woensdag 26 december 2018

Sliding Into A Brand New Year!

Voorheen Rookzanger wenst al zijn trouwe lezers, incidentele lezers en toevallige bezoekers van dit blog het allerbeste toe voor het komende jaar! En dat doe ik met een vrolijk familiefilmpje.
Voor de beste weergave in YouTube aanklikken.




dinsdag 25 december 2018

Kerstmis in Engelen


De geest van Kerstmis was minder ijl in Engelen dan bij ons. Thuis maakte hij alles lichter, hij steeg zelfs naar mijn kinderhoofd; bij mijn opa en oma in Brabant was hij dik en leek de atmosfeer juist zwaarder dan op gewone dagen.
   Mijn opa en oma kwamen net uit de kerk en zagen er formeel uit. Normaal droeg mijn opa een wollen vest waaronder de bretels die zijn broek ophielden zichtbaar waren. Nu was hij in pak met stropdas. Mijn oma was opgedoft en dat hoorde niet bij haar.
   Het eerste wat ik zag was de kerstbal boven de eettafel. Het was een reusachtige rode ballon van ijzer. Het ding was loodzwaar en leek de lamp waaraan hij hing naar beneden te trekken. Hij was alles wat een kerstbal niet hoorde te zijn. Kerstballen waren tere glinsterdingetjes die geblazen leken te zijn uit een elfenbellenpijpje. Deze leek op een uit de Frans-Duitse  oorlog overgebleven kanonskogel die voor de gelegenheid rood was gespoten.
   Vervolgens was er de boom, compact en klein en volgehangen met gekleurde lampjes. Om ondoorgrondelijke redenen vond ik gekleurde lampjes somber. Ze hadden het trieste van een zondagnamiddag net na het sluiten van de gordijnen. Het enige kaarslicht kwam van het waxinelichtje dat brandde onder het Heilig Hart van Christus.
   Onder de kerstboom was een heel tafereel te zien; geen stalletje, dit was van een andere orde. Op gedroogd mos stonden logge beelden van het soort katholiek realisme dat de meeste kerken zo smakeloos maakt. Mijn opa wees ze trots aan. Een dikke baby met pathetisch uitgestrekte handen tussen onderdanige herders, een vette os en een grauwe ezel. Maria en Jozef, schaapjes, geschilferde kamelen, drie ernstige Koningen met hun geheimzinnige geschenken.
   De krentenmik die we anders bij de koffie kregen was uitgebreid met kerststol met amandelspijs, suikerkransjes en andere zoetigheid. Daarna dronken de mannen cognac, geen bier en jenever zoals op gewone zondagen.
   Al die tijd hing de geur van soep en gebraad al zwaar in het huis. Konijnenpeper stond steevast op het menu: in bier gesmoord konijn, de dorpse variant van de chiquere hazenpeper.
   Na het eten, waarbij mijn opa zoals altijd had gevraagd: 'Jet, wat mag ik eten?' (want je kon van een man niet verwachten dat hij zelf zijn zoutloze hartpatiëntendieet in de gaten hield) gingen de vrouwen afwassen en de heren deden een dutje. In de keuken werd gebabbeld, in de kamer gesnurkt. Na de thee reden mijn vader en de ooms door het vroege donker naar huis, voorzichtig sturend want de cognac was flink aangesproken. Een belletje naar Engelen, drie keer, zonder dat de hoorn aan de andere kant opgenomen werd, was het signaal van onze veilige thuiskomst.
   Ik was blij weer in ons eigen, luchtige huis te zijn. Kerstmis in Engelen was een soort ingekookte zondag.


vrijdag 21 december 2018

GEHEUGEN


Nadat we mijn jaarlijkse kerstpakket in het trappenhuis hadden gezet liepen we naar het café om er eentje te vatten op de aangebroken vakantie. Op de bar brandden grote kaarsen. We zetten ons in een hoek bij het raam.
Mijn vriendin hief haar cider op en ik mijn Chouffe. We proostten. 'Het was een fijne repetitie vanavond,' zei ik, 'maar ik ben blij dat ik even twee weken rust heb. Dit seizoen heeft me behoorlijk afgemat.'
'Maar vorig jaar was je er veel erger aan toe, weet je nog? Je had je toen zo verheugd op de vakantie dat het allemaal enorm tegenviel. Je vond niks leuk. Pas op Oudejaarsavond kon je het loslaten.'
Ik wist het niet meer. Ik kon me de diverse evenementen wel herinneren, en ook dat ik Tweede Kerstdag alleen thuis was geweest, humeurig, moe en triest. Maar dat was mijn vrije keus geweest. Kinderen elders, vriendin had zaken te doen waar ik me niet in kon vinden. Ik schudde weifelend mijn hoofd.
'Echt? Daar weet ik niks meer van.' Blijkbaar waren die evenementen bakens in een grauwe en donkere zee geweest, een watervlakte zonder speciale kenmerken: niets om het geheugen houvast te bieden. 'Dat heeft dan geen blijvende indruk gemaakt. Of ik heb het succesvol verdrongen,' zei ik. 'Dit jaar wordt het allemaal veel beter, let op!'
'Kijk jij maar uit,' zei mijn vriendin.

Toen ik die nacht moest plassen schoot Snuf de wc binnen. Op de granieten vloer van de douche begon hij een vreemd dansje te doen. Zijn blik schoot van links naar rechts, zijn twee voorpoten verplaatsten zich gelijktijdig om met een lomp sprongetje een prooi vast te nagelen. Ik keek maar zag alleen de schaduw van zijn oren die zich in het felle licht bewoog over de spikkeltjes van het terrazzo.
Toen de katten klein waren was het hun favoriete nachtspelletje geweest: jagen op zilvervisjes. Later waren de zilvervisjes verdwenen en zochten ze tijdens mijn toiletbezoek teleurgesteld naar de opwinding van hun jeugd. Mismoedig stelden ze vast dat het blijkbaar een illusie was geweest. Er was hier niets in de badkamer. Niets dan een plassende man.
Ze zeggen dat katten geen geheugen hebben. Maar vermoedelijk was het toch de levende herinnering aan de zilvervisjesjacht die maakte, dat Snuf zich deze nacht zo opwond over spikkeltjes en een schaduw.


dinsdag 18 december 2018

PRIKKELS

Bij het opstaan had ik het dekbed van me afgeslagen, maar de deken over mijn zintuigen bleef liggen. Te veel pret gemaakt, te hard, of liever gezegd te fanatiek gewerkt. Overmatig geprikkeld was ik, wat bestraft werd met een doffe teneêrgeslagenheid. Sinds ik een boekje over Highly Sensitive Personality (HSP) heb gelezen zijn de mechanismes die mijn stemmingen bepalen me veel duidelijker geworden; ik herkende me van voorplat tot achterflap in wat ik daar las. Wat ik met dat inzicht moet is een tweede. Me in acht nemen, ja: maar het is moeilijk op de rem te gaan staan als je je lekker voelt of fijn aan het werk bent.
Mijn vriendin stelde voor om naar het Midwinterfeest in De Rijp te gaan, om de zinnen te verzetten. Eens in de twee jaar wordt dat knusse stadje omgetoverd tot een losjes op Dickens gebaseerde fantasie over vroegere tijden: Anton Pieck en Lennaert Nijgh zouden zich er op hun gemak hebben gevoeld. Een beetje knorrig stemde ik toe.
We parkeerden de auto bij het Raadhuis van Graft en liepen het hele eind door de kou naar zusterplaats De Rijp, met de stroom mee, want de feesten trekken veel bezoekers.
Er lag stro langs de kanten van de hobbelstraatjes. Paardenvijgen. Uit luidsprekers klonk het geluid van hoefgetrappel en de knarsende wielen van een postkoets. Er rookten vuurpotten. Ergens dwarrelde kunstsneeuw; de echte was net te vroeg gestopt. Lichtjes brandden uitbundig en overal hing seizoensversiering. De hele bevolking deed mee, sommigen met veel inzet: in een paar huizen aan de hoofdstraat zaten mensen in historische kledij een twee dagen durend kerstdiner te verorberen, uitgelicht als in een etalage. Bedelknaapjes renden heen en weer en hier en daar stond een schavot. Omdat het vroeg donker werd en het die dag flink mistte was de illusie goed gelukt. Ik had eerst een voorzichtige blik vanonder mijn deken gewaagd maar algauw keek ik vol en vermetel om me heen, en ik vermaakte me.
Terwijl we met koffie en koek stonden te wachten tot het optreden van Dick Hauser zou beginnen hervatten we ons gesprek. 'Sinds ik dat boekje heb gelezen weet ik waarom ik zo chagrijnig word van de Uitmarkt en dat soort grootschalige herrie. Waarom ik als kind al niet van circus en kermis hield. Sterker nog, ik werd er bang en droevig van. Te veel prikkels! En die komen te hard binnen! HSP! Hoera, ik ben geen mensenschuwe mopperkont. Ik kan er niks aan doen.'
'En dat besef lucht je op?'
'Ja. Dat is het voordeel van zo'n etiket. Ik voel me toch altijd wel een beetje schuldig als ik niet gezellig meedoe.'
Hauser speelde met zijn kompaan liedjes van J.J. Cale. Hij deed dat goed. We bleven het hele optreden staan luisteren, voeten trappelend van kou (ik) of van danslust (mijn vriendin).
Toen we daarna op de terugweg een andere tent passeerden waaruit muziek klonk wilde mijn vriendin even naar binnen, maar ik weigerde beleefd doch vastbesloten. 'Eén show is genoeg. Ik wil de indruk daarvan niet vertroebelen met nog meer muziek. HSP!'
We eindigden ons bezoek aan De Rijp bij kennissen thuis, die ons zagen passeren en met Dickensiaanse hartelijkheid aan de dis noodden. We kregen zuurkool en worst en vers gerookte paling op knapperig brood met een goed glas Bourgogne. Dat waren prikkels die ik er graag nog even bij nam.



vrijdag 14 december 2018

Vagen en bekenden


En? Hoe was het om Nacht en Ontij voor de tweede keer mee te maken?
Om de woorden van het lied aan te halen: het was een avond 'vol sagen en legenden, vol vagen en bekenden'.
Het geluid in Het Tolhuis (Paradiso-Noord) was helaas lang niet zo goed als in de Antwerpse concertzaal deSingel, waar ik Mauro Pawlowski en zijn Braaknoot Ensemble voor de eerste keer Boudewijn de Groots psychedelische cultklassieker uit 1969 hoorde uitvoeren. Het videoscherm was eigenlijk alleen geschikt voor vakantiekiekjes en ging ook nog eens grotendeels achter de muzikanten schuil, dus de wervelende en indringende projecties werden ons door de neus geboord. En ik wist wat me te wachten stond - dus de blijde verrassing van mijn eerste kennismaking bleef uit. Maar verder... Een feest! Ik deed in gedachten een woeste rondedans met de kollen en kobolten (die voor de gelegenheid tot kobolden zijn gecorrigeerd) en genoot wederom met volle teugen van deze sympathieke hommage aan een van de muzikale en poëtische ijkpunten van mijn jeugd.
'De Meester is in de zaal,' had Pawlowski met gedempte stem laten weten. En ja, daar stond hij, achterin, quasi onzichtbaar, De Groot. We komen elkaar zo eens in de paar jaar tegen, meestal bij gelegenheden waarbij Lennaert Nijgh wordt herdacht, en we maken dan een praatje, doorgaans op mijn initiatief. Ook dit keer stapte ik op hem af. Daar is enige moed voor nodig want zijn verlegenheid maakt dat hij iets onbenaderbaars heeft. Hij had het mooi gevonden, zei hij, hij was tevreden. En hij vertelde een anekdote over gitarist Eelco Gelling die ik gretig aanhoorde. Mauro, een aardige en eveneens bescheiden man, was erbij komen staan en onthulde dat de gitarist van zijn band Elko heette en wel degelijk vernoemd was naar ons beider idool.
Wat langer sprak ik met Boudewijns vrouw Anja, de tweede van Lennaerts drie vrouwen, die me bekende dat ze net als ik zo langzamerhand haar buik vol heeft van de manier waarop Haarlemse kringen de nagedachtenis van Lennaert uitmelken, meestal tot meerdere eer en glorie van zichzelf.
En kijk! Daar aan de bar stond Frans Grapperhaus, de cellist die ik in Antwerpen had gesproken. Ik had hem destijds gevraagd waarom de strijkers het opzwepende slotthema staccato speelden in plaats van legato, zoals op de plaat. Hij was verbaasd geweest, de plaat had hij nooit gehoord. Ik stak mijn duim op, nu hadden ze het mooi gebonden gespeeld, zoals het hoort. Had hij inmiddels dan toch de plaat beluisterd? Zijn ronde ogen twinkelden, een Boeddha-glimlach trok zijn mond breed. 'Nee,' zei hij verwonderd, 'maar jij had het toch gezegd?'
We praatten over Vincent, de zingende cellist met wie ik jarenlang La Passione heb gevormd. Grapperhaus vond dat geen sinecure, tegelijk zingen en cellospelen. Een lange, benige man met een choker luisterde mee en vertelde dat hij ons ooit had zien spelen in de grachtengordel. Wat hij ervan gevonden had liet hij in het midden. Er stond een volle vrouw met een pinnige bril bij die me bekend voorkwam. En ik haar. Vage bekenden van lang geleden.
Eenmaal buiten op de IJ-oever met zijn flonkerende lichtjes vroeg een bleke vrouw met donker haar me om een sigaret. Ik offreerde haar een Camel. 'Ik ken jou ergens van,' zei ik voor de tweede keer die avond. 'Caya,' stelde ze zich voor. De dochter van Boudewijn! Oeps, deed het in mijn hoofd. Ik improviseerde dat ik haar natuurlijk van Flikken Maastricht kende, onder andere, maar dat ik bedoelde, dat we elkaar ook persoonlijk ergens hadden ontmoet. 'Zal wel bij een van die Lennaert-dingen zijn geweest,' rommelde ik. Ze lachte en bedankte nogmaals voor de sigaret. Zij scheen er niet mee te zitten maar ik voelde me een beetje lullig. Ik vind het sowieso altijd moeilijk om met beroemdheden om te gaan. Ik voel me algauw opdringerig en sterbelust. Zelfs als ik het volste recht heb om ze te benaderen omdat we een gedeeld verleden hebben voelt het alsof ik iets onoorbaars doe. Eigenlijk ben ik net zo verlegen als Boudewijn de Groot. Nu alleen nog zien, net zo beroemd te worden.

(Maar, alle psychologie terzijde -  al met al, als gezegd: een feestelijke avond. Toen de pont aanmeerde gingen we opgetogen aan boord om het donker kolkende IJ over te steken. Mijn broer (die er ook in Antwerpen bij was) had de volgende dag vrij genomen. Zijn twee vrienden (eveneens grote fans) ook. Ze moesten nog een trein zien te halen. Maar terwijl mijn vriendin en ik naar de tram liepen zagen we ze doelbewust Hotel Victoria in marcheren om, desnoods voor tien euro het glas, nog een laatste biertje te gaan drinken.)


dinsdag 11 december 2018

DRUIPKAARS

De afgelopen zondag hebben we besteed aan het opnemen van een seizoensliedje. We schoten ook beelden voor een bijbehorend clipje. Daarvoor moesten we een beetje vooruitlopen op de feestdagen. Vroeger dan anders kochten we een kerstboom en tuigden hem op. Dat we de kristallen champagnecoupes van mijn oma nodig hadden en een fles bubbelwijn om alvast te proosten op het nieuwe jaar, was natuurlijk geen straf. Terwijl we zo op aangename wijze de middag in de avond lieten overgaan brandden de kaarsen in hun driearmige kandelaar. Hoewel het gewone goedkope fabriekskaarsen waren die normaal snel en schoon opbranden, waren twee ervan enorm aan het druipen geslagen. Ze hadden een grillige jas van witte pegels gekregen en rond de flakkerende vlam staken stalagmieten van stearine omhoog. Ik ging terug in de tijd.

Het meest geheimzinnige meubelstuk van mijn kindertijd was wel het dressoir. Het bestond uit een lage kast met kromme pootjes en bovenin een lade, een open middengedeelte, en een opzetkast. Het was versierd met houtsnijwerk, gekleurde paneeltjes en koperbeslag. Ik begreep nooit precies wat zo'n log, ouderwets geval in ons moderne huishouden deed, behalve dat het bovenste gedeelte sierservies, vazen en schalen kon bevatten.
Het was ook het meest treurige meubelstuk van het huis. Geheel in overeenstemming met zijn sombere uitstraling bevatte het voornamelijk Zinloze Voorwerpen. Op momenten van landerigheid en verveling trok ik de la weleens open, alleen maar om vast te stellen dat dezelfde stoffige, mottige of zelfs kapotte dingetjes er nog steeds waren. Ze mochten niet weggegooid worden maar waren uit het zicht geplaatst, verbannen naar dit meubel, dat als tombe voor gestorven gebruiksvoorwerpen en verbleekte souvenirs diende. Ik herinner me kameeltjes van leer, gevuld met stro, dat hier en daar uit de gebarsten opperhuid tevoorschijn kwam. De oude pijp van mijn vader, ook al met een barst erin, en riekend naar verschaalde tabak en teer. Het eerste schoentje van mijn moeder, groen uitgeslagen. Beschilderde belletjes aan een koordje. Castagnetten. Ergens in een ladekast in mijn hoofd moeten al die Zinloze Voorwerpen nog opgeslagen liggen, maar ik kan er niet bij.
Onderin, waar de grotere reminiscenties sluimerden, stond de druipkaars. Die werd eens per jaar tevoorschijn gehaald en was dan ook, samen met de notenkraker, het minst zinloze object uit de onderste regionen van het dressoir. Met kerstmis kwam de groene fles waarin de kaars stond naar buiten. Het oude stompje werd vervangen door een nieuwe kaars, maar de uitbundige waterval van gestold kaarsvet langs de buik van de fles mocht, moest blijven. Tijdens het feest kreeg de waterval een extra laagje kleurige druppels, terwijl wij noten kraakten (naast walnoten ook hazelnoten en vreemde, ovale, keiharde noten met kleine gaatjes in de bast, waarvan ik de naam niet wist).
Als de boom was afgetuigd en de ballen waren opgeborgen ging ook de druipkaars weer terug naar zijn donkere hok, waar hij wachtte tot het weer kerstmis zou zijn. Want kaarsen brandden we voordat de jaren zeventig aanbraken maar één keer per jaar.


vrijdag 7 december 2018

HUISELIJK


Voor de meeste jongvolwassenen is het vrijwel onmogelijk om in Amsterdam een eigen huisje te vinden. Tenzij je tijdelijk, bijvoorbeeld antikraak, ergens kan intrekken of de mazzel hebt van een welgestelde paps of mams, die een pandje voor je kopen om je een zetje in het leven te geven. De huren rijzen de pan uit. Je moet een appartement delen met anderen of naar de periferie verkassen. Londense toestanden.

Mijn dochters wonen daarom voorlopig nog even thuis. Voor mij is dat natuurlijk gezellig, maar voor hen is het behelpen. Om ze toch het gevoel van zelfstandigheid te geven hebben we afgesproken dat we zoveel mogelijk onze eigen gang gaan. Ieder een eigen baan, ieder zijn eigen boodschappen. We eten meestal op verschillende tijden. Omdat onze werktijden erg verschillen was dat in de praktijk eigenlijk toch al zo.

Maar toen we laatst alle drie thuis waren en na elkaar de keuken betraden, ik voor mijn pasta, mijn oudste dochter voor haar curry en mijn jongste voor haar wraps, begon er toch iets te knagen. Iets anders dan honger. Was dit niet een beetje vreemd?
Sindsdien is er iets veranderd. We hebben besloten om ten minste eenmaal in de week weer samen te eten, als het gezin dat we ondanks alles ook nog zijn.

Misschien door dat besluit, of misschien omdat de dagen zo benauwend donker worden en de feestdagen naderen, kregen ze onlangs een aanval van huiselijkheid. Het begon ermee dat mijn oudste zelf gefermenteerde groenten ging bereiden, op z'n Japans. Een ramen-experiment volgde. Al doende werd er flink geschrobd en geboend, want de keuken moest mooi schoon zijn. En ook naar de huiskamer werd kritisch gekeken nu ze er meer tijd doorbrachten. Die ouwe stroef-zittende en versleten Chesterfield moest eindelijk eens weg. We namen ons voor om een nieuwe, comfortabelere bank aan te schaffen. Voor kerstmis moet het gebeuren, insj'Allah.

Eergisteren walmde er een heerlijke geur door het huis. Er werd brood gebakken. Het deeg was die ochtend al vroeg gekneed. Kon dat wel in een simpele heteluchtoven? vroeg ik. Jawel. Rond lunchtijd zaten we aan tafel met z'n drieën. Nooit meer gebeurd sinds ze klein waren. Een mooi ovaal, nog warm en knapperig brood tussen ons in. Boter, honing, marmelade en kaas. Ik prees het brood en keek vergenoegd om me heen. Alleen de kapotte Chesterfield stond nog tussen mij en het huiselijk geluk.

In een column in de VPRO-gids vertelt Esther Gerritsen hoe ze bij vrienden aan zee logeert en 's ochtends langs het strand gaat wandelen. Op dat moment denkt ze: Zo zou het moeten zijn. Dat je vrienden aan zee hebt bij wie je kunt logeren en dat je dan 's ochtends even langs het strand kunt wandelen. Maar dan beseft ze: Maar... dat doe je nu, zo is het nu!
Ik heb dat stukje bewaard, het is inmiddels okergeel want de VPRO gebruikt verantwoord papier. Het was me uit het hart gegrepen. Ook aan die ongewone lunchtafel, met de geur van vers brood in mijn neus, werd het geluksgevoel al snel getemperd tot dat weemoedige verlangen dat zich manifesteert juist op het moment dat het nergens voor nodig is. Zo zou het moeten zijn, dacht ook ik.

Ik besluit deze stukjes nooit met de woorden van iemand anders maar vandaag maak ik een uitzondering. Omdat het zo precies en mooi verwoord is, zoals Gerritsen het alweer een paar jaar geleden opschreef. Omdat het in zijn beknoptheid een genadeloze analyse is van een bepaald type mens. Robert Burton had er in zijn The Anatomy of Melancholy een heel boek voor nodig.

'Zodra het goed is, denk ik dat het zo zou moeten zijn. Ik denk nooit: "Dit is het."'


woensdag 5 december 2018

Herinnering aan Sinterklaas


Heel vroeger was 5 december een dag van eindeloos wachten, van onvermoeibaar zingen bij de kolenkachel en de aldaar opgestelde schoenen die knoestige wortelen en in schoenmaat gescheurde stukken witbrood bevatten, en van vurig hopen; een dag van voorpret, een beetje angst, en een gegarandeerde slapeloze nacht. Later begreep ik dat niet iedereen het Feest aller feesten zo vierde. Bij sommige vriendjes kwam Sint merkwaardig genoeg al op de avond zelf langs. In vol ornaat, gewoon zichtbaar en aanraakbaar, terwijl hij voor mij een sprookjeswezen bleef, ongezien en geheimzinnig. Dat hij soms op school of op straat werd gezien maakte de buitenwereld alleen maar imposanter en benadrukte de intimiteit van ons huisje. Ondenkbaar dat zo'n geweldige autoriteit zich zou verwaardigen daar door de krappe schoorsteen te kruipen! Het was het katholieke erfgoed van mijn vader dat bepaalde, dat er 's nachts gereden werd en 's ochtends geraapt. Heiligen doen hun werk in het verborgene, in de mystieke stilte van de nacht. Toch had ik absoluut geen argwaan door deze verdeelde gang van zaken. Het was zoals het was. Hier zus, daar zo. Dat is nog het grootste wonder.


dinsdag 4 december 2018

MIJMEREN


Het was Sinterklaasweer. Ik lag wakker, na aanvankelijk al snel ingeslapen te zijn, en luisterde naar de wind die loeide om het dijkhuis waarin mijn vriendin woont. Hij floot, gonsde en bromde, de wind, met geruststellende bariton. Nu en dan begeleid door de ratelende percussie van een regenvlaag.
Wakker liggen kan een plaag zijn. Als zorgelijke gedachten maar blijven komen is het niet fijn om de slaap niet te kunnen vatten. En ook zorgeloze gedachten zijn vaak onwelkome gasten die tegen je zin het bed met je willen delen. Rot toch op, laat me hier alleen onder de dekens, kom morgen maar eens terug, ik wil slapen! Verzet heeft geen zin, de cerebrale motor staat op de hoogste stand en kan alleen door uitputting afslaan.
Maar in deze nacht van het Sinterklaasweer uit oude versjes lag ik lekker wakker. Gedachten had ik wel degelijk, maar ze werden niet opgestuwd door een innerlijke drijfveer. Ze kwamen niet voort uit onrust, ontevredenheid, onbehagen of ambitie. Ze borrelden gewoon op, dreven als luchtbellen omhoog en spatten vrolijk uit elkaar, de een na de ander.
Op zeker moment kwam mijn brein in verzet tegen deze anarchie. Prefrontale cortex, haantje de voorste in de regio Voorhoofdskwab, de zetel van wil en initiatief, greep naar de wapens. Een beetje lui, want hij was slaperig. Maar hij wilde toch iets doen, al was het dan maar een conclusie trekken, een etiket plakken, een naam geven. 'Dit is nu mijmeren,' sprak hij met dikke tong. Toen draaide hij zich om en snurkte verder.
En gelijk had hij. Mijmeren is dromen bij klaarlichte dag of, in dit geval, in een doorwaakte nacht. Want wat onderscheidt mijmeren van denken? Je doet het niet, het gebeurt. Buiten jezelf om, op een onbewust niveau, wordt er voor je gedacht. Zonder enige logica of ordening: associaties en herinneringen mogen zich er gerust mee bemoeien, graag zelfs! Mijmeren is de positieve tegenhanger van piekeren, dat een soort dolgedraaid logisch geordend denken is. Ons 'ik', de baas van ons brein, ons zelf-waarnemend bewustzijn, kijkt met een half oog toe. Glimlacht, en prijst zich gelukkig om even niks te moeten.