woensdag 25 december 2019

Het verhaal van het kind


Door Charles Dickens

Er was eens, lang geleden, een man die op reis ging. Het was een magische reis, die heel lang leek toen hij op het punt van vertrekken stond, en heel kort toen hij halverwege was.
  Hij reisde enige tijd over een nogal donker pad, zonder iemand te ontmoeten, tot hij uiteindelijk bij een heel mooi kind kwam. En hij zei tegen het kind: ‘Wat doe jij hier?’ En het kind zei: ‘Ik ben altijd aan het spelen. Kom, speel met me mee.’
   Dus speelde hij met dat kind, de hele dag lang, en ze waren erg vrolijk. De lucht was zo blauw, de zon scheen zo helder, het water was zo sprankelend, de bladeren waren zo groen, de bloemen zo prachtig, en ze hoorden zoveel vogels zingen en zagen zoveel vlinders, dat alles verrukkelijk was. Dat was bij mooi weer. Als het regende, vonden ze het fijn om naar de vallende druppels te kijken, en de frisse geuren op te snuiven. Als het woei, was het heerlijk om naar de wind te luisteren, en je voor te stellen wat hij zei, als hij uit zijn huis kwam snellen – waar was dat, vroegen ze zich af! – terwijl hij floot en huilde, de wolken voor zich uit joeg, de bomen diep deed buigen, in de schoorstenen ratelde, het huis heen en weer schudde, en de zee opzweepte tot razernij. Maar het beste van alles was, als het sneeuwde; niets was fijner dan omhoog te kijken naar de witte vlokken die snel en dicht opeen neervielen, als het dons van miljoenen witte vogeltjes; en te zien hoe dik en ongerept het pak sneeuw was; en te luisteren naar de stilte op de paden en de wegen.
  Ze hadden het mooiste speelgoed van de wereld in overvloed, en de prachtigste prentenboeken: over kromzwaarden en sandalen en tulbanden, dwergen en reuzen en geesten en feeën, blauwbaarden en bonenstaken en schatten en grotten en wouden en alles nieuw en alles waargebeurd.
   Maar op een dag, plotseling, raakte de reiziger het kind kwijt. Hij riep het steeds maar weer, maar kreeg geen antwoord. Dus hervatte hij zijn reis, en liep een tijdje door zonder iemand te zien, tot hij uiteindelijk bij een knappe jongen kwam. En hij zei tegen de jongen: ‘Wat doe jij hier?’ En de jongen zei: ‘Ik ben altijd aan het leren. Kom, leer met me mee.’
   Dus leerde hij samen met die jongen over Jupiter en Juno, over de Grieken en de Romeinen, over ik weet niet wat allemaal, en leerde meer dan ik zou kunnen vertellen – of hij trouwens ook, want hij vergat er al snel een heleboel van. Maar, ze waren niet altijd aan het leren; ze deden de vrolijkste spelletjes die ooit gespeeld werden. Ze roeiden ’s zomers op de rivier, en schaatsten op het ijs in de winter; ze waren te voet en te paard druk in de weer; ze blonken uit in meer spellen en sporten dan ik kan bedenken; niemand kon hen verslaan. Ze hadden ook kerstvakanties, en driekoningentaarten, en feestjes waar ze tot middernacht dansten, en echte Theaters waar ze paleizen van goud en zilver zagen oprijzen uit de echte aarde, en waar ze alle wonderen van de wereld in een keer tegelijk zagen. Wat vrienden betreft - ze hadden zulke goede vrienden en zoveel daarvan, dat mij de tijd ontbreekt om ze op te noemen. Ze waren allemaal jong, net als de knappe jongen, en wisten zeker dat ze hun hele lange leven vrienden zouden blijven.
    Maar toch, op een dag, midden in deze pleziertjes, raakte de reiziger de jongen kwijt, zoals hij het kind was kwijtgeraakt, en na een tijdje vergeefs om hem geroepen te hebben ging hij verder met zijn reis. Hij liep door zonder iets te zien, tot hij bij een jongeman kwam. En hij zei tegen de jongeman: ‘Wat doe jij hier?’ En de jongeman zei: ‘Ik ben altijd verliefd. Kom, wees verliefd net als ik.’        
   Dus ging hij met de jongeman mee, en algauw kwamen ze bij een van de mooiste meisjes die ooit geleefd hebben – net als Fanny in het hoekje daar – en ze had ogen als Fanny, en haar als Fanny, en kuiltjes in haar wangen zoals Fanny, en ze lachte en kleurde net als Fanny doet nu ik het over haar heb. De jongeman was meteen tot over zijn oren verliefd – net als een zeker iemand die ik niet zal noemen toen hij hier voor het eerst kwam en Fanny zag. Goed! Hij werd soms geplaagd, net als een zeker iemand werd geplaagd door Fanny; en ze hadden weleens ruzie, net als een zeker iemand en Fanny ruzie hadden; en ze maakten het weer goed, en zaten in het donker, en schreven elkaar iedere dag brieven, en waren alleen gelukkig als ze bij elkaar waren, en zagen altijd naar elkaar uit en deden alsof dat niet zo was; en met kerstmis waren ze verloofd, en zaten dicht tegen elkaar aan bij het vuur, en ze zouden heel snel gaan trouwen – allemaal precies zoals een zeker iemand die ik niet zal noemen, en Fanny!
   Maar op een dag raakte de reiziger hen kwijt, zoals hij de rest van zijn vrienden was kwijtgeraakt, en, nadat hij had geroepen dat ze terug moesten komen, wat ze nooit deden, ging hij verder met zijn reis. En zo liep hij een tijdje zonder iets te zien, tot hij bij een middelbare meneer kwam. En hij zei tegen hem: ‘Wat doet u hier?’ En het antwoord was: ‘Ik ben altijd druk. Kom, wees druk, net als ik!’
   Dus begon hij het samen met die meneer heel druk te krijgen, terwijl ze door het woud trokken. De hele reis ging door een woud, maar het was open en groen geweest in het begin, als een bos in de lente; nu begon het dicht en donker te worden, zoals een bos in de zomer; sommige van de kleine boompjes die het eerst waren opgeschoten werden zelfs al bruin. De meneer was niet alleen, maar had een mevrouw van ongeveer zijn leeftijd bij zich, die zijn Echtgenote was, en ze hadden kinderen, die eveneens bij hen waren. Zo gingen ze met z’n allen door het woud, hakten bomen om, en baanden zich een pad door de takken en gevallen bladeren, terwijl ze hun last droegen en hard werkten. Soms kwamen ze bij een lange groene laan die een dieper woud in ging. Dan hoorden ze in de verte een stemmetje dat riep: ‘Vader, vader, hier is nog een kind, wacht op mij!’ En dan zagen ze een klein figuurtje, dat groter werd terwijl het aan kwam rennen om zich bij hen te voegen. Als het hen had ingehaald dromden ze er omheen, kusten het en heetten het welkom; en samen gingen ze verder.
   Soms kwamen ze bij meerdere lanen tegelijk, en dan stonden ze allemaal stil, en een van de kinderen zei: ‘Vader, ik ga naar zee,’ en een ander zei: ‘Vader, ik ga naar India,’ en een ander: ‘Vader ik ga mijn geluk zoeken waar ik het maar kan vinden,’ en een ander: ‘Vader, ik ga naar de Hemel!’ En zo gingen ze, onder veel afscheidstranen, alleen die laan in, ieder kind op zijn eigen weg; en het kind dat naar de hemel ging steeg op in de gouden lucht en verdween.
   Steeds als zo’n afscheid plaatsvond, keek de reiziger naar de meneer, en zag hoe hij naar de lucht boven de bomen staarde, waar de dag begon af te nemen, en de zonsondergang naderbij kwam. Hij zag ook dat zijn haar grijs begon te worden. Maar ze konden nooit lang stilstaan, want ze hadden hun reis om te voltooien, en ze waren verplicht om steeds heel druk te zijn.
   Uiteindelijk was er zo vaak afscheid genomen dat er geen kinderen meer over waren, alleen de reiziger, de meneer en de mevrouw waren nog op weg. En nu was het woud geel; en dan bruin; en de bladeren, zelfs die van de woudreuzen, begonnen te vallen.
   Zo kwamen ze bij een laan die donkerder was dan de andere, en ze haastten zich blindelings voort op hun reis toen de mevrouw stopte.
   ‘Lieve man,’ zei ze, ‘ik word geroepen.’
   Ze luisterden, en ze hoorden een stem, verderop in de laan, die zei: ‘Moeder, moeder!’
   Het was de stem van het eerste kind, dat had gezegd: ‘Ik ga naar de Hemel!’ En de vader zei: ‘Nog niet alsjeblieft. De zonsondergang is heel dichtbij. Alsjeblieft nog niet!’
  Maar de stem riep: ‘Moeder, moeder!’ zonder op hem te letten, hoewel zijn haar nu helemaal wit was, en er tranen over zijn wangen liepen.
   De moeder had haar armen nog om zijn hals geslagen toen ze de schaduwen van de donkere laan werd ingetrokken, en uit het zicht begon te verdwijnen. Ze kuste hem, en zei: ‘Mijn liefste, ik word geroepen en ik ga!’ Daarmee was ze verdwenen. En de reiziger en hij bleven alleen achter.
   En zo gingen ze alsmaar verder met z’n tweeën, tot ze dicht bij de rand van het bos kwamen: zo dichtbij, dat ze de zon rood konden zien ondergaan tussen de bomen.
   Toch raakte de reiziger, terwijl hij zich een weg baande door de takken, ook dit keer zijn vriend kwijt. Hij riep en riep, maar er kwam geen antwoord, en toen hij het bos achter zich had gelaten, en zag hoe vredig de zon onderging boven het wijde purperen landschap, kwam hij bij een oude man die op een omgevallen boom zat. En hij zei tegen de oude man: ‘Wat doet u hier?’ En de oude man zei met een kalme glimlach: ‘Ik denk altijd aan vroeger. Kom, denk met me mee!’
  En zo ging de reiziger zitten naast de oude man, oog in oog met de vredige zonsondergang; en al zijn vrienden kwamen zachtjes terug en stonden om hem heen. Het mooie kind, de knappe jongen, de verliefde jongeman, de vader, moeder en kinderen: ieder van hen was er, en hij had niets verloren. Hij hield van hen allemaal evenveel, en was lief en geduldig, en vond het een plezier om naar hen te kijken, en zij vereerden hem en waren dol op hem. En ik denk dat U die reiziger moet zijn, Grootvader, want dit is wat u met ons doet, en wat wij met u doen.


The Child's Story (1852) verscheen oorspronkelijk in A Round of Stories by the Christmas Fire 
© vertaling: Jan-Paul van Spaendonck, 2019


dinsdag 17 december 2019

KLUSSEN

Ik ken mensen die niet geloven in de structuur die we hebben aangebracht in de ons omringende, vormeloze tijdzee. Die zeggen: ach, tweede kerstdag, dat is toch een dag als alle andere?
Zelf ben ik helaas niet van die school. Als mensen zich anders voelen, gedragen ze zich anders, en dan is de sfeer anders, en daarmee 'de dag'. Stemming is volgens Simenon een fluïdum dat ons omringt. De lucht die we ademen wordt beïnvloed door het collectieve humeur van de mensen om ons heen. Zondag is anders dan maandag, vraag het maar aan mijn broer die op kantoor werkt.
Nadelen zijn er genoeg: tweede kerstdag alleen thuis, en je voelt je zielig. En waarom eigenlijk? Tsjilpen de vogels anders? Drijven de wolken anders door de lucht? Maar het grote voordeel van deze gekleurde visie op de wereld is, dat je telkens weer de kinderlijke illusie hebt dat binnenkort, als de vakantie begint, alles anders wordt. Dat je de klussen met welbehagen wegstreept en dat de opluchting van die heerlijke vrije dagen met elk streepje dichterbij komt. Alsof de klussen niet gewoon doorgaan daarna. Maar daar denk je niet aan. Of liever, je denkt dat januari een onbeschreven blad is. Dat je, uitgerust en opgelucht, langzaam een nieuwe spanningsboog gaat opbouwen, uit het niets, die ergens eindigt waar de volgende vakantie begint. Enzovoorts. Tot het pensioen, dat alleen maar kan tegenvallen.
Ik weet het, we doen het ons zelf aan.
Om mijn neurotische neiging tot structuur maar eens brutaal te doorbreken beschouw ik dit als mijn laatste stukje van het jaar. De muzikant moet nog even door, maar de blogger houdt het voor gezien, en wenst u allen fijne feestdagen toe en - alvast - een gelukkig nieuwjaar!


vrijdag 13 december 2019

ILLEGAAL

Ik glipte door het poortje in andermans kielzog. Maar mijn OV-kaart was in de gauwigheid misschien toch geregistreerd, dus voor de zekerheid, om de teller niet te laten lopen, checkte ik meteen weer uit. Herstel: probeerde uit te checken. Niet mogelijk, zei het schermpje, wegens te weinig saldo. Te weinig saldo? Ik ging hier toch alleen maar koffiedrinken in Grand Café 1e klas? Ik ging toch geen reis maken? Ik probeerde het nog eens, met hetzelfde resultaat. Een ongemakkelijk gevoel bekroop me. Ik was illegaal het station binnengekomen en kon er niet meer uit. Ik snapte ze wel, al die maatregelen. Gevaarlijke tijden, dreigingsniveaus. Maar wat nu te doen? Ik keek een beetje verloren om me heen, naar de rails, het perron, de hoge ijzeren koepel. Een trein kwam gierend binnen. Opgesloten. Zou ik hier ergens mijn saldo kunnen opwaarderen? Zou je net zien natuurlijk, dat zulks alleen mogelijk was in de stationshal, buiten bereik van illegale insluipers met spijt.
Gelukkig kwam daar mijn vriend aangewandeld. Per trein uit Den Haag gespoord, om straks weer verder te reizen naar Haarlem. Hij had het volste recht om hier te zijn. Terwijl we de gang van zaken overwogen liepen we naar het café. De ingang daarvan had ook een digitaal checkpoint. Gratis in- en uitchecken, stond er. Aha, je mocht dus nog wel, desnoods een hele middag, zonder te betalen voor je lijfelijke aanwezigheid in de horeca doorbrengen. Dat was tenminste iets, de wereld was nog niet helemaal bedorven door inperkende regelgeving en belemmerende veiligheidsmaatregelen. Op de perrons was de maximum verblijftijd een uur, had ik inmiddels geleerd, daarna ging je dokken. Het café was een soort heerlijkheid binnen het militaristische station, waar minder strenge wetten golden.
Mijn vriend hield zijn kaart tegen de lezer. Ik ook, tegen beter weten in: ook hier in de heerlijkheid was het apparaat onverbiddelijk - te weinig saldo. De tien euro die ik voordat ik in de tram was gestapt op mijn kaart had gezet was al aangebroken. En tien euro, zei mijn telefoontje, was het minimumbedrag dat op je kaart moest staan wilde je stationsbezoek zelfs maar overwégen.
Mijn vriend zei goedmoedig bassend dat ik me geen zorgen hoefde maken: desnoods glipte ik op zijn kaart weer naar openbaar terrein, zoals ik ook was gekomen. Maar helemaal gerust was ik er niet op. Ik zag mezelf al door onvermurwbare spoorwegrecherche worden afgevoerd, tevergeefs aanvoerend, dat ik te goeder trouw had gehandeld - een illegaal tegen wil en dank, een logge dinosaurus die klem was komen te zitten in moderne tijden.
Nadat we afgerekend hadden liepen we naar de roltrap. Maar die konden we links laten liggen, met poortje en al, want onze gang kwam rechtstreeks en zonder enige hindernis uit op de openbare hal. Blijkbaar was deze sluiproute aan de aandacht van de bazen ontsnapt. Niet erg veilig, maar prettig voor mij.


dinsdag 10 december 2019

BOS

Ik ging naar de Beurs van Bijzondere Uitgevers. Wat ik me daarbij had voorgesteld was aangenaam genoeg: wat snuffelen in kraampjes, bladeren in boeken, oude bekenden ontmoeten misschien, nieuwe contacten opdoen, wie weet. Lobbyen, bibliofilie en een zondags uitje ineen.
Maar zodra ik de grote zaal van Paradiso binnenkwam beving me een hevige  tegenzin. Ik bezag de zee van boeken en de zee van boekenmensen en wilde meteen rechtsomkeert maken. Voor de vorm en om het gevoel te hebben dat die vier euro niet helemaal voor niets waren uitgegeven maakte ik een rondje. Ik sloeg zelfs een boek open. Het was een mooi boek, maar niemand zat erop te wachten. Misschien dat de buren er de verdiensten van konden inzien, maar die hadden zelf al een stal vol boeken om onder de aandacht te brengen. Ik zag een bekende, maar die stond, precies zoals een paar jaar geleden, bij het kraampje van de Parelduiker druk te praten en te lachen en ik had de moed niet hem aan te schieten. Hij hoorde ergens bij, ik was hier vreemd. De portier zag me met enige verbazing alweer gaan (of verbeeldde ik me dat maar?) en wenste me een goedemiddag. Buiten zette ik er flink de pas in. Het waaide flink. Het was een lange herfst geweest maar nu waren de bomen uiteindelijk toch kaal geblazen.
Juist toen ik mijn huis naderde draaide de auto van mijn vriendin de straat in. We gingen een boswandeling maken en daarna ergens zwijn of hert eten.
'Jij was snel klaar,' zei ze.
'Ja, ik werd er plotseling heel ongelukkig van.'
'Was er niets moois bij, niks interessants, geen potentiële uitgever voor je nieuwe boek?'
'Vast wel. Maar het stond me ineens zo tegen, al die mensen die onvermoeibaar mooie dingen maken die niemand wil hebben behalve een paar vrienden. In een gewone boekenwinkel kan het me soms al overvallen. De overdonderende veelheid van de dingen. Het gevoel dat het allemaal zo futiel, zo zinloos is.'
Mijn vriendin wilde niet meegaan in mijn zwarte stemming en zei relativerend: 'Je ziet door de bomen het bos niet meer?'
'Precies. Laten we het daar maar op houden. Op naar het Gooi!'
In het bos was het lekker kaal, donker en modderig. Er scheen een fijn halvemaantje dat de plassen deed glinsteren. Een hartige wildstoof maakte korte metten met het laatste restje cultuurpessimisme.


vrijdag 6 december 2019

KRANT

Terwijl ik me in de 5-decemberstaking probeer te verdiepen verschijnt er een mannetje aan mijn linkerzij. Dat verkleinwoord gebruik ik niet gedachteloos: hij is hooguit 1.60 meter lang en alles aan hem is in volmaakte verhouding tot die lengte, kleiner dan gemiddeld. Ik schat hem op midden zeventig. Hij draagt een smoezelig grijs gilet onder een korte winterjas van onbestemde kleur, een bonte shawl en een pet. 'Als u die krant uit heeft, wilt u hem dan aan mij geven?' vraagt hij met hoge en nogal luide stem. 'Het is altijd goed om te lezen hoe het niet moet. Haha!' Ik grinnik plichtmatig mee met zijn gekakel en beloof dat ik de krant voor hem zal reserveren.
Hij gaat aan een tafel zitten en bestelt koffie, zie ik uit mijn ooghoek. De 5-decemberstaking kan ik inmiddels al niet meer volgen, mijn aandacht is afgeleid. Er verschijnt geen mobieltje, hij kijkt gewoon een beetje voor zich uit, rustig. Ik heb de indruk dat hij niet uit de stad komt. Ik heb zelfs de indruk dat hij niet uit deze tijd komt.
Zonder het te willen ga ik sneller lezen. Ik berisp mezelf daarom. Dwing me om tenminste de taalrubriek op m'n gemak te genieten. Maar als ik de herkomst van het woord schimmel helemaal tot aan het Middelhoogduits heb getraceerd wordt het me te machtig. Ik sla het katern dicht en wenk hem. Hij kijkt naar me, lijkt niet meteen te weten wat ik van hem wil. Ik wijs naar de krant. Een brede lach verschijnt, hij staat op, loopt naar me toe en pakt hem aan. 'Dank u wel meneer,' roept hij zangerig.
Het katern De Verdieping heb ik achtergehouden. Om mijn eer te redden, en niet door willekeurige mannetjes uit de polder van 1860 te laten bepalen hoe en wat en in welk tempo ik lees - maar ook met een vederlicht schuldgevoel. Als mijn koffie verkeerd op is en ik alle boek-, muziek-, toneel- en filmrecensies heb gespeld zet ik mijn hoed op, knoop mijn jas dicht en loop naar zijn tafeltje. Ik leg de dagelijkse portie diepgang galant voor hem neer. Hij kijkt verstrooid op van de sportpagina.


dinsdag 3 december 2019

STUK

Ik sta onder de douche en merk dat het afvoerraster vol loopt. Even later sta ik diep gebukt  - plop, plop - het putje vacuüm te zuigen met de rubberen ontstopper waarvan de steel was doorgerot en na veertig jaar trouwe dienst is afgebroken.
Het is een bekend patroon. Ik heb jarenlang een platenspeler gehad waarvan één kanaal het niet meer deed. Platen uit de beginjaren van de stereo, toen men nog uit euforie over de uitvinding partijen extreem rechts en links zette, waren eigenlijk niet meer te draaien. Ik moest de linker gitaarsolo uit Yer Blues van de Beatles altijd uit mijn geheugen aanvullen.
Ik tik dit stukje tegen de klok in. Want om de zoveel tijd weigert mijn laptop verbinding met het internet te maken en moet ik hem herstarten. Wat ik vergeten ben te backuppen ben ik kwijt.
Klok? Op dit moment ligt mijn telefoon aan de oplader. De transformator is stuk. Het heeft me vanmorgen minstens vijf minuten wrikken en tikken gekost voor ik aan het begeerde zwarte pijltje zag dat de stroom binnenkwam.
De meeste mensen om me heen snappen niet waarom ik zolang genoegen neem met stukke spullen. U misschien ook niet. Het is deels laksheid, ja, en deels zuinigheid. Ik heb geen moeite met de aanschaf van nieuwe dingen maar vind het kopen van vervangende spullen zonde - ze doen het immers toch nog, min of meer, die plopper, die telefoon en die pc? Ik ben in de jaren vijftig geboren, ziet u.
Een andere reden die ik tot mijn verdediging aan kan voeren is deze: ik improviseer graag. Zolang ik nog op de een of andere manier overweg kan met mijn troep bewijs ik daarmee dat ik boven de materie sta. Ik maak er wel wat van. Ik houd ook van primitief kamperen en ben dol op zakmessen.
De bassist van mijn band kijkt iedere week met onbegrip en zelfs afkeer naar de slordige papieren die ik op de piano zet. Als ze weer eens ordeloos op de grond vallen schijnt er een vals lichtje in zijn ogen. Zelf heeft hij alle muziek ordelijk op een tablet van Apple staan, die hij met een pedaaltje bedient. Sinds ik heb aangegeven dat ik ook zo'n tablet overweeg overstelpt hij me enthousiast met adviezen. Ik houd nog een tijdje vol, maar weet dat ik vroeg of laat zal zwichten en ook tot de muzikanten ga behoren die alles van een lichtend schermpje aflezen.
Zo stel ik mezelf een ultimatum voor de falende huisraad. Ik red het nog wel tot Oud en Nieuw met die rotzooi. Maar in het nieuwe jaar neem ik geld van mijn spaarrekening op en schaf ik het allemaal in één keer aan: nieuwe laptop, nieuwe telefoon (de camera doet het niet meer), oplader en plopper. En dan misschien ook maar meteen een nieuwe jas. Want die heeft al een tijdje nog maar twee knopen. Vervanging is moeilijk want het zijn speciale knopen met een logo. Dat laatste zal me pijn doen want ik houd van die jas, twee knopen of niet.
Maar het zal fijn zijn als ik...

... mijn laptop niet midden in een stukje hoef te herstarten.



vrijdag 29 november 2019

DRAMA

'Politie!' zei mijn gespreksgenoot. Hij keek over mijn schouder. Ik draaide me om en zag wat hij zag.
Enige agenten in fluorescerende kledij stonden bij de grote tafel in het midden. Daaraan zaten een rustige man en een opgewonden vrouwtje, beide op leeftijd. Het zag er allemaal niet alarmerend uit en we hervatten ons gesprek, dat ging over onze wederzijdse vriend de Schrijver. Het was alweer een paar jaar geleden dat we zo bijeen gezeten hadden. Vroeger kwam dat vaker voor - we kwamen bij elkaar om samen te proberen (door onze ervaringen en meningen naast elkaar te leggen) iets meer te begrijpen van het altijd verontrustende leven van onze vriend; we losten samen een puzzel op, met rode koppen, maar de uitkomst was steeds ongewis, want waar we dachten een raadsel verklaard te hebben kwamen er weer nieuwe bij - zo was en is het leven van de Schrijver.
Er klonk een schreeuw. Brekend glas vloog onze kant op. Opnieuw draaide ik me om. De agenten waren nu vergezeld van een ambulancebroeder, ook in lichtgevend tenue. Ze vatten het vrouwtje onder de arm. Zij verzette zich grommend en half huilend, sloeg van zich af. De agenten bleven vreemd kalm. Ik dacht aan openbare dronkenschap en verstoring van de orde, het personeel van het café zou wel alarm geslagen hebben. Maar de man stond op, raapte het gebroken wijnglas op dat bij onze tafel lag, en zei verontschuldigend dat hij de vrouw op straat had gevonden. Ze was ontsnapt uit het verpleegtehuis en hij had haar uit de neergutsende regen gehaald en hier mee naartoe genomen om samen de komst van de instanties af te wachten.
Dit raadsel was snel opgelost. Dat van onze vriend nog lang niet. Toen we uiteindelijk moe werden van onze speculaties (zou het Grote Boek er nog komen?) zakte de opgewonden toon naar een huiselijk niveau. We praatten over onze kinderen. De tafel naast ons was inmiddels verlaten, het glas opgeveegd, het drama uit de lucht.


dinsdag 26 november 2019

KRACHTVELD

Ik was op een feest waar ik vrijwel niemand kende. Ik houd toch al niet zo van feesten, maar als je er in je eentje ronddoolt, terwijl je vriendin met oude bekenden bijpraat is het dubbel zo erg. Nadat ik de art-deco lampen van het restaurant waar het middagfeest plaatsvond een tijdje had lopen inspecteren en het uitzicht op het zonnige Alkmaarder Hout verlangend had staan bewonderen, besloot ik tot een andere aanpak. Ik ging rustig zitten aan een ronde tafel, ademde eens diep, en hulde me in een cocon. Niet echt een cocon, meer een krachtveld. Ik stelde me voor dat ik hier aan die tafel gewoon helemaal mezelf mocht zijn. Vriendelijk blikte ik om me heen, zo zou het wel gaan.
Er kwam een vrouw op me af. Ze keek eens naar me, gaf me een hand, stelde zich voor, en zei: 'Jij zit daar maar zo alleen, zullen we eens praten? Of zit je liever alleen?'
Ik schrok van haar directe aanpak en ontkende uit beleefdheid. Ze had een buitenlands accent. Tijdens het moeizame gesprekje dat volgde bleek dat ze uit Polen kwam, waaruit ze op haar twintigste was weggegaan, inmiddels moest ze midden vijftig zijn, schatte ik. Ik deed mijn best interesse te tonen en door te vragen, hoewel de vrouw me op het eerste gezicht niet echt boeide - dat lag waarschijnlijk niet zozeer aan haar als wel aan mijn eigen soms gebrekkige interesse in andere mensen, die op dit moment wel op een erg laag pitje stond. Ze liet zich door mijn weinig toeschietelijke houding niet ontmoedigen, maar toen na een minuut of tien het gesprek nog steeds niet lekker op gang was gekomen keken haar ogen, in de eerste de beste stilte, toch weg. 'Ik zie daar een kennis, vind je het erg?' Nee, dat vond ik niet. Ik had alles wat ik over Polen wist nu wel uitgeput en tot iets diepers was ik niet in staat.
's Avonds zag ik op tv hoe Ruben Terlou in een woest berglandschap met een totaal vreemde, bijna middeleeuwse cultuur, empathische gesprekken voerde met kleine Chineesjes. Hoe doet die man dat toch, dacht ik; hoe vind hij de woorden, hoe bedenkt hij de vragen, hoe treft hij de goede, persoonlijke toon? Ik bewonderde hem zeer, hij zag er zo op zijn gemak uit daar onder die vreemde lieden in die barre landschappen. Als troost zei ik tot mezelf, dat het moeilijk is je in anderen te verdiepen als je niet in harmonie bent met jezelf. Grote groepen mensen om me heen ontregelen me, al die herrie, al die stemmen, al die gezichten, al die gesprekken, al die indrukken - ze verstoren mijn gemoedsrust. Een op een ben ik op m'n best.
Bij het afscheid had de Poolse me nogmaals een hand gegeven en me bedankt voor het gesprekje. Ik had 'wederzijds' gezegd. Halfhartig, want ik voelde dat ik tekortgeschoten had. Aan dat krachtveld moest ik duidelijk nog werken.


vrijdag 22 november 2019

CLARA


We repeteerden voor ons concert Van Heine en verre. Spreekstalmeester Nico las een tekst voor uit de Memoires en bekentenissen die als tamelijk vrouwonvriendelijk opgevat kon worden. Een van de sopranen snoof verontwaardigd - wat was dit in godsnaam voor rare tekst? - en zei dat ze de zaal zou verlaten als dit voorgedragen werd. 'Hij is van Heine, niet van mij!' zei Nico geschrokken. Ik suste, dat de tekst uit 18-zoveel kwam, ver voor de vrouwenemancipatie. Toegegeven, de woorden waren heftig: voor gevoelige oren van nu net zo kwetsend als een sinterklaasliedje waaruit het Z-woord niet is weggegumd. Op dit punt in het programma aanbeland zou pianist Vaughan een romance van Clara Schumann spelen. 'Wacht maar tot je leest wat de kranten destijds over Clara schreven,' zei ik tegen de verontwaardigde sopraan, 'daar is Heine niks bij.' 

In 1835 ging haar pianoconcert in a mineur in première. Felix Mendelssohn dirigeerde, Clara zelf zat achter de toetsen. Muziekrecensent Carl Ferdinand Becker vond daags erna, dat er natuurlijk geen sprake kon zijn van een serieuze recensie over deze compositie, 'omdat men hier met het werk van een dame van doen had.' En de beroemde dirigent en pianist Hans von Bülow meende:
'Reproductief genie kan men toeschrijven aan het schone geslacht, creatief genie echter met zekerheid niet … Een componiste zal nooit bestaan, enkel een abusievelijk gepubliceerde kopiiste …Ik geloof niet aan de feminiene vorm van het woord schepper.'

Clara's echtgenoot Robert Schumann (in hun tijd de minst beroemde van de twee) wilde aanvankelijk een componistenduo met haar vormen: 'eine musikalische Zweisamkeit in Einheit'. In 1841 brachten ze inderdaad een gezamenlijke liederencyclus uit die de critici voor problemen stelde: wìe had wàt geschreven? Robert, meester van de intieme liedvorm, had wel bedenkingen tegen haar virtuoze stijl, die het als wonderkind opgevoede pianotalent verried. Hij vond dat ze soberder moest schrijven, met minder show, en meer op inhoud en structuur moest focussen. (Als ik Die Loreley beluister in Clara's versie kan ik hem geen ongelijk geven. Ik hoor een razendknappe rapsodie waarin pas na enige keren luisteren een patroon valt te herkennen. En, o ja - er staat iemand bij te zingen.) Toch toont Robert naast compassie ook begrip voor de lastige situatie waarin Clara haar stukken moet schrijven:
'Clara heeft een aantal kleinere stukken geschreven, zo breekbaar en rijk aan muzikale inventiviteit als het haar vroeger niet lukte. Maar het hebben van kinderen en een fantast als man gaat niet samen met componeren. Het ontbreekt haar aan aanhoudende oefening. Dat raakt me vaak omdat op deze manier zo menige mooie ingeving verloren gaat die ze niet kan verwezenlijken.'
(Acht kinderen heeft ze gebaard, Clara, acht! En ze moest stil zijn en niet te veel oefenen, want daar had de geniale en overgevoelige echtgenoot last van.)
Zelf zei ze over haar bijzonder geslaagde pianotrio opus 17, te deemoedig naar onze smaak: 'Natuurlijk is en blijft het het werk van een vrouw, waarbij het aan kracht en hier en daar aan inventiviteit ontbreekt.'

Over die sneer van Von Bülow (net als Clara een leerling van haar strenge vader Friedrich Wieck) moet ik even nadenken. Ik heb zelf ook altijd gedacht dat er typisch mannelijke en typisch vrouwelijke talenten bestonden, en dat analytisch denken (schaken!) en het scheppen van structuren (componeren!) eerder tot de mannelijke dan tot de vrouwelijke fort behoorden. Maar als onze tijd van transgenderisme één ding duidelijk heeft gemaakt, is het wel dit: dat het 'mannelijke' en het 'vrouwelijke' vrij lukraak over de seksen is verdeeld.

Vanavond zingen en spelen we tamelijk vrouwelijke composities van Robert en van mijzelf, en een uitgesproken mannelijk werk van Clara. De spreekstalmeester heeft beloofd de tekst 'in zijn historische context' te zullen plaatsen. Als u benieuwd bent of er nog sopranen de zaal zullen verlaten, komt u dan om 20.15 uur luisteren in de bovenzaal van leescafé Belcampo, de OBA in de Hallen, Amsterdam. Entree 10 euro.


(Afbeelding: Franz von Lenbach, pastel van Clara Schumann (1878))


dinsdag 19 november 2019

MAREDOES

Het was koud, zonnig en onbewolkt. Een vleugje winter kruidde de lucht.
'Echt weer om de lege landen van het Hoge Noorden op te zoeken,' zei ik, terwijl ik mijn handen wreef. 'Met die pleinvrees moet het maar eens afgelopen zijn.'
Op de Afsluitdijk haalde ik mijn boeken tevoorschijn. Dapper probeerde ik te genieten van het glinsterende uitzicht, maar toen al die imposante weidsheid van lucht en ruimte en water me te machtig dreigde te worden sloeg ik Bomans open. Ik moest tenslotte een beetje oefenen. Ik las voor. Mijn vriendin lachte. 'Niet te oubollig?' wilde ik weten. 'Nee hoor, erg leuk.'
In Steenwijk waren ze al helemaal in kerstsfeer. Het koor van dertig vrouwen zong meerstemmig, onbegeleid en mooi zuiver. O Holy Night, Rudolph The Red-nosed Reindeer. Als verteller moest ik voor passende intermezzi zorgen, ik had voor de gelegenheid mijn hertjestrui aangetrokken. Ik las eerst een stukje Dickens, druipend van punch, kaars- en ganzenvet, en later mijn Bomans-verhaaltje. Het was muisstil. Pas aan het eind werd er zachtjes gegrinnikt. Een beetje onzeker over mijn keus vroeg ik de dirigente of ik niet beter iets moderners kon lezen, maar ze verzekerde me dat iedereen het prachtig had gevonden. Het taalgebruik van Bomans is misschien te ouderwets voor een directe respons: er is eerst de verwondering om de taal zelf, de betovering door de cadans van de woorden, en pas later de lach om de scènes en de beelden die door de woorden ('Rakker! Schavuit!') worden opgeroepen.
Na de repetitie reden we het stadje in. Volgens Google Maps waren de restaurants 'nu gesloten' maar gelukkig zijn we nog van een generatie die zijn ogen eerder vertrouwt dan zijn telefoon. Er was genoeg keus in het fraaie vestingsstadje in de kop van Overijssel, en alles was open. We kozen voor de Heren van de Rechter, aangetrokken door een schoolbord dat parelhoen als dagschotel aankondigde.
Er kwam een alleraardigst meisje naar ons tafeltje, met een vlijtig notitieblokje in haar hand. Ja, tripel had ze wel. 'Maredoes'. Ik dacht even na en begreep dat ze Maredsous bedoelde. Mogelijk was ze dyslectisch - mijn dochter zei als kind pasghetti met hakgebal.
Achter ons op het verlaten middeleeuwse plein murmelde een fontein dat paars aangelicht was. Het was warm en gezellig in het grand café in het voormalige gerechtsgebouw. Maredoes en parelhoen smaakten uitstekend. Alleen de cranberry-appelstroopsaus die er zo mooi traditioneel uitzag op papier deed in de praktijk denken aan limonade van gesmolten zuurtjes.
In het donker reden we terug. Bomans bleef dicht: van het weidse water was nu niets meer te zien.


vrijdag 15 november 2019

GAMBA'S

Een kleine tien jaar geleden ben ik gestopt met het geven van etentjes. Na een tijd werd ik ook niet meer aan andermans dis uitgenodigd. Men haalde zijn schouders op -  zelf weten! Ik heb in de jaren daarna heus weleens gasten aan tafel gehad, maar een uitzondering daargelaten was dat meer 'mee-eten' dan iets anders - niet de tot diep in de nacht uitlopende vijfgangendiners van vroeger.
Het gebeurde niet van de ene op de andere dag en er waren meerdere redenen voor mijn asociale gedrag, maar de aanleiding was zonder meer mijn abstinentie. Ik kwam net uit de kliniek na jaren van zorgwekkend drankgebruik. Mijn vrienden boden heel lief aan om het ook bij Spa te houden maar dat wilde ik niet hebben. Aan tafel prees men mijn moed en doorzettingsvermogen. Maar halverwege de maaltijd zag ik de drank toeslaan bij mijn tafelgenoten. Het algemene gesprek verwasemde tot een soort continuüm van gebabbel en herhalingen, hier en daar gemarkeerd door harde lachbuien. Zelf bleef ik in de alerte toestand van het eerste voorgerechtje steken. Langzaam dreven mijn vrienden weg, ik zag ze ontspannen wegzakken in een zachte nevel die ze zelf geschapen hadden. En ik zat daar op die harde stoel, als op een rots in een zee. In die spirituele eenzaamheid en spiritualiënloze verveling had ik geen zin meer.
De jaren gingen voorbij. Deze zomer zat ik met mijn oude vriend Gaston in het café. Het was gezellig. Bij het afscheid zei ik spontaan: 'Waarom komen jullie binnenkort niet weer eens bij me eten?'
Dat kon weer wat mij betrof, ik dronk weer gezellig mee, babbelde en herhaalde weer gezellig mee. Het móest ook weer, vond ik, want ik was hard op weg een kluizenaar te worden. Bovendien was alles anders dan toen. Gaston had een ziekte en zware operatie overleefd. Alle beladenheid waarmee ik die vroegere etentjes was gaan associëren: de verplichte uitnodigingen om en om, de overvolle boodschappenlijstjes, de zorgvuldig samengestelde menu's, de torenhoge drankrekening, de middagen achter het fornuis, de katers de volgende dag - dat was voorbij. In deze nieuwe tijd, de 'verlenging', zouden we het allemaal heel relaxt doen. Simpel voer. Kleine porties. Geen gedoe, gewoon met goede vrienden een beetje eten en praten.
Dat voornemen hield stand tot de dag dichtbij kwam. Ik begon er alsnog tegenop te zien, legde de lat in gedachten steeds hoger tot die het vroegere niveau bereikt had. U voelt hem al aankomen: eergisteren droomde ik van een totaal mislukt diner - ik kreeg mijn vette pannen niet schoon en iemand moest thuis een fles witte wijn gaan halen - en sinds gisteren blader ik besluiteloos in kookboeken, kijk naar Jamy Oliver en de Hairy Bikers, noteer steeds nieuwe ingrediënten op een velletje papier.
Om niet machteloos te staan tegenover oude gewoonten heb ik vanmorgen rigoureus het tweede voorgerecht geschrapt. Dat luchtte op, en sinds dat dappere besluit heb ik er weer zin in. Wat nou gamba's? Ik houd helemaal niet van gamba's. Zelfs niet op zijn Baskisch.


dinsdag 12 november 2019

SUBTEKST

Het was gezellig tijdens het etentje dat volgde op de laatste voorstelling. Een tripel had me over mijn vermoeidheid heen getild en ik deed van harte mee aan de kakofonie om me heen. Nadat ik met de oude tenor tegenover me de verdiensten van een aantal zangers van nu had besproken en wat anekdotes had uitgewisseld over de helden van toen raakte ik in gesprek met de jonge tenor naast me. Het register wisselde. Over Heine ging het. Over zijn voorganger Wilhelm Müller. En over de subtekst onder de verzen, die we als interpreten moeten zien aan te boren. Hoe zorg je ervoor dat Schubert nog krachtig spreekt tot onze tijd? Ik hoorde mezelf op zeker moment lebensbejahend zeggen. Zelf was hij bezig, de jonge tenor, met een theatrale vormgeving van Die schöne Müllerin. Ik fronste mijn grijzende wenkbrauwen. Zijn muziek en tekst soms niet genoeg? Maar ach, de jeugd wil altijd meer. Zelf wil ik steeds minder. Minder indrukken, minder drukte in mijn hoofd. De liederen van Schubert hoef ik eigenlijk niet eens meer te zingen of te horen: in mijn hoofd bestaan er ideale versies van, samengesteld uit alle uitvoeringen die ik ooit hoorde, alle subteksten die er ooit bij heb bedacht.
De volgende morgen was datzelfde hoofd waarin op goede dagen zo prachtig wordt gezongen behoorlijk getergd. Het was dan ook een lange dag geweest, met een vroege repetitie in de kerk, een mis, een operettevoorstelling, en die opgewonden nazit. Ik had moeite met slapen gehad: te veel adrenaline, alcohol en nicotine - en ook nog eens volle maan. Ik ging naar buiten om de auto op te halen, die ik om logistieke redenen bij het theater had achtergelaten. De lucht was vuil grijs en er viel een confettiregen van dorre blaadjes. Flink voortstappen maar door de kou, dat hielp. Er schoten beelden en stemmen door me heen, onuitgenodigd, bliksemschichten in het doffe zwart, maar de suizende wind overstemde ze langzamerhand en uiteindelijk gaven ze het op.
Toch brachten zelfs een meditatiesessie en een middagdutje de harmonie nog niet terug. Ik kon me niet concentreren en werd al moe als ik aan lezen, schrijven en formuleren dacht. Het zou een kwestie van tijd worden, vermoedde ik, voor het geplaagde innerlijk geheeld was.
's Avonds had ik weer een repetitie. Buiten was het druk, zo druk als het in mijn hoofd was geweest, overal auto's, schitterend licht, beweging, lawaai. Een laat spitsuur. Sint Maarten, bovendien. Liedjes verwaaiden, de regen sabelde wreed op lampionnetjes neer, ouders probeerden de vlammetjes met hun paraplu's te beschermen.
Net toen ik in de auto stapte kwam er een appje binnen van mijn vriendin.
Succes en doe je das om!
Ja mevrouw Maigret, appte ik terug. Ik dacht aan een vergeeld pocketboekje en een leeslampje. Nog een paar uurtjes maar! Ik gaf gas, stuurde iets naar rechts en scheurde lebensbejahend door hoog opspattende plassen.

vrijdag 8 november 2019

ZINGEN

Om allerlei redenen, sommige tijdelijk, andere meer structureel, voelde ik me niet al te goed. Nerveus en bedrukt. En dan: het regende en het was november, leest u er Bloem maar op na. In zo'n toestand is het altijd prettig als je door de werkelijkheid wordt meegesleurd - als je iets moet. Voor het blok gezet blijk je best te kunnen werken en knap je daar zelfs van op. Werk is houvast, een droog pad dat uit het moeras leidt waarin je dreigde weg te zakken.
Ik moest die middag lesgeven en zat achter de vleugel. Ik hoorde mijn stem, bedachtzaam, quasi alwetend, oreren over de balans tussen spanning en ontspanning, die wezenlijk is voor goed zingen.
Mijn leerling knikte waarderend. Ze begon opnieuw, nu met minder geforceerde toon. Toen gebeurde er iets. Ik hoorde haar vastlopen in een hoge passage, het geluid klonk gesmoord en hees. Ik dacht eerst nog aan de resten van een koutje, maar algauw barstte ze in snikken uit en stroomden de tranen over haar wangen.
Ze had veel voor haar kiezen gehad, vertelde ze, de laatste tijd, en die weggedrukte spanning kwam er nu uit. Ik voelde me een beetje verlegen en probeerde vaderlijk en bemoedigend te kijken. En ik stelde haar gerust: 'Ach, je moest eens weten hoeveel huilende leerlingen ik hier aan de piano heb gehad in al die jaren. Dat is wat zingen met je doet. Het maakt emoties los. Niks om je voor te schamen, het is juist gezond, een uitlaatklep.'
Ze nipte dankbaar van het glaasje water dat ik haar had aangereikt.
'Kun je nog verder?' vroeg ik. 'Jawel hoor,' zei ze, 'ik voel me nu stukken beter.'
En daar ging ze, zonder probleem nam ze de hoge noten.
Toen ze weg was pakte ik mijn favoriete albums, de liederen van Schubert en Schumann. Ik sloeg ze open bij mijn lievelingsliederen en zong wat. Maar er gebeurde niks. Ik ergerde me lichtjes aan mijn matige stemconditie, dat was alles, van een catharsis was geen sprake.
Ik heb het vaak horen zeggen: wat is het toch fijn als je van je hobby je beroep kunt maken. De waarheid is helaas eerder, dat je een hobby verliest zodra die je professie wordt.


dinsdag 5 november 2019

LA PAZ

In de supermarkt in Oker kocht ik na enig wikken en wegen een klein doosje cigarillo's. Vijf stuks. Het lag in een rekje bij de kassa en het wachten daar duurde net lang genoeg om de drieste stap te nemen. Voor in de vakantie, iedere avond eentje. Daarna onverbiddelijk schluss. Mijn vriendin keek bedenkelijk maar gunde me het voordeel van de twijfel.
Teruggekomen in Nederland dook ik meteen in de drukke, spannende voorbereidingen voor De klokken van Corneville. Doorlopen, orkestrepetities. Ik was nerveus. In een tankstation kocht ik een tweede doosje. Het kleinste model. Dat moest de week uitdienen, en na de première zou alles weer gewoon worden, ik beloofde het mezelf en suste daarmee mijn schuldgevoel.
Zondag had ik nog één sprietje over. Ondanks mijn planning (ná de voorstelling, als beloning) sneuvelde dat voortijdig. Het applaus was verklonken, en ik voelde me onvoldaan, hoewel alles heel goed was verlopen. De adrenaline joeg nog door mijn bloed. Ik was niet lekker moe, zoals de vorige avond na de generale, maar tamelijk opgefokt. Ik voelde me ook een beetje eenzaam. Als dirigent sta je te zweten om alles onder controle te houden, maar je staat niet in de schijnwerpers en deelt nauwelijks in de complimenten -  die geef je, aan de zangers en muzikanten. Waar was de tijd van de opgewonden, lacherige verbroedering na een voorstelling? Vroeger was dat altijd zo feestelijk geweest... Ik stond nog op scherp en reed iets te hard door de regen naar huis. Ik had met mijn vriendin in Wildschut afgesproken - ik zou haar weleens een aantal complimenten ontfutselen! Een duiveltje sprong op mijn schouder en dwong me te stoppen bij de Albert Heijn. Een blikje was zo gekocht, en ik was slechts iets later dan mijn vriendin bij het café.
Ze mopperde wat toen ze mijn nieuwe doosje La Paz zag. Ze was ook wel wat teleurgesteld. En ik ook.
Na volgend weekend is het weer afgelopen. Heus! Beloofd! Want echt lekker vind ik het niet en het huis begint alweer te stinken, terwijl het de afgelopen tien maanden zo fris rook, als ik er tenminste aan dacht de kattenbak tijdig te verschonen. Ik beschouw het maar als een terugval, of liever, een iets geprolongeerde uitglijder. Dat 'voorheen' in de titel van dit blog, dat laat ik daarom gewoon staan.


donderdag 31 oktober 2019

HALLOWEEN

De zanger strompelde de trappen op. Bovengekomen toonde hij me zijn bebloede polsen en handpalmen en zijn open knie. Hij was met de vouwfiets vanaf het station gekomen en had een lelijke smak gemaakt. Dat was hem in jaren niet overkomen, zei hij verontschuldigend. Ik zei dat we allemaal een dagje ouder werden. Zou het zingen wel gaan? Jawel, hij had nergens last van. Hij moest alleen de wonden even schoonmaken. Ik ging op zoek naar de juiste hulpmiddelen. Ik rommelde in laden en kasten, een beetje ontdaan. W.c.-papier was ook goed, bood hij luchtig aan. Ik zei dat dat nou juist het probleem was. Het stond met uitroepteken op mijn boodschappenlijstje maar ik was nog niet naar de winkel geweest. Tissues dan? Nergens te vinden. En die rol gaas waarmee niet lang geleden nog een enkel was gespalkt was ook weg. Ik wees hem de kraan en gaf hem wat kerstservetjes van vorig jaar. Daarmee ging hij in de weer terwijl ik de medicijndoos inspecteerde en een tube betadine-zalf tevoorschijn toverde. Al gauw waren de papieren sneeuwmannetjes bloedrood en verfrommeld.
Even later stond hij zingend naast de vleugel met een knie dik in de bruine zalf. Het zag eruit alsof gangreen reeds had ingetreden. We praatten over 'het vak' alsof er niks aan de hand was.
Nadat hij zich met krachtige bas-bariton door de aria uit De klokken van Corneville had heen gezongen namen we hartelijk afscheid. Ik drukte hem op het hart om langs een drogist te gaan voor het wondgaas dat ik niet had kunnen vinden.

Buiten op straat heerste een knisperige sfeer. De schemering viel koud en donkerblauw. Pompoenen met grijnzende tronies en kinderen met heksenhoeden en geschminkte open wonden herinnerden me aan de datum. In de trein zouden ze in elk geval van zijn oranje polsen niet erg opkijken.



zaterdag 26 oktober 2019

WALDSTERBEN



Een kevertje had bijna mijn romantische herfstreis bedorven.
En hij begon zo goed! De eerste dag gingen we pas laat op weg en we hadden geen zin om veel te rijden. We besloten om ons einddoel uit te stellen en in Bad Bentheim een tussenstop te maken. Volkomen onverwacht kwam ik, op een steenworp afstand van het mij zo vertrouwde Twente, in een gedroomd Buitenland terecht. Een opgeblazen versie van Slot Bommelstein hurkte op donker glimmende rots, straten klommen en daalden er omheen, gele bladeren dwarrelden neer in de avondnevel, uit lantaarns straalde een warm licht, het motregende, overal gorgelde en ruiste het in de goten. Ik kan er nooit meer naar terug want dat kan alleen maar tegenvallen.
De volgende dag reden we rustig naar het Oosten en halverwege de middag bereikten we de Harz. We deden boodschappen in het stadje Oker en reden naar het bijbehorende stuwmeer. Daaraan ligt Schulenberg. De oorspronkelijke bosarbeidersnederzetting ligt te rotten op de bodem van het kunstmatige meer, maar erboven is een gelijknamig vakantieoord gebouwd dat er in dit seizoen verlaten bij ligt. We maakten het ons gemakkelijk in ons degelijke en gerieflijke appartement, dat vanaf het balkon een glimp gunde op de glinsterende Stausee, en ik opende mijn reisgids. 


De Harzreis van Heinrich Heine, gevolgd door In het voetspoor van de dichter door Martin van Amerongen. Een alleen nog antiquarisch te bekomen deeltje uit de serie Privé-domein van de Arbeiders Pers. De voortreffelijke vertaling van Heine's klassieker is van de hand van A. van Amerongen-Woudstra. Zij was het ook die haar man Martin in 1975 chauffeerde door de Harz toen hij de wandeltocht van Heine wilde navolgen. Indertijd was dat een lastige onderneming, omdat de Harz zich over de grens van de beide Duitslanden uitstrekte en lang niet overal toegankelijk was. De beroemde Brockenberg, waarop Goethe's meer dan levensgrote antiheld Faust tijdens de Walpurgisnacht met de duivel danste en waarop Heine zich onledig hield met eten, drinken, ouwehoeren en het verleiden van een mooie jonge toeriste, was verboden terrein. Nu is het opnieuw de grootste toeristisch attractie van de streek. Een stoomtreintje voert naar de top voor wie de moeilijke klim niet wil wagen. En overal, overal zie je plaatjes en poppetjes van lachende dames met bezemstelen, die de beroemdste heksensabbat uit de literatuur een schalks folkloristisch tintje geven.


Ik had me voorgenomen om niet als de dwangneurotische perfectionist die ik kan zijn alles precies uit te zoeken en na te doen. Net als Van Amerongen, die erudiet badinerend door de Harz reed, filosoferend over Heine en het jodendom, de DDR en de historische waardering voor de dichter - slechts op het eind een stukje lopend - wilde ik mijn reis vooral impressionistisch aanpakken.
Gelukkig is Heine niet al te precies in zijn beschrijvingen. Naar een route moeten we gissen. Slechts een handvol plaatsen noemt hij met name. Goslar, Osterode, Clausthal, Ilsenburg - ik heb ze gezien, en ze lagen er prachtig bij in het milde licht van oktober. Hij was niet systematisch, Heine, en vond in zijn boek een bewonderenswaardig losse toon. Badinerend, net als Van Amerongen, fantaserend, geestig, soms studentikoos melig, en vooral lyrisch, want hij was (zeker als jongeman) een romanticus, al zijn spot ten spijt.
'Het is niet te beschrijven met welk een vrolijkheid, naïviteit en lieftalligheid de Ilse zich naar beneden stort over de grillig gevormde rotsblokken, die ze op haar weg vindt, zodat het water hier wild bruist en schuimt, daar uit allerlei rotsspleten als uit geweldige schenkkannen in prachtige bogen wordt uitgegoten en beneden weer over kleine stenen heen trippelt als een opgewekt meisje. Ja, de sage is waar, de Ilse is een prinses, die lachend en bloeiend de berg af huppelt. Hoe schittert haar witte schuimende gewaad in de zonneschijn!'
Dit alles en meer kan ik beamen, het geldt in 2019 nog steeds. Maar waar Heine schrijft hoe de eindeloze sparrenwouden over de bergen golven (en hier kom ik terug op mijn openingszin) is hij helaas minder actueel.


We hadden het al gehoord van vrienden, die, toen ze van onze vakantieplannen hoorden, geschrokken hadden verteld dat de naaldbomen ginds aangetast zijn en dat hele stukken bos erbij staan alsof er een ramp heeft plaatsgevonden en we in apocalyptische tijden leven. Eerst hadden we het niet zo gemerkt. Rond Altenau, Oker en Goslar zagen de wouden er welgedaan uit. Wat vergeeld was bleek een verdwaalde loofboom te zijn. Ik wuifde de verontrusting van onze vrienden weg. Maar toen we naar de Brocken reden zagen we hun gelijk. Een spooklandschap is in plaats van de wijde blauwe sparrenmantel gekomen. Dode bomen zijn op grote schaal omgezaagd. De overgebleven bomen staan te grijnzen op de bergkammen als de schamele resten van een ooit sterk gebit. Het was een schokkend gezicht en ik las er het een en ander over op mijn telefoon. De boosdoener is de schorskever. Die heeft gebruik gemaakt van temperatuurstijging en uitdroging en een ware epidemie veroorzaakt. Het ministerie van landbouw broedt op een masterplan. Er is om te beginnen 800 miljoen uitgetrokken voor herbebossing. 'De schorskever sloopt de geliefde Duitse wouden,' kopt NRC dramatisch maar naar waarheid.
Ik was er beduusd van, en bedrukt.


We hadden in Zu der rothen Forelle willen eten. Maar in dat vijfsterrenhotel herinnert men zich liever dat George Clooney er verbleef tijden de opnamen voor The Monuments Men dan dat de dichter van de Loreley er ooit at.
Het werd een heerlijk ouderwetse herberg in Altenau, waar de vloer knus met een enorme namaakpers bedekt was. We aten er wild. Zwijn en hert. Het was uitstekend, net als de koele Frankenwijn die we erbij dronken. Ik bestelde een obstler bij de koffie en proostte met mijn vriendin. 'Nou die bomen nog in orde maken, en dat is alles weer zoals het hoort,' zei ik.




(Foto's: Paulien Kop)


vrijdag 18 oktober 2019

SHAWL

In mijn haast om na de repetitie op tijd te zijn voor een afspraak was ik mijn shawl vergeten. Dat nam ik tenminste aan, want ik kon hem nergens vinden en die morgen had ik hem nog om mijn keel gewikkeld, vlak voor of nadat ik mijn hoed had opgezet.
Ik belde het buurthuis waar we hadden geoefend. Een donkere stem begreep me slecht maar bood aan een collega te roepen.
Een vrouw kwam aan de lijn. Ik legde nogmaals uit waarvoor ik belde. Ik hoorde flarden van gesprekken, gekraak, gerommel - blijkbaar liep ze naar de garderobe. Hoe ziet-ie eruit, wilde ze weten. Dat overrompelde me. Ik kwam niet verder dan 'wol' en 'grijs'. 'Grijsachtig', als ik erg mijn best deed. Ze fronste hoorbaar en zei aarzelend: 'Er hangt hier wel een wollen shawl, maar die is meer bruinig.'
'Bruinig, dat kan ook,' gaf ik toe.
'Heeft hij blokjes?' Ik begreep dat ze ruiten bedoelde. 'Een rode streep?'
'Kan best,' zei ik. 'Er zit wel een patroontje in geloof ik - ik weet het niet precies.' Ik geneerde me dat ik mijn eigen shawl zo slecht kende.
'Hij hangt hier bij de jassen. Maar misschien is hij van iemand anders. Ik kan hem zomaar niet weghalen.'
'Zijn jullie open? Dan kan ik even komen kijken.'
'Ja, we zijn nu open. Ik ben er tot één uur. Vraag maar naar Shirley.'

De zaal in Bos en Lommer die zondagmorgen onderdak had geboden aan de operettevereniging was nu gevuld met etende en drinkende senioren. Er hing een geur van soep, koffie en frituur. Achter de bar stond een sikh met een reusachtige grijze baard. Hij wees met zijn duim naar een tafel. Een Hindoestaanse vrouw stond op, ik stelde me voor en gaf haar een hand. 'Shirley,' zei ze, 'loopt u maar mee.'
Ik had weinig hoop gehad maar al op een paar meter afstand herkende ik mijn das. Hoe had ik dat kunnen vergeten? Een aantal jaar geleden liep wie het kon betalen met een Burberry shawl. Ik was toen modieus geweest, want deze das had een soortgelijk ruitje, en grofweg dezelfde kleuren.
'Dat is hem!' riep ik verheugd. 'Hij is van mijn schoonvader geweest,' legde ik uit.
'Een aandenken,' begreep Shirley. Ze glimlachte.
Ik sloeg hem om en liep de regen van gele bladeren in, met blije tred.
Ik had mijn ouwe das terug waarvan ik tot vijf minuten geleden niet eens de kleur had geweten, maar het was alsof ik een cadeautje had gekregen.


dinsdag 15 oktober 2019

Mijn leven volgens Tull

Sinds ik afgelopen vrijdag schreef over de Britse band Jethro Tull, waaraan ik in de herfst altijd veel moet denken, spookt me een zin door het hoofd. 'Plotseling hoorde Tull bij het verleden.' Maar waar kwam die zin vandaan? Hij was te poëtisch of literair om uit een brief te komen, het moest een citaat uit een verhaaltje of opstel zijn. Ik bladerde in de brochure die Robert Eksteen en ik in 1989 uitgaven: Het Eenmalige Tijdschrift nr. 2: Jethro Tull. Daarin stond wel een poëtisch 'fragment in een schoolschrift gevonden' met jeugdherinneringen die aan de muziek van Tull gekoppeld zijn, maar de betreffende regel kwam daar niet in voor.
Vanochtend besloot ik dat andere blaadje eens in te zien, van een paar jaar later: Complexe Rock 1969-1979, eveneens een aflevering van het 'eenmalige' tijdschrift. (Zie: Blaadjes).

Ik pakte het uit de kast en sloeg het open. Er klonk een luid gekras. Ik keek even op. Een forse kraai streek neer op de verdorrende boom in de binnentuinen. Het regende niet meer, er was zelfs wat blauw gemengd door het ochtendgrijs. En ja, daar was hij, de zin die me al dagen achtervolgde. In een stuk met de titel: Mijn leven volgens Tull, waarin ik mijn jonge jaren dichterlijk samenvatte aan de hand van de albums van de band.

'... (1979) Op een morgen toen ik wakker werd wist ik al voordat ik het zag, dat een dikke grijze mist de wereld bedekte. Het was alsof je de zee naderde en haar aanwezigheid al voelde voordat je uit de duinen kwam. Iets met de geuren en geluiden. Ik aarzelde met aan de slag te gaan en was op mijn gemak aan het brevieren in mijn lievelingsboeken, terwijl ik een matineuze Chesterfield rookte bij mijn koffie. Toen zei de radio: 'En nu gaan we verder met de dagprimeur: Jethro Tull's nieuwe album Stormwatch.' Een klagelijke fluit uit de Hooglanden blies de kamer in en een oude betovering nam me zachtjes bij de hand, en nam me mee terug naar de dagen van weleer. Plotseling hoorde Tull bij het verleden.'

Ik weet nog welk nummer het was: North Sea Oil. Wat me verbaast is dat ik naar de radio luisterde in die tijd. Waarschijnlijk om de stemmen niet te horen van onze huisbaas en zijn dochter, die onder ons bovenwoninkje hun kantoor hadden. Ze kwamen soms over de binnentrap omhoog om op de vliering naar paperassen te zoeken. Ik kende die mensen goed maar ik vond hun nabijheid toch bedreigend. De publieke omroep, een licht verteerbaar mengsel van praatjes en muziek, fungeerde als gordijn tussen mijn kwetsbare ochtendstemming en de buitenwereld. Kan het Tosca Hoogduin geweest zijn? Die naam schiet me te binnen als ik aan die morgen denk. Het stuk is ondertekend met mijn nom de plume Fons Bosman. Hij maakt nog weleens een scheurkalender voor me.


vrijdag 11 oktober 2019

Door donker glas gezien

Het is herfst en dus denk ik veel aan Jethro Tull.
Niet met weemoed, en ik luister niet eens naar hun muziek. Eerder uit gewoonte denk ik. Ooit was de romantisch-ironische folkrock van de band rond de Schotse fluitist/zanger/gitarist Ian Anderson synoniem met de weemoedige sentimenten die door het seizoen werden losgewoeld. Later zocht ik die oude gevoelens op door de muziek te draaien die ik ermee verbond. Nu is dat alles verleden tijd, maar de interesse is gebleven. Herinneringen aan het herinneren. Laat ik er een woord voor verzinnen, gewoon voor de lol, en omdat het op de een of andere manier Tull-achtig klinkt: metamnemetisch.

Ik kijk naar een foto. Mannen met baarden en bossen haar, maar gekleed als Britse landadel. Romantische ironie. Het is de hoesfoto van een plaat die met de terugwerkende kracht die mythologisering wordt genoemd deel uitmaakt van een 'trilogie van folkrock albums' (aldus Wiki). Keltische dansdeuntjes en scheurende gitaren. Songs from the Wood, Heavy Horses, Stormwatch. Het is de periode van dit drieluik ('77-'79) die me tegenwoordig het liefst is. Ian Anderson rookte pijp toen, net als toetsenist/arrangeur David Palmer. Mandolines en tinwhistles gaven de donkere liedjes een lichte, feeërieke toets.

Ik luister niet naar de muziek maar de interesse blijft. Ik zoek op YouTube naar wat er in 2019 over is van de band die ooit, lang geleden, zo cool was, dat het mooiste meisje van de klas het intro van Locomotive Breath op de piano speelde. Hip of cool zijn ze allang niet meer, al ruim veertig jaar niet meer, maar ze hebben wereldwijd een trouwe achterban: voornamelijk young elderly persons, maar ook jongeren die naar een ander tijdvak verlangen. Ian Anderson, een gewiekst zakenman en inmiddels puissant rijk, exploiteert het erfgoed van de band met nietsontziende ijver. Deze maand verschijnt de zoveelste luxe jubileumeditie - dit keer van het veertig jaar geleden verschenen album Stormwatch. Een cassette met meerdere mixen van het origineel, een remix, een live concert, een musicologisch/anekdotisch commentaar en vele bonus tracks. Twintig jaar geleden zou ik het nog braaf hebben gekocht, maar er zijn grenzen aan loyaliteit.
Ian Anderson treedt ook nog op, met de zoveelste versie van JT. Hij kan al heel lang niet meer zingen en de laatste jaren is dat onvermogen écht pijnlijk geworden, dus die video's mijd ik liever. Tenzij ik eens wrang wil lachen: ironie zónder romantiek.

Anderson is de CEO van een firma. Hij is het type charismatische egocentricus dat niemand naast zich duldt. Slechts onder zijn leiding kan er gespeeld worden. Gitarist Martin Barre heeft het nog het langst uitgehouden. Ik zie hem oud repertoire van Tull spelen, met een paar jonge meiden die wél kunnen zingen. Met zijn pluizige sneeuwwitte haar oogt hij als een vriendelijke opa. Hij heeft er lol in. Eindelijk weg uit de schaduw van die dwingeland Anderson, je ziet het hem denken. Liever nog zou hij waarschijnlijk zijn eigen stukken spelen, maar dat vult geen zalen.
En wie speelt daar toetsen? Wie is die oudere dame met steil, zilverblond geverfd haar? Ach, het is David Palmer. Na de dood van zijn vrouw is hij uit de kast gekomen als interseksueel. Een geslachtsoperatie draaide de operaties van zijn kinderjaren terug en maakte hem Dee Palmer.


Op een andere video zie ik haar in de weer met de opnames van een soloalbum, ze is inmiddels de tachtig gepasseerd. Haar stem is nog de diepe bariton die ik me herinner van haar pijprokende alter ego. Ze zit aan de vleugel als een pianojuf op leeftijd, parels in de oren, sjaaltje om de hals. De muziek is dezelfde Keltische folk als uit de tijd van de 'trilogie', maar dan zonder scheurende gitaren, zonder rock. 'Forever Albion,' klinkt het, dapper maar wat onvast. En dan: 'We're riding back to yesterday.'
Through Darkened Glass is de naam van de plaat, die in 2018 verscheen. Maar ik denk eerder aan vaseline op de lens.


dinsdag 8 oktober 2019

TROOST

Dit weekend ben ik weer aan de slag gegaan. Ik was zeker nog niet helemaal beter maar het ging wel weer. Wat me de rillerige, kletsnatte zondagmorgen op de been hield was de beloning die ik mezelf in het vooruitzicht had gesteld. We zouden die middag naar een expositie van een bevriend schilder gaan en daarna ergens iets eten. Ik had een visioen van een beslagen caféraam, een warme kachel, een kelk Trappist en een dampend maal. Comfort food. Op de bank tv-kijken onder een dekentje besloot dit scenario.
De schemering viel vroeg. En ook de regen bleef maar vallen, een fijne maar dichte, extra-natte regen. We haastten ons onder een gedeelde paraplu, probeerden plassen te vermijden. Het buurtrestaurant dat ik op het oog had was van naam en eigenaar veranderd. Bovendien was het leeg. Verderop kondigde een bord bar en brasserie aan. We gingen naar binnen. Ook hier geen mens. Een enorm tv-scherm stond luidkeels voetbal te vertonen. Mijn vriendin wilde uit beleefdheid wat drinken maar ik zei tegen de eigenaar dat onze komst een vergissing was.
We zochten de auto weer op. Ik wilde niet naar huis en ook niet terug naar mijn vertrouwde buurt - dat zou het gevoel van 'een uitje' bederven, zo had ik het niet bedoeld. Dus we reden iets verder en parkeerden vlakbij een Italiaan waaraan mijn vriendin goede herinneringen had. We trotseerden nogmaals de niet aflatende regen, betraden de Italiaan en zagen meteen dat het foute boel was. Niet alleen was het hier ook geheel verlaten - Julio Iglesias zong bibberend voor lege tafels - maar het meubilair van formica en kunstleer strookte niet met ons idee van een gezellig eethuis. Ook hier had een machtsovername plaatsgevonden. Een vriendelijke, vermoedelijk Turkse jongeman bracht het menu en ging ons een paar meter verderop glimlachend staan bekijken. 'Ik durf nu niet meer weg te gaan,' zei mijn vriendin. Ik wilde vooral ergens binnen zitten, inmiddels kon het me al  niet meer schelen waar.
Het eten was niet slecht. En de gul geschonken bel grappa na afloop bracht me in een overmoedig humeur. Ik begon bijna van Julio Iglesias te houden. Maar ik kon me toch niet losmaken van het idee  dat alles zoveel beter had kunnen aflopen. Als ik niet zo koppig mijn visioen had nagejaagd. Soms moet je het hoofd weten te buigen voor de omstandigheden en je verwachtingen maar even opschorten.


zaterdag 5 oktober 2019

ERWINDAG

Vandaag herdenken wij fans van het eerste uur het literaire feit dat op 5 oktober 1972 Erwin, de zwart-romantische held van de gelijknamige trilogie van Joyce & Co. (alias Geerten Meijsing) op 22-jarige leeftijd overleed; 'onder de meest kiese omstandigheden,' zoals de flaptekst het wil. Zo mooi als op die dag in 1972 ('een precieze heldere morgen vol goud waarop de herinneringen zingen') is het vandaag niet en wordt het misschien wel nooit meer. Maar mijn herinneringen zingen wel degelijk. Ze gaan terug naar een geheel andere dag, vele jaren later, waar ik met weemoed en trots aan terugdenk. Opgedragen aan de auteur en ons beider jeugd, in liefde en dankbaarheid. 


DROOGSTEMPEL

Toen ik Erwin voor het eerst opensloeg wist ik niet wat ik zag. Een geheimschrift, 365 alinealoze pagina’s in klein corps lang, net zo veel als er dagen waren in het jaar: ik telde er op dat moment achttien. Wat ik in handen had was de toegang tot een geheimzinnig universum, oud en nieuw tegelijk, waarin machinaties plaats hadden die in de gewone mensenwereld van 1974 onzichtbaar en bijna ondenkbaar waren. Alleen via deze publicatie konden we er een glimp (een gulle, dat wel) van opvangen. Ik begon er gretig maar moeizaam in te lezen en betrad een wereld van literaire traditie, weemoed, schoonheid, eruditie, dramatische liefde en arcadische vriendschap, waarin met Grieks en Latijn werd gestrooid alsof het niets was en heel andere schrijvers ten voorbeeld stonden dan die waarover de boekenbijlage schreef. Een schaduwuniversum, verlokkelijk dichtbij maar ongrijpbaar, nèt niet gelijk aan het onze, een betoverde wereld waar ik o zo graag bij wilde horen maar waarvan ik de wetten niet precies kende. Die werden uitgevaardigd door de geheimzinnige firma Joyce & Co., en hun beeldmerk met de spreuk Armas Y Letras bezegelde ze.

Het zou te ver voeren hier te beschrijven hoe en waarom, maar in de loop van mijn leven raakte ik bevriend met Geerten Meijsing. In de eerste jaren van onze vriendschap was hij voor mij toch vooral de bewonderde schrijver, voorman van de inmiddels legendarische firma Joyce & Co., tot wier burelen ik nog steeds geen toegang had. Als ik Geerten moest geloven bestond die firma trouwens helemaal niet. De tijd verstreek en haalde haar streken uit, en het icoon van de gelauwerde auteur verbleekte en maakte plaats voor het warme, levende beeld van een lotgenoot en reisgezel op de levensweg (‘gezellig’ is een belangrijk woord in Geertens vocabulaire, met een diepere betekenis dan de gangbare). Aan de firma dacht ik nooit meer, die was iets geworden van onze jeugd, van de mijne zo goed als van de zijne.
 Tot op een koude winterdag in 2012. Het jaar daarvoor waren we bezig geweest met het vertalen van de Sonnetti Lussuriosi van Pietro Aretino. Een lente lang, terwijl de bloesems zich roze uitvouwden en weer van de bomen sneeuwden, bogen we ons, vaak met de tong in de wang, over de edelporno van de Renaissancistische arbiter elegantiae, en bestookten elkaar met scabreus gescandeerde telefoontjes en e-mails, tot we geen cazzo of potta meer konden zien. We schreven er een zwierig nawoord bij en stuurden alles op, per post en digitaal, naar Boris Rousseeuw, die er een bibliofiele uitgave van zou maken.
Drie seizoenen later was het boek klaar en moest het worden gesigneerd. Ik had mijn krabbel al gezet. Die van Geerten (een krabbel mag je dat niet noemen, men kan rustig spreken van een signatuur) zou hij in Syracuse toevoegen. Maar het lot, in de gedaante van de tragische en ontijdige dood van zijn zuster, bracht hem naar Nederland, zodat ik op een middag kon toezien hoe hij zijn vulpen, gevuld met Ionisch blauwe inkt, op het linnenpapier zette. Boris Rousseeuw reikte mij een droogstempel aan om de gesigneerde vellen te vervolmaken. Ik klemde het apparaat, dat een werking heeft die vergelijkbaar is met die van een perforator, om het papier en drukte stevig, met beide handen. Ik maakte het los, en daar stond het, in reliëf, het oude beeldmerk van Joyce & Co. 
Plotseling voelde ik me alsof ik in een jeugddroom was beland.


Deze tekst werd oorspronkelijk gepubliceerd op het blog Armas y Letras, op 15 februari 2012. Foto: Boris Rousseeuw.

vrijdag 4 oktober 2019

SNEEUWRUIMEN


De eerste dagen ging het nog wel. Ik sliep veel en las veel. Een hele literaire SF-thriller van Daphne du Maurier van ruim 300 pagina's, The House on the Strand: vreemde, een beetje gedateerde maar meeslepende kost waar ik anders misschien geen geduld voor zou hebben gehad.

Troostend vond ik ook de sensatie van lichamelijkheid, bij gebrek aan een beter woord. Het verbale zelfbewustzijn dat normaal zo dwingend aanwezig is verdween naar de achtergrond. Het werd als een mompelende radio die aanstaat in de andere kamer. Ik was me steeds vooral bewust van alle abnormale gewaarwordingen in luchtwegen, kop en borst. Hoewel die op zichzelf niet prettig waren, maakten ze me op een ontspannende manier gedachteloos. Het denkhoofd had vrijaf.

's Nachts lag ik vaak lang wakker. Alles deed pijn - prikte, schuurde en klopte. Soms viel ik bijna in slaap. Dat was alsof ik langzaam onderuitgleed in een heet bad, een heerlijke en gelukzalige sensatie. Even maar - dan trok een hoestaanval me er aan de haren weer uit.

Op de derde dag bracht mijn vriendin me misosoep met zeewier en een bakje Thais eten. Het was lekker maar inmiddels was ik zo chagrijnig geworden van mijn machteloosheid dat ik het niet genoeg kon waarderen. Ik gromde mijn dank, met de lage rasp waartoe mijn stem was gereduceerd. Ik verdien al bijna veertig jaar mijn brood met mijn stem. Als die niet thuis geeft ben ik ongelukkig.

'De verkouden mens is méér dan ooit middelpunt van zijn heelal', schrijft Mr. Eduard Elias, alias Floris Flaneur, in een van zijn cursiefjes. Ik heb een bundel daarvan in mijn nachtkastje liggen. Zo begint het stuk, dat ergens uit de late jaren '40 moet dateren:
'Hoeveel lotgenoten zijn nu snipverkouden? Allicht in Nederland een paar honderd duizend en op die ganse kleine aarde van ons een paar millioen. Da's gewóón. Daar schrijf je geen stukje over, zegt Frederika, mijn theeschenkster in dit leven.
Maar niettemin: Voor mij is er maar één man verkouden en dat is de egocentricus zelf. Het is immers of de hele wereld veranderd is, nu ik onder drie dekens lig met een cognacgrog op het nachtkastje? Tenslotte is de hele wereld precies net zo als één mannetje haar ziet. En maak de oogjes van die éne klein en waterig en laat zijn neus wèrken en laat de rillingen van zijn kuiten naar zijn schouders sidderen - dan is de hele wereld verkouden.'

De ik-persoon van Murakami's roman Dans dans dans is freelance copywriter. Hij noemt zijn werk 'sneeuwruimen'. Deze week moest ik, onderverzekerde zzp'er, al mijn werkzaamheden afzeggen. Een voor een, want met een belletje op maandagmorgen naar kantoor was het niet gedaan. Elke dag een andere opdrachtgever, elke dag een nieuwe overweging: zou ik het vandaag gaan redden, of toch niet? Nadat ik de beslissing had genomen was er even opluchting maar de volgende dag lag de stoep weer vol sneeuw. Pas nadat de donderdagavondrepetitie in overleg met de regisseur ook was geannuleerd verdween mijn chagrijn. Een dag respijt - een vrije vrijdag - daarna zou het wel weer een stukje beter met me gaan, toch? Ik keek naar de regen en ging nog maar even op bed liggen. Dat voelde nu als luxe, als verdiende zelfverwennerij. Ik sloeg de luxe jubileumuitgave van The Lord of the Rings open, die ik me voorgenomen had deze herfst te gaan lezen. Eindelijk schoolziek. Jammer dat ik geen cognacgrog op mijn nachtkastje had staan.