woensdag 26 december 2018

Sliding Into A Brand New Year!

Voorheen Rookzanger wenst al zijn trouwe lezers, incidentele lezers en toevallige bezoekers van dit blog het allerbeste toe voor het komende jaar! En dat doe ik met een vrolijk familiefilmpje.
Voor de beste weergave in YouTube aanklikken.




dinsdag 25 december 2018

Kerstmis in Engelen


De geest van Kerstmis was minder ijl in Engelen dan bij ons. Thuis maakte hij alles lichter, hij steeg zelfs naar mijn kinderhoofd; bij mijn opa en oma in Brabant was hij dik en leek de atmosfeer juist zwaarder dan op gewone dagen.
   Mijn opa en oma kwamen net uit de kerk en zagen er formeel uit. Normaal droeg mijn opa een wollen vest waaronder de bretels die zijn broek ophielden zichtbaar waren. Nu was hij in pak met stropdas. Mijn oma was opgedoft en dat hoorde niet bij haar.
   Het eerste wat ik zag was de kerstbal boven de eettafel. Het was een reusachtige rode ballon van ijzer. Het ding was loodzwaar en leek de lamp waaraan hij hing naar beneden te trekken. Hij was alles wat een kerstbal niet hoorde te zijn. Kerstballen waren tere glinsterdingetjes die geblazen leken te zijn uit een elfenbellenpijpje. Deze leek op een uit de Frans-Duitse  oorlog overgebleven kanonskogel die voor de gelegenheid rood was gespoten.
   Vervolgens was er de boom, compact en klein en volgehangen met gekleurde lampjes. Om ondoorgrondelijke redenen vond ik gekleurde lampjes somber. Ze hadden het trieste van een zondagnamiddag net na het sluiten van de gordijnen. Het enige kaarslicht kwam van het waxinelichtje dat brandde onder het Heilig Hart van Christus.
   Onder de kerstboom was een heel tafereel te zien; geen stalletje, dit was van een andere orde. Op gedroogd mos stonden logge beelden van het soort katholiek realisme dat de meeste kerken zo smakeloos maakt. Mijn opa wees ze trots aan. Een dikke baby met pathetisch uitgestrekte handen tussen onderdanige herders, een vette os en een grauwe ezel. Maria en Jozef, schaapjes, geschilferde kamelen, drie ernstige Koningen met hun geheimzinnige geschenken.
   De krentenmik die we anders bij de koffie kregen was uitgebreid met kerststol met amandelspijs, suikerkransjes en andere zoetigheid. Daarna dronken de mannen cognac, geen bier en jenever zoals op gewone zondagen.
   Al die tijd hing de geur van soep en gebraad al zwaar in het huis. Konijnenpeper stond steevast op het menu: in bier gesmoord konijn, de dorpse variant van de chiquere hazenpeper.
   Na het eten, waarbij mijn opa zoals altijd had gevraagd: 'Jet, wat mag ik eten?' (want je kon van een man niet verwachten dat hij zelf zijn zoutloze hartpatiëntendieet in de gaten hield) gingen de vrouwen afwassen en de heren deden een dutje. In de keuken werd gebabbeld, in de kamer gesnurkt. Na de thee reden mijn vader en de ooms door het vroege donker naar huis, voorzichtig sturend want de cognac was flink aangesproken. Een belletje naar Engelen, drie keer, zonder dat de hoorn aan de andere kant opgenomen werd, was het signaal van onze veilige thuiskomst.
   Ik was blij weer in ons eigen, luchtige huis te zijn. Kerstmis in Engelen was een soort ingekookte zondag.


vrijdag 21 december 2018

GEHEUGEN


Nadat we mijn jaarlijkse kerstpakket in het trappenhuis hadden gezet liepen we naar het café om er eentje te vatten op de aangebroken vakantie. Op de bar brandden grote kaarsen. We zetten ons in een hoek bij het raam.
Mijn vriendin hief haar cider op en ik mijn Chouffe. We proostten. 'Het was een fijne repetitie vanavond,' zei ik, 'maar ik ben blij dat ik even twee weken rust heb. Dit seizoen heeft me behoorlijk afgemat.'
'Maar vorig jaar was je er veel erger aan toe, weet je nog? Je had je toen zo verheugd op de vakantie dat het allemaal enorm tegenviel. Je vond niks leuk. Pas op Oudejaarsavond kon je het loslaten.'
Ik wist het niet meer. Ik kon me de diverse evenementen wel herinneren, en ook dat ik Tweede Kerstdag alleen thuis was geweest, humeurig, moe en triest. Maar dat was mijn vrije keus geweest. Kinderen elders, vriendin had zaken te doen waar ik me niet in kon vinden. Ik schudde weifelend mijn hoofd.
'Echt? Daar weet ik niks meer van.' Blijkbaar waren die evenementen bakens in een grauwe en donkere zee geweest, een watervlakte zonder speciale kenmerken: niets om het geheugen houvast te bieden. 'Dat heeft dan geen blijvende indruk gemaakt. Of ik heb het succesvol verdrongen,' zei ik. 'Dit jaar wordt het allemaal veel beter, let op!'
'Kijk jij maar uit,' zei mijn vriendin.

Toen ik die nacht moest plassen schoot Snuf de wc binnen. Op de granieten vloer van de douche begon hij een vreemd dansje te doen. Zijn blik schoot van links naar rechts, zijn twee voorpoten verplaatsten zich gelijktijdig om met een lomp sprongetje een prooi vast te nagelen. Ik keek maar zag alleen de schaduw van zijn oren die zich in het felle licht bewoog over de spikkeltjes van het terrazzo.
Toen de katten klein waren was het hun favoriete nachtspelletje geweest: jagen op zilvervisjes. Later waren de zilvervisjes verdwenen en zochten ze tijdens mijn toiletbezoek teleurgesteld naar de opwinding van hun jeugd. Mismoedig stelden ze vast dat het blijkbaar een illusie was geweest. Er was hier niets in de badkamer. Niets dan een plassende man.
Ze zeggen dat katten geen geheugen hebben. Maar vermoedelijk was het toch de levende herinnering aan de zilvervisjesjacht die maakte, dat Snuf zich deze nacht zo opwond over spikkeltjes en een schaduw.


dinsdag 18 december 2018

PRIKKELS

Bij het opstaan had ik het dekbed van me afgeslagen, maar de deken over mijn zintuigen bleef liggen. Te veel pret gemaakt, te hard, of liever gezegd te fanatiek gewerkt. Overmatig geprikkeld was ik, wat bestraft werd met een doffe teneêrgeslagenheid. Sinds ik een boekje over Highly Sensitive Personality (HSP) heb gelezen zijn de mechanismes die mijn stemmingen bepalen me veel duidelijker geworden; ik herkende me van voorplat tot achterflap in wat ik daar las. Wat ik met dat inzicht moet is een tweede. Me in acht nemen, ja: maar het is moeilijk op de rem te gaan staan als je je lekker voelt of fijn aan het werk bent.
Mijn vriendin stelde voor om naar het Midwinterfeest in De Rijp te gaan, om de zinnen te verzetten. Eens in de twee jaar wordt dat knusse stadje omgetoverd tot een losjes op Dickens gebaseerde fantasie over vroegere tijden: Anton Pieck en Lennaert Nijgh zouden zich er op hun gemak hebben gevoeld. Een beetje knorrig stemde ik toe.
We parkeerden de auto bij het Raadhuis van Graft en liepen het hele eind door de kou naar zusterplaats De Rijp, met de stroom mee, want de feesten trekken veel bezoekers.
Er lag stro langs de kanten van de hobbelstraatjes. Paardenvijgen. Uit luidsprekers klonk het geluid van hoefgetrappel en de knarsende wielen van een postkoets. Er rookten vuurpotten. Ergens dwarrelde kunstsneeuw; de echte was net te vroeg gestopt. Lichtjes brandden uitbundig en overal hing seizoensversiering. De hele bevolking deed mee, sommigen met veel inzet: in een paar huizen aan de hoofdstraat zaten mensen in historische kledij een twee dagen durend kerstdiner te verorberen, uitgelicht als in een etalage. Bedelknaapjes renden heen en weer en hier en daar stond een schavot. Omdat het vroeg donker werd en het die dag flink mistte was de illusie goed gelukt. Ik had eerst een voorzichtige blik vanonder mijn deken gewaagd maar algauw keek ik vol en vermetel om me heen, en ik vermaakte me.
Terwijl we met koffie en koek stonden te wachten tot het optreden van Dick Hauser zou beginnen hervatten we ons gesprek. 'Sinds ik dat boekje heb gelezen weet ik waarom ik zo chagrijnig word van de Uitmarkt en dat soort grootschalige herrie. Waarom ik als kind al niet van circus en kermis hield. Sterker nog, ik werd er bang en droevig van. Te veel prikkels! En die komen te hard binnen! HSP! Hoera, ik ben geen mensenschuwe mopperkont. Ik kan er niks aan doen.'
'En dat besef lucht je op?'
'Ja. Dat is het voordeel van zo'n etiket. Ik voel me toch altijd wel een beetje schuldig als ik niet gezellig meedoe.'
Hauser speelde met zijn kompaan liedjes van J.J. Cale. Hij deed dat goed. We bleven het hele optreden staan luisteren, voeten trappelend van kou (ik) of van danslust (mijn vriendin).
Toen we daarna op de terugweg een andere tent passeerden waaruit muziek klonk wilde mijn vriendin even naar binnen, maar ik weigerde beleefd doch vastbesloten. 'Eén show is genoeg. Ik wil de indruk daarvan niet vertroebelen met nog meer muziek. HSP!'
We eindigden ons bezoek aan De Rijp bij kennissen thuis, die ons zagen passeren en met Dickensiaanse hartelijkheid aan de dis noodden. We kregen zuurkool en worst en vers gerookte paling op knapperig brood met een goed glas Bourgogne. Dat waren prikkels die ik er graag nog even bij nam.



vrijdag 14 december 2018

Vagen en bekenden


En? Hoe was het om Nacht en Ontij voor de tweede keer mee te maken?
Om de woorden van het lied aan te halen: het was een avond 'vol sagen en legenden, vol vagen en bekenden'.
Het geluid in Het Tolhuis (Paradiso-Noord) was helaas lang niet zo goed als in de Antwerpse concertzaal deSingel, waar ik Mauro Pawlowski en zijn Braaknoot Ensemble voor de eerste keer Boudewijn de Groots psychedelische cultklassieker uit 1969 hoorde uitvoeren. Het videoscherm was eigenlijk alleen geschikt voor vakantiekiekjes en ging ook nog eens grotendeels achter de muzikanten schuil, dus de wervelende en indringende projecties werden ons door de neus geboord. En ik wist wat me te wachten stond - dus de blijde verrassing van mijn eerste kennismaking bleef uit. Maar verder... Een feest! Ik deed in gedachten een woeste rondedans met de kollen en kobolten (die voor de gelegenheid tot kobolden zijn gecorrigeerd) en genoot wederom met volle teugen van deze sympathieke hommage aan een van de muzikale en poëtische ijkpunten van mijn jeugd.
'De Meester is in de zaal,' had Pawlowski met gedempte stem laten weten. En ja, daar stond hij, achterin, quasi onzichtbaar, De Groot. We komen elkaar zo eens in de paar jaar tegen, meestal bij gelegenheden waarbij Lennaert Nijgh wordt herdacht, en we maken dan een praatje, doorgaans op mijn initiatief. Ook dit keer stapte ik op hem af. Daar is enige moed voor nodig want zijn verlegenheid maakt dat hij iets onbenaderbaars heeft. Hij had het mooi gevonden, zei hij, hij was tevreden. En hij vertelde een anekdote over gitarist Eelco Gelling die ik gretig aanhoorde. Mauro, een aardige en eveneens bescheiden man, was erbij komen staan en onthulde dat de gitarist van zijn band Elko heette en wel degelijk vernoemd was naar ons beider idool.
Wat langer sprak ik met Boudewijns vrouw Anja, de tweede van Lennaerts drie vrouwen, die me bekende dat ze net als ik zo langzamerhand haar buik vol heeft van de manier waarop Haarlemse kringen de nagedachtenis van Lennaert uitmelken, meestal tot meerdere eer en glorie van zichzelf.
En kijk! Daar aan de bar stond Frans Grapperhaus, de cellist die ik in Antwerpen had gesproken. Ik had hem destijds gevraagd waarom de strijkers het opzwepende slotthema staccato speelden in plaats van legato, zoals op de plaat. Hij was verbaasd geweest, de plaat had hij nooit gehoord. Ik stak mijn duim op, nu hadden ze het mooi gebonden gespeeld, zoals het hoort. Had hij inmiddels dan toch de plaat beluisterd? Zijn ronde ogen twinkelden, een Boeddha-glimlach trok zijn mond breed. 'Nee,' zei hij verwonderd, 'maar jij had het toch gezegd?'
We praatten over Vincent, de zingende cellist met wie ik jarenlang La Passione heb gevormd. Grapperhaus vond dat geen sinecure, tegelijk zingen en cellospelen. Een lange, benige man met een choker luisterde mee en vertelde dat hij ons ooit had zien spelen in de grachtengordel. Wat hij ervan gevonden had liet hij in het midden. Er stond een volle vrouw met een pinnige bril bij die me bekend voorkwam. En ik haar. Vage bekenden van lang geleden.
Eenmaal buiten op de IJ-oever met zijn flonkerende lichtjes vroeg een bleke vrouw met donker haar me om een sigaret. Ik offreerde haar een Camel. 'Ik ken jou ergens van,' zei ik voor de tweede keer die avond. 'Caya,' stelde ze zich voor. De dochter van Boudewijn! Oeps, deed het in mijn hoofd. Ik improviseerde dat ik haar natuurlijk van Flikken Maastricht kende, onder andere, maar dat ik bedoelde, dat we elkaar ook persoonlijk ergens hadden ontmoet. 'Zal wel bij een van die Lennaert-dingen zijn geweest,' rommelde ik. Ze lachte en bedankte nogmaals voor de sigaret. Zij scheen er niet mee te zitten maar ik voelde me een beetje lullig. Ik vind het sowieso altijd moeilijk om met beroemdheden om te gaan. Ik voel me algauw opdringerig en sterbelust. Zelfs als ik het volste recht heb om ze te benaderen omdat we een gedeeld verleden hebben voelt het alsof ik iets onoorbaars doe. Eigenlijk ben ik net zo verlegen als Boudewijn de Groot. Nu alleen nog zien, net zo beroemd te worden.

(Maar, alle psychologie terzijde -  al met al, als gezegd: een feestelijke avond. Toen de pont aanmeerde gingen we opgetogen aan boord om het donker kolkende IJ over te steken. Mijn broer (die er ook in Antwerpen bij was) had de volgende dag vrij genomen. Zijn twee vrienden (eveneens grote fans) ook. Ze moesten nog een trein zien te halen. Maar terwijl mijn vriendin en ik naar de tram liepen zagen we ze doelbewust Hotel Victoria in marcheren om, desnoods voor tien euro het glas, nog een laatste biertje te gaan drinken.)


dinsdag 11 december 2018

DRUIPKAARS

De afgelopen zondag hebben we besteed aan het opnemen van een seizoensliedje. We schoten ook beelden voor een bijbehorend clipje. Daarvoor moesten we een beetje vooruitlopen op de feestdagen. Vroeger dan anders kochten we een kerstboom en tuigden hem op. Dat we de kristallen champagnecoupes van mijn oma nodig hadden en een fles bubbelwijn om alvast te proosten op het nieuwe jaar, was natuurlijk geen straf. Terwijl we zo op aangename wijze de middag in de avond lieten overgaan brandden de kaarsen in hun driearmige kandelaar. Hoewel het gewone goedkope fabriekskaarsen waren die normaal snel en schoon opbranden, waren twee ervan enorm aan het druipen geslagen. Ze hadden een grillige jas van witte pegels gekregen en rond de flakkerende vlam staken stalagmieten van stearine omhoog. Ik ging terug in de tijd.

Het meest geheimzinnige meubelstuk van mijn kindertijd was wel het dressoir. Het bestond uit een lage kast met kromme pootjes en bovenin een lade, een open middengedeelte, en een opzetkast. Het was versierd met houtsnijwerk, gekleurde paneeltjes en koperbeslag. Ik begreep nooit precies wat zo'n log, ouderwets geval in ons moderne huishouden deed, behalve dat het bovenste gedeelte sierservies, vazen en schalen kon bevatten.
Het was ook het meest treurige meubelstuk van het huis. Geheel in overeenstemming met zijn sombere uitstraling bevatte het voornamelijk Zinloze Voorwerpen. Op momenten van landerigheid en verveling trok ik de la weleens open, alleen maar om vast te stellen dat dezelfde stoffige, mottige of zelfs kapotte dingetjes er nog steeds waren. Ze mochten niet weggegooid worden maar waren uit het zicht geplaatst, verbannen naar dit meubel, dat als tombe voor gestorven gebruiksvoorwerpen en verbleekte souvenirs diende. Ik herinner me kameeltjes van leer, gevuld met stro, dat hier en daar uit de gebarsten opperhuid tevoorschijn kwam. De oude pijp van mijn vader, ook al met een barst erin, en riekend naar verschaalde tabak en teer. Het eerste schoentje van mijn moeder, groen uitgeslagen. Beschilderde belletjes aan een koordje. Castagnetten. Ergens in een ladekast in mijn hoofd moeten al die Zinloze Voorwerpen nog opgeslagen liggen, maar ik kan er niet bij.
Onderin, waar de grotere reminiscenties sluimerden, stond de druipkaars. Die werd eens per jaar tevoorschijn gehaald en was dan ook, samen met de notenkraker, het minst zinloze object uit de onderste regionen van het dressoir. Met kerstmis kwam de groene fles waarin de kaars stond naar buiten. Het oude stompje werd vervangen door een nieuwe kaars, maar de uitbundige waterval van gestold kaarsvet langs de buik van de fles mocht, moest blijven. Tijdens het feest kreeg de waterval een extra laagje kleurige druppels, terwijl wij noten kraakten (naast walnoten ook hazelnoten en vreemde, ovale, keiharde noten met kleine gaatjes in de bast, waarvan ik de naam niet wist).
Als de boom was afgetuigd en de ballen waren opgeborgen ging ook de druipkaars weer terug naar zijn donkere hok, waar hij wachtte tot het weer kerstmis zou zijn. Want kaarsen brandden we voordat de jaren zeventig aanbraken maar één keer per jaar.


vrijdag 7 december 2018

HUISELIJK


Voor de meeste jongvolwassenen is het vrijwel onmogelijk om in Amsterdam een eigen huisje te vinden. Tenzij je tijdelijk, bijvoorbeeld antikraak, ergens kan intrekken of de mazzel hebt van een welgestelde paps of mams, die een pandje voor je kopen om je een zetje in het leven te geven. De huren rijzen de pan uit. Je moet een appartement delen met anderen of naar de periferie verkassen. Londense toestanden.

Mijn dochters wonen daarom voorlopig nog even thuis. Voor mij is dat natuurlijk gezellig, maar voor hen is het behelpen. Om ze toch het gevoel van zelfstandigheid te geven hebben we afgesproken dat we zoveel mogelijk onze eigen gang gaan. Ieder een eigen baan, ieder zijn eigen boodschappen. We eten meestal op verschillende tijden. Omdat onze werktijden erg verschillen was dat in de praktijk eigenlijk toch al zo.

Maar toen we laatst alle drie thuis waren en na elkaar de keuken betraden, ik voor mijn pasta, mijn oudste dochter voor haar curry en mijn jongste voor haar wraps, begon er toch iets te knagen. Iets anders dan honger. Was dit niet een beetje vreemd?
Sindsdien is er iets veranderd. We hebben besloten om ten minste eenmaal in de week weer samen te eten, als het gezin dat we ondanks alles ook nog zijn.

Misschien door dat besluit, of misschien omdat de dagen zo benauwend donker worden en de feestdagen naderen, kregen ze onlangs een aanval van huiselijkheid. Het begon ermee dat mijn oudste zelf gefermenteerde groenten ging bereiden, op z'n Japans. Een ramen-experiment volgde. Al doende werd er flink geschrobd en geboend, want de keuken moest mooi schoon zijn. En ook naar de huiskamer werd kritisch gekeken nu ze er meer tijd doorbrachten. Die ouwe stroef-zittende en versleten Chesterfield moest eindelijk eens weg. We namen ons voor om een nieuwe, comfortabelere bank aan te schaffen. Voor kerstmis moet het gebeuren, insj'Allah.

Eergisteren walmde er een heerlijke geur door het huis. Er werd brood gebakken. Het deeg was die ochtend al vroeg gekneed. Kon dat wel in een simpele heteluchtoven? vroeg ik. Jawel. Rond lunchtijd zaten we aan tafel met z'n drieën. Nooit meer gebeurd sinds ze klein waren. Een mooi ovaal, nog warm en knapperig brood tussen ons in. Boter, honing, marmelade en kaas. Ik prees het brood en keek vergenoegd om me heen. Alleen de kapotte Chesterfield stond nog tussen mij en het huiselijk geluk.

In een column in de VPRO-gids vertelt Esther Gerritsen hoe ze bij vrienden aan zee logeert en 's ochtends langs het strand gaat wandelen. Op dat moment denkt ze: Zo zou het moeten zijn. Dat je vrienden aan zee hebt bij wie je kunt logeren en dat je dan 's ochtends even langs het strand kunt wandelen. Maar dan beseft ze: Maar... dat doe je nu, zo is het nu!
Ik heb dat stukje bewaard, het is inmiddels okergeel want de VPRO gebruikt verantwoord papier. Het was me uit het hart gegrepen. Ook aan die ongewone lunchtafel, met de geur van vers brood in mijn neus, werd het geluksgevoel al snel getemperd tot dat weemoedige verlangen dat zich manifesteert juist op het moment dat het nergens voor nodig is. Zo zou het moeten zijn, dacht ook ik.

Ik besluit deze stukjes nooit met de woorden van iemand anders maar vandaag maak ik een uitzondering. Omdat het zo precies en mooi verwoord is, zoals Gerritsen het alweer een paar jaar geleden opschreef. Omdat het in zijn beknoptheid een genadeloze analyse is van een bepaald type mens. Robert Burton had er in zijn The Anatomy of Melancholy een heel boek voor nodig.

'Zodra het goed is, denk ik dat het zo zou moeten zijn. Ik denk nooit: "Dit is het."'


woensdag 5 december 2018

Herinnering aan Sinterklaas


Heel vroeger was 5 december een dag van eindeloos wachten, van onvermoeibaar zingen bij de kolenkachel en de aldaar opgestelde schoenen die knoestige wortelen en in schoenmaat gescheurde stukken witbrood bevatten, en van vurig hopen; een dag van voorpret, een beetje angst, en een gegarandeerde slapeloze nacht. Later begreep ik dat niet iedereen het Feest aller feesten zo vierde. Bij sommige vriendjes kwam Sint merkwaardig genoeg al op de avond zelf langs. In vol ornaat, gewoon zichtbaar en aanraakbaar, terwijl hij voor mij een sprookjeswezen bleef, ongezien en geheimzinnig. Dat hij soms op school of op straat werd gezien maakte de buitenwereld alleen maar imposanter en benadrukte de intimiteit van ons huisje. Ondenkbaar dat zo'n geweldige autoriteit zich zou verwaardigen daar door de krappe schoorsteen te kruipen! Het was het katholieke erfgoed van mijn vader dat bepaalde, dat er 's nachts gereden werd en 's ochtends geraapt. Heiligen doen hun werk in het verborgene, in de mystieke stilte van de nacht. Toch had ik absoluut geen argwaan door deze verdeelde gang van zaken. Het was zoals het was. Hier zus, daar zo. Dat is nog het grootste wonder.


dinsdag 4 december 2018

MIJMEREN


Het was Sinterklaasweer. Ik lag wakker, na aanvankelijk al snel ingeslapen te zijn, en luisterde naar de wind die loeide om het dijkhuis waarin mijn vriendin woont. Hij floot, gonsde en bromde, de wind, met geruststellende bariton. Nu en dan begeleid door de ratelende percussie van een regenvlaag.
Wakker liggen kan een plaag zijn. Als zorgelijke gedachten maar blijven komen is het niet fijn om de slaap niet te kunnen vatten. En ook zorgeloze gedachten zijn vaak onwelkome gasten die tegen je zin het bed met je willen delen. Rot toch op, laat me hier alleen onder de dekens, kom morgen maar eens terug, ik wil slapen! Verzet heeft geen zin, de cerebrale motor staat op de hoogste stand en kan alleen door uitputting afslaan.
Maar in deze nacht van het Sinterklaasweer uit oude versjes lag ik lekker wakker. Gedachten had ik wel degelijk, maar ze werden niet opgestuwd door een innerlijke drijfveer. Ze kwamen niet voort uit onrust, ontevredenheid, onbehagen of ambitie. Ze borrelden gewoon op, dreven als luchtbellen omhoog en spatten vrolijk uit elkaar, de een na de ander.
Op zeker moment kwam mijn brein in verzet tegen deze anarchie. Prefrontale cortex, haantje de voorste in de regio Voorhoofdskwab, de zetel van wil en initiatief, greep naar de wapens. Een beetje lui, want hij was slaperig. Maar hij wilde toch iets doen, al was het dan maar een conclusie trekken, een etiket plakken, een naam geven. 'Dit is nu mijmeren,' sprak hij met dikke tong. Toen draaide hij zich om en snurkte verder.
En gelijk had hij. Mijmeren is dromen bij klaarlichte dag of, in dit geval, in een doorwaakte nacht. Want wat onderscheidt mijmeren van denken? Je doet het niet, het gebeurt. Buiten jezelf om, op een onbewust niveau, wordt er voor je gedacht. Zonder enige logica of ordening: associaties en herinneringen mogen zich er gerust mee bemoeien, graag zelfs! Mijmeren is de positieve tegenhanger van piekeren, dat een soort dolgedraaid logisch geordend denken is. Ons 'ik', de baas van ons brein, ons zelf-waarnemend bewustzijn, kijkt met een half oog toe. Glimlacht, en prijst zich gelukkig om even niks te moeten.


vrijdag 30 november 2018

Zingende zaag


Deze week zit er een zingende zaag in mijn hoofd. Een snerpend melodietje dat me 's nachts kwelt als ik niet kan slapen en overdag mijn gedachten dreigt te overstemmen.
Mijn zoon kwam met het plan om weer eens een Kerst- of Nieuwjaarsliedje op te nemen met de hele familie, zoals we dat jarenlang gedaan hebben. Natuurlijk juichte ik dat toe, want het was een mooie traditie en het gedoe eromheen zorgt voor veel plezier en saamhorigheid. Eerst het bedenken, schrijven en componeren, dan het in verschillende sessies (samen en apart) opnemen en als creatieve finale het maken van een sfeervol videootje.
Gisteren hapten we in pizza's en beten onze tanden stuk op de tekst. Natuurlijk hoeft zo'n liedje geen literair meesterwerk te zijn, maar je wilt toch een tekst van een zeker niveau afleveren, die niet ál te veel leunt op de genreclichés. Dus dit jaar mocht New Year in elk geval niet rijmen op beer en cheer, zoals we in het zorgeloze verleden wel gedaan hadden.
Mark, onze Ierse logé, zelf een levende spraakwaterval en bovendien een verduiveld kunstige poète maudit kwam tijdens de doorwaakte nacht waarover ik vorige keer berichtte spontaan met een verrassend alternatief. Removing all of the old veneer. Enthousiast ging ik aan de slag en werkte de metafoor verder uit. Maar uitgesponnen metaforen zijn voor een goed popliedje net zo dodelijk als te veel moeilijke woorden.
Onderschat het ambacht van liedjessmid niet! Wat we uit de radio horen komen is in al zijn eenvoud het resultaat van eindeloos puzzelen en passen tot de gladde, soepele en banale zinnetjes zijn gevonden die vloeiend op de melodie passen. Als het klinkt alsof het al bestaat dan is het goed. Als je denkt: zo'n liedje kan iedereen schrijven, dan is de missie geslaagd. In chansons of folksongs kun je hele verhalen kwijt, je kunt smokkelen met het ritme en een soort praatzingen gebruiken. De voordracht is immers vrij, zolang die maar globaal de melodie volgt is het goed. In klassieke muziek is het nog eenvoudiger: je bepaalt zelf de vorm en kunt de tekst, hoe onregelmatig die ook is van zinsbouw, moeiteloos volgen door van maatsoort en melodielengte te wisselen en vertragingen of versnellingen in te bouwen, lange en korte nootjes naar believen af te wisselen. Stravinsky zei ooit: 'Ik kan desnoods het telefoonboek op muziek zetten.' En zo is het ook. Iedere klassieke componist kan dat, zou ik eraan willen toevoegen.
Maar in zo'n popliedje is dat allemaal verboden. Het stramien is strikt. Het is een korset waarin je naar lucht hapt. Hoogstens kun je een paar onregelmatigheden aanbrengen als krenten in de pap, zoals Abba en The Beatles dat deden. Uitzonderingen die de regel bevestigen.
Zo zit uw blogger (die toch echt wel gewichtiger zaken aan zijn hoofd heeft) ook vanochtend weer knarsetandend te kauwen op een paar simpele zinnetjes. Wat willen we zeggen? Hoe zeggen we dat gelikt, zonder te hakkelen, en een beetje chic in twee coupletjes, een bruggetje en een refrein? Het is als het oplossen van een cryptogram. Pas als de puzzel klaar is heb je rust in je kop. Tot het zover is moet je leven met die dreinende zingende zaag, die tergend herhaalt: Sliding into a brand new year/ removing all of the old veneer/ blablablabla bla bla, blablablabla bla.... 

(Foto: Kerstmis 2014)


dinsdag 27 november 2018

GEZELLIG


Het meeste kookwerk was gedaan, tijd voor gezelligheid. Yannis sloeg in twee teugen een bel Metaxa achterover en begon zich in te zingen, zachtjes met de muziek mee. Even later ging de muziek uit, pakte hij zijn gitaar en nam plaats op een stoel. Vroeger zat hij met gekruiste benen op de bar, maar hij wordt een dagje ouder. Zijn stem tetterde door de enorme, elk jaar nog groeiende resonator die hem de bijnaam Yannis de Neus heeft bezorgd. We raakten in gesprek met het tafeltje naast ons. Archeologen, de een Fins, de ander een Vlaamse. In onderonsjes met Yannis hadden ze vloeiend Grieks gesproken, nu ging het in het Engels. Daar kwam het eerste kannetje raki. Yannis maakte een uitnodigend gebaar naar me. Ik sputterde tegen maar mijn vriendin pakte een baglamas van de muur, een mini-bouzouki met een klankkastje dat in de handpalm past. Ik probeerde met wisselend succes de springerige ritmes en grillige melodielijnen te volgen. De archeologen waren enthousiast. Yannis vroeg telkens als hij een nieuw lied zou beginnen 'Are you ready, maestro?' Een tweede kannetje, een derde.
De volgende morgen (of eigenlijk middag) had ik een maar al te vertrouwd schuldgevoel. Maar mijn vriendin zei: 'Je hebt niet één keer je glas opgehouden. Ik heb voor je ingeschonken, kleine laagjes.'
Ik was een beetje gerustgesteld maar vroeg me ook af of het niet de baglamas in mijn schenkhand was geweest, eerder dan mijn tegenwoordige zelfbeheersing, die daar de oorzaak van was.

Datzelfde weekend had mijn dochter een Ierse vriend over uit Berlijn, een schrijver in zelfgekozen ballingschap, net als zijn grote voorganger Joyce. Zondagavond - ik wilde me juist voor de tv zetten - kwamen ze thuis met een tas vol Trappist. Ik kreeg er ook een. De gesprekken raakten algauw lekker op temperatuur. Ierse mythologie, literatuur en muziek, ach, ze zijn me zo dierbaar geweest. Dit keer was ik het die een gitaar pakte. Er werd meer bier gehaald. Mark droeg een lang gedicht voor. Hij ging er voor staan en las het van zijn telefoon: een Ierse bard in moderne tijden.
De volgende morgen (of middag) was het mijn jongste dochter die een opkomend schuldgevoel wist te temperen. Natuurlijk, het was zéér onverstandig geweest om nog naar de nachtwinkel te gaan. 'Maar het was ook zo gezellig.'
Ja, dat was het. Gezellig. Grieken en Ieren zijn gezellig. Aan die gezelligheid mee te doen zonder mezelf te verliezen, dat lukt me nu wel, kon ik gelukkig vaststellen. Nu nog af zien te komen van dat doffe, eenzame gevoel van zelfverwijt de volgende dag. Maar hoe je met een kater om kunt gaan, dat leren ze je niet in de kliniek.


vrijdag 23 november 2018

De taxi van Maigret


Mijn eerste Maigret las ik in de trein. In de boekenkasten van mijn ouders stonden een paar verdwaalde Simenons. Ik had De poes weleens gelezen en vond het een goed maar ook deprimerend boek. Ik zocht toen (ik was twintig) iets anders in de literatuur dan het dagelijks leven. De kleine tragedies van het gewone bestaan wilde ik juist ontvluchten. Waarom zou ik in boeken iets willen vinden dat al ampel voorhanden was als ik om me heen keek? Literatuur moest poorten openen naar andere, grotere en mooiere werelden, naar andere tijden, naar meeslepende levens en woeste fantasieën. In Le chat was niets van dat alles aanwezig. Een treurige, benauwde huiskamer waarin twee oude mensen elkaar stilzwijgend haten en uiteindelijk dood pesten, dat was bepaald niet wat ik zocht als ik me losmaakte van mijn te krappe omgeving en me in een boek terugtrok.
   Het deeltje Maigret had ik uit de kast gepakt bij gebrek aan beter. Ik had even niets te lezen en besloot dan maar een krimi te proberen. Ik had genoten van de Ellery Queen-reeks. Dit was ongetwijfeld veel oubolliger, sprankelende taal en slimme grappen verwachtte ik niet in dit stoffige en vergeelde pocketboek, maar het verdiende een kans.
   Ik had het weekend bij mijn vriendin in Amsterdam doorgebracht. Zaterdag was het nachtwerk geworden en ik keerde op zondagavond met een stevige kater terug. In het naargeestige TL-licht van de naar verschaalde tabaksrook stinkende coupé sloeg ik mijn Bruna-pocket open.
   Ik zat naast Maigret in een Parijse taxi. Het was een avond in het donkere seizoen en het regende. Mijn dikke reisgenoot, weggedoken in zijn wollen overjas, deed kleine trekjes aan zijn pijp en keek mijmerend uit het raam, naar de lichtjes van de stad die vervloeiden op het natte glas, naar de schimmen van haastig passerende mensen. Een intense behaaglijkheid kwam over me. De trein naar Amersfoort werd die Parijse taxi. Dit was precies hoe ik me wilde voelen: in een wolk van gepeins gehuld, veilig in mezelf verschanst.
   Ik heb - veel later - alle Maigrets gelezen en er veel plezier van gehad. Maar die ene passage heb ik nooit terug kunnen vinden.

dinsdag 20 november 2018

Ritselend nieuws

Ik vind 'vrije nieuwsgaring' een groot goed en krijg graag nieuws. NPO, BBC of VRT. De commerciëlen vertrouw ik nooit helemaal en de Amerikanen zijn me te druk. Maar er zijn perioden dat ik het nieuws maar liever mijd omdat het te voorspelbaar of naargeestig is. Zwarte Pieten of vliegtuigrampen. Dat is het privilege van de consument. Ik ken een krantenman die nooit iets  meemaakt omdat hij altijd met zijn kop ergens anders is: bij wat elders op de wereld gebeurt, en hoe hij dat zo snel mogelijk, liefst vóór de concurrent, in zijn dagblad kan krijgen. Zijn blik is verkleefd met zijn telefoon.

Niets is zo overschat als de actualiteit: die is morgen toch weer anders. Je kunt gerust een dag overslaan - wat je gemist hebt krijg je in eindeloze nabeschouwingen uitgekauwd op je ontbijtbord. Het nieuws verslaan is als het beschrijven van de vorm van een wolk: heb je die net bevredigend op papier en kijk je omhoog naar de lucht, dan is hij onherkenbaar veranderd. Toch zal geen hoofdredacteur zeggen: jongens, we laten het voor vandaag maar even, we publiceren een mooi verhaal. Nieuws is een verslaving. Nieuwtjesjagers, het woord zegt alles. Je moet scoren en je adrenalineniveau opvijzelen met een spektakel, en als dat er niet is bombardeer je willekeurig wat maar tot een spektakeltje.
Voeling houden met de tijdgeest, weten wat er in de wereld speelt, het is ontegenzeggelijk belangrijk, als je geen mensenhater of kluizenaar bent. Maar vaak kun je beter even wachten tot alle opwinding bedaard is en de redactionele commentaren van een fatsoenlijke krant bestuderen, dan het gekwek van alle improviserende en bluffende, draaiende of zelfs liegende gezagsdragers van minuut tot minuut te volgen. De opgewonden meningen en het ijdele gezwets dat in de dagelijkse praatprogramma's over ons wordt uitgestort mijd ik al helemaal. Borrelpraat op hoog niveau. Waarom wordt debatteren toch zo hoog aangeslagen, waarom moet alles in gepolariseerde vorm worden gegoten? Ga liever eens denken. Geen groter bewijs van onze kuddementaliteit dan het eeuwige geklets, de hele dag door, over alles. Het gekwetter op een apenheuvel.

Waarom, vraagt u zich misschien af, deze uitbraak van ergernis? (Brekend nieuws - kan dat woord alsjeblieft weg?) Een slecht humeur heb ik niet echt, hoogstens heeft de herfst me een beetje te pakken. Het zit zo: gisteravond kwam ik thuis en keek naar de maan waarlangs wolken joegen, en naar de dorre bladeren die ritselend voor me uit dwarrelden. Een rare, Dickensiaanse vergelijking kwam zomaar in me op: 'De dorre bladeren buitelden over straat als nieuws dat de ochtendeditie moet halen.'


vrijdag 16 november 2018

Once upon a midnight dreary...

Ik kwam thuis van een koorrepetitie en trof mijn dochters in de woonkamer aan. Aan het gezicht van mijn jongste zag ik dat ze me iets bijzonders te vertellen had.
   'Je raadt nooit wie ik vanavond op bezoek had.'
   Dat was zo definitief gesteld dat ik het raden niet eens probeerde.
   'Weet je nog wie Karel is?'
   Ik tastte even in het duister, maar toen begon me iets te dagen.
   'Karel, de kauw?'

In het dierenasiel waar mijn dochter vroeger werkte was een permanente logé, een handtamme kauw. Ooit opgenomen na een verkeersongeval en daarna gehospitaliseerd. Eigenlijk zijn gedomesticeerde wilde vogels verboden. De wet schrijft voor dat ze afgemaakt, of, in het jargon van de dierenzorg, 'ingeslapen' moeten worden. Maar Karel was geliefd en mocht stiekem blijven. Kareltje had een bijzondere band met mijn dochter. Hij zat op haar schouder en maakte verliefde geluidjes terwijl hij met zijn snavel in haar nek wroette. Hij had een speciale roep die alleen voor haar bedoeld was. Toen ze ontslag nam deed het haar verdriet dat ze Kareltje niet meer zou zien.

Die avond had ze haar kamer schoongemaakt en opgeruimd en het raam stond open. Plotseling hoorde ze een vertrouwd geluid. Ongelovig leunde ze naar buiten en riep 'Karel!'
   'Ik voelde me een volslagen idioot,' vertelde ze. 'Maar het was echt waar. Hij kwam aanvliegen. Ik stak mijn hand uit en hij landde erop. Even later zat hij met zijn veertjes te schudden en te knorren van plezier.'
   Ik stelde me de vogel voor, die twaalf kilometer had gevlogen, over de stad, om na al die jaren zijn geliefde bazin op te zoeken.
   'Maar hoe kon hij in godsnaam weten waar je woont?'
   Ze vertelde dat hij ooit eens eerder was ontsnapt en met haar meegefladderd was toen ze naar huis fietste. Na een tijdje was hij moe geworden en had rechtsomkeert gemaakt, maar blijkbaar had hij de route in zijn kraaienkopje opgeslagen. Daarna had hij net zolang gezocht tot hij het juiste raam uit al die verlichte vensters had gepikt.
   'En wat heb je toen gedaan, heb je hem gehouden?' Ik dacht aan Edgar Allan Poe. Een tamme kauw is niet hetzelfde als een huisraaf, maar het komt in de buurt.
   'Nee,' lachte mijn dochter. 'Je mag geen wilde vogels houden, weet je nog? En dan, met die katten van ons...'
   Ze had haar voormalige baas gebeld en die was Kareltje komen halen. Ze had hem moeten beloven dat ze af en toe eens op bezoek kwam.
   'Wat een wonderlijk verhaal,' zei mijn oudste dochter. 'Dat zou iemand moeten opschrijven.'


(Illustratie: Paul Gustave Doré, 1832-1883)

dinsdag 13 november 2018

Kunst op het KNSM-eiland



Ik moest op het KNSM-eiland zijn. Ik zag daar een beetje tegenop want ik wilde niet met de auto en heb geen fiets. Ik zocht op de site van het openbaar vervoer en ontdekte het bestaan van bus 65. Op de hoek van de Apollolaan was een halte. Ik liep erheen en monsterde het tegemoetkomende verkeer. De bus naderde, precies op tijd, remde en slipte door de natte bladeren. Ik stapte in. De chauffeur trok op en gaf een beetje extra gas. 'Daar houd ik nou van,' zei hij lachend. Hij sneed dwars door Nieuw-Zuid, de Watergraafsmeer en de Indische Buurt heen, stak het IJ over en zette me in krap een halfuur af op het Azartplein, pal tegenover mijn bestemming.

Het eerste wat ik in de regen zag opdoemen was een oude bekende. Een geëxalteerde vrouw op een steigerend paard. Het paard heeft de staart van een vis. Ze wordt omringd door een zeegodje dat op een bazuin blaast en door een opduikende dolfijn. Alles in brons. Uit de kop van de dolfijn, uit de briesende neusgaten van het vispaard en ook uit de toeter kwamen forse stralen water. Maar waar had ik deze classicistisch-expressionistische beeldengroep eerder gezien? Voor zover ik weet was ik hier nog nooit geweest. Amphitrite heet het kunstwerk, vermeldde een bronzen plakkaat. De kleine lettertjes met verdere informatie waren door het regenwater onleesbaar. Mijn vriendin, die inmiddels met de pont was gearriveerd, trok de kap van haar plastic poncho wat omhoog en keek even mee. Maar zij wist het ook niet. Ik weerstond de aanvechting om mijn smartphone te raadplegen en het raadsel bleef de verdere namiddag aangenaam bij me.

In Loods 6 moesten we zijn. Daar exposeerde onze koorgenoot Wietze Dorsman (1950). In een grote zaal die het midden hield tussen een industrieel monument en de verlaten ontvangsthal van een middeleeuws kasteel waren zijn olieverfdoeken opgehangen. 'Zwarte kunst' heette de tentoonstelling.
In uitsluitend zwart en loodwit beeldt Dorsman werkplaatsen, ateliers, een tramremise, het interieur van een bruin café, een stoffige boekwinkel, een fietsenstalling en andere, meestal wat rommelige en sjofele locaties uit. Door de associatie met zwart-witfotografie roepen de schilderijen een nostalgische sfeer op, zonder dat die er te dik bovenop ligt. De stijl varieert van zorgvuldig en bijna klassiek tot schetsmatig, schijnbaar uit de losse pols op het doek gepenseeld. Minutieuze en precieze stillevens met de bijbehorende potjes en pannetjes contrasteren met trefzekere impressies van grote, volle ruimtes. Ik vond het knap werk, en, belangrijker: ook mooi werk. Er zat oog, hand en hart in deze donker-lichte doeken.


We praatten een tijdje na, aten een toastje met blauwe kaas, dronken een glas witte wijn, en gingen de regen weer in. Aan de Levantkade vonden we het ruime eetcafé dat mijn vriendin nog van vroeger kende. Kanis en Meiland. Zeg dat hardop, liefst met een Amsterdams accent, en u begrijpt de naam en de grap. Mijn vriendin at schelvis, ik venkelworst. Alles oogde erg huisgemaakt. Het was er gastvrij en gezellig en ik besloot mijn vooroordeel, dat je in die gekoloniseerde voormalige scheepsbouwgebieden niet kunt wonen, zo niet helemaal overboord te gooien, dan toch tenminste ter discussie te stellen. Amphitrite was nog lekker tegen de regen in aan het spuiten toen ik bus 65 weer in stapte.


Amphitrite (1956, Albert Termote) heeft ooit eerder op het KNSM-eiland gestaan, maar is, toen de loodsen en scheepswerven verdwenen en het terrein voor woningbouw werd bestemd, in 1981 gedemonteerd en verwijderd. Later dook het op aan de Cruquiuskade. Van 1989 tot 2008 stond het in een betonnen bak in het Oosterdok, tegenover de Prins Hendrikkade. Daar moet ik het vaak gezien hebben, zonder er veel aandacht aan te schenken. Sinds 2009 bevindt de godin Amphitrite zich op haar huidige plaats, vlak bij waar ze oorspronkelijk heeft gestaan. Het 'zeegodje' is haar zoon Triton.

De expositieruimte van Loods 6 was oorspronkelijk de bagagehal van de rederij.


Voor meer info over, en beeldmateriaal van Wietze Dorsman zie www.wietzedorsman.nl


vrijdag 9 november 2018

BOOM


Na mijn speksteenperiode ging ik bomen tekenen. Steeds dezelfde beter gezegd: het fraaie, eenzame exemplaar dat op de wei achter de kliniek stond, en waarop ik zicht had vanuit het raam van het Crealokaal. Die verschillende gedaanten van een en dezelfde boom, getekend en vervolgens gewassen met nat aquarelpotlood op stukjes uitgeknipt geschept papier, oblong, het formaat van een forse envelop, wilde ik als ansichtkaart versturen aan al die lieve vrienden die me per kaart of brief sterkte hadden gewenst. Maar al na het voltooien van de eerste versie merkte ik dat ik er niet van scheiden kon: die boom, misschien nog eerder op Marten Toonders grillige fantasiebomen geïnspireerd dan op het levende voorbeeld voor me, met zijn dwarrelende rode blaadjes en zijn mosgroene accenten in de bruinzwarte stam, tegen de roze en blauwe achtergrond van een mooie late herfstmiddag, was me te lief om uit handen te geven. De lerares (of therapeute, haar status was dubbelzinnig) was zichtbaar blij dat ik de zeepstenen hangertjes er eindelijk aan had gegeven. Ze bleef langer dan gewoonlijk over mijn werk gebogen staan, gaf wat technische aanwijzingen, en vroeg bloedserieus: ‘Wat heeft die boom je te zeggen?’ We zouden het nog vaak herhalen.

Op die eerste volgde een hele reeks. Na de derde of vierde vroeg de juf, iets minder enthousiast nu, of ik dacht nog iets anders te gaan proberen dan steeds maar die ene boom. Ik zei dat ik heel tevreden was met deze ene boom. Hij was ook steeds anders: ik tekende/schilderde hem met zijn kale takken na de eerste novemberstorm; in het licht van een dramatische zonsondergang; in een sneeuwlandschap (dat moet tegen het einde zijn geweest, ik verliet de kliniek toen er overal sneeuw lag); bij het licht van een volle maan. Dat laatste was natuurlijk fantasie, want na zonsondergang werden er, een enkele uitzondering daargelaten, geen lessen meer gegeven, en ’s nachts sliepen we, te uitgeput om de maan te gaan bewonderen.
   Bomen waren het perfecte symbool voor wat we in de kliniek leerden. Voor hoe we als mens in het leven zouden moeten staan. Takken in de lucht, tastend, wijd uitgespreid, reikend naar het hogere, meegevend met de wind, de stam dik en stevig, de wortels vast in de aarde verankerd. Na een wandeling door het Onderste Bosch maakte ik er een gedichtje over dat ik half-spottend had bedoeld maar dat door mijn groepsgenoten prachtig werd gevonden. Zo’n stamelgedichtje met veel wit. Een paar woorden, Enter. Et cetera. Zo gepiept.
   Eén zinnetje herinner ik me: ‘De boom, hij IS.’
   Zijn zonder meer, het Zengedachtegoed, was een steeds terugkerend thema in die dagen. En terecht, vind ik nog steeds. Het levert veel clichés op en je kunt er makkelijk om lachen, maar de essentie ervan snijdt hout. Het hout van die ene boom en alle andere bomen waar hij voor staat.
   Toen ik de boom in alle mogelijke fases had weergegeven (zijn lente zou ik niet meer meemaken) zette ik er een punt achter. Het laatste dat ik tekende was ambitieuzer. We zien een poortje in een bemoste muur (de wand van een grot?). Een grijsstenen trap daalt af naar een gewelf. In het midden daarvan troont een gouden Boeddha, met een rood oplichtende schaal in zijn handen, die in zijn schoot zijn gevouwen. Het mannetje lacht een beetje kinderlijk. Om hem heen gloeit de aarde op in een oranje schijnsel. In donkergroene penseelletters staat te lezen: The Inner Buddha.
   Na deze in artistiek opzicht mislukte onderneming (bomen waren eenvoudiger geweest) zat ik de tijd verder maar uit tijdens de laatste paar lessen. Ik klungelde nog wat maar er kwam niets meer uit mijn handen. Ik was speksteen en bomen en wat ze me te zeggen hadden moe en verlangde naar huis.


(Fragment uit een boek in wording, werktitel: Het dolhuis)

dinsdag 6 november 2018

Terug naar Epen


De wandeling begint met een loopbruggetje en een tourniquet. Daarachter strekt zich het Geuldal uit. Het glooit zacht. Hoge bomen, volgeklit met maretak, vormen het voornaamste oriëntatiepunt. We passeren de Volmolen maar lopen daarna verkeerd. Een wandelaar die ons tegemoet komt bevestigt wat mijn vriendin al dacht: zo gaan we naar België. Terug dan maar. We nemen een andere afslag en daar vinden we de Dorpshof, een monumentale vakwerkhoeve. Daar begint de holle weg die ons naar het Onderste Bosch moet voeren.

'De therapeuten hadden ooit in hun wijsheid besloten dat we als experiment een hele dag stil zouden zijn,' herinner ik me hardop. 'Ik zie ons nog hier lopen, achter elkaar aan. Het geknars van onze schoenen, de vogels en de wind, dat alles moesten we aandachtig gewaarworden. Maar natuurlijk waren er mensen die dat niet aankonden. Die provocerend gingen praten, of begonnen te giechelen.'

Het pad kruipt omhoog, we passeren een kudde koeien die staat te lummelen in de nevelige avondschemering. Het bos is nu in zicht. Bovenop een helling verrijst een muur van zwarte dennen. In de oksel ervan zie ik de lage witte gebouwen van de kliniek.
Aan de bosrand blijven we even staan. Het uitzicht is hier wijd, weids. Een gestikte deken van stukjes land, het een nog verder dan het ander, die geborgenheid suggereert: hoe ver je ook kunt kijken, je kunt je hier overal verstoppen.

We lopen langs de kliniek. Als je daar eenmaal uit bent mag je er niet meer in. Even gedag zeggen is er niet bij. Een meisje komt uit de glazen toegangsdeur, ze loopt met de snelle zakelijke pas van iemand die hier werkt en nu naar huis gaat, naar de gewone wereld. Het is tegen vijven, het wordt donker.
Bij de Gerardushoeve gaan we met enige aarzeling naar binnen. Zijn bemodderde wandelschoenen wel welkom in deze smetteloze burgermanschic? We kiezen een tafel uit in de serre. En daar is het moment waarnaar ik jarenlang heb uitgezien. Ik bestel een lokaal abdijbier. Eindelijk kan ik ten volle profijt trekken van alle luxe die dit rijke land te bieden heeft. Maar hoe stoer ik ook doe ('wraak', mail ik aan mijn broer, bij een foto van mezelf met die schuimende kelk in de hand), ik kan een licht gevoel van bedruktheid niet van de afschudden. Schuldgevoel? De herinneringen die dit beladen landschap oproept?

Die nacht slaap ik slecht, hoewel het bed van herberg De Smidse zacht genoeg is. Misschien is het de koppige, tanninerijke rode wijn, misschien de wildpastei, de langzaam gegaarde procureur van wild varken. In de nanacht komt mijn oma me bezoeken, of liever gezegd, ik bezoek haar. Ze blijkt nog in leven en is drieënnegentig, twee jaar ouder dan ze in werkelijkheid is geworden. In de filmzaal van het tehuis zie ik haar zitten. Ze is lang en statig, een knappe, sterke oude vrouw. We nemen haar mee in de auto en gaan wandelen in een herfstig park in Den Haag. Er is iets verwijtends in haar optreden, ze leest me de les zonder die uit te spreken.
Waarom uitgerekend vannacht deze bezoeking? Is het de vloek van Calvijn, het protestantse erfgoed in mij dat mijn bourgondische uitje komt bederven?

De volgende dag hebben we een feestje. Een goede vriend is vijfenzestig geworden. Hij vertelt dat hij mijn boek Dorst heeft gelezen en het algemene gesprek komt op mijn drankzuchtige verleden. Zijn zwager, een zware man, vertelt iets te hard en iets te vaak dat hijzelf ook graag mag drinken, maar géén alcoholist is. Hij blijkt alles van leverwaarden te weten. Ik luister dankbaar naar hem want ik voel me onder die aandacht voor mijn persoonlijke ziektegeschiedenis tamelijk verlegen. Men prijst mijn eerlijkheid maar ik heb het gevoel dat iedereen naar mijn rechterhand kijkt, waarmee ik een glas Elzasser Gewurztraminer vasthoudt.

In de kliniek zouden ze misschien zeggen dat ik weer een muur om me heen heb gebouwd, niet de stenen muur van een revalidatieoord, maar de bikkelharde omwalling van trots. Zoiets gebeurt niet bewust. Het is als met rivierafzettingen, de wal wordt gevormd door het harde sediment van de levensstroom. Sinds ik ben opgekrabbeld na mijn val ben ik langzamerhand weer iemand geworden die moeite heeft met kwetsbaarheid. Een zogenaamde man van de wereld die alles perfect onder controle heeft. Die niet durft te bekennen dat hij zich een beetje schuldig voelt als hij een abdijbier bestelt bij de buren van de afkickkliniek. Die niet durft toe te geven dat hij weleens twijfelt aan zijn eigen kracht. In de eerste tijd na mijn opname noemde ik mezelf een kneus. De geuzennaam beviel me. 'Voor een kneus doe ik het best goed,' sms'te ik aan mijn vriendin. Het werd mijn motto. Iemand die zichzelf zo ziet hoeft zich nergens schuldig over te voelen.

Ik ken de valkuilen, ik ben niet voor niets daar in Epen geweest. Ik weet dat ik open en oprecht moet blijven, de lat niet te hoog moet leggen, mezelf niet te veel verwijten moet maken en me vooral niet achter een te mooie façade moet verstoppen, alluviaal of anderszins. Maar in de praktijk vind ik het tonen van kwetsbaarheid steeds moeilijker naarmate ik ogenschijnlijk beter in mijn vel steek.


(Foto's: Paulien Kop)




vrijdag 2 november 2018

Daar woont opa


Of er een oorzakelijk verband bestaat weet ik niet. Ik hoop het, want dan zou je misschien kunnen spreken van een soort Verlichting, hoe alledaags die ook was.
We stonden uit onze meditatie op voor de kinhin: geconcentreerd achter elkaar aan lopen in een kring, elke kleine pas heel bewust gezet, voetje voor voetje. In plaats van meteen in haar handen te klappen zei de Zenmeesteres: 'Tradities moet je af en toe doorbreken, om alles eens van een andere kant te bekijken. Dus ik wil jullie vragen om je om te draaien en vandaag de andere kant op te lopen.' Klap. Daar gingen we, tegen de klok in. Het voelde vreemd, na drie jaar met de klok mee.
Toen we weer gingen zitten nam ik een iets andere houding aan dan anders: de zelfverzonnen positie waarin ik zat voor ik het allemaal op de officiële manier leerde doen. Een brede grijns trok door mijn lichaam en bereikte tot slot mijn mond, waar hij even bleef nagloeien. Ik had plotseling een enorm goed humeur gekregen.
Later die ochtend ging ik met mijn kinderen en mijn kleindochter naar de Geitenboerderij in het Amsterdamse Bos. Langs het pad ernaartoe was een hut gebouwd. Een wigwam van dikke, kronkelende takken. Ik rende erheen, wrong me naar binnen en hurkte op het klamme bladertapijt. 'Hier woont Opa,' riep ik naar mijn kleindochter.
Ze bekijkt alles altijd heel peinzend, met die lichte, ernstige ogen van haar, maar nu was ze toch echt wel even van haar stuk gebracht. Flabbergasted stond ze daar. Tot er een verrukte lach doorbrak. Ze trok haar vader aan zijn mouw en zei: 'Daar woont Opa.'
Pats! Wereldbeeld omgedraaid en bijgesteld. Later zal ze misschien zeggen: 'Toen ik klein was geloofde ik dat mijn opa in een hutje in het bos woonde.'
De gekke opa. Het is een fijne rol. De opa die aan conventies maling heeft, die de orde in de wereld, nog maar zo kortgeleden aangeleerd, met zijn strapatsen doorbreekt.
Even later zat ik op een schommel. Dat heb ik veel te weinig gedaan de afgelopen jaren. De invallende regen deerde me niet in het minst.
In de ogen van kleine kinderen zijn opa's Zenmeesters. Maar in feite leren de opa's zelf het meest, door zich te spiegelen in die verbaasde kinderblik. Die werkt nog beter dan kinhin tegen de klok in.


(Foto: Maria van Spaendonck)



dinsdag 30 oktober 2018

BEDRIEGEN


Een dure zwarte auto draaide het zijstraatje in. Het raam schoof open en de bestuurder wenkte me met urgentie. Ik liep naar hem toe en zag een uiterst verzorgde jongeman met een zwart baardje. Hij vroeg me in het Engels de weg naar Schiphol. Ik legde hem uit hoe hij op de Ring moest geraken. 'Are you Italian?' vroeg hij. Nee. 'Have you ever been to Italy, you look just like an Italian!' Alsof dat land besmettelijk was.
Terwijl ik hem in het Italiaans vertelde dat ik daar weleens geweest was, ja, floepte het irritante knipperlichtje van een déjà-vu in mijn hoofd aan. Ik had dit al eens meegemaakt. En ook toen al eens.
De man leek een moment van besluiteloosheid te overwinnen en zei toen met een brede witte lach dat hij modeontwerper was, hij werkte voor Emporio Armani en Versace, hier is mijn kaartje. Hij schudde warm mijn hand, zei ciào, en reed verder, niet de kant van Schiphol op.

Ik dacht even over de ontmoeting na. Groef in mijn geheugen. Vorig jaar was me bijna hetzelfde overkomen. Twee Italianen toen, die urgent hadden gewenkt uit een dure auto in een zijstraat. Hen had ik meteen in het Italiaans geantwoord, en het was me opgevallen dat de bestuurder al na de eerste woorden ongeïnteresseerd zijn hoofd afdraaide. En hadden zulke dure auto's soms geen navigatie? Degene die me had aangesproken luisterde nog even beleefd naar mijn uitleg over de route naar de luchthaven. Toen was daar eveneens die hartelijke handdruk geweest.

Deze nieuwe ontmoeting was de schakel tussen die vreemde gebeurtenis en het verhaaltje dat ik eerder op dit blog publiceerde. Over een man die, op weg naar Schiphol, zijn dure Armanispul voor een zacht prijsje wilde slijten aan mij, midden op straat, omdat hij er anders invoerrechten op zou moeten betalen bij de douane. De drie gebeurtenissen vertoonden opvallende overeenkomsten. Zouden die twee mannen ook in de mode hebben gezeten? Maar waarom was dat dan niet ter sprake gekomen, en, waarom had deze derde verdoolde Italiaanse reiziger geen poging gedaan me iets te slijten, maar me tóch dat kaartje gegeven?

De enige oplossing die ik kon verzinnen was van taalkundige aard. De eerste kledingvertegenwoordiger was, toen hij me zijn waar begon te tonen in de geopende achterbak, schijnbaar zonder reden overgegaan van een volstrekt helder Italiaans op een vaag en rommelig Engels. Blijkbaar droeg het rookgordijn van linguïstische verwarring bij aan het welslagen van de truc. De twee mannen van vorig jaar hadden het bij voorbaat al vermoeid opgegeven toen ze merkten dat ik hun taal sprak. En deze derde ook, maar hij zat blijkbaar zo vast in zijn rol dat hij me toch nog dat kaartje gaf.

Thuis googelde ik de naam op het keurige visitekaartje. Geen overeenkomsten, de achternaam bestond niet eens in het Italiaans. Wel klopte het adres van de vestigingen van de grote modehuizen in Milaan en Florence. Verder zoekend vond ik enige waarschuwingen voor deze kledingfraude, her en der op de planeet. Altijd de gezochte luchthaven, parkeerterreinen, achterstraatjes, altijd die belasting, die omzeild diende te worden. De merkkleding in de kofferbak kwam uit China.

Afgelopen zomer ontmoette ik in het Portugese Sintra een Siciliaanse graaf. We hadden een leuk gesprek op het terras van een restaurant. Een ooit knappe, jongensachtige man wiens gezicht ontsierd werd door een grote wrat. Misschien mede daarom straalde hij iets eenzaams uit. Hij was polospeler, vertelde hij, had overal ter wereld gewoond en grote wedstrijden gespeeld, en uiteindelijk was hij in Sintra neergestreken, voorlopig: het beviel hem hier. Hij nam afscheid, maar kwam even later terug van zijn auto om me een flodderig kaartje te geven, zo bij de copyrette vandaan. Daar stond het, achter zijn naam: Conte di Valle dei Giunchi. We lachten een beetje om dat knullige kaartje, en ik zei tegen mijn vriendin dat hij zelfs voor een Siciliaanse graaf wel erg slordig Italiaans sprak -  en hij had de c uitgesproken als een scherpe s, zoals Portugezen doen.
Ook hem had ik gegoogeld. En tot mijn verbazing bleek er een Wikipedia-lemma aan hem gewijd te zijn, in het Spaans. Met foto. Hij was inderdaad een gevierd polospeler, maar hij kwam uit Afrika. Hij had zelfs een politiek boek over Mozambique geschreven. Hij had zitting gehad in het Olympisch comité van Zimbabwe. De adellijke titel stond er ook bij, maar geen woord over Sicilië, terwijl hij toch had verteld daarvandaan te komen.
Deze man was geen con man maar een echte conte geweest. Dat intrigeerde me. Waarom zou iemand die zijn sporen heeft verdiend en zo'n interessante achtergrond heeft (hij had in wel vijf Afrikaanse landen gewoond), een man die bovendien Wikipedia gehaald heeft, waarom zou zo iemand zijn eigen leven nóg mooier willen maken?
En wat zouden die gesoigneerde mannen in die dure auto's nou helemaal verdienen met die Chinese nep merkkleding, als je al hun aanzienlijke bedrijfskosten eraf trok?
Bedriegen is blijkbaar iets wat in het bloed zit.


(Illustratie: Meesteroplichter Joris Goedbloed, door Marten Toonder)


vrijdag 26 oktober 2018

JAN

Ik herkende hem niet meteen. Hij zat voorovergebogen in een rolstoel, een broodmagere man van negentig. Maar toen hij me aankeek zag ik die vertrouwde schittering in zijn donkere ogen, en ook zijn brede mond - al ontbraken er nogal wat tanden - riep herinneringen op: altijd een charmante lach, praatgraag, de tolk van een onverwoestbaar goed humeur. Hij was de eerste in onze straat met een tv, de eerste met een auto. Een zwierige, moderne man, een man van de jaren zestig. Op de ontbijttafel stond een broodrooster en uit de radio klonk 'lichte grammofoonmuziek'. Bij de familie U. was alles sneller en lichter dan bij ons.
Zijn zoon stelde me aan hem voor. 'Weet je nog wie dit is, pap? Jan-Paul. Uit de Willem van Hembyzestraat.'

'De zoon van Jan en Mea,' verduidelijkte ik.
'Ach, Jan?' zei hij. 'Hoe gaat het met u?'
'Nee, niet Jan,' zei ik. 'Mijn vader is al twee jaar dood. Ik ben zijn zoon, Jan-Paul.'
Even trok er een schaduw over zijn gezicht. Heel even maar. Hij veerde opmerkelijk snel terug en er kwam wat vrolijke wartaal uit de tandeloze mond. Toen ik hem weer kon volgen begreep ik dat hij wilde weten wat ik hier kwam doen, in het verzorgingstehuis.
'Ik treed straks op met een koor. Thalia. Ik ben de dirigent.'
'Ach, en doe je zelf ook nog wat?' vroeg hij.
'Ik zwaai met het stokje. Ik ben de baas.' Hij lachte.
Het werd tijd om naar de kleedkamer te gaan. Ik schudde zijn gewichtloze hand.
'Dag Jan,' zei hij.

In memoriam Jan van Spaendonck, 13 oktober 1925 - 26 oktober 2016



(Foto: Astrid van der Velde-van Dolen)


dinsdag 23 oktober 2018

Herfstvakantie

Rode blaadjes vielen niet direct omlaag maar dansten sierlijk heen en weer alsof ze niet konden kiezen tussen luchtstroom en zwaartekracht. Eenmaal op de grond beland schoffelden ze nog even rond tussen hun voorgangers. Ritselden.
Tok! Er plofte een dennenappel neer, die had niks te kiezen.
Ik zat op een stoel voor het chaletje en zag hoe blauw de lucht was. Ik sloeg dit alles in me op - de blaadjes, de dennenappel en de lucht - om er later over te kunnen schrijven.
Maar nu de dinsdag is aangebroken bedenk ik me, en besluit ik de overige beelden van die dag te laten voor wat ze zijn. Het is herfstvakantie. Ik probeer het voorbeeld van de dwarrelende blaadjes te volgen en maar zo'n beetje te zwieren, speelbal van grotere krachten dan ikzelf.
Wordt vervolgd.


Pas verschenen: 'Dorst'.
HIER te bestellen.

vrijdag 19 oktober 2018

GRASDUINEN

Onlangs kreeg ik de postzegelverzameling van mijn opa in bezit. Ik weet niet wat ik ermee moet, het is een enorme doos vol boeken en enveloppen. Hij heeft daar na zijn vijfenzestigste hele avonden over gebogen gezeten, loep en pincet bij de hand. Hoewel die rigide opsplitsing van het leven in een werkzaam bestaan en het welverdiende pensioen voor zzp'ers nauwelijks geldt, denk ik toch vaak na over de invulling van mijn dagen als ik niet meer hoef te werken. Blijven mijn bezigheden boeiend en zinvol als ze niet langer functioneel zijn?
Deze week heb ik weer een paar uur met Schumann aan de vleugel doorgebracht. Dat gebeurt me zo nu en dan. Als het lekker gaat moet ik oppassen dat ik niet al zingend ga dagdromen. Want zodra ik het gevoel krijg dat ik er nog iets mee moet, met dat zingen, word ik te fanatiek en forceer ik me. Ontevreden over wat ik niet meer vanzelfsprekend kan (waar is die soepele hoogte van vroeger?) zing ik verbeten door tot ik terug bij af ben. En dan is de lol er ook weer af, van Schumann. Hees steek ik een pijp op - wat dondert het ook allemaal?
Vroeger moest ik mijn brood verdienen met zingen. Tegenwoordig dirigeer, componeer, coach en schrijf ik. Af en toe staat er een optreden als zanger op de agenda en dan ga ik in training. Maar de dagen van dwangmatig vocaliseren en angstig op elk teken van verkoudheid letten zijn voorbij. Je weet het natuurlijk nooit - ik ken een tenor van 78 die nog in stralende concertvorm is - maar ik vermoed dat ik geen recitals meer zal zingen in mijn leven. Dat is niet erg. Er is een tijd voor alles. Sterker nog, het is heel genoeglijk om met Schubert of Schumann alleen onder een pianolampje te verblijven zonder iets met het resultaat te moeten. Waarom schiet het woord grasduinen me te binnen? Het is als wandelen door een tuin, dit zingen. Ik ruik aan de bloemen van de Romantiek, bewonder en betast ze. Hier en daar snoei ik wat. Ik giet wat water over de aarde en trek wat dorre takjes weg. Ik zet de partituren op de lessenaar en ja, grasduin in het vertrouwde repertoire, stel een boeketje samen dat bij mijn stemming past. We hebben het fijn samen, de meesters van de negentiende eeuw en ik, en mijmeren wat bij de woorden van Heine die door de melodieën worden gedragen om beter het hart te kunnen bereiken. Zolang de ambitie zich gedeisd houdt is alles in orde.


Pas verschenen: mijn 'onthutsend eerlijke' boek "Dorst, kroniek van een 'romantische' obsessie". 
200 pagina's, nog geen 15 euro.
HIER bestellen.

dinsdag 16 oktober 2018

Drinkende koe aan slootkant


Mijn vriendin zat op een vermolmde kano in de sloot en sneed riet weg met een kleine zeis. Het was de tijd voor de jaarlijkse slootcontrole van het waterschap, en dan is het altijd even ploeteren in de modder om geen boete te krijgen. Ik zat aan de waterkant in de zon. Om toch de schijn op te houden dat ik als goede vriend meehielp pakte ik de bossen riet van haar aan en legde ze op de oever. De beste exemplaren gingen op een aparte stapel, bedoeld om het afdakje voor de schapen opnieuw te dekken. De andere vormden, liefst met veel zwarte drab, een 'aanlandingsproject' aan de slootkant. Door die modder konden de controleurs in elk geval zien dat er hier gewerkt was, ook al was misschien niet alles perfect in orde op de dag van de schouw. In een emmer naast me lagen handschoenen en wat gereedschap. Ik had er mijn glas witte wijn ingezet, zodat het niet zou omvallen in het oneffen gras. Nu en dan nam ik een slokje, terwijl ik de rust van het polderleven tot me door liet dringen. Aan de overkant naderde een koe. Zij keek nieuwsgierig naar ons. Koeien zijn gezelligheidsdieren, zegt mijn vriendin. De koe knipoogde vriendelijk, boog zich voorover en met een lange witte tong dronk ze van het water beneden. 'Kijk, een koe die Paulus Potter nadoet,' zei ik.

Een liederencyclus op gedichten van mijn vriend Robert Eksteen heet Ars Naturae Magistra. De kunst is de leermeesteres van de natuur. Een dwarse verdraaiing van het motto waarnaar de hoofdstedelijke dierentuin is genoemd. Hoe waar, deze ironische omkering, dacht ik. Want onze observatie van de natuur wordt gekleurd door wat we hebben geleerd, door wat de beeldende kunst ons heeft laten zien. Net zoals we vogelzang versimpelen tot de liedjes de we kennen. In werkelijkheid strooien de vogels lustig met intervallen en intonaties die in ons toonsysteem nauwelijks te vatten zijn, hoezeer Olivier Messiaen ook zijn best heeft gedaan.
We luisteren en kijken zelden onbevangen, maar interpreteren op grond van een kader van soortgelijke waarnemingen. Dat is overigens precies wat de meditatie ons probeert bij te brengen: kijken en luisteren zonder verwachting, zonder vooropgezet idee van wat we gaan zien en zullen horen - de werkelijkheid voor de verandering eens ongefilterd laten binnenkomen.
Voorbeelden werpen, net zo goed als meningen, obstakels op voor zuivere waarneming en worden daarmee vooroordelen. Ik zag een koe. Ik meende een drinkende koe van Paulus Potter te zien. Maar toen ik die later googelde bleek die in die vorm niet te bestaan. Het doek dat mij voor ogen stond toen ik het voor de hand liggende etiket 'Paulus Potter' op mijn natuurwaarneming plakte was van Willem Maris. Mijn verbeelding had het overgeschilderd in de stijl van Potter.

(Illustratie: Willem Maris: 'Drinkende witte koe' of 'Zomerweelde')

vrijdag 12 oktober 2018

Boeken met boeken vergelijken

Ik wilde iets schrijven over de weersomstandigheden. Totaal overbodig natuurlijk, want iedereen ziet het om zich heen: de nog erg groene bomen, de overvolle terrassen waarop het hedonistische volkje de witte wijn laat fonkelen in spiegelende glazen, de fietsende meute in T-shirt, geen regenjas te bekennen.
'Het guurde rond Oud-Zuid', had ik al getikt.
Dat was, meende ik, de openingszin van Geerten Meijsings novelle De kerstpijp, en ik wilde deze beknopte maar adequate schildering van weer & sfeer vergelijken met de opening van Dickens' roman Martin Chuzzlewit, die ik op het ogenblik lees. Dickens ruimt in hoofdstuk twee (het eerste hoofdstuk is een inleiding over de familiegeschiedenis) maar liefst drie bladzijden in om hetzelfde te zeggen als Meijsing. Herfstbladeren, rivier en wind worden als personages opgevoerd, de auteur verlustigt zich in zijn natuurbeschrijving en neemt de tijd, alle tijd. Je zou bijna denken dat hij per woord betaald werd.
Ik ging op een stoel staan om de novelle, die bovenin de kast stond, in te zien. Algauw bleek dat mijn geheugen me had bedrogen: de betreffende zin was helemaal de openingszin niet maar trad pas na enige pagina's aan, en vormde, na de introductie van de hoofdpersoon, de inleiding tot de eigenlijke handeling. De verlopen zanger Pasquale van Bemel verlaat met gitaarkoffer zijn huis, hij houdt de beijsde deurknop in zijn hand, betreedt de platgetrapte sneeuw en gaat op weg naar het Max Euweplein, om daar zijn Napolitaanse liederen ten gehore te brengen.
Ik bladerde verder en het viel me op hoeveel parallellen er in deze novelle te vinden zijn met mijn eigen roman De sigarenwinkel, die ik er ook maar even bij pakte. De hele geschiedenis van Pascal van Raemsdoncks pijprookmanie vind je beknopt terug in De kerstpijp, vaak in verwante bewoordingen. Het is alsof ik dat verhaal als uitgangspunt heb genomen voor mijn eigen boek. Toch ligt het anders: Meijsing leende mijn leven voor zijn verhaal en maakte er een prachtige Dickensiaanse kerstvertelling van. Ik nam, jaren later, mijn geschiedenis zelf ook ter hand, noemde de hoofdpersoon als knipoog naar mijn vriend en leermeester: Pascal, en gebruikte dezelfde materie voor een werkje van langere adem.
Zo had ik, vol zelfvertrouwen, die parallellen voor mezelf verantwoord destijds. Maar nu, in een zeer weinig assertieve stemming en vol twijfel aan mijn eigen literaire producten (het uitbrengen van mijn autobiografische boek Dorst heeft me de kriebels gegeven - wat zouden 'de mensen' daar wel niet van denken?), nu zag ik mezelf plotseling als een kleine jongen die zijn grote broer nadoet.
Ik haalde iets te nadrukkelijk mijn schouders op, sloeg beide boeken dicht en zette ze terug in de kast. Besluiteloos keek ik uit het raam waar de Indian Summer zich opmaakte voor weer een dag ongepaste praalhanzerij. Waar dán over te schrijven? Door wat ik daarjuist gelezen had was ik erg naar de herfst gaan verlangen, maar het zal nog wel even duren voor het gaat guren rond Oud-Zuid.


Dorst, kroniek van een 'romantische' obsessie is HIER te bestellen.