donderdag 31 oktober 2019

HALLOWEEN

De zanger strompelde de trappen op. Bovengekomen toonde hij me zijn bebloede polsen en handpalmen en zijn open knie. Hij was met de vouwfiets vanaf het station gekomen en had een lelijke smak gemaakt. Dat was hem in jaren niet overkomen, zei hij verontschuldigend. Ik zei dat we allemaal een dagje ouder werden. Zou het zingen wel gaan? Jawel, hij had nergens last van. Hij moest alleen de wonden even schoonmaken. Ik ging op zoek naar de juiste hulpmiddelen. Ik rommelde in laden en kasten, een beetje ontdaan. W.c.-papier was ook goed, bood hij luchtig aan. Ik zei dat dat nou juist het probleem was. Het stond met uitroepteken op mijn boodschappenlijstje maar ik was nog niet naar de winkel geweest. Tissues dan? Nergens te vinden. En die rol gaas waarmee niet lang geleden nog een enkel was gespalkt was ook weg. Ik wees hem de kraan en gaf hem wat kerstservetjes van vorig jaar. Daarmee ging hij in de weer terwijl ik de medicijndoos inspecteerde en een tube betadine-zalf tevoorschijn toverde. Al gauw waren de papieren sneeuwmannetjes bloedrood en verfrommeld.
Even later stond hij zingend naast de vleugel met een knie dik in de bruine zalf. Het zag eruit alsof gangreen reeds had ingetreden. We praatten over 'het vak' alsof er niks aan de hand was.
Nadat hij zich met krachtige bas-bariton door de aria uit De klokken van Corneville had heen gezongen namen we hartelijk afscheid. Ik drukte hem op het hart om langs een drogist te gaan voor het wondgaas dat ik niet had kunnen vinden.

Buiten op straat heerste een knisperige sfeer. De schemering viel koud en donkerblauw. Pompoenen met grijnzende tronies en kinderen met heksenhoeden en geschminkte open wonden herinnerden me aan de datum. In de trein zouden ze in elk geval van zijn oranje polsen niet erg opkijken.



zaterdag 26 oktober 2019

WALDSTERBEN



Een kevertje had bijna mijn romantische herfstreis bedorven.
En hij begon zo goed! De eerste dag gingen we pas laat op weg en we hadden geen zin om veel te rijden. We besloten om ons einddoel uit te stellen en in Bad Bentheim een tussenstop te maken. Volkomen onverwacht kwam ik, op een steenworp afstand van het mij zo vertrouwde Twente, in een gedroomd Buitenland terecht. Een opgeblazen versie van Slot Bommelstein hurkte op donker glimmende rots, straten klommen en daalden er omheen, gele bladeren dwarrelden neer in de avondnevel, uit lantaarns straalde een warm licht, het motregende, overal gorgelde en ruiste het in de goten. Ik kan er nooit meer naar terug want dat kan alleen maar tegenvallen.
De volgende dag reden we rustig naar het Oosten en halverwege de middag bereikten we de Harz. We deden boodschappen in het stadje Oker en reden naar het bijbehorende stuwmeer. Daaraan ligt Schulenberg. De oorspronkelijke bosarbeidersnederzetting ligt te rotten op de bodem van het kunstmatige meer, maar erboven is een gelijknamig vakantieoord gebouwd dat er in dit seizoen verlaten bij ligt. We maakten het ons gemakkelijk in ons degelijke en gerieflijke appartement, dat vanaf het balkon een glimp gunde op de glinsterende Stausee, en ik opende mijn reisgids. 


De Harzreis van Heinrich Heine, gevolgd door In het voetspoor van de dichter door Martin van Amerongen. Een alleen nog antiquarisch te bekomen deeltje uit de serie Privé-domein van de Arbeiders Pers. De voortreffelijke vertaling van Heine's klassieker is van de hand van A. van Amerongen-Woudstra. Zij was het ook die haar man Martin in 1975 chauffeerde door de Harz toen hij de wandeltocht van Heine wilde navolgen. Indertijd was dat een lastige onderneming, omdat de Harz zich over de grens van de beide Duitslanden uitstrekte en lang niet overal toegankelijk was. De beroemde Brockenberg, waarop Goethe's meer dan levensgrote antiheld Faust tijdens de Walpurgisnacht met de duivel danste en waarop Heine zich onledig hield met eten, drinken, ouwehoeren en het verleiden van een mooie jonge toeriste, was verboden terrein. Nu is het opnieuw de grootste toeristisch attractie van de streek. Een stoomtreintje voert naar de top voor wie de moeilijke klim niet wil wagen. En overal, overal zie je plaatjes en poppetjes van lachende dames met bezemstelen, die de beroemdste heksensabbat uit de literatuur een schalks folkloristisch tintje geven.


Ik had me voorgenomen om niet als de dwangneurotische perfectionist die ik kan zijn alles precies uit te zoeken en na te doen. Net als Van Amerongen, die erudiet badinerend door de Harz reed, filosoferend over Heine en het jodendom, de DDR en de historische waardering voor de dichter - slechts op het eind een stukje lopend - wilde ik mijn reis vooral impressionistisch aanpakken.
Gelukkig is Heine niet al te precies in zijn beschrijvingen. Naar een route moeten we gissen. Slechts een handvol plaatsen noemt hij met name. Goslar, Osterode, Clausthal, Ilsenburg - ik heb ze gezien, en ze lagen er prachtig bij in het milde licht van oktober. Hij was niet systematisch, Heine, en vond in zijn boek een bewonderenswaardig losse toon. Badinerend, net als Van Amerongen, fantaserend, geestig, soms studentikoos melig, en vooral lyrisch, want hij was (zeker als jongeman) een romanticus, al zijn spot ten spijt.
'Het is niet te beschrijven met welk een vrolijkheid, naïviteit en lieftalligheid de Ilse zich naar beneden stort over de grillig gevormde rotsblokken, die ze op haar weg vindt, zodat het water hier wild bruist en schuimt, daar uit allerlei rotsspleten als uit geweldige schenkkannen in prachtige bogen wordt uitgegoten en beneden weer over kleine stenen heen trippelt als een opgewekt meisje. Ja, de sage is waar, de Ilse is een prinses, die lachend en bloeiend de berg af huppelt. Hoe schittert haar witte schuimende gewaad in de zonneschijn!'
Dit alles en meer kan ik beamen, het geldt in 2019 nog steeds. Maar waar Heine schrijft hoe de eindeloze sparrenwouden over de bergen golven (en hier kom ik terug op mijn openingszin) is hij helaas minder actueel.


We hadden het al gehoord van vrienden, die, toen ze van onze vakantieplannen hoorden, geschrokken hadden verteld dat de naaldbomen ginds aangetast zijn en dat hele stukken bos erbij staan alsof er een ramp heeft plaatsgevonden en we in apocalyptische tijden leven. Eerst hadden we het niet zo gemerkt. Rond Altenau, Oker en Goslar zagen de wouden er welgedaan uit. Wat vergeeld was bleek een verdwaalde loofboom te zijn. Ik wuifde de verontrusting van onze vrienden weg. Maar toen we naar de Brocken reden zagen we hun gelijk. Een spooklandschap is in plaats van de wijde blauwe sparrenmantel gekomen. Dode bomen zijn op grote schaal omgezaagd. De overgebleven bomen staan te grijnzen op de bergkammen als de schamele resten van een ooit sterk gebit. Het was een schokkend gezicht en ik las er het een en ander over op mijn telefoon. De boosdoener is de schorskever. Die heeft gebruik gemaakt van temperatuurstijging en uitdroging en een ware epidemie veroorzaakt. Het ministerie van landbouw broedt op een masterplan. Er is om te beginnen 800 miljoen uitgetrokken voor herbebossing. 'De schorskever sloopt de geliefde Duitse wouden,' kopt NRC dramatisch maar naar waarheid.
Ik was er beduusd van, en bedrukt.


We hadden in Zu der rothen Forelle willen eten. Maar in dat vijfsterrenhotel herinnert men zich liever dat George Clooney er verbleef tijden de opnamen voor The Monuments Men dan dat de dichter van de Loreley er ooit at.
Het werd een heerlijk ouderwetse herberg in Altenau, waar de vloer knus met een enorme namaakpers bedekt was. We aten er wild. Zwijn en hert. Het was uitstekend, net als de koele Frankenwijn die we erbij dronken. Ik bestelde een obstler bij de koffie en proostte met mijn vriendin. 'Nou die bomen nog in orde maken, en dat is alles weer zoals het hoort,' zei ik.




(Foto's: Paulien Kop)


vrijdag 18 oktober 2019

SHAWL

In mijn haast om na de repetitie op tijd te zijn voor een afspraak was ik mijn shawl vergeten. Dat nam ik tenminste aan, want ik kon hem nergens vinden en die morgen had ik hem nog om mijn keel gewikkeld, vlak voor of nadat ik mijn hoed had opgezet.
Ik belde het buurthuis waar we hadden geoefend. Een donkere stem begreep me slecht maar bood aan een collega te roepen.
Een vrouw kwam aan de lijn. Ik legde nogmaals uit waarvoor ik belde. Ik hoorde flarden van gesprekken, gekraak, gerommel - blijkbaar liep ze naar de garderobe. Hoe ziet-ie eruit, wilde ze weten. Dat overrompelde me. Ik kwam niet verder dan 'wol' en 'grijs'. 'Grijsachtig', als ik erg mijn best deed. Ze fronste hoorbaar en zei aarzelend: 'Er hangt hier wel een wollen shawl, maar die is meer bruinig.'
'Bruinig, dat kan ook,' gaf ik toe.
'Heeft hij blokjes?' Ik begreep dat ze ruiten bedoelde. 'Een rode streep?'
'Kan best,' zei ik. 'Er zit wel een patroontje in geloof ik - ik weet het niet precies.' Ik geneerde me dat ik mijn eigen shawl zo slecht kende.
'Hij hangt hier bij de jassen. Maar misschien is hij van iemand anders. Ik kan hem zomaar niet weghalen.'
'Zijn jullie open? Dan kan ik even komen kijken.'
'Ja, we zijn nu open. Ik ben er tot één uur. Vraag maar naar Shirley.'

De zaal in Bos en Lommer die zondagmorgen onderdak had geboden aan de operettevereniging was nu gevuld met etende en drinkende senioren. Er hing een geur van soep, koffie en frituur. Achter de bar stond een sikh met een reusachtige grijze baard. Hij wees met zijn duim naar een tafel. Een Hindoestaanse vrouw stond op, ik stelde me voor en gaf haar een hand. 'Shirley,' zei ze, 'loopt u maar mee.'
Ik had weinig hoop gehad maar al op een paar meter afstand herkende ik mijn das. Hoe had ik dat kunnen vergeten? Een aantal jaar geleden liep wie het kon betalen met een Burberry shawl. Ik was toen modieus geweest, want deze das had een soortgelijk ruitje, en grofweg dezelfde kleuren.
'Dat is hem!' riep ik verheugd. 'Hij is van mijn schoonvader geweest,' legde ik uit.
'Een aandenken,' begreep Shirley. Ze glimlachte.
Ik sloeg hem om en liep de regen van gele bladeren in, met blije tred.
Ik had mijn ouwe das terug waarvan ik tot vijf minuten geleden niet eens de kleur had geweten, maar het was alsof ik een cadeautje had gekregen.


dinsdag 15 oktober 2019

Mijn leven volgens Tull

Sinds ik afgelopen vrijdag schreef over de Britse band Jethro Tull, waaraan ik in de herfst altijd veel moet denken, spookt me een zin door het hoofd. 'Plotseling hoorde Tull bij het verleden.' Maar waar kwam die zin vandaan? Hij was te poëtisch of literair om uit een brief te komen, het moest een citaat uit een verhaaltje of opstel zijn. Ik bladerde in de brochure die Robert Eksteen en ik in 1989 uitgaven: Het Eenmalige Tijdschrift nr. 2: Jethro Tull. Daarin stond wel een poëtisch 'fragment in een schoolschrift gevonden' met jeugdherinneringen die aan de muziek van Tull gekoppeld zijn, maar de betreffende regel kwam daar niet in voor.
Vanochtend besloot ik dat andere blaadje eens in te zien, van een paar jaar later: Complexe Rock 1969-1979, eveneens een aflevering van het 'eenmalige' tijdschrift. (Zie: Blaadjes).

Ik pakte het uit de kast en sloeg het open. Er klonk een luid gekras. Ik keek even op. Een forse kraai streek neer op de verdorrende boom in de binnentuinen. Het regende niet meer, er was zelfs wat blauw gemengd door het ochtendgrijs. En ja, daar was hij, de zin die me al dagen achtervolgde. In een stuk met de titel: Mijn leven volgens Tull, waarin ik mijn jonge jaren dichterlijk samenvatte aan de hand van de albums van de band.

'... (1979) Op een morgen toen ik wakker werd wist ik al voordat ik het zag, dat een dikke grijze mist de wereld bedekte. Het was alsof je de zee naderde en haar aanwezigheid al voelde voordat je uit de duinen kwam. Iets met de geuren en geluiden. Ik aarzelde met aan de slag te gaan en was op mijn gemak aan het brevieren in mijn lievelingsboeken, terwijl ik een matineuze Chesterfield rookte bij mijn koffie. Toen zei de radio: 'En nu gaan we verder met de dagprimeur: Jethro Tull's nieuwe album Stormwatch.' Een klagelijke fluit uit de Hooglanden blies de kamer in en een oude betovering nam me zachtjes bij de hand, en nam me mee terug naar de dagen van weleer. Plotseling hoorde Tull bij het verleden.'

Ik weet nog welk nummer het was: North Sea Oil. Wat me verbaast is dat ik naar de radio luisterde in die tijd. Waarschijnlijk om de stemmen niet te horen van onze huisbaas en zijn dochter, die onder ons bovenwoninkje hun kantoor hadden. Ze kwamen soms over de binnentrap omhoog om op de vliering naar paperassen te zoeken. Ik kende die mensen goed maar ik vond hun nabijheid toch bedreigend. De publieke omroep, een licht verteerbaar mengsel van praatjes en muziek, fungeerde als gordijn tussen mijn kwetsbare ochtendstemming en de buitenwereld. Kan het Tosca Hoogduin geweest zijn? Die naam schiet me te binnen als ik aan die morgen denk. Het stuk is ondertekend met mijn nom de plume Fons Bosman. Hij maakt nog weleens een scheurkalender voor me.


vrijdag 11 oktober 2019

Door donker glas gezien

Het is herfst en dus denk ik veel aan Jethro Tull.
Niet met weemoed, en ik luister niet eens naar hun muziek. Eerder uit gewoonte denk ik. Ooit was de romantisch-ironische folkrock van de band rond de Schotse fluitist/zanger/gitarist Ian Anderson synoniem met de weemoedige sentimenten die door het seizoen werden losgewoeld. Later zocht ik die oude gevoelens op door de muziek te draaien die ik ermee verbond. Nu is dat alles verleden tijd, maar de interesse is gebleven. Herinneringen aan het herinneren. Laat ik er een woord voor verzinnen, gewoon voor de lol, en omdat het op de een of andere manier Tull-achtig klinkt: metamnemetisch.

Ik kijk naar een foto. Mannen met baarden en bossen haar, maar gekleed als Britse landadel. Romantische ironie. Het is de hoesfoto van een plaat die met de terugwerkende kracht die mythologisering wordt genoemd deel uitmaakt van een 'trilogie van folkrock albums' (aldus Wiki). Keltische dansdeuntjes en scheurende gitaren. Songs from the Wood, Heavy Horses, Stormwatch. Het is de periode van dit drieluik ('77-'79) die me tegenwoordig het liefst is. Ian Anderson rookte pijp toen, net als toetsenist/arrangeur David Palmer. Mandolines en tinwhistles gaven de donkere liedjes een lichte, feeërieke toets.

Ik luister niet naar de muziek maar de interesse blijft. Ik zoek op YouTube naar wat er in 2019 over is van de band die ooit, lang geleden, zo cool was, dat het mooiste meisje van de klas het intro van Locomotive Breath op de piano speelde. Hip of cool zijn ze allang niet meer, al ruim veertig jaar niet meer, maar ze hebben wereldwijd een trouwe achterban: voornamelijk young elderly persons, maar ook jongeren die naar een ander tijdvak verlangen. Ian Anderson, een gewiekst zakenman en inmiddels puissant rijk, exploiteert het erfgoed van de band met nietsontziende ijver. Deze maand verschijnt de zoveelste luxe jubileumeditie - dit keer van het veertig jaar geleden verschenen album Stormwatch. Een cassette met meerdere mixen van het origineel, een remix, een live concert, een musicologisch/anekdotisch commentaar en vele bonus tracks. Twintig jaar geleden zou ik het nog braaf hebben gekocht, maar er zijn grenzen aan loyaliteit.
Ian Anderson treedt ook nog op, met de zoveelste versie van JT. Hij kan al heel lang niet meer zingen en de laatste jaren is dat onvermogen écht pijnlijk geworden, dus die video's mijd ik liever. Tenzij ik eens wrang wil lachen: ironie zónder romantiek.

Anderson is de CEO van een firma. Hij is het type charismatische egocentricus dat niemand naast zich duldt. Slechts onder zijn leiding kan er gespeeld worden. Gitarist Martin Barre heeft het nog het langst uitgehouden. Ik zie hem oud repertoire van Tull spelen, met een paar jonge meiden die wél kunnen zingen. Met zijn pluizige sneeuwwitte haar oogt hij als een vriendelijke opa. Hij heeft er lol in. Eindelijk weg uit de schaduw van die dwingeland Anderson, je ziet het hem denken. Liever nog zou hij waarschijnlijk zijn eigen stukken spelen, maar dat vult geen zalen.
En wie speelt daar toetsen? Wie is die oudere dame met steil, zilverblond geverfd haar? Ach, het is David Palmer. Na de dood van zijn vrouw is hij uit de kast gekomen als interseksueel. Een geslachtsoperatie draaide de operaties van zijn kinderjaren terug en maakte hem Dee Palmer.


Op een andere video zie ik haar in de weer met de opnames van een soloalbum, ze is inmiddels de tachtig gepasseerd. Haar stem is nog de diepe bariton die ik me herinner van haar pijprokende alter ego. Ze zit aan de vleugel als een pianojuf op leeftijd, parels in de oren, sjaaltje om de hals. De muziek is dezelfde Keltische folk als uit de tijd van de 'trilogie', maar dan zonder scheurende gitaren, zonder rock. 'Forever Albion,' klinkt het, dapper maar wat onvast. En dan: 'We're riding back to yesterday.'
Through Darkened Glass is de naam van de plaat, die in 2018 verscheen. Maar ik denk eerder aan vaseline op de lens.


dinsdag 8 oktober 2019

TROOST

Dit weekend ben ik weer aan de slag gegaan. Ik was zeker nog niet helemaal beter maar het ging wel weer. Wat me de rillerige, kletsnatte zondagmorgen op de been hield was de beloning die ik mezelf in het vooruitzicht had gesteld. We zouden die middag naar een expositie van een bevriend schilder gaan en daarna ergens iets eten. Ik had een visioen van een beslagen caféraam, een warme kachel, een kelk Trappist en een dampend maal. Comfort food. Op de bank tv-kijken onder een dekentje besloot dit scenario.
De schemering viel vroeg. En ook de regen bleef maar vallen, een fijne maar dichte, extra-natte regen. We haastten ons onder een gedeelde paraplu, probeerden plassen te vermijden. Het buurtrestaurant dat ik op het oog had was van naam en eigenaar veranderd. Bovendien was het leeg. Verderop kondigde een bord bar en brasserie aan. We gingen naar binnen. Ook hier geen mens. Een enorm tv-scherm stond luidkeels voetbal te vertonen. Mijn vriendin wilde uit beleefdheid wat drinken maar ik zei tegen de eigenaar dat onze komst een vergissing was.
We zochten de auto weer op. Ik wilde niet naar huis en ook niet terug naar mijn vertrouwde buurt - dat zou het gevoel van 'een uitje' bederven, zo had ik het niet bedoeld. Dus we reden iets verder en parkeerden vlakbij een Italiaan waaraan mijn vriendin goede herinneringen had. We trotseerden nogmaals de niet aflatende regen, betraden de Italiaan en zagen meteen dat het foute boel was. Niet alleen was het hier ook geheel verlaten - Julio Iglesias zong bibberend voor lege tafels - maar het meubilair van formica en kunstleer strookte niet met ons idee van een gezellig eethuis. Ook hier had een machtsovername plaatsgevonden. Een vriendelijke, vermoedelijk Turkse jongeman bracht het menu en ging ons een paar meter verderop glimlachend staan bekijken. 'Ik durf nu niet meer weg te gaan,' zei mijn vriendin. Ik wilde vooral ergens binnen zitten, inmiddels kon het me al  niet meer schelen waar.
Het eten was niet slecht. En de gul geschonken bel grappa na afloop bracht me in een overmoedig humeur. Ik begon bijna van Julio Iglesias te houden. Maar ik kon me toch niet losmaken van het idee  dat alles zoveel beter had kunnen aflopen. Als ik niet zo koppig mijn visioen had nagejaagd. Soms moet je het hoofd weten te buigen voor de omstandigheden en je verwachtingen maar even opschorten.


zaterdag 5 oktober 2019

ERWINDAG

Vandaag herdenken wij fans van het eerste uur het literaire feit dat op 5 oktober 1972 Erwin, de zwart-romantische held van de gelijknamige trilogie van Joyce & Co. (alias Geerten Meijsing) op 22-jarige leeftijd overleed; 'onder de meest kiese omstandigheden,' zoals de flaptekst het wil. Zo mooi als op die dag in 1972 ('een precieze heldere morgen vol goud waarop de herinneringen zingen') is het vandaag niet en wordt het misschien wel nooit meer. Maar mijn herinneringen zingen wel degelijk. Ze gaan terug naar een geheel andere dag, vele jaren later, waar ik met weemoed en trots aan terugdenk. Opgedragen aan de auteur en ons beider jeugd, in liefde en dankbaarheid. 


DROOGSTEMPEL

Toen ik Erwin voor het eerst opensloeg wist ik niet wat ik zag. Een geheimschrift, 365 alinealoze pagina’s in klein corps lang, net zo veel als er dagen waren in het jaar: ik telde er op dat moment achttien. Wat ik in handen had was de toegang tot een geheimzinnig universum, oud en nieuw tegelijk, waarin machinaties plaats hadden die in de gewone mensenwereld van 1974 onzichtbaar en bijna ondenkbaar waren. Alleen via deze publicatie konden we er een glimp (een gulle, dat wel) van opvangen. Ik begon er gretig maar moeizaam in te lezen en betrad een wereld van literaire traditie, weemoed, schoonheid, eruditie, dramatische liefde en arcadische vriendschap, waarin met Grieks en Latijn werd gestrooid alsof het niets was en heel andere schrijvers ten voorbeeld stonden dan die waarover de boekenbijlage schreef. Een schaduwuniversum, verlokkelijk dichtbij maar ongrijpbaar, nèt niet gelijk aan het onze, een betoverde wereld waar ik o zo graag bij wilde horen maar waarvan ik de wetten niet precies kende. Die werden uitgevaardigd door de geheimzinnige firma Joyce & Co., en hun beeldmerk met de spreuk Armas Y Letras bezegelde ze.

Het zou te ver voeren hier te beschrijven hoe en waarom, maar in de loop van mijn leven raakte ik bevriend met Geerten Meijsing. In de eerste jaren van onze vriendschap was hij voor mij toch vooral de bewonderde schrijver, voorman van de inmiddels legendarische firma Joyce & Co., tot wier burelen ik nog steeds geen toegang had. Als ik Geerten moest geloven bestond die firma trouwens helemaal niet. De tijd verstreek en haalde haar streken uit, en het icoon van de gelauwerde auteur verbleekte en maakte plaats voor het warme, levende beeld van een lotgenoot en reisgezel op de levensweg (‘gezellig’ is een belangrijk woord in Geertens vocabulaire, met een diepere betekenis dan de gangbare). Aan de firma dacht ik nooit meer, die was iets geworden van onze jeugd, van de mijne zo goed als van de zijne.
 Tot op een koude winterdag in 2012. Het jaar daarvoor waren we bezig geweest met het vertalen van de Sonnetti Lussuriosi van Pietro Aretino. Een lente lang, terwijl de bloesems zich roze uitvouwden en weer van de bomen sneeuwden, bogen we ons, vaak met de tong in de wang, over de edelporno van de Renaissancistische arbiter elegantiae, en bestookten elkaar met scabreus gescandeerde telefoontjes en e-mails, tot we geen cazzo of potta meer konden zien. We schreven er een zwierig nawoord bij en stuurden alles op, per post en digitaal, naar Boris Rousseeuw, die er een bibliofiele uitgave van zou maken.
Drie seizoenen later was het boek klaar en moest het worden gesigneerd. Ik had mijn krabbel al gezet. Die van Geerten (een krabbel mag je dat niet noemen, men kan rustig spreken van een signatuur) zou hij in Syracuse toevoegen. Maar het lot, in de gedaante van de tragische en ontijdige dood van zijn zuster, bracht hem naar Nederland, zodat ik op een middag kon toezien hoe hij zijn vulpen, gevuld met Ionisch blauwe inkt, op het linnenpapier zette. Boris Rousseeuw reikte mij een droogstempel aan om de gesigneerde vellen te vervolmaken. Ik klemde het apparaat, dat een werking heeft die vergelijkbaar is met die van een perforator, om het papier en drukte stevig, met beide handen. Ik maakte het los, en daar stond het, in reliëf, het oude beeldmerk van Joyce & Co. 
Plotseling voelde ik me alsof ik in een jeugddroom was beland.


Deze tekst werd oorspronkelijk gepubliceerd op het blog Armas y Letras, op 15 februari 2012. Foto: Boris Rousseeuw.

vrijdag 4 oktober 2019

SNEEUWRUIMEN


De eerste dagen ging het nog wel. Ik sliep veel en las veel. Een hele literaire SF-thriller van Daphne du Maurier van ruim 300 pagina's, The House on the Strand: vreemde, een beetje gedateerde maar meeslepende kost waar ik anders misschien geen geduld voor zou hebben gehad.

Troostend vond ik ook de sensatie van lichamelijkheid, bij gebrek aan een beter woord. Het verbale zelfbewustzijn dat normaal zo dwingend aanwezig is verdween naar de achtergrond. Het werd als een mompelende radio die aanstaat in de andere kamer. Ik was me steeds vooral bewust van alle abnormale gewaarwordingen in luchtwegen, kop en borst. Hoewel die op zichzelf niet prettig waren, maakten ze me op een ontspannende manier gedachteloos. Het denkhoofd had vrijaf.

's Nachts lag ik vaak lang wakker. Alles deed pijn - prikte, schuurde en klopte. Soms viel ik bijna in slaap. Dat was alsof ik langzaam onderuitgleed in een heet bad, een heerlijke en gelukzalige sensatie. Even maar - dan trok een hoestaanval me er aan de haren weer uit.

Op de derde dag bracht mijn vriendin me misosoep met zeewier en een bakje Thais eten. Het was lekker maar inmiddels was ik zo chagrijnig geworden van mijn machteloosheid dat ik het niet genoeg kon waarderen. Ik gromde mijn dank, met de lage rasp waartoe mijn stem was gereduceerd. Ik verdien al bijna veertig jaar mijn brood met mijn stem. Als die niet thuis geeft ben ik ongelukkig.

'De verkouden mens is méér dan ooit middelpunt van zijn heelal', schrijft Mr. Eduard Elias, alias Floris Flaneur, in een van zijn cursiefjes. Ik heb een bundel daarvan in mijn nachtkastje liggen. Zo begint het stuk, dat ergens uit de late jaren '40 moet dateren:
'Hoeveel lotgenoten zijn nu snipverkouden? Allicht in Nederland een paar honderd duizend en op die ganse kleine aarde van ons een paar millioen. Da's gewóón. Daar schrijf je geen stukje over, zegt Frederika, mijn theeschenkster in dit leven.
Maar niettemin: Voor mij is er maar één man verkouden en dat is de egocentricus zelf. Het is immers of de hele wereld veranderd is, nu ik onder drie dekens lig met een cognacgrog op het nachtkastje? Tenslotte is de hele wereld precies net zo als één mannetje haar ziet. En maak de oogjes van die éne klein en waterig en laat zijn neus wèrken en laat de rillingen van zijn kuiten naar zijn schouders sidderen - dan is de hele wereld verkouden.'

De ik-persoon van Murakami's roman Dans dans dans is freelance copywriter. Hij noemt zijn werk 'sneeuwruimen'. Deze week moest ik, onderverzekerde zzp'er, al mijn werkzaamheden afzeggen. Een voor een, want met een belletje op maandagmorgen naar kantoor was het niet gedaan. Elke dag een andere opdrachtgever, elke dag een nieuwe overweging: zou ik het vandaag gaan redden, of toch niet? Nadat ik de beslissing had genomen was er even opluchting maar de volgende dag lag de stoep weer vol sneeuw. Pas nadat de donderdagavondrepetitie in overleg met de regisseur ook was geannuleerd verdween mijn chagrijn. Een dag respijt - een vrije vrijdag - daarna zou het wel weer een stukje beter met me gaan, toch? Ik keek naar de regen en ging nog maar even op bed liggen. Dat voelde nu als luxe, als verdiende zelfverwennerij. Ik sloeg de luxe jubileumuitgave van The Lord of the Rings open, die ik me voorgenomen had deze herfst te gaan lezen. Eindelijk schoolziek. Jammer dat ik geen cognacgrog op mijn nachtkastje had staan.