers. Haar muts had ze al afgezet. 'Zijn jullie al voorbij de biefstukzwam?' hijgde ze. 'Ja. Die staat een heel eind terug.' Ze snelwandelde ons voorbij, de kinderen achter haar aan. De houten kaboutertjes werden al ingezameld, het park zou zo sluiten.

vrijdag 7 oktober 2016

LUIHEID


In De Keuringsdienst van Waarde achterhaalden ze de samenstelling van kaarsen. Ik heb veel interesses, maar de dag dat ik opsta met de brandende vraag: Goh, waar zouden kaarsen toch van gemaakt worden? moet nog komen. In Het geheim van de Meester gingen ze een schilderij van Jeroen Bosch reconstrueren. Ik kon niet kiezen en zapte terwijl ik mijn pasta at. Ik was lekker vaag in mijn hoofd en de beelden van beide heroïsche queesten trokken als wolkenluchten aan me voorbij.
Wat had Karl ook al weer gezegd? We zaten in het Grand Café Eerste Klas op het Centraal Station en dronken Trappist. Hij ondanks dat hij op strikt dieet was en ik ondanks dat ik op gewone dagen niet drink. De ontspanning was welkom. Ik vertelde dat ik de laatste tijd geplaagd werd door nerveuze kwalen. Een mengsel van angsten en het niet aflatende gedreun van de graafmachines tegenover mijn huis zorgde voor een onbehagen, dat ergens diep in mijn limbisch systeem zetelde. Opgejaagd en kortademig, was ik; en, al wist ik de redenen wel, het weten hielp niets. Vlucht! zei een stemmetje in mijn reptielenbrein, en hoe ik het ook wegredeneerde, het bleef het zeggen, vlucht!
'Veel van mijn faalangst is in wezen gewoon luiheid,' had Karl gezegd.
Die dag had ik niet toegegeven aan het verlangen om rustig te blijven zonder er moeite voor te hoeven doen. Toen ik van mijn meditatiekussentje opstond en ongemakkelijk besefte dat er nog een lange lawaaierige middag gevuld moest worden voor ik naar onze afspraak kon gaan trok ik mijn schoenen aan en ging de deur uit. Een lange wandeling, dat zou me goed doen, ik bewoog te weinig.
Ik moest iets afgeven achter het Oosterpark, in de Eerste van Swindenstraat, en besloot via die omweg het station te bereiken.
De stadslandschappen trokken aan me voorbij. In elk ervan was ik in meer of mindere mate thuis, maar elk vertegenwoordigden ze een ander aspect van de stad, van mijn leven daarin, van mijn herinneringen. Zo in elkaar overvloeiend op het ritme van mijn pas ontstond een verhaal met soepele overgangen. In het Oosterpark bleef ik even staan kijken naar de Nescio-beeldjes. Ik dacht aan de Titaantjes, aan de jeugdige overmoed van die 'aardige jongens' met hun grote dromen. Ik ging op een bankje zitten en stak een sigaret aan. Waren Karl en ik niet ook zo geweest, lang geleden? En zou Grönloh ook weleens met een van zijn oude jeugdvrienden hebben afgesproken, toen hij zestig was? En wat zou er dan door hem heen zijn gegaan? Hij had zijn verleden al jong in woorden vereeuwigd, zijn jeugdvriendschappen bestonden voor altijd, het beeld van de twintiger Grönloh was aan de tijd ontrokken en voor het nageslacht vastgepind, een bordje Nescio eronder. Ook Karl en ik waren vroeger dromers geweest. Veel hadden we er niet mee bereikt. Sociale onhandigheid, noem ik het, Karl zou het luiheid noemen. Met de titel van een binnenkort te verschijnen cd 'Wat we later wilden worden' kun je ons leven van toen typeren. In feite waren we nu, als zestigers, actiever dan toen, dacht ik, terwijl ik naar de bronzen beeldjes keek. In feite was het leven nu rijker dan toen. We realiseerden eindelijk onze dromen. We hadden onze luiheid overwonnen.
Uit het struikgewas kwam een grote donkere man tevoorschijn. Hij sjorde zijn broek omhoog, blies zijn neus uit, keek verward om zich heen en begon een shagje te draaien. Voordat hij mijn kant op zou kijken stond ik op en vervolgde mijn wandeling.