vrijdag 31 december 2021

BOOSTER


Ik had de wekker op zes uur gezet maar werd al om half vier wakker. Ik sufte wat door zonder nog echt te slapen en toen het tingeltangel muziekje klonk stond ik meteen op. Ik douchte, kleedde me aan (twee T-shirts over elkaar - vrije armen), zette koffie en ging in mijn stoel bij het donkere raam de gezondheidsverklaring zitten invullen. Als onderlegger gebruikte ik Vogelzang van Jac. P. Thijsse. Erg boeiend was het lijstje niet, ik vinkte overal "nee" aan. 

Om kwart voor zeven trok ik jas en schoenen aan en daalde de trap af. Buiten snoof ik de vochtige lucht op - het waaide een beetje - en moest aan vroeger denken. De schooltijd. Onuitgeslapen op weg door de donkere stad. Ik kwam niemand tegen. Een enkele fietser passeerde verderop. In de Beethovenstraat was Joe & the Juice al open. Geen idee waarom, wie zou er, gesteld dat er al mensen langskwamen, op dat tijdstip een smoothie willen afhalen? Bij de visboer stond het personeel onder fel lamplicht vitrines in te richten en broodjes klaar te maken. Ik stelde me hun koude handen voor en huiverde.

Ik koos mijn route achterom, door het Beatrixpark. De zon was nog lang niet op maar er zong een vogel, een lied dat ik niet kon thuisbrengen. 

In de RAI volgde ik het groen oplichtende bord Vaccinaties. Ik liet mijn uitnodiging zien ('Mag ik uw telefoon aanraken?') en werd naar binnen gewezen, waar een rij plastic stoelen stond. Even later werd de kleine kudde die we inmiddels geworden waren met zachte drang verder gestuurd, naar een volgende zaal. Vervolgens moesten we een trap op. Boven was een slingerend parcours afgezet, zoals in de rijen voor de toegangspoorten van een luchthaven. Daar doorheen gesjokt waren er opnieuw stoelen. Ik bleef staan want er ontbrak een stoel waar ik me bevond en ik wilde liever niet teruglopen - ik was juist zo mooi vooraan in de rij beland, door een onbewuste manoeuvre die ik niet meer kon reconstrueren. 

De tijd verstreek. Ik was blij geweest met mijn vroege afspraak: nog geen wachtrijen om half acht, maar dat bleek een illusie. Het bedrijfsklaar maken van de prikmachine kostte nogal wat tijd. Toen we eindelijk naar binnen mochten telde ik al zo'n honderdvijftig mannen en vrouwen, op een enkeling na leeftijdsgenoten.

Maar eenmaal in de prikzaal ging het verbazend snel. Ik liet voor de derde keer papieren en codes zien en kreeg een hokje aangewezen. 'U bent mijn eerste vandaag,' zei de verpleegster terwijl ik mijn jas aan de kapstok hing en mijn reeds ontblote arm uitstak. 

Bij de EHBO, waar ik een kwartier moest uitzitten, was er koffie. Niet eens slechte. Ik keek naar de immense hal om me heen en dacht aan China.

Thuis wist ik niet meteen wat te doen. Ik ging nog maar even op bed liggen, onder een dekentje. Half negen. De dag was nog lang.

Voorheen Rookzanger wenst u een goede jaarwisseling, en laten we hopen dat we een beter jaar betreden, na het passeren van de Poort van Januari, dan de twee moeilijke jaren die we achter ons hebben!

L. (Louise?) Hartman (20e eeuw)


vrijdag 24 december 2021

GELOUTERD


Bij het verlaten van de Albert Heijn is er altijd, op de roltrap omhoog naar de uitgang, een moment dat mijn humeur heel lichtjes betrekt. Aanstonds zal ik de Daklozenkrantverkoper passeren. Altijd dezelfde, een kleine, vriendelijke donkere jongen met een zwart mutsje en een zwart masker, in een camouflagejas.  Ik koop zijn blaadje nooit, en kleingeld heb ik niet, slechts plastic. Hij blijft me desondanks groeten. Ziet in mij (oudere heer met hoed en witte baard) waarschijnlijk het prototype van een Amsterdamzuidse rijkaard, een verwende vrek, een Scrooge. Ik probeer steeds vaker de andere kant op te kijken maar dat is lastig als je iemand zo rakelings passeert. 

Vandaag heb ik de laatste van de kerstboodschappen gedaan. Mijn stemming is, na de gebruikelijke stress voorafgaande aan Kerst (zelfs tijdens deze sobere feestdagen is die jachtigheid er, dat zit erin gebakken blijkbaar), uitstekend. Dat wil zeggen - tot ik de roltrap op stap. Daar is het wolkje. Ik word zelfs een beetje boos. Jij bederft mijn serene hemel, jij bedelaar! Moet je per se op mijn geweten drukken? Kun je niet één dag ergens anders gaan posten? 

Maar dan wordt de geest van Kerstmis over me vaardig. Ik heb een tekst ingezongen, op onze Kerstclip. 'Denk aan hen daarbuiten die van honger en gemis...,' enzovoorts. 'Reik een arme vriend de hand...' 
Huichelaar! zeg ik tot mezelf. En ik houd mijn pas in, loop naar de zachtaardige commando en zeg: 'Doe mij vandaag maar zo'n krantje.' 
Ik pin het bedragje en voel me een weldoener.
Gelouterd, nog vóór Kerstmorgen.

Zalig kerstfeest in (vooral) 5/8 maat!

De kraai en de barre kou is een cover van Jack Frost and the Hooded Crow, van Jethro Tull. Geschreven door Ian Anderson. De vertaling plaatste ik een tijdje geleden al op dit blog. 


woensdag 22 december 2021

KERSTVAKANTIE


Daar waren ze weer, mijn kerstengelen. 
Ik had gehoopt dat ze dit jaar thuis hadden mogen blijven. 
Het eerste trimester van het koorseizoen zat er bijna op toen alles weer op slot ging, nog één week te gaan. 
Het kerstpakket, mooi ingepakt, stond op tafel. Ik pakte mijn zakmes en sneed het open. Een voor een pakte ik de jaarlijkse verwennerijen op en stalde ze uit. De katten keken toe. Snuivend, want er was kaas en paté bij. Ook aan hen was gedacht, maar de poezenlekkernij was vacuüm verpakt en dus reukloos.

Die middag, een bijna vriezende, heldere middag, hadden we kerstinkopen gedaan, mijn dochters en ik. Nog niet alles, maar we waren een eind op weg. De viering met onze beste vrienden was, voor de tweede keer, van hogerhand afgeblazen. Maar ook voor de eigen familie moest er flink wat worden ingeslagen in de drukke Albert H. We hadden alledrie een briefje. Ik probeerde me niet te ergeren aan de zelfbewuste hippe jonge mensen die ("Kijk mij eens?! Nou! Zeg er eens wat van als je durft!") geen masker droegen.
Thuis was het passen en meten om alles in de ijskast te krijgen. Spiritueel komen we misschien te kort in deze dagen, materieel mogen we nog steeds niet klagen.

Ik stak een kaarsje aan. We dronken koffie en daarna, als voorschot op de naderende feestdagen, een glas wijn. Maakten plannen voor een nieuw koorjaar, probeerden op elke variant van het scenario te anticiperen. 
Toen het gesprek weg zwenkte van corona en - zoals onder leeftijdsgenoten niet ongewoon is - belandde bij Jean Dulieu en zijn schepping Paulus de Boskabouter, wist ik dat de kerstvakantie begonnen was.


vrijdag 17 december 2021

MARCO


Ik wou het eens even over Marco B. hebben, voormalig ambassadeur van War Child en een even beroemd als geliefd zanger. Vooropgesteld dit: je mag niet onuitgenodigd aan andermans intieme delen zitten, daar zullen we het over eens zijn. Je mag helemáál niet onuitgenodigd aan iemand anders zitten, vind ik, welke delen dan ook. (Andermans is in dit verband wat raar. Is daar geen genderneutraal alternatief voor?) Als die anderman ook nog eens minderjarig is... oei. Dubbel fout.
Bekendheid corrumpeert. Ik was er ooit getuige van hoe een andere zanger, Maarten van R., starnakel-dronken de prille borsten van een conservatoriumstudent beetgreep. Ze was te beduusd om hem een mep in zijn gezicht te geven. En voor een rechtszaak was Maarten niet rijk en beroemd genoeg.
Collega blogger Vitalski verwoordde vanmorgen het dubbele gevoel dat ik bij deze maar voortetterende kwestie krijg als volgt: 'om de drie, vier maanden een gloed-nieuwe vedette voor op de slachtbank... goed voor, onderhand, een totale sfeer van paranoia in de sector...'
Ik dacht aan wijlen André Hazes senior. Die vergreep zich als gevorderde dertiger ook aan een meisje van vijftien. Moest die niet postuum...?
Ach nee! Hij is later met het meisje getrouwd. Rachel heet ze. Het zal dus niet tegen haar zin geweest zijn, misschien was er zelfs sprake van een uitnodiging, en Dré's bedoelingen waren natuurlijk eerbaar. Gouden hart, nietwaar?

In Heer Bommel en het platmaken komt de marxistische wijsgeer Ibele Zweder naar Rommeldam. Sobere pij, onverzorgd haar en een volle baard. 'Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg' is zijn motto. Zijn tactiek is deze: mensen in hoge posities die zich beter wanen dan de rest worden kritisch bevraagd. 'Waar was jij op 2 januari? Geef daar maar eens antwoord op!' Of, tegen Markies de Canteclaer: 'Wie was jouw overgrootvader van moeder's kant? Wat heeft die uitgevoerd? Daar bestaan nog brieven van... wat let me om ze in de krant te zetten?' Als deze kapsoneslijers vervolgens hevig aan zichzelf gaan twijfelen krijgen ze het stuifmeel van de giftige prolzwam toegediend. Dat doet hun ikkerik verschrompelen. (De "capacitas van de sonus" wordt aangetast, in de woorden van professor Prlwytzkofsky.) Plat als een dubbeltje worden ze, de voormalige dikdoeners, een speelkaart die door de wind wordt meegenomen. Gelukkig komt het allemaal goed, dankzij Pee Pastinakel en zijn bree-kruid en de chaotische maar onverschrokken heldendaden van Heer Bommel. Want Toonder moge een satiricus zijn geweest die de gehele mensheid, links en rechts, hoog en laag, met milde ironie bezag, het is duidelijk aan welke kant zijn sympathie lag. Niet aan die van de harige marxisten en hun prolzwammen. 

Ik heb Marco meegemaakt in zijn begintijd. Hij zong toen nog in het Italiaans. Het was op een Italiaans themafeest van een groot bedrijf, denk ik. Vincent en ik, het notoire duo La Passione, deden het grondwerk. Hele avond aanwezig, diverse sets, beetje achtergrondmuziek. (Ook wij begonnen net. Later haalden we onze neus op voor dit soort gigs). Marco was de topact van de avond. Net voor hij op moest waaide hij binnen, schudde handen, had voor iedereen een lach en een charmant woordje. Zijn manager draafde achter hem aan met een knaapje vol zijden hemden, een voor elke schnabbel die hij die avond afvinkte. De tape werd gestart en daar ging het. Tien, twintig minuten pieken, alle vrouwenharten doen smelten, en weg was hij weer. Hoewel nog relatief onbekend, verdiende hij reeds het tienvoudige van wat wij opstreken.
Als die lieve, getalenteerde, van ambitie blakende jongen geweten had wat zijn roem hem ooit zou brengen, zou hij dan net zo gretig zijn geweest?


dinsdag 14 december 2021

BOMMELDAG


In mijn vorige blog klaagde ik (ik probeer niet te veel te klagen, eerlijk waar, maar ik ben, al mijn voornemens en goede bedoelingen ten spijt, zelden het zonnetje in huis, zeker niet in deze sombere dagen aan het nevelig einde van een somber jaar, en openhartig uiten wat in mijn gemoed speelt neemt derhalve al snel de vorm aan van een klacht, waarvoor excuses) - in mijn vorige blog klaagde ik over het schuldgevoel dat al snel mee komt drijven in het kielzog van een stroom van aangenaam verprutste tijd. Een Calvinistisch stemmetje in me houdt me voor, dat ik iets nuttigs moet gaan doen.
Lezer Hans Valk stak me een hart onder de riem: 'Zo lang er nog enige neerslag is van wat je met die tijd hebt gedaan (in jouw geval: een vertaalde Engelse tekst) heb je niet geluierd maar gewerkt. En je vond het leuk werk. Het is gewoon klein geluk, hou het daar maar op.'
Ik ben het lang niet altijd met Hans eens, en met zijn talrijke kritische reacties is hij vaak de luis in mijn zelfgenoegzame pels geweest, maar nu was ik hem dankbaar. Zo wilde ik het zelf ook zien. En als iemand anders het zo zag, dan moest er toch wel iets van waarheid 
in zitten, zeker als die ander een strenge, protestants-christelijke mot in mijn hermelijnen mantel was. 
Mijn vriendin begon zondag over een Bommelverhaal. Het was opnieuw uitgegeven en in de krant besproken. Kende ik dat? Natuurlijk kende ik dat. Ik heb twee volle planken vol Bommeltjes en Tom Poes en de maanblaffers was daar zeker bij. Maar ik had dat verhaal in geen eeuwen herlezen, bekende ik. Ik nam me voor dat de volgende dag te doen.
Thuisgekomen, maandagmorgen, zette ik me, geheel tegen mijn gewoonte, in mijn fauteuil. Met koffie en het genoemde verhaal. Ik bedwong een ongedurigheid en las het helemaal uit. Als vaker bij Toonder was het niet honderd procent duidelijk wat hij met zijn satire wilde zeggen maar het verhaal amuseerde me. Ik kreeg zin in meer. Misschien had ik mijn jeugdliefde de afgelopen jaren te veel verwaarloosd.
Vanmorgen haalde ik Een groot denkraam, deel 9 van de Bezige Bij-reeks uit de kast. Ik had goede herinneringen aan het tweede verhaal in die bundel, Het platmaken, dat mijn oma vroeger voor me uit het Brabants Dagblad had geknipt. (In die krant heette het De prolzwammen). Ik knipte de kerstboom aan, zette koffie, nam een zelfgebakken brownie uit het bakblik, en trok me in mijn zetel terug. De eerste pagina's, waarin Ibele Zweder vanuit het oostelijke schiereiland Prol naar het westen trekt om daar de leer van het Prolse denken ('Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg') te gaan verkondigen, konden me nog wel bekoren. Maar algauw verveelde het eindeloos vaak herlezen verhaal me, en kreeg ik de kriebels. 
Dinsdagmorgen, tijd om te bloggen. 
Niet iedere dag is een Bommeldag.


vrijdag 10 december 2021

PASSIESPEL


In het programma Volle Zalen bekende de vijfentachtigjarige acteur Hans Croiset dat zijn vader nog steeds over zijn schouder meekijkt bij alles wat hij doet. Zijn hele carrière was één lange vruchteloze poging om het zijn vader, eveneens een beroemd acteur, naar de zin te maken. Ik herkende dat, maar schudde meewarig mijn hoofd. Op jouw leeftijd nog, Hans? Mijn vader houdt zich al jaren koest. Alleen in mijn dromen kijkt hij nog weleens afkeurend mijn kant op.

Wel zetelt er een andere strenge man in mijn hoofd. Een herkenbaar gezicht heeft hij niet maar hij is duidelijk van protestants-christelijke komaf. Gisteren roerde hij zich weer eens. Ik hing in een stoel met een kop koffie en stelde het moment uit dat ik iets serieus' ging ondernemen. Ik was zojuist begonnen met een vertaling van A Passion Play, het cryptische conceptalbum van Jethro Tull uit 1973. Dat was ik helemaal niet van plan geweest. Robert Eksteen en ik hebben dit voorjaar onze bundel Raconteur, troubadour - vijfenzestig vertaalde liedteksten, afgerond. Een vervolg staat niet op stapel, ik deed dit in een impuls.
De tijd verstreek ongemerkt snel, zoals dat gaat bij iets wat je aandacht opslurpt. Nog één versje, om in het kleine rode boekje te noteren, nog één, en dan iets nuttigs doen, beloofd. 
Toen ik me eindelijk kon losrukken was de middag al een aardig eind op streek. Ik voelde me vaag schuldig toen ik in het donker wordende park liep, alsof ik mijn tijd had vermorst, mijn werk had verzaakt of me te buiten was gegaan aan te veel snoep. Er waren een grote bonte specht, twee staartmeesjes en een naar wormen gravende zanglijster voor nodig om mijn gedachten weg te houden van een streng zelfonderzoek.

Vandaag werd ik als vanzelf weer naar het werk in uitvoering toe gezogen. Als rechtvaardiging verzon ik een mogelijk supplement of tweede deel voor ons boek.
Maar, strenge meneer die in mij huist maar niet mijn vader is, prekende dominee met het geheven vingertje - waarom zou een mens niet iets mogen doen gewoon, omdat hij het leuk vindt en zonder enige andere reden?

Zojuist hebben we de kerstboom gekocht. Het motregende een beetje. We begroetten de verkoper als een oude vriend. In een onbezorgde bui deden we er een krans van gedroogde rozenbottels bij; 30 euro, maar wat kan het schelen? De tijden zijn al somber genoeg. Terwijl ik dit tik zijn mijn dochters bezig de spar op te tuigen. Traditioneel wordt daar altijd Jethro Tull bij gedraaid. Stormwatch, dit keer. Straks, als de lichtjes branden, zullen we een trappist drinken en proosten op het feestseizoen. Een seizoen waarin je gerust mag lummelen met zinloze vertalingen als dat jouw manier van vakantievieren is.


Nu bestellen, voor Kerst in huis: Raconteur, troubadour. Een heerlijke bundel vol vernuftig vertaalde liedteksten, één op één mee te zingen met de originelen, rondom de kerstboom. De editie zónder A Passion Play, maar mét het minstens zo interessante en net zo cryptische Thick as a Brick ("Stom als een rund"). Fijn cadeautje ook!


dinsdag 7 december 2021

De kraai en de barre kou


De afgelopen dagen waren somber, nat en koud. Een lichtloze put, afgesloten door een deksel van mist. De donkere dagen voor Kerst, die sinds de Sint er alleen nog voor de allerkleinsten is (een halfslachtige, tanende traditie) steeds vroeger inzetten. 
Mijn stemming ging gelijk op met weer en wereld. Ik zal er maar niet te veel woorden aan vuil maken. Maar vannacht moet er in die wereld iets gebeurd zijn: een opklaring, een verheldering van de atmosfeer? Want ik werd wakker uit heldere dromen, had het koud, ging plassen, kroop terug in bed, en om de een of andere reden begon ik een tekstje te vertalen, een liedje dat door mijn hoofd spookte. Lang geleden dat ik met malende gedachten iets nuttigs had gedaan. Een jaar terug had ik de seizoenssomberheid succesvol op afstand gehouden met diverse vertaalprojecten. Ik verwelkomde de aanvechting derhalve. Ik knipte er zelfs het lichtje voor aan - half zes, zag ik -, om iets op mijn telefoon op te zoeken. Vanmorgen maakte ik de schets af.
Inderdaad zag ik, dat de lucht fletsblauw was, de mist was opgeklaard.

De kraai en de barre kou

Rondom het vuur bezingen wij december, guur en grauw.
Maar jij vervloekt ons klappertandend, óp voor dag en dauw.
Denk aan hen daarbuiten die van honger en gemis
Creperen als het Kerstmis is,
Krast de kraai in de barre kou.

Wanneer het laatste blad valt van de eik denk hier dan aan:
Niet ieder kent de luxe van een mals gebraden haan,
Van wijn of kinderlach bij 't vuur, die 't hart verwarmen zou.
Dus reik een arme vriend de hand,
Krast de kraai in de barre kou.

Want hulstblad prikt, klimop verstikt, je lot is ongewis.
Het kan dat op een dag je hele fortuin verdwenen is,
Gemak en onderdak verwaaid - en vol van diep berouw
Vier jij je kerst voortaan alleen
Met de kraai en de barre kou.


Jack Frost and the Hooded Crow
Jethro Tull, van het album The Broadsword and the Beast (1982)
Auteur: Ian Anderson



vrijdag 3 december 2021

Voorheen Rookzangers Notitieblog 30: Tombola


Het bureaublad van mijn computer is een tombola van herinneringen. Ik heb de schermbeveiliging zo ingesteld dat zij keus heeft uit alle foto's die ik heb opgeslagen. Zo zit ik vaak een tijd naar een steeds veranderend panorama te staren dat me blijft verrassen met veelal vergeten scènes uit de afgelopen decennia. Roetsj, kriskras door de tijd gaat het. 

's Nachts, als ik wakker lig (wat gelukkig niet erg vaak voorkomt) word ik ook weleens door de tijd heen gesleurd. Vrijwel weerloos. Mijn overactieve brein associeert er driftig op los, de ene herinnering brengt de andere mee, hele ketens van samenhangende plaatjes worden zo gesmeed. 
Wat het bureaublad anders maakt is het voor mij volstrekt willekeurige van de keuze, van de volgorde. Mogelijk heeft het algoritme dat bepaalt welke foto nu weer aan de beurt is daar bepaalde ideeën over, maar mij ontgaan die. Soms meen ik dat gezichtsherkenning een rol speelt. Maar dan komt, na drie foto's waarop mijn dochter te zien is, plotseling een van mijn katten levensgroot in beeld. En ik neem niet aan dat die algoritmes zo knap zijn dat ze in de hersenpan van de afgebeelde personen kunnen kijken, want in dat geval was er wel degelijk een verband tussen mijn dochter en die katten. 

Het leukste zijn de vergeten foto's. De plaatjes die ik destijds mislukt vond maar toch niet wilde wegdoen. Schermvullend uitvergroot blijken ze interessanter dan gedacht. Vooral omdat ze het verleden opnieuw belichten. De uitverkoren taferelen zijn al zo vaak bekeken: je weet wat je kunt verwachten en krijgt dat ook, met door de gewenning steeds minder sterke ontroering. Deze stiefkindjes die een tweede kans kregen brengen aspecten met zich mee (voorwerpen, decors, mensen) die vergeten waren en nu, na zoveel jaar, weer als nieuw zijn en daardoor hun hele omgeving (ruimte en tijd) ook in een nieuw licht plaatsen. Dubbel winst.
Vaak moet ik twee keer kijken en even nadenken voor ik een beeld kan duiden. Een enkele keer heb ik geen idee. Waarom sta ik daar tegen dat bakstenen muurtje bij die geparkeerde auto's, welke saaie stad is dit, welk onbeduidend jaar, waarom in godsnaam deze foto? Er zal toch wel een aanleiding zijn geweest om dit nietszeggende tafereel vast te leggen, maar welke is dat dan?

Maar het allermooiste van de plaatjes-tombola op mijn scherm is het onsentimentele ervan. De nachtelijke keten van herinneringen gaat van beeld naar beeld op grond van een gemeenschappelijk thema, en vaak is dat thema een gevoel, een stemming, of roept het een gevoel of stemming op. Ik denk bijvoorbeeld terug aan het kot van een vriend, op vierhoog aan de Orteliuskade. Op zich een fijne herinnering. Van daaruit kom ik op de zolderkamer van een andere vriend, in Geuzenveld. Ik herinner me zijn moeder, die aan de drank was en zelfmoord pleegde. De volgende prent in mijn toverlantaarn is de moeder van weer een andere vriend, die de gehele dag in een verduisterde kamer lag en uiteindelijk ook haar leven beëindigde. De toon is gezet, en ik moet nu ingrijpen voor de nacht verpest is met nare herinneringen.
De schermbeveiliging kent zulke verbanden en dwarsverbanden niet. Mocht ik al een onwenselijk gevoel krijgen bij een bepaalde foto dan maakt de volgende daar gegarandeerd korte metten mee. Verwarring is het grootste risico dat je loopt bij zo'n willekeurig plaatjesboek. Meestal is die plezierig. Het leven is een totale chaos van onsamenhangende situaties. Continuïteit is een lachertje, geen ordelijke ontwikkeling te ontdekken in die scènes de ma vie, en iemand of iets anders heeft de regie. De schermbeveiliging bladert door mijn fotoalbums, ik niet.

Wel is er het gevaar dat je blijft kijken, gebiologeerd, en aan niks anders meer toekomt. Geen zorg, ook dat is tijdelijk. Ooit zijn de plaatjes op, en heb je ze allemaal gezien. 


dinsdag 30 november 2021

VOGELEN


Afgelopen vrijdag stoof er een wolkje vinkjes 'mijn' boom in. Ik zag ze vanachter mijn bureau en stond op om beter te kunnen kijken want vinkjes had ik al een tijd niet meer gezien in de binnentuinen. Iets trok mijn aandacht. Te veel streepjes, een drukker en kleuriger patroon dan wat ik kende. Meer oranje dan roze, en een witte buik. Ik pakte mijn verrekijker en stelde scherp. Tussen de gewone vinken, die druk waren met het knabbelen aan halfvergane bladeren, scharrelden andere vogels mee. Duidelijk familie, maar toch anders.
Mijn boeken boden algauw uitkomst. Keepjes, moesten dit zijn. Ik was blij met de ontdekking want ik had al lang geen nieuwe soort meer aan mijn repertoire kunnen toevoegen.
Maar even later begon ik te twijfelen aan wat ik gezien had. Wat deden die keepjes dan bij de 'gewone' vinken? Was dat niet erg toevallig? 
Ook hier waren de boeken behulpzaam. De keep daalt 's winters uit het Noorden af en zoekt aansluiting bij zijn neef, de vink. Hun gedrag is nagenoeg hetzelfde. Onder het motto 'samen zijn we sterk' trekken ze op als één familie.

Mijn enthousiasme voor het vogelen was de laatste tijd geluwd. Nu kreeg het weer een zetje. De volgende dag besloot ik op mijn wandeling mijn kijker mee te nemen. 's Zomers schuilen vooral de kleinere exemplaren verzadigd en uitgeput van een driftig broedseizoen in het volle groen. De herfst is, door zijn kalende bomen, en doordat de vogeltrek in volle gang is, een betere tijd voor waarnemingen. 
Maar een koude regen viel die middag en in het Beatrixpark was het doodstil. Een enkele merel hipte rond en dat was het. Geen keepjes of ander snoepgoed. 


Zondag was ik in de polder bij mijn vriendin. Een grote groep snaterende ganzen was neergestreken in het weiland. Ganzen vind ik van alle inheemse vogels misschien wel de minst aantrekkelijke. Dat kuddegedrag, gekoppeld aan een lompe, botte uitstraling; dat waggelen, dat brutale, nasale gegak: in het vogelrijk vertegenwoordigen zij de domme massa, waar bijvoorbeeld de grote witte reiger een soeverein aristocraat is, een sierlijke eenling die een heel weiland voor zich alleen nodig heeft.
Omdat ik mijn kijker nu eenmaal bij me had richtte ik de lens op die lawaaischoppers verderop. Tot mijn verrassing was dit een mij nog niet bekend soort. Een heel stuk aantrekkelijker dan de familie van Gijs Gans. Een tamelijk bescheiden gestalte. Een zwarte snuit in een wit gezicht, een zwarte kop, hals en bef, parelgrijze buik, zwart-wit-grijs gestreepte rug. Waarlijk een aantrekkelijk uniform, een livrei van onganzige allure. Ik ging naar binnen. Lars Jonssons Vogels van Europa leerde me dat dit de Brandgans moest zijn. Ook Gijs Gans, van wie er een paar uit de kluiten gewassen familieleden door de zwart-witte zwerm paradeerden, bleek een naam te hebben: Grauwe Gans, de oerversie van onze gedomesticeerde boerengans. 

Drie soorten in een weekeind. Er zat weer schot in mijn gevogel.


vrijdag 26 november 2021

INVALLERS

Een van de alten klampte me na de repetitie aan. Haar andere koor, een kleine oratoriumvereniging, kampte door omstandigheden met een ernstig gebrek aan bassen. Of ik soms zin had om in te vallen? Een Händel-project, met orkest. Ze zouden me erg dankbaar zijn. Ik hoefde er niet altijd bij te zijn en werd uiteraard gevrijwaard van contributie.

Ik was verrast door de vraag, lachte wat en flapte eruit dat ik normaal voor zoiets betaald kreeg. Maar ik schaamde me meteen voor die opmerking. Dat "normaal", dat is alweer een tijdje terug. Als klassiek zanger ben ik al jaren niet meer actief, een uitzondering daargelaten. Het is waar dat ik vroeger werd ingehuurd als solist bij dergelijke koren maar vroeger is nu niet. Mijn trots kon ik maar beter wegslikken. De vraag was precies zoals me die door de alt van mijn eigen koor werd gesteld: had ik er soms zin in? Dáár ging het om. Ik vroeg een paar dagen bedenktijd.

Een van mijn vaders weinige echte vrienden was Ad. Een Brabander net zoals hij. Ad was beroepszanger. Na zijn pensioen bij het koor van de Nederlandse Opera legde hij zich vooral toe op schilderen. Voor zijn lol zong hij nog wat, basaria's en weemoedige liederen. Toen mijn vader eveneens kampte met een tekort aan bassen vroeg hij aan Ad, of die soms zin had...? Ad zal net zo geaarzeld hebben als ik dat nu deed maar werd, bij een gezellig borreltje en de nodige zachte g's, over de streep getrokken; mijn vader had overredingskracht genoeg. Eens in de twee weken kwam hij over en zong goedig zijn partijtje mee, tot de reis van het Noord-Hollandse Hoogwoud naar Leusden hem toch te bezwaarlijk begon te worden.
Ik hoefde alleen maar die paar rottige haltes met tram 3, naar de kapel van het OLVG. Wat lette me? Ik had eigenlijk best zin om weer eens in koorverband te zingen. Goed voor mijn stem ook, een beetje onderhoud. Ik hakte de knoop door en zegde toe.

Gisteravond zette ik BinnensteBuiten af nog voor Alain Caron zijn dessert met huisgemaakte walnotenolie kon voltooien, poetste mijn tanden en deed schoenen en jas aan. Ik aarzelde over een hoofddeksel. Mijn gewone hoed had ik bij mijn zoon laten liggen, ik had alleen een deftige hoed van bruine wol. Dat vond ik nu weer zo'n pose: meneer de dirigent en gewezen operazanger komt de zaal binnen, chapeau!
De beroemde bariton John Bröcheler zong ooit de titelrol van Mendelssohns Elias bij Laus Deo, het oratoriumkoor van mijn vader. Hij arriveerde op de generale repetitie in een riante bontjas tot op de enkels, een Russische berenmuts op de heroïsch bebaarde kop. Gouden ringen sierden zijn vingers.
Zo'n soort entree wilde ik niet maken, ik voelde me al verlegen genoeg. Geen hoed, besloot ik.

In de kapel werd mijn QR-code gescand. Ik zocht een plaatsje achterin. De dirigent, een jonge Portugees, was er nog niet, dus het obligate kennismakingspraatje met mijn jeugdige collega werd me bespaard. Nog twee bassen zochten naar een plaats. Ook zij waren invallers. De maestro arriveerde, zette zich achter de piano, deed zijn mondkapje af, groette ternauwernood en liet ons inzingen. Anders dan ik het zou doen, maar ik had me voorgenomen om niets, maar dan ook helemaal niets beter te weten vanavond. Het was andermans show, ik was op vakantie. Ik hoorde al snel dat mijn achterbuurman een formidabele diepe bas bezat. Ik vlijde mijn middelzware bariton er behaaglijk tegenaan. De avond vloog om.

Na afloop groetten we elkaar vol voorbehoud. Een lek in Den Haag had al laten doorsijpelen dat er 's avonds niks cultureels meer mocht gebeuren voorlopig. Terwijl ik op tram 3 stond te wachten begon er een ijzige regen te vallen die door de noordenwind in mijn gezicht werd geblazen. Ik miste mijn hoed.


woensdag 24 november 2021

Stoa of schildpad?


Na de vorige persconferentie kondigde ik een nieuw persoonlijk beleid af. Ik zou me voortaan niet meer verzetten. Uit verzet immers, weten de Boeddhisten, komt lijden voort. Ik maakte mezelf alleen maar ongelukkig door het zo oneens te zijn met alles. Door me zo op te winden. Voortaan zou ik blij zijn met de dagen dat ik normaal kon werken of naar café dan wel restaurant kon (op welke tijd dan ook) en me schouderophalend schikken als dat niet meer mocht. Tant pis, volgende keer beter. Stoïcijn zou ik worden.

Ik hield het maar kort vol. Er kwam een mailtje van het kerkkoor. 'Gezien de...' was besloten, van hogerhand, om de repetities voorlopig weer te cancellen. De mis moest weer met maximaal vier cantores worden uitgevoerd, in plaats van met het hele koor. Ik sputterde heftig. Het hele koor, dat zijn, na de ravage die de crisis achterliet, nog maar acht (8) mensen. De ruimte van de monumentale kerk is immens. Iedereen is gevaccineerd. Wat was het probleem? Ik mailde terug, dat ik het erg jammer vond, maar niet anders kon dan me te schikken naar deze zoveelste gril van virus en beleid. 
Maar mijn stoïcisme stond ondertussen alweer flink onder druk. De waarheid is dat ik niet zo'n flexibel mens ben. Ik had na de zomer weer erg moeten wennen aan de semi-normale gang van zaken, met al die drukte, dat verontrustende gebrek aan afstand. Eenmaal gewend echter genoot ik van het werk, het gevoel iets zinnigs te doen, ergens naartoe te leven: een concert met mijn Linnaeuskoor, de première van mijn in lockdown geschreven Missa in tempore Coronae met het kerkkoor, een theatervoorstelling. Nu was dat alles weer onzeker. Terug naar af?
Het weekend dat volgde was druk met familiegezelligheid. Een kroegentocht met mijn broer. Een spontane jam met zoon en neef. Zonder het te willen kwam het gesprek meermaals op de kwestie, die ik het liefst stoïcijns had vermeden. Gesprekken, waar je de volgende dag een kater van overhoudt, als je die al niet had van de schielijke, al discussiërend genuttigde glazen.
Ik begon het nieuws weer fanatiek te volgen, keek voortdurend op mijn telefoontje. Zo werd het niks met die Stoa. 

Gisteren (een middag vol schel licht, donkere wolken en regenbogen) was ik zelfs na een lange wandeling nog nerveus. Ik was met een vriend aan het chatten. Ik klaagde over de ophitsende rol die de media wel érg gretig vervullen. Hij reageerde met een GIF: een schildpad die zijn kop terugtrekt. 
Ach ja, dacht ik. Als stoïcijns zijn me niet lukt kan ik altijd nog proberen me in mijn schulp terug te trekken. Ik zou telefoon en NPO eens een tijdje uit kunnen laten, bijvoorbeeld. Als me dat nog lukt. Weer eens proberen me in een boek te verdiepen, een leuke film te kijken, de binnenwereld voorrang te geven boven de buitenwereld, net zo lang tot het niet meer zo stormt in mijn hoofd.
Want waarom zou ik de vinger zo nerveus aan de pols moeten houden? Ik leef niet op een eiland en ook niet onder een steen. Als er een stellingname van me verlangd wordt in het maatschappelijk debat hoor ik dat wel, want ook schildpadden hebben oren. 


vrijdag 19 november 2021

SCHOENEN


Zaterdag mocht ik de griepprik ontvangen. Het was mijn debuut. Eerdere oproepen tot vaccinatie tegen influenza had ik genegeerd of was ik domweg vergeten. Maar ja, vijfenzestig jaar! Mijn opa was een oude man toen hij die leeftijd bereikte, gedoemd tot een inert bestaan vol postzegels en voorzichtige ommetjes. En al sta ik nog volop in het leven en verzamel ik niet méér dan ik altijd al deed, zo'n prikje kan zeker in deze tijd van het primaat der virussen geen kwaad. Baat het niet, dan schaadt het niet, redeneerde ik. 
Ik was tien minuten te vroeg maar mocht zo doorlopen. Vergeleken bij de corona-inenting was het een lachertje. Een terloops prikje, geen pleistertje kon eraf en een certificaat kon ik al helemaal wel vergeten. 

De dag erna was ik wat under the weather. Rillerig, noem ik dat meestal. Slapjes, lichte verhoging, de neiging om je vroeg in bed terug te trekken. Niks bijzonders, hoort erbij, juist goed, zeggen ze: teken dat het immuunsysteem aanslaat. Na de inspuitingen met AstraZeneca was het net zo geweest.
Maar... toen was het met één rillerig dagje gedaan! Deze terloopse griepprik leek een langere nasleep te hebben. 
Ik zeg 'leek' - want wie zegt dat mijn concentratiegebrek van de afgelopen dagen, het niet op namen kunnen komen, de slaperigheid en de futloosheid voortkomen uit die injectie? Dat je moet oppassen met het leggen van een causaal verband tussen het een en het ander bewezen mijn voeten.

Ik liep niet lekker. Mijn dagelijkse ronde door het park viel me zwaar. Het was ook alsof ik mijn evenwicht minder goed kon bewaren dan anders. Ik was me telkens bewust van een soort zwalkende gang. Te ver doorzwikkend naar links als het pad aan die kant naar beneden neigde, en andersom bij een naar rechts wegglooiend pad. Lopen was een vermoeiende opgave terwijl het normaal een genoegen is. Thuisgekomen deed ik mijn schoenen uit en voelde aan mijn pijnlijke voeten. Ik keek naar mijn versleten Ecco's. Ik nam er een op en betastte het inwendige. Van de ooit verende kussentjes was niet veel meer over dan een platte lap stof. Zou het soms zo zijn, dat mijn afgetrapte wandelschoenen me last begonnen te geven? Iemand die zoveel liep als ik moest goed schoeisel hebben. Ik liep al minstens drie jaar op deze dingen. Veel te lang. Zuinigheid en een met Covid samenhangend gebrek aan ijdelheid hadden de gang naar de niet-essentiële winkel veel te lang uitgesteld, zoals ook de kapper en de tandarts op de lange baan waren geschoven.

Ook de weg naar de Leidsestraat was lang. Net als bij de loopmeditatie die we op de wekelijkse Zensessies doen was ik me heel erg bewust van hoe ik mijn voeten neerzette. Weer bemerkte ik dat lichte schommelen. Niet stabiel.
In de Ecco-winkel stond ik een beetje glazig te kijken naar alle laarsjes, gympies en hoge hakken. Een gemaskerd meisje verscheen. Ik werd naar boven gewezen, mannenafdeling.
Daar zag ik vrijwel meteen wat ik nodig had. Ik koop eigenlijk altijd dezelfde. Nu was er ook een bruine versie van mijn model. Maat 43. Exact 99.99 euro. Ik aarzelde. Na vele jaren van zwart was een bruin geschoeide voet misschien wel weer eens aardig. Een beetje braaf, maar dat mocht op mijn leeftijd.
Het meisje kwam me helpen. Ze nodigde me uit te gaan zitten terwijl zij de bijbehorende linkerschoen ging halen. Even later reikte ze me beide exemplaren aan, uitnodigend geopend. Ik veterde ze vast en deed twee stappen.
'Ja,' zei ik verheugd. 'Ik voel het al. Prima. Deze graag. En ik houd ze aan.'
We rekenden af. Honderd euro, centen bestaan niet meer.
'Wilt u de oude mee in een doos?' vroeg het meisje.
'Nee, niet nodig,' zei ik. 'Ik gooi ze weg. Kan ik hier misschien...?'
Ze aarzelde, schudde haar hoofd en wees naar de overkant, waar een container stond. Er stond een politieauto naast. Twee agenten hielden een boze en verwarde jongen vast. Er groepten wat nieuwsgierige voorbijgangers omheen. Ik negeerde het opstootje en wierp de oude stappers, makkers van zovele marsen, in de vuilnisbak.
De weg terug was een makkie.


dinsdag 16 november 2021

MOEDERVLEK

Opeens leek die moedervlek op mijn linkerzij me zo groot. En was hij altijd al zo dik geweest? Ook mijn vriendin twijfelde. Misschien toch beter even naar laten kijken, vonden we allebei, je weet maar nooit.
Ik was al een beetje gerustgesteld door het voornemen uit te spreken. En waarschijnlijk zou ik het bij dat uitgesproken voornemen gelaten hebben als mijn vriendin niet had aangedrongen. 'Bel nou morgen meteen. Doen hoor.'
De volgende dag belde ik, om allerlei redenen, niet. Maar de dag daarna greep ik moedig de telefoon. Ik legde aan de assistente van de huisarts uit waar het om ging. Ze reageerde neutraal en vroeg niet om details. De vrijdag erop was er een gaatje, om tien voor half tien. Ik noteerde de afspraak in mijn agenda.

Vanaf dat moment begonnen de doemscenario's zich af te tekenen. Ik had mijn eigen doodvonnis getekend met dat telefoontje. Beter had ik gewoon kunnen afwachten. Dan was ik de moedervlek na een weekje wel vergeten en zou ik na vijf jaar vastgesteld hebben: 'O ja, die moedervlek. Nooit meer aan gedacht. Nog steeds even groot. Mooi zo.' Maar nu ik de dokter erbij betrokken had was er geen kans op vergetelheid en overwaaien. De dokter zou zorgelijk fronsen. De dokter zou, voor de zekerheid, toch een verwijsbriefje meegeven voor de dermatoloog. Mogelijk was ik nog op tijd en ging het hier niet om een acuut dodelijk melanoom, maar allerlei onderzoeken en ingrepen lagen in het verschiet, en met mijn zorgeloosheid was het gedaan.
Mijn vriendin betoogde dat het geheel zinloos was om me zorgen te maken, aangezien die niets aan de uitkomst zouden veranderen. Ik wierp tegen dat ze daarin natuurlijk volkomen gelijk had - hoe zou ik dat als beoefenaar van zen en als auteur van mindfulness-kalenders niet weten! - maar dat dát nu eenmaal was hoe het hypochondrisch brein werkte.

De week verstreek. We gingen naar de Carmina Burana, ik berichtte daar eerder over. Het was een fijne avond, maar mijn uitgelatenheid vertoonde trekjes van een dans op de rand van een vulkaan.
De ochtend van het consult was ik wat katterig en met een fatalistisch-daadkrachtig gevoel (het moment der waarheid was aangebroken, er kwam nu snel duidelijkheid) wandelde ik naar de huisartsenpraktijk.
Ik was barmhartig snel aan de beurt. De arts zei:  'Laat maar zien. Ik ben benieuwd.'
Ik ontblootte mijn flank, ze keek met een lampje en een loep en zei meteen: 'Dat is niets. Mooi rond. Niks aan de hand. Maar als je er last van hebt wil ik hem wel een keertje voor je weghalen. Gewoon hier op de praktijk, op een middag.'
We praatten nog wat na over het nut van preventief onderzoek (er zijn twee stromingen, één voor en één tegen) en ik stond al snel weer buiten.
Die dag was ik erg vrolijk en de witte wijn smaakte 's middags alsof het een uitbundige lentedag was in plaats van een sombere, nevelige dag in het holst van de herfst.
De volgende dag moest ik weer op de praktijk zijn, voor mijn griepprik. Ik zag de dokter voorbijlopen. Ze groette verrast en ik zwaaide joviaal terug.
Als twee mensen die samen iets heel intensiefs hebben doorleefd.


vrijdag 12 november 2021

Cármina, sriracha en moelleux


Toen we jongvolwassenen waren veranderde onze smaak voor klassieke muziek. Een voorkeur voor grillige, dwarse en gekke muziekjes ging over in in een voorliefde voor donkere dramatiek. Dat heeft alles met het ouder worden te maken. Als puber worstel je je los van het stramien dat je is opgelegd door je opvoeders. Dat gaat gepaard met spastische dansjes en absurde humor. Gek doen kan straffeloos omdat je je veilig weet. Je bent een tot leven gekomen marionet die nog vastzit aan de touwtjes van pap en mam en de schoolleiding. Eenmaal daarvan losgemaakt moet je jezelf een plek in het volwassen universum zien te veroveren. Dat is een gevaarlijke onderneming die zich niet zonder de nodige pijn voltrekt. 
Bij die pijn horen weemoedige violen, maar vooral ook koper en slagwerk. Het levensdrama, zoals wij dat intuïtief voelden, werd het best vertolkt door meeslepende lyriek met stevige accenten. Favorieten waren onder meer Das Lied von der Erde van Mahler, de Messa da Requiem van Verdi, Puccini's opera Turandot, en de Carmina Burana van Carl Orff.
Dat laatste was een geheide hit op feestjes en drankavonden. O Fortuna, o lotswissel! Telkens anders, net als de maan... Het leven was tragisch maar o zo mooi, een bonte reeks Tarotkaarten, zwaar van symboliek. Pluk de dag, zolang het kan! We zetten het volume nog wat hoger, brulden mee en proostten elkaar toe. De tekst kenden we uit ons hoofd, want we waren trots op ons Latijn. 
We, dat waren, in dit geval, mijn studiegenoot Gabriël en mijn schoolvriend Duane (niet hun echte namen). We trokken veel met elkaar op in de woeste herfst van 1975, de herfst waarin ik de veilige wereld van de middelbare school verruild had voor een studie Latijn en Grieks in mijn geboortestad. Ik pendelde met de trein heen en weer en voelde me doodongelukkig. Onzeker en ontheemd. Alleen op die avonden met mijn vrienden viel alles op zijn plaats, werd het ongeluk prachtig en was ontheemdheid een romantische toestand. Er kwamen dan ook steeds meer van die avonden naarmate het najaar havelozer werd en de colleges steeds vaker werden verzuimd. Net zo lang tot het niet meer ging en ik na een hyperventilatie-aanval in de trein voortaan maar thuisbleef met wat toen een psychische inzinking werd genoemd. Maar de herinnering aan mijn herfstige studentenboemel bleef levend en het beeld is lange tijd sterk en weemoedig-verlokkend geweest: wij drieën (het Triumvirat noemden we onszelf, naar het driekoppige machtscollege van Julius Caesar en zijn makkers Pompeius en Crassus) zwalkend door de lege straten van de Amsterdamse nieuwbouwwijk Slotervaart, waar Duane woonde, zwaaiend met de jeneverfles die we van een of ander feest hadden mee gejat, en Carl Orffs koren en aria's kraaiend met overmoedige tenorstemmen.


Gisteravond hoorde ik ze voor het eerst in het echt, de Cármina (accent op eerste lettergreep). Dat wil zeggen, vanuit het publiek. Ik heb het stuk als baritonsolist verschillende malen mogen zingen. Het was een verlaat verjaardagscadeau van mijn jongste broer, bedoeld voor mijn 65e. Er kwam toen wat tussen, u weet wel, de kaartjes schoven door en zo kon het gebeuren dat ik nog net op tijd, op de valreep van een nieuwe symboolpolitieke theatersluiting, met 1500 andere geprikte, herstelde of geteste mensen gezellig in een warm en overvol Concertgebouw zat te genieten van een groot koor en dito symfonieorkest. Af en toe hoestte er iemand, net als vroeger bij concerten in die heilige hal, maar dat omineuze gekuch ging verloren in een warm bad van snaren, koper, slagwerk en strotten. Koor en orkest kwamen uit Oekraïne. Ze waren goed. Vroeger werden die toerende Oostblok-ensembles nogal eens ontsierd door wapperend vibrato en grof geweld, maar hier werd op scherp gemusiceerd. Imposant waar nodig, maar ook met fraaie pasteltinten in de verstilde delen. De dirigent (Raymond Janssen) was mij onbekend, maar hij bleek een echte Maestro. Mijn ogen kleefden aan zijn handen. Wel waren zijn tempi aan de hoge kant: lekker pittig in de ritmische koren, maar de bariton (toch al niet mijn favoriet, ondanks zijn makkelijke en heldere hoogte) kreeg niet de kans zijn tekst goed te brengen en lekker "op toon" te komen. 
Voor de pauze waren we, onder het motto "waar voor je geld", getrakteerd op ruim drie kwartier filmmuziek. Over het algemeen kan die slecht zonder de bijbehorende beelden, maar vooral de composities van John Williams (Jaws, Schindler's List en Harry Potter) hadden symfonische allure en het koor steeg tot grote hoogten in de Slavische stukken (er was geen programma, vergeef me dat ik niet wat preciezer ben).
En nog dáárvoor hadden we in Grand Café Wildschut lekker gegeten, bockbier vooraf, limoncello en moelleux toe. Dat onze twee porties loaded frites met gerookte kip, ijsbergsla en sriracha-mayo bedoeld waren als snack en niet als avondeten hoorden we later van mijn dochter. Het dienstertje zal wel gelachen hebben om die onwetende oudjes. Maar zíj sprak moelleux weer verkeerd uit. Horeca-Van Spaendonck: 1-1.

Het was een mooie, luisterrijke avond. Dank, broer, ook namens P.!


dinsdag 9 november 2021

THUIS

Ik kwam van de belastingconsulent. Ik had iets verzuimd mee te nemen en moest thuis nog met mijn DigiD inloggen op de site van de belasting, voor mijn aangifte de deur uit kon. Het was nevelig, het motregende nog net niet. Ik voelde me licht bedrukt maar snoof desondanks met welbehagen de peperige geur van herfst op en stelde vast dat de bomen, hoewel nog flink in het blad, maar één flinke windvlaag nodig hadden om kaal te worden. De wereld gaat soms een beetje knellen rond deze tijd, maar die okergele, kwetsbare stadsbomen tegen een grijs fond zijn goud waard. 

Thuisgekomen keek ik nogmaals het stapeltje paperassen op mijn bureau door dat ik die morgen had verzameld en ja, daar was de jaaropgave waarop de ontvangen Tozo ("tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers") van vorig jaar vermeld stond. Domweg overheen gezien met mijn slaperige hoofd: voortaan moest ik mijn belastingopgave toch wat eerder gaan voorbereiden dan de morgen zelf, nam ik me voor. Maar de vondst scheelde weer een zoekpartij naar mijn DigiD en een worsteling voor de portalen van de overheid. Ik belde de belastingman en gaf de juiste cijfers door. Opgelucht. Financieel was mijn bestaan weer officieel.
Daarna wist ik niet goed meer wat ik moest doen. Het leek alsof ik al heel wat achter de rug had. Na al dat matineuze sociale gebabbel en dat papierwerk had ik wel wat rust en verpozing verdiend. De belastingman had me een kopie laten zien van mijn ID uit 1999, het jaar dat ik zijn bureau voor het eerst in de arm had genomen. We hadden gniffelend vastgesteld dat die foto de lading niet meer zo dekte. Zo'n zwarte baard heeft mijn zoon nu. Ik had mijn huidige identiteitsbewijs tevoorschijn gehaald. Dezelfde kop, min of meer, in het wit.
Ik roosterde een boterham, besmeerde die met boter en frambozenjam, zette nog maar een keer koffie, kroop weg in mijn fauteuil bij het raam als de oudere heer die ik was, en beloonde mezelf met een hoofdstukje Midas Dekkers: De thigmofiel. 
Meer hoefde even niet.

vrijdag 5 november 2021

PROMOTIE

De middag vorderde. Ik stond aan het raam en keek naar de overkant. Een stukje gracht, wat oude huisjes in Zaanse stijl, tuinen, een houten loopbruggetje, eengezinswoningen. Daarboven een heldere lucht die al iets winters had, waarom had ik niet kunnen zeggen. Misschien doordat het de dag ervoor zo nevelig was geweest. Dit was niet de blauwe lucht van september of zelfs oktober. Het tijdperk van de heiligen was op 1 november ingegaan. 
Naast me zat mijn zoon achter het scherm. Hij tikte codes in. Er was het een en ander gebeld en gemaild om alle noodzakelijke formaliteiten binnen te krijgen maar nu leek het te gaan lukken. Nog één druk op de knop en onze cd zou ge-upload worden naar Spotify. Op YouTube stond hij al.
Hier in deze kamer, half slaapkamer, half studio, hadden we meer dan een jaar gewerkt aan de plaat, terwijl buiten de wereld door allerlei fases van ontreddering ging. Nu waren we bezig met de connectie tussen die wereld (nog steeds in haveloze wanorde) en de harmonieus afgeronde cd.  Alleen een feestelijke doop was natuurlijk niet voldoende, de muziek moest de wereld in via alle mogelijke moderne kanalen; het kluizenaarslied werd aan de haren uit zijn hol gesleept en moest zich een, liefst opvallend, plaatsje zien te veroveren tussen miljoenen andere muziekjes, om niet in anonimiteit te blijven steken. PR, heet dat. Daar zijn we niet zo goed in, mijn zoon en ik. Op zich is er met onze bedrevenheid niet zoveel mis, het is vooral de interesse die tekortschiet. Liever dan met promotie bezig te zijn gingen we meteen aan de slag met nieuwe liedjes. Er is geen mooiere tijd in het bestaan van een artiest dan de periode middenin een project. Dan ben je thuis.


Bovenstaand filmpje is gemaakt tijdens de presentatie van NIEUWWEST III - Tussen Andreasplein en Zwarte Pad. De auteur van de tekst, Thom Roep (de zelfbenoemde 'burgemeester van Duckstad'), zat op dat moment in de auto, eindeloze rondjes rijdend door Slotermeer in de gietende regen, zonder dat éne parkeerplaatsje te kunnen vinden dat genoeg was geweest voor hem en zijn vrouw. Via de video kon hij alsnog de eerste keer meemaken dat zijn liedje Huizingalaan werd uitgevoerd. Hij liet weten er 'stil van te zijn'.

Boodschap van algemeen nut en van ons belang in het bijzonder:

Moderne media zijn mooi en handig. Lang niet iedereen heeft nog een cd-speler. Maar als u Spotify of YouTube toch niet helemaal hetzelfde vindt als zo'n mooi zilveren schijfje, gestoken in een zorgvuldig vormgegeven kartonnen doosje, met een tekstboekje en foto's, dan kunt u de echte cd HIER bestellen.



dinsdag 2 november 2021

De Lockdown Tapes


In een van de liedjes op mijn nieuwe plaat, getiteld Solipsisme, bezing ik een stille herfstavond in Slotermeer, de wijk in de Amsterdamse Westelijke Tuinsteden waar ik ben opgegroeid.

Flats in de regen
Glimmende wegen
Najaar is goed voor een nieuwbouwwijk...

Het was er goed eenzaam dwalen en mijmeren toen, als je zo geneigd bent. Geen mens op pad, hoogstens iemand die weggedoken onder een paraplu zijn hond uitliet. Ruimte genoeg voor jeugdige dromen.
Vijftig jaar later is daarvan niet veel meer over. Is dit de stille buurt van mijn jeugd? Het is er deze zondagmiddag druk alsof het spitsuur is op vrijdag. In een zijstraat van de De Vlugtlaan vinden we met moeite een parkeerplaats. Door een dikke laag kruidig ruikende bladeren waden we naar het gebouw dat in mijn tijd een huishoudschool herbergde, en waar op deze Halloween de achterstallige presentatie van deel 5 & 6 van Tussen Andreasplein en Zwarte Pad zal plaatsvinden. Samen met de feestelijke lancering van mijn gelijknamige, gloednieuwe cd. De Lockdown Tapes (zoals mijn zoon Martijn en ik de plaat in wording noemden) komen eindelijk uit hun schuilplaats tevoorschijn. Die Slotermeerse regen waarover ik zing striemt ons in het gezicht. 


Broedplaats De Vlugt heeft onlangs een mooie theaterzaal aan zijn faciliteiten toegevoegd. Die vult zich algauw met de schrijvers die hun verhalen aan de afgelopen edities van ons Literair Jaarboek voor Nieuw-West hebben bijgedragen. Er wordt voorgelezen en muziek gemaakt. Het is bijna twee jaar geleden dat ik voor publiek heb gezongen en ik heb ertegenop gezien. Maar de in alle rust en afzondering gemaakte liedjes klinken goed en worden met enthousiasme ontvangen. 
Na afloop is de bar open en is er gelegenheid om de plaat of de boeken te kopen. De sfeer is soms wat onwennig na die lange tijd van sociaal isolement. Zoveel vrienden en bekenden bijeen... er wordt merkbaar geaarzeld: een handdruk, toch nog maar een ellenboogje, of veiligheidshalve een gebaar, een knik en een hoofse buiging? Maar vooral is de samenkomst feestelijk en warm. In deze theaterzaal is de regen ver weg. Buiten, op die flats aan de nabije Sloterplas. Hier vieren we het resultaat van de vele creatieve man- en vrouwuren die zijn besteed aan al die verschillende odes aan deze stadswijk.
Op de valreep, vlak voor het gezelschap opbreekt, ga ik op de foto met drie favoriete klasgenoten van de lagere school, uit de klas van de legendarische meester Panken. Marijke, Peter, Robert en Jan-Paul. Kinderen toen, nu met pensioen of hard op weg daarnaartoe. Niemand van ons woont hier nog. Maar de buurt blijft de bakermat die ons altijd zal binden.


NieuwWest III is een uitgave van Stichting de Driehoek. Meer informatie over de cd en hoe die te bestellen vindt u HIER.


Foto's: Hans van der Schaaf
Aquarel: Hans Duyvendak

zaterdag 30 oktober 2021

PLUTERDAG


Iedereen verklaart me voor gek, of althans voor zwaar irrationeel. Terecht natuurlijk. Maar toch vind ik dit altijd een van de meest zorgeloze dagen van het jaar. Het vooruitzicht op een uur extra slaap morgenochtend schept een soort geestelijke ruimte. Een buffer tussen nu en de toekomst. Een veilig extra uurtje. Het zal wel komen door het SF-boek "Sam, of de Pluterdag" van Paul van Herck, dat ik verslond als puber. Daarin hebben de rijke mensen een dag extra, tussen zondag en maandag in. Gespaard door veel te vliegen door de tijdzones heen. Vrij te besteden, in een verder lege wereld.
Het ingaan van de wintertijd is mijn jaarlijkse Pluterdag.

Meer over dit boek op het blog van De dwarse man. Klik HIER.

vrijdag 29 oktober 2021

FRANKENSTEIN


Ik zat op een bankje in het park en koesterde me in het lage licht van een briljante, niet meer zo warme zon. Ik keek naar een reiger die aan de overkant van het water in het riet stond te wachten tot er iets eetbaars voorbij zou zwemmen. Ik bewonderde de reiger om zijn perfecte blend van vorm en functie. Zijn lange stelten waren gemaakt om door water te waden. Zijn bek was een dolk die vorentjes aan het spit kon rijgen. Door zijn hals tot een S op te vouwen maakte hij zich desgewenst kleiner. Zelfs dat kuifje leek behalve sierlijk functioneel: het zou een spoiler kunnen zijn bij het vliegen.

Hoe anders, dacht ik bitter, was het met door mensen ontworpen zaken gesteld. Mijn IMac zag er keck en gestroomlijnd uit. Niets te veel, simpel en elegant. Maar! Wanneer je harde schijf vervangen moet worden zit er niets anders op dan de platte helften los te snijden, open te breken en daarna weer dicht te kitten, zoals bij een open hartoperatie; want nergens zijn er schroefjes of zelfs maar naden te bekennen, die zouden het ontwerp immers bederven - en wie repareert er nou tegenwoordig nog iets? Acuut vervangen door het nieuwere en dus betere model is het motto. 
Ik snapte opeens het technologische heimwee dat tot het fantasy genre "steampunk" heeft geleid: de beoogde functie en de weg ernaartoe, het mechanisme, zijn open en bloot, onbeholpen soms, zichtbaar in tal van knoppen, draden, buizen en raderen: de schroeven in de nek van Frankensteins monster. Geen gestroomlijnd plastic naar stug koper. Niets wordt weggegooid. Alles wordt opgelapt, desnoods met touwtjes en tape.

De reiger vloog op. Mijn zoon belde. Hij draaide zijn onheilsboodschap van een uur geleden terug. Het rotte appeltje, de bug in de software, had hij met behulp van het virtuele legioen van bereidwillige adviseurs kunnen oplossen. Het downloaden van het besturingsysteem dat een externe harde schijf de macht over mijn Mac moest geven, was tóch gelukt, bij een derde of vierde poging. Het ding kon zijn fysieke integriteit behouden en hoefde niet opengezaagd te worden. 
Met die toegevoegde harddisc aan een snoertje zou hij er ook wat menselijk uitzien. Geen steampunk misschien, maar cyberpunk dan toch. We waren op de goede weg, mijn computer en ik.

dinsdag 26 oktober 2021

Het zwarte scherm des doods

Mijn Mac deed al een tijdje raar, maar echt zorgwekkend was zijn gedrag nog niet. Ik moest wat vaker herstarten dan je bij gezonde elektronica zou verwachten, en mijn internet lag er nogal eens uit. Mijn zoon zou er weleens naar kijken, geen zorgen.
Maar de dag dat we op een korte vakantie naar de Achterhoek zouden gaan en ik op de valreep nog wat wilde werken aan een tekst, ging het mis. Het ding begon een spookachtig eigen leven te leiden. Veranderingen in teksten werden niet meer opgeslagen en oude versies doemden uit het niets op. Ordening was zoek, niets was vindbaar waar het moest zijn.
Gisteren was mijn zoon hier. Hij zette zich achter mijn bureau en ging aan de slag. Maar in plaats van geruststellende woorden hoorde ik vele malen het geluid van een herstartend systeem. 'O nee,' sprak de dokter uiteindelijk, met onheilszwangere stem, 'The Black Screen of Death...'

En zo was het. Het apparaat is morsdood. De harde schijf blijkt stuk. Pas een jaar oud, een fabrieksfout waarschijnlijk. Donderdag komt er een vervanging. Maar tot die tijd kan ik alleen wat op mijn telefoontje werken, en dat tikt niet zo lekker. Dus herfstige reisverslagen en dergelijke  houdt u te goed. 
Vandaag vijf jaar geleden alweer stierf mijn vader. Ook daar had ik aandacht aan willen besteden. Het zwarte scherm staat tussen mij en mijn publiek.


dinsdag 19 oktober 2021

VOGELHUT


Het bezoekerscentrum was een welkome oase in de schier eindeloze leegte van het Nieuwe Land. Het was even knus als educatief aangekleed met de opgezette fauna van de streek zodat je bij slecht weer de wildernis niet in hoefde. Het rook er prettig naar koffie. Er brandde nog net geen oliekacheltje.
'Kan ik jullie ergens mee helpen?' vroeg de beheerder. Ik zeg dan altijd iets afhoudends als "nee hoor, ik vind het wel", maar mijn vriendin begrijpt de werkelijke betekenis van die vraag. Ze gaat er serieus op in en geeft de ander vrij spel voor het etaleren van zijn of haar kennis. We hadden natuurlijk allang de borden gezien die met koeienletters naar de vogelkijkhut wezen, maar zij liet de man omstandig uitleggen hoe we moesten lopen. Daarna kwam de hele geschiedenis van de plaats (oudste gebouwtje van Almere, vlak naast het grootste gemaal van Europa) en de toekomst ervan (sloop, hopelijk snelle nieuwbouw) aan bod. Folders en kaartjes werden verstrekt en toegelicht. Ik tikte tegen haar kopje koffie. 'Laat het niet koud worden.'
Mijn koffie had ik al op, evenals de vulkoek. Ik stond op, deed een rondje taxidermie en bleef even verbaasd staan kijken naar de bever. 'Wat een joekel hè,' klonk het achter me. De man was me nagelopen en zei wat ik dacht. Ook de das mocht er zijn, maar de bever leek wel een soort beer. 
We rekenden af bij mevrouw beheerder, groetten en bedankten, en liepen de wildernis van riet en wilgen in. Na krap anderhalve kilometer verscheen, precies zoals de wegwijzers hadden voorspeld en de man ons had verzekerd, de vogelhut bij de Grote Lepelaarplas. 
Ik haalde mijn kijker tevoorschijn en begon het water af te speuren. Geen lepelaar te zien. Wat eenden, een enkele aalscholver. In de verte een eenzame kraai. Naast me zat een zwijgende man met een enorme camera. Zijn gezicht drukte vooral geduld uit. Een andere man, met een nog grotere camera, betrad de hut. 'Het ijsvogeltje al gezien?' vroeg de nieuwkomer. 'Nee. Gisteren. Vandaag nog niks.' Ze gingen broederlijk naast elkaar staan turen. 
Ik had ondertussen een paar dodaarsjes in mijn vizier gekregen. Bij mijn weten had ik het charmante kleine neefje van de fuut nog nooit gezien, en zeker niet van zo dichtbij. Ik was blij met mijn kijker.
Een derde man kwam binnen. Dit keer geen zwijger: hij bespeurde met feilloos instinct de luisteraar in mijn vriendin, liet foto's van het ijsvogeltje zien op het schermpje van zijn camera en trakteerde haar op een gedetailleerd historisch en topografisch relaas. De andere mannen bleven stug zwijgen maar ik zag aan hun ooghoeken dat ze het verhaal van de prater kritisch dan wel instemmend volgden. 
Toen ik de duikcapriolen van de dodaarsjes een tijd had gevolgd en zich verder geen lepelaars, zeearenden of ijsvogels aandienden stelde ik voor de hut te verlaten. Met "een prettige voortzetting nog" lieten we de vaste jongens alleen met hun speeltjes. 
Heen waren we over de Houtribdijk gekomen. Terug gingen we via Amsterdam. De marathon zou inmiddels wel afgelopen zijn. De oude Purmer, Beemster en Schermer leken me bijna gezellig na de windmolenparken en het geometrische vacuüm van Flevoland. 


vrijdag 15 oktober 2021

VERTAALPERIKELEN



Ik lees graag boeken uit de negentiende eeuw. Soms is dat knap lastig, want er is het een en ander veranderd sinds die tijd. Bij de lectuur van een zwaargewicht als Charles Dickens is het dan ook prettig als er een notenapparaat bijgeleverd wordt, zoals in de Penguin-uitgaven. Mijn huidige leesproject, Our Mutual Friend (1865), Dickens' laatste voltooide roman, biedt dat gemak niet, maar gelukkig heb ik maar liefst twee vertalingen die ik kan raadplegen als ik er echt niet meer uitkom - de Prisma-pockets (twee delen) die niet lang na de Tweede Wereldoorlog werden uitgebracht, en een negentiende-eeuwse versie getiteld: Onze wederzijdsche vriend, uitgegeven door H.A.M. Roelants te Schiedam, in een vertaling van mevr. v. Westrheene. Dat laatste boek heeft een kloek formaat en staat in de kast, samen met zijn dunnere broertje Slechte tijden, tegen een klok geleund - meer als een sierobject, met al die krullen en gouden lettertjes. De in kolommen verdeelde bladzijden lezen niet zo lekker, en dan al dat stoffige 'ge' en 'gij'... Maar gisteren kon de Prisma me niet helpen en moest ik uit bed opstaan om die oude, onhandzame vertaling te raadplegen. 

Het begon al met de beschrijving van een spiegel, die het familiewapen van de parvenu Mr. Veneering (de verpersoonlijking van Nieuw Geld) weerkaatst. Dat wapen is: in gold and eke in silver, frosted and also thawed: "in goud en eveneens in zilver, bevroren en ook ontdooid". Frosted zeg je van glas dat opgeruwd is, dat wist ik nog wel. Het wapenschild zou van matglas kunnen zijn. Maar ontdooid? Prisma komt met een hoogst wonderlijke vertaling: "op scherp gezet en vurig". Huh? 
Mevrouw van Westrheene lost het op: "Mat, en ook gepolijst." Ah, dus Dickens speelde met de oorspronkelijke betekenis van frosted en zette daar thawed tegenover om niet geruwd aan te duiden. Mat-, en gewoon glas. Briljant.

Een bladzijde verder was het ernstiger raak. Het tweede hoofdstuk van dit boek is een bijtende sociale satire, en als Dickens satirisch wordt wil zijn taal nogal eens cryptisch zijn, anderhalve eeuw later. Vergezochte taalspelletjes buitelen over de bladspiegel die voor zijn slimme tijd- en landgenoten vast geestig waren maar voor een 21e-eeuwer uit een ander taalgebied evenzovele struikelblokken opwerpen. 
Ik las een passage waarvan ik helemaal niets begreep. De conversatie gaat over een onbekend heerschap uit Jamaica dan wel Tobago. Een dronken tafelgenoot mengt zich geheel onverwacht in het gesprek en zegt:

"Except our friend who long lived on rice-pudding and isinglass, till at length to his something or other, his physician said something else, and a leg of mutton somehow ended in daygo."

Prisma (Dr. J. B. van Amerongen) snapt het ook niet, die laat de passage gewoon weg. Mevr. van Westrheene gaat dapper de strijd aan en komt met: "Behalve onze vriend, die zoolang van rijstpudding en vischlijm leefde, totdat zijn dokter eindelijk tot zijn dit of zijn dát iets anders voorschreef en hij in één dag een schapebout opat."

De enige betekenis, volgens het woordenboek, van daygo is een afkorting van San Diego. Modern Amerikaans slang. Hoe kwam Dickens bij dat rare woord, dat als mevr. v. W. gelijk had (en ik had inmiddels groot vertrouwen in haar vaardigheden gekregen) iets betekende als "in het tijdsbestek van één dag"?

De volgende morgen googel ik toch nog maar eens op daygo, dit keer met de toevoeging "Dickens" erbij. En warempel. 
Ik beland op een website over limericks. Er komt er een aan bod waarvan en passant wordt gezegd, dat Dickens ernaar verwijst in het tweede hoofdstuk van Our Mutual Friend. Het gedichtje stamt uit een populaire, in 1822 uitgegeven bundel: Anecdotes and Adventures of Fifteen Gentlemen.

There was a sick man of Tobago
Liv'd long on rice-gruel and sago;
But at last, to his bliss,
The physician said this -
"To a roast leg of mutton you may go."

Kijk, zo komen we ergens. De dronken disgenoot pikt iets op over een man in Tobago, herinnert zich vaag de limerick, en parafraseert die onbeholpen; het "may go" veranderend in het neologisme "daygo". 

Mevrouw van Westrheene (1821-1900) was in haar dagen, lees ik, een beroemd literator. Ze heette eigenlijk Jacoba van Heijningen. Na haar veelgeprezen debuutvertaling uit 1866 (inderdaad: Onze wederzijdsche vriend!) volgden er veel meer, en ze schreef ook hele reeksen stichtelijke damesromans, met onverminderd succes. Haar zuivere en vloeiende stijl werd geprezen. En ja, afgezien van de plechtige tweede persoon enkelvoud doet haar vertaling eigenlijk minder gedateerd aan dan die van Prisma uit de jaren 40. 
Als mevr. van W. internet zou hebben gehad, bedenk ik, zou ze die limerick vast niet hebben gemist. En dan had ze zich vast ook, net als ik, gerealiseerd dat de passage in feite onvertaalbaar is, omdat de Nederlandse lezer de toespeling op het gedicht niet begrijpt, niet kan begrijpen, en er dus te veel uitleg, of te veel parafrasering nodig is.
Zou Dr. van Amerongen soms om die reden het dronken intermezzo hebben weggelaten?

[Datzelfde internet leert me inmiddels, dat er bij Athenaeum vorig jaar een nieuwe vertaling is verschenen van het boek. Peter Charles tekende ervoor. Benieuwd wat hij van de man van Tobago heeft gemaakt!]


dinsdag 12 oktober 2021

MOTLEY CREW


Ik zat op een bankje in het park en probeerde, na een nogal turbulent weekend, mijn binnenleven op orde te brengen. En dan bedoel ik mijn innerlijk leven, hoewel die andere betekenis ook op zijn plaats is: het is weleens saai geweest, de tijd die - nemen we gemakshalve maar aan - achter ons ligt, die tijd van nauwelijks sociale contacten en veel thuiszitten, maar het was ook een rustige periode, zo zonder externe prikkels; nu werkte ik weer met groepen mensen, schudde sommige vermetele vrienden opnieuw de hand, en in de stad leek het drukker dan ooit. Het was, kortom, best weer wennen, in de CoronaCheck-samenleving. 
Naast me viel een takje neer. Ik schonk er geen aandacht aan. Herfst, niet waar. Dan valt er weleens wat. Ik peinsde verder over de afgelopen dagen. Te veel uitbundigheid, besloot ik; de signeersessie bij mijn Italiaanse vriend, een vol huis met vrienden van mijn dochters bij thuiskomst, de boswandeling met nazit bij mijn jongste broer, de stressige terugtocht vol omleidingen, het te late restaurantbezoek erna - ik had te veel geouwehoerd, was te weinig 'bij mezelf gebleven'. Daardoor had ik te schielijk gedronken en daardoor...
Daar viel opnieuw een takje. Ik zag dat er gele besjes aan zaten. En nog één. Ik hoorde nu in de boom boven me een zacht ritselen. Het overstemde mijn malende gedachten. Ik stond nieuwsgierig op om te kijken wat zich daar boven me afspeelde. 
De bron van het geritsel zag ik tussen het verkleurende groen, een warm bruin. Een Vlaamse gaai? Maar, dit leek meer op bont dan op een verenkleed. Ik deed voorzichtig een stapje naar voren om beter in het gebladerte te kunnen turen. Twee kraaloogjes keken me aan, op hun hoede. Twee voorpootjes hielden een takje met gele besjes vast. Twee oortjes waren gespitst. Ik dacht een moment aan een eekhoorn maar zag eigenlijk al meteen dat het een van de vele ratten was die het park bevolken. Ik pakte mijn telefoon en maakte een foto. Toen ik nog wat dichterbij wilde komen schoot het beestje weg, langs takken en boomstam omlaag naar de begane grond. 
Maar het ritselen ging door. Ik liep om de boom heen en zag eerst een houtduif, toen een halsbandparkiet. Ook zij deden zich te goed aan de besjes.
Rat, duif en parkiet. Een bont gezelschap. 

Foto aanklikken, inzoomen - iets links van het midden.


vrijdag 8 oktober 2021

Voorheen Rookzangers Notitieblog (29)



Om vijf uur kon ik, na wc-bezoek, de slaap niet meer vatten; niks voor mij - afgezien van vollemaansnachten slaap ik altijd uitstekend, goddank. Toen ik toevallig met mijn hand mijn linkerborst aanraakte merkte ik dat mijn hart, terwijl het toch niet bonsde, tweekeer sneller sloeg dan normaal; ook bespeurde ik een ongewone zeurderige sensatie in mijn slokdarm, net onder mijn strottenhoofd - geen echte pijn, maar wel het soort gemene, permanente druk dat je uit de slaap kan houden. 
Had ik nou die pindarotsjes maar niet gegeten.
En die gevulde koek met speculaaskruiden. 
Had ik die nou maar, zoals de bedoeling was geweest, voor de ochtendkoffie bewaard.

Om de tijd te doden begon ik de grote kwesties van onze era te bepeinzen. Binnen een halfuur had ik korte metten gemaakt met racisme, discriminatie en wokism. Mijn glasheldere betoog (éindelijk wist ik hoe ik over deze zaken dacht!) had zó op papier gekund. Ik sufte tevreden in.
Toen ik ontwaakte, te laat, uit zware dromen, waren er nog maar flarden over van mijn sluitende redeneringen. Had ik nou maar notities gemaakt, dacht ik spijtig.
Maar ach, hoe gaat dat: zulke notities, slecht leesbaar neergekrabbeld in de marge van een bladwijzer, blijken, de volgende ochtend teruggevonden, doorgaans heel wat minder briljant te zijn dan ze 's nachts, in de heldere stilte, hadden geleken.
Eén zin weet ik nog: 'Humor is inclusief. We moeten om onszelf én om de ander kunnen lachen.'
Mijn gedachten waren afgedwaald, blijkbaar, naar het beperkende verbod op foute humor. Nee, niet alleen op foute humor, op alle humor die met andermans herkomst verband houdt. Alleen zelfspot is nog PC. Als samensteller van een jaarlijkse scheurkalender met moppen heb ik daar heel wat mee te stellen. Ik heb de tijdgeest geleidelijk zien veranderen. Zelfs met een onschuldig Max Tailleur-gebbetje is het tegenwoordig uitkijken geblazen en kan een Belgenmop eigenlijk nog wel? Ik moet op mijn tenen lopen om niet op tenen te trappen.
Tutto il mondo è burlo, zeg ik met Falstaff: de wereld is één grote grap.

***

Ik zat vast in het verkeer op de Slotermeerlaan. Ik keek naar de buurt van mijn jeugd, toen een stille buitenwijk, nu een druk stadsdeel; serious business, Nieuw-West. Op de De Vlugtlaan was nog net één parkeerplaatsje vrij.
Nadat ik er mijn zaken had gedaan (waarover later meer) keerde ik terug via dezelfde route.
De laatste regen was overgetrokken en had een mooie oktobermiddag onthuld. De Sloterplas lag onwetend, sereen en spiegelglad te wachten op haar noodlot. Een drijvend megatheater en wie weet, als het aan GroenLinks ligt, een bedding zonnepanelen.

's Avonds zag ik op het regionaal journaal een schokkend item. Bij het maken van de toeristenposter die gratis wordt verstrekt op het CS was Nieuw-West bewust weggelaten. Een stad van 160.000 inwoners! Niet daarheen gaan, dagjesmensen! Niks te zien, niks te doen! Ga desnoods liever naar Zuidoost. De samenstellers van de brochure verontschuldigden zich wel voor de omissie en beloofden die in een volgende editie goed te maken.
Twintig jaar geleden had ik zoiets nog wel kunnen begrijpen. Niet voor niets was het mijn missie, om, hoe bescheiden ook, iets te doen aan de beeldvorming van mijn buurt. Maar in 2021 zijn mijn liedjes en verhaaltjes bepaald geen uitzondering meer. Het stadsdeel heeft een eigen cultureel leven van een jong, vitaal en veelkleurig soort, waartegen mijn werk afsteekt als de oudewittemannennostalgie die het natuurlijk ook is. Dat van dat bruisende culturele leven blijkbaar zo weinig tot het team van Amsterdam Marketing is doorgedrongen had ik niet verwacht.