vrijdag 15 oktober 2021

VERTAALPERIKELEN



Ik lees graag boeken uit de negentiende eeuw. Soms is dat knap lastig, want er is het een en ander veranderd sinds die tijd. Bij de lectuur van een zwaargewicht als Charles Dickens is het dan ook prettig als er een notenapparaat bijgeleverd wordt, zoals in de Penguin-uitgaven. Mijn huidige leesproject, Our Mutual Friend (1865), Dickens' laatste voltooide roman, biedt dat gemak niet, maar gelukkig heb ik maar liefst twee vertalingen die ik kan raadplegen als ik er echt niet meer uitkom - de Prisma-pockets (twee delen) die niet lang na de Tweede Wereldoorlog werden uitgebracht, en een negentiende-eeuwse versie getiteld: Onze wederzijdsche vriend, uitgegeven door H.A.M. Roelants te Schiedam, in een vertaling van mevr. v. Westrheene. Dat laatste boek heeft een kloek formaat en staat in de kast, samen met zijn dunnere broertje Slechte tijden, tegen een klok geleund - meer als een sierobject, met al die krullen en gouden lettertjes. De in kolommen verdeelde bladzijden lezen niet zo lekker, en dan al dat stoffige 'ge' en 'gij'... Maar gisteren kon de Prisma me niet helpen en moest ik uit bed opstaan om die oude, onhandzame vertaling te raadplegen. 

Het begon al met de beschrijving van een spiegel, die het familiewapen van de parvenu Mr. Veneering (de verpersoonlijking van Nieuw Geld) weerkaatst. Dat wapen is: in gold and eke in silver, frosted and also thawed: "in goud en eveneens in zilver, bevroren en ook ontdooid". Frosted zeg je van glas dat opgeruwd is, dat wist ik nog wel. Het wapenschild zou van matglas kunnen zijn. Maar ontdooid? Prisma komt met een hoogst wonderlijke vertaling: "op scherp gezet en vurig". Huh? 
Mevrouw van Westrheene lost het op: "Mat, en ook gepolijst." Ah, dus Dickens speelde met de oorspronkelijke betekenis van frosted en zette daar thawed tegenover om niet geruwd aan te duiden. Mat-, en gewoon glas. Briljant.

Een bladzijde verder was het ernstiger raak. Het tweede hoofdstuk van dit boek is een bijtende sociale satire, en als Dickens satirisch wordt wil zijn taal nogal eens cryptisch zijn, anderhalve eeuw later. Vergezochte taalspelletjes buitelen over de bladspiegel die voor zijn slimme tijd- en landgenoten vast geestig waren maar voor een 21e-eeuwer uit een ander taalgebied evenzovele struikelblokken opwerpen. 
Ik las een passage waarvan ik helemaal niets begreep. De conversatie gaat over een onbekend heerschap uit Jamaica dan wel Tobago. Een dronken tafelgenoot mengt zich geheel onverwacht in het gesprek en zegt:

"Except our friend who long lived on rice-pudding and isinglass, till at length to his something or other, his physician said something else, and a leg of mutton somehow ended in daygo."

Prisma (Dr. J. B. van Amerongen) snapt het ook niet, die laat de passage gewoon weg. Mevr. van Westrheene gaat dapper de strijd aan en komt met: "Behalve onze vriend, die zoolang van rijstpudding en vischlijm leefde, totdat zijn dokter eindelijk tot zijn dit of zijn dát iets anders voorschreef en hij in één dag een schapebout opat."

De enige betekenis, volgens het woordenboek, van daygo is een afkorting van San Diego. Modern Amerikaans slang. Hoe kwam Dickens bij dat rare woord, dat als mevr. v. W. gelijk had (en ik had inmiddels groot vertrouwen in haar vaardigheden gekregen) iets betekende als "in het tijdsbestek van één dag"?

De volgende morgen googel ik toch nog maar eens op daygo, dit keer met de toevoeging "Dickens" erbij. En warempel. 
Ik beland op een website over limericks. Er komt er een aan bod waarvan en passant wordt gezegd, dat Dickens ernaar verwijst in het tweede hoofdstuk van Our Mutual Friend. Het gedichtje stamt uit een populaire, in 1822 uitgegeven bundel: Anecdotes and Adventures of Fifteen Gentlemen.

There was a sick man of Tobago
Liv'd long on rice-gruel and sago;
But at last, to his bliss,
The physician said this -
"To a roast leg of mutton you may go."

Kijk, zo komen we ergens. De dronken disgenoot pikt iets op over een man in Tobago, herinnert zich vaag de limerick, en parafraseert die onbeholpen; het "may go" veranderend in het neologisme "daygo". 

Mevrouw van Westrheene (1821-1900) was in haar dagen, lees ik, een beroemd literator. Ze heette eigenlijk Jacoba van Heijningen. Na haar veelgeprezen debuutvertaling uit 1866 (inderdaad: Onze wederzijdsche vriend!) volgden er veel meer, en ze schreef ook hele reeksen stichtelijke damesromans, met onverminderd succes. Haar zuivere en vloeiende stijl werd geprezen. En ja, afgezien van de plechtige tweede persoon enkelvoud doet haar vertaling eigenlijk minder gedateerd aan dan die van Prisma uit de jaren 40. 
Als mevr. van W. internet zou hebben gehad, bedenk ik, zou ze die limerick vast niet hebben gemist. En dan had ze zich vast ook, net als ik, gerealiseerd dat de passage in feite onvertaalbaar is, omdat de Nederlandse lezer de toespeling op het gedicht niet begrijpt, niet kan begrijpen, en er dus te veel uitleg, of te veel parafrasering nodig is.
Zou Dr. van Amerongen soms om die reden het dronken intermezzo hebben weggelaten?

[Datzelfde internet leert me inmiddels, dat er bij Athenaeum vorig jaar een nieuwe vertaling is verschenen van het boek. Peter Charles tekende ervoor. Benieuwd wat hij van de man van Tobago heeft gemaakt!]


Geen opmerkingen: