dinsdag 30 november 2021

VOGELEN


Afgelopen vrijdag stoof er een wolkje vinkjes 'mijn' boom in. Ik zag ze vanachter mijn bureau en stond op om beter te kunnen kijken want vinkjes had ik al een tijd niet meer gezien in de binnentuinen. Iets trok mijn aandacht. Te veel streepjes, een drukker en kleuriger patroon dan wat ik kende. Meer oranje dan roze, en een witte buik. Ik pakte mijn verrekijker en stelde scherp. Tussen de gewone vinken, die druk waren met het knabbelen aan halfvergane bladeren, scharrelden andere vogels mee. Duidelijk familie, maar toch anders.
Mijn boeken boden algauw uitkomst. Keepjes, moesten dit zijn. Ik was blij met de ontdekking want ik had al lang geen nieuwe soort meer aan mijn repertoire kunnen toevoegen.
Maar even later begon ik te twijfelen aan wat ik gezien had. Wat deden die keepjes dan bij de 'gewone' vinken? Was dat niet erg toevallig? 
Ook hier waren de boeken behulpzaam. De keep daalt 's winters uit het Noorden af en zoekt aansluiting bij zijn neef, de vink. Hun gedrag is nagenoeg hetzelfde. Onder het motto 'samen zijn we sterk' trekken ze op als één familie.

Mijn enthousiasme voor het vogelen was de laatste tijd geluwd. Nu kreeg het weer een zetje. De volgende dag besloot ik op mijn wandeling mijn kijker mee te nemen. 's Zomers schuilen vooral de kleinere exemplaren verzadigd en uitgeput van een driftig broedseizoen in het volle groen. De herfst is, door zijn kalende bomen, en doordat de vogeltrek in volle gang is, een betere tijd voor waarnemingen. 
Maar een koude regen viel die middag en in het Beatrixpark was het doodstil. Een enkele merel hipte rond en dat was het. Geen keepjes of ander snoepgoed. 


Zondag was ik in de polder bij mijn vriendin. Een grote groep snaterende ganzen was neergestreken in het weiland. Ganzen vind ik van alle inheemse vogels misschien wel de minst aantrekkelijke. Dat kuddegedrag, gekoppeld aan een lompe, botte uitstraling; dat waggelen, dat brutale, nasale gegak: in het vogelrijk vertegenwoordigen zij de domme massa, waar bijvoorbeeld de grote witte reiger een soeverein aristocraat is, een sierlijke eenling die een heel weiland voor zich alleen nodig heeft.
Omdat ik mijn kijker nu eenmaal bij me had richtte ik de lens op die lawaaischoppers verderop. Tot mijn verrassing was dit een mij nog niet bekend soort. Een heel stuk aantrekkelijker dan de familie van Gijs Gans. Een tamelijk bescheiden gestalte. Een zwarte snuit in een wit gezicht, een zwarte kop, hals en bef, parelgrijze buik, zwart-wit-grijs gestreepte rug. Waarlijk een aantrekkelijk uniform, een livrei van onganzige allure. Ik ging naar binnen. Lars Jonssons Vogels van Europa leerde me dat dit de Brandgans moest zijn. Ook Gijs Gans, van wie er een paar uit de kluiten gewassen familieleden door de zwart-witte zwerm paradeerden, bleek een naam te hebben: Grauwe Gans, de oerversie van onze gedomesticeerde boerengans. 

Drie soorten in een weekeind. Er zat weer schot in mijn gevogel.


vrijdag 26 november 2021

INVALLERS

Een van de alten klampte me na de repetitie aan. Haar andere koor, een kleine oratoriumvereniging, kampte door omstandigheden met een ernstig gebrek aan bassen. Of ik soms zin had om in te vallen? Een Händel-project, met orkest. Ze zouden me erg dankbaar zijn. Ik hoefde er niet altijd bij te zijn en werd uiteraard gevrijwaard van contributie.

Ik was verrast door de vraag, lachte wat en flapte eruit dat ik normaal voor zoiets betaald kreeg. Maar ik schaamde me meteen voor die opmerking. Dat "normaal", dat is alweer een tijdje terug. Als klassiek zanger ben ik al jaren niet meer actief, een uitzondering daargelaten. Het is waar dat ik vroeger werd ingehuurd als solist bij dergelijke koren maar vroeger is nu niet. Mijn trots kon ik maar beter wegslikken. De vraag was precies zoals me die door de alt van mijn eigen koor werd gesteld: had ik er soms zin in? Dáár ging het om. Ik vroeg een paar dagen bedenktijd.

Een van mijn vaders weinige echte vrienden was Ad. Een Brabander net zoals hij. Ad was beroepszanger. Na zijn pensioen bij het koor van de Nederlandse Opera legde hij zich vooral toe op schilderen. Voor zijn lol zong hij nog wat, basaria's en weemoedige liederen. Toen mijn vader eveneens kampte met een tekort aan bassen vroeg hij aan Ad, of die soms zin had...? Ad zal net zo geaarzeld hebben als ik dat nu deed maar werd, bij een gezellig borreltje en de nodige zachte g's, over de streep getrokken; mijn vader had overredingskracht genoeg. Eens in de twee weken kwam hij over en zong goedig zijn partijtje mee, tot de reis van het Noord-Hollandse Hoogwoud naar Leusden hem toch te bezwaarlijk begon te worden.
Ik hoefde alleen maar die paar rottige haltes met tram 3, naar de kapel van het OLVG. Wat lette me? Ik had eigenlijk best zin om weer eens in koorverband te zingen. Goed voor mijn stem ook, een beetje onderhoud. Ik hakte de knoop door en zegde toe.

Gisteravond zette ik BinnensteBuiten af nog voor Alain Caron zijn dessert met huisgemaakte walnotenolie kon voltooien, poetste mijn tanden en deed schoenen en jas aan. Ik aarzelde over een hoofddeksel. Mijn gewone hoed had ik bij mijn zoon laten liggen, ik had alleen een deftige hoed van bruine wol. Dat vond ik nu weer zo'n pose: meneer de dirigent en gewezen operazanger komt de zaal binnen, chapeau!
De beroemde bariton John Bröcheler zong ooit de titelrol van Mendelssohns Elias bij Laus Deo, het oratoriumkoor van mijn vader. Hij arriveerde op de generale repetitie in een riante bontjas tot op de enkels, een Russische berenmuts op de heroïsch bebaarde kop. Gouden ringen sierden zijn vingers.
Zo'n soort entree wilde ik niet maken, ik voelde me al verlegen genoeg. Geen hoed, besloot ik.

In de kapel werd mijn QR-code gescand. Ik zocht een plaatsje achterin. De dirigent, een jonge Portugees, was er nog niet, dus het obligate kennismakingspraatje met mijn jeugdige collega werd me bespaard. Nog twee bassen zochten naar een plaats. Ook zij waren invallers. De maestro arriveerde, zette zich achter de piano, deed zijn mondkapje af, groette ternauwernood en liet ons inzingen. Anders dan ik het zou doen, maar ik had me voorgenomen om niets, maar dan ook helemaal niets beter te weten vanavond. Het was andermans show, ik was op vakantie. Ik hoorde al snel dat mijn achterbuurman een formidabele diepe bas bezat. Ik vlijde mijn middelzware bariton er behaaglijk tegenaan. De avond vloog om.

Na afloop groetten we elkaar vol voorbehoud. Een lek in Den Haag had al laten doorsijpelen dat er 's avonds niks cultureels meer mocht gebeuren voorlopig. Terwijl ik op tram 3 stond te wachten begon er een ijzige regen te vallen die door de noordenwind in mijn gezicht werd geblazen. Ik miste mijn hoed.


woensdag 24 november 2021

Stoa of schildpad?


Na de vorige persconferentie kondigde ik een nieuw persoonlijk beleid af. Ik zou me voortaan niet meer verzetten. Uit verzet immers, weten de Boeddhisten, komt lijden voort. Ik maakte mezelf alleen maar ongelukkig door het zo oneens te zijn met alles. Door me zo op te winden. Voortaan zou ik blij zijn met de dagen dat ik normaal kon werken of naar café dan wel restaurant kon (op welke tijd dan ook) en me schouderophalend schikken als dat niet meer mocht. Tant pis, volgende keer beter. Stoïcijn zou ik worden.

Ik hield het maar kort vol. Er kwam een mailtje van het kerkkoor. 'Gezien de...' was besloten, van hogerhand, om de repetities voorlopig weer te cancellen. De mis moest weer met maximaal vier cantores worden uitgevoerd, in plaats van met het hele koor. Ik sputterde heftig. Het hele koor, dat zijn, na de ravage die de crisis achterliet, nog maar acht (8) mensen. De ruimte van de monumentale kerk is immens. Iedereen is gevaccineerd. Wat was het probleem? Ik mailde terug, dat ik het erg jammer vond, maar niet anders kon dan me te schikken naar deze zoveelste gril van virus en beleid. 
Maar mijn stoïcisme stond ondertussen alweer flink onder druk. De waarheid is dat ik niet zo'n flexibel mens ben. Ik had na de zomer weer erg moeten wennen aan de semi-normale gang van zaken, met al die drukte, dat verontrustende gebrek aan afstand. Eenmaal gewend echter genoot ik van het werk, het gevoel iets zinnigs te doen, ergens naartoe te leven: een concert met mijn Linnaeuskoor, de première van mijn in lockdown geschreven Missa in tempore Coronae met het kerkkoor, een theatervoorstelling. Nu was dat alles weer onzeker. Terug naar af?
Het weekend dat volgde was druk met familiegezelligheid. Een kroegentocht met mijn broer. Een spontane jam met zoon en neef. Zonder het te willen kwam het gesprek meermaals op de kwestie, die ik het liefst stoïcijns had vermeden. Gesprekken, waar je de volgende dag een kater van overhoudt, als je die al niet had van de schielijke, al discussiërend genuttigde glazen.
Ik begon het nieuws weer fanatiek te volgen, keek voortdurend op mijn telefoontje. Zo werd het niks met die Stoa. 

Gisteren (een middag vol schel licht, donkere wolken en regenbogen) was ik zelfs na een lange wandeling nog nerveus. Ik was met een vriend aan het chatten. Ik klaagde over de ophitsende rol die de media wel érg gretig vervullen. Hij reageerde met een GIF: een schildpad die zijn kop terugtrekt. 
Ach ja, dacht ik. Als stoïcijns zijn me niet lukt kan ik altijd nog proberen me in mijn schulp terug te trekken. Ik zou telefoon en NPO eens een tijdje uit kunnen laten, bijvoorbeeld. Als me dat nog lukt. Weer eens proberen me in een boek te verdiepen, een leuke film te kijken, de binnenwereld voorrang te geven boven de buitenwereld, net zo lang tot het niet meer zo stormt in mijn hoofd.
Want waarom zou ik de vinger zo nerveus aan de pols moeten houden? Ik leef niet op een eiland en ook niet onder een steen. Als er een stellingname van me verlangd wordt in het maatschappelijk debat hoor ik dat wel, want ook schildpadden hebben oren. 


vrijdag 19 november 2021

SCHOENEN


Zaterdag mocht ik de griepprik ontvangen. Het was mijn debuut. Eerdere oproepen tot vaccinatie tegen influenza had ik genegeerd of was ik domweg vergeten. Maar ja, vijfenzestig jaar! Mijn opa was een oude man toen hij die leeftijd bereikte, gedoemd tot een inert bestaan vol postzegels en voorzichtige ommetjes. En al sta ik nog volop in het leven en verzamel ik niet méér dan ik altijd al deed, zo'n prikje kan zeker in deze tijd van het primaat der virussen geen kwaad. Baat het niet, dan schaadt het niet, redeneerde ik. 
Ik was tien minuten te vroeg maar mocht zo doorlopen. Vergeleken bij de corona-inenting was het een lachertje. Een terloops prikje, geen pleistertje kon eraf en een certificaat kon ik al helemaal wel vergeten. 

De dag erna was ik wat under the weather. Rillerig, noem ik dat meestal. Slapjes, lichte verhoging, de neiging om je vroeg in bed terug te trekken. Niks bijzonders, hoort erbij, juist goed, zeggen ze: teken dat het immuunsysteem aanslaat. Na de inspuitingen met AstraZeneca was het net zo geweest.
Maar... toen was het met één rillerig dagje gedaan! Deze terloopse griepprik leek een langere nasleep te hebben. 
Ik zeg 'leek' - want wie zegt dat mijn concentratiegebrek van de afgelopen dagen, het niet op namen kunnen komen, de slaperigheid en de futloosheid voortkomen uit die injectie? Dat je moet oppassen met het leggen van een causaal verband tussen het een en het ander bewezen mijn voeten.

Ik liep niet lekker. Mijn dagelijkse ronde door het park viel me zwaar. Het was ook alsof ik mijn evenwicht minder goed kon bewaren dan anders. Ik was me telkens bewust van een soort zwalkende gang. Te ver doorzwikkend naar links als het pad aan die kant naar beneden neigde, en andersom bij een naar rechts wegglooiend pad. Lopen was een vermoeiende opgave terwijl het normaal een genoegen is. Thuisgekomen deed ik mijn schoenen uit en voelde aan mijn pijnlijke voeten. Ik keek naar mijn versleten Ecco's. Ik nam er een op en betastte het inwendige. Van de ooit verende kussentjes was niet veel meer over dan een platte lap stof. Zou het soms zo zijn, dat mijn afgetrapte wandelschoenen me last begonnen te geven? Iemand die zoveel liep als ik moest goed schoeisel hebben. Ik liep al minstens drie jaar op deze dingen. Veel te lang. Zuinigheid en een met Covid samenhangend gebrek aan ijdelheid hadden de gang naar de niet-essentiële winkel veel te lang uitgesteld, zoals ook de kapper en de tandarts op de lange baan waren geschoven.

Ook de weg naar de Leidsestraat was lang. Net als bij de loopmeditatie die we op de wekelijkse Zensessies doen was ik me heel erg bewust van hoe ik mijn voeten neerzette. Weer bemerkte ik dat lichte schommelen. Niet stabiel.
In de Ecco-winkel stond ik een beetje glazig te kijken naar alle laarsjes, gympies en hoge hakken. Een gemaskerd meisje verscheen. Ik werd naar boven gewezen, mannenafdeling.
Daar zag ik vrijwel meteen wat ik nodig had. Ik koop eigenlijk altijd dezelfde. Nu was er ook een bruine versie van mijn model. Maat 43. Exact 99.99 euro. Ik aarzelde. Na vele jaren van zwart was een bruin geschoeide voet misschien wel weer eens aardig. Een beetje braaf, maar dat mocht op mijn leeftijd.
Het meisje kwam me helpen. Ze nodigde me uit te gaan zitten terwijl zij de bijbehorende linkerschoen ging halen. Even later reikte ze me beide exemplaren aan, uitnodigend geopend. Ik veterde ze vast en deed twee stappen.
'Ja,' zei ik verheugd. 'Ik voel het al. Prima. Deze graag. En ik houd ze aan.'
We rekenden af. Honderd euro, centen bestaan niet meer.
'Wilt u de oude mee in een doos?' vroeg het meisje.
'Nee, niet nodig,' zei ik. 'Ik gooi ze weg. Kan ik hier misschien...?'
Ze aarzelde, schudde haar hoofd en wees naar de overkant, waar een container stond. Er stond een politieauto naast. Twee agenten hielden een boze en verwarde jongen vast. Er groepten wat nieuwsgierige voorbijgangers omheen. Ik negeerde het opstootje en wierp de oude stappers, makkers van zovele marsen, in de vuilnisbak.
De weg terug was een makkie.


dinsdag 16 november 2021

MOEDERVLEK

Opeens leek die moedervlek op mijn linkerzij me zo groot. En was hij altijd al zo dik geweest? Ook mijn vriendin twijfelde. Misschien toch beter even naar laten kijken, vonden we allebei, je weet maar nooit.
Ik was al een beetje gerustgesteld door het voornemen uit te spreken. En waarschijnlijk zou ik het bij dat uitgesproken voornemen gelaten hebben als mijn vriendin niet had aangedrongen. 'Bel nou morgen meteen. Doen hoor.'
De volgende dag belde ik, om allerlei redenen, niet. Maar de dag daarna greep ik moedig de telefoon. Ik legde aan de assistente van de huisarts uit waar het om ging. Ze reageerde neutraal en vroeg niet om details. De vrijdag erop was er een gaatje, om tien voor half tien. Ik noteerde de afspraak in mijn agenda.

Vanaf dat moment begonnen de doemscenario's zich af te tekenen. Ik had mijn eigen doodvonnis getekend met dat telefoontje. Beter had ik gewoon kunnen afwachten. Dan was ik de moedervlek na een weekje wel vergeten en zou ik na vijf jaar vastgesteld hebben: 'O ja, die moedervlek. Nooit meer aan gedacht. Nog steeds even groot. Mooi zo.' Maar nu ik de dokter erbij betrokken had was er geen kans op vergetelheid en overwaaien. De dokter zou zorgelijk fronsen. De dokter zou, voor de zekerheid, toch een verwijsbriefje meegeven voor de dermatoloog. Mogelijk was ik nog op tijd en ging het hier niet om een acuut dodelijk melanoom, maar allerlei onderzoeken en ingrepen lagen in het verschiet, en met mijn zorgeloosheid was het gedaan.
Mijn vriendin betoogde dat het geheel zinloos was om me zorgen te maken, aangezien die niets aan de uitkomst zouden veranderen. Ik wierp tegen dat ze daarin natuurlijk volkomen gelijk had - hoe zou ik dat als beoefenaar van zen en als auteur van mindfulness-kalenders niet weten! - maar dat dát nu eenmaal was hoe het hypochondrisch brein werkte.

De week verstreek. We gingen naar de Carmina Burana, ik berichtte daar eerder over. Het was een fijne avond, maar mijn uitgelatenheid vertoonde trekjes van een dans op de rand van een vulkaan.
De ochtend van het consult was ik wat katterig en met een fatalistisch-daadkrachtig gevoel (het moment der waarheid was aangebroken, er kwam nu snel duidelijkheid) wandelde ik naar de huisartsenpraktijk.
Ik was barmhartig snel aan de beurt. De arts zei:  'Laat maar zien. Ik ben benieuwd.'
Ik ontblootte mijn flank, ze keek met een lampje en een loep en zei meteen: 'Dat is niets. Mooi rond. Niks aan de hand. Maar als je er last van hebt wil ik hem wel een keertje voor je weghalen. Gewoon hier op de praktijk, op een middag.'
We praatten nog wat na over het nut van preventief onderzoek (er zijn twee stromingen, één voor en één tegen) en ik stond al snel weer buiten.
Die dag was ik erg vrolijk en de witte wijn smaakte 's middags alsof het een uitbundige lentedag was in plaats van een sombere, nevelige dag in het holst van de herfst.
De volgende dag moest ik weer op de praktijk zijn, voor mijn griepprik. Ik zag de dokter voorbijlopen. Ze groette verrast en ik zwaaide joviaal terug.
Als twee mensen die samen iets heel intensiefs hebben doorleefd.


vrijdag 12 november 2021

Cármina, sriracha en moelleux


Toen we jongvolwassenen waren veranderde onze smaak voor klassieke muziek. Een voorkeur voor grillige, dwarse en gekke muziekjes ging over in in een voorliefde voor donkere dramatiek. Dat heeft alles met het ouder worden te maken. Als puber worstel je je los van het stramien dat je is opgelegd door je opvoeders. Dat gaat gepaard met spastische dansjes en absurde humor. Gek doen kan straffeloos omdat je je veilig weet. Je bent een tot leven gekomen marionet die nog vastzit aan de touwtjes van pap en mam en de schoolleiding. Eenmaal daarvan losgemaakt moet je jezelf een plek in het volwassen universum zien te veroveren. Dat is een gevaarlijke onderneming die zich niet zonder de nodige pijn voltrekt. 
Bij die pijn horen weemoedige violen, maar vooral ook koper en slagwerk. Het levensdrama, zoals wij dat intuïtief voelden, werd het best vertolkt door meeslepende lyriek met stevige accenten. Favorieten waren onder meer Das Lied von der Erde van Mahler, de Messa da Requiem van Verdi, Puccini's opera Turandot, en de Carmina Burana van Carl Orff.
Dat laatste was een geheide hit op feestjes en drankavonden. O Fortuna, o lotswissel! Telkens anders, net als de maan... Het leven was tragisch maar o zo mooi, een bonte reeks Tarotkaarten, zwaar van symboliek. Pluk de dag, zolang het kan! We zetten het volume nog wat hoger, brulden mee en proostten elkaar toe. De tekst kenden we uit ons hoofd, want we waren trots op ons Latijn. 
We, dat waren, in dit geval, mijn studiegenoot Gabriël en mijn schoolvriend Duane (niet hun echte namen). We trokken veel met elkaar op in de woeste herfst van 1975, de herfst waarin ik de veilige wereld van de middelbare school verruild had voor een studie Latijn en Grieks in mijn geboortestad. Ik pendelde met de trein heen en weer en voelde me doodongelukkig. Onzeker en ontheemd. Alleen op die avonden met mijn vrienden viel alles op zijn plaats, werd het ongeluk prachtig en was ontheemdheid een romantische toestand. Er kwamen dan ook steeds meer van die avonden naarmate het najaar havelozer werd en de colleges steeds vaker werden verzuimd. Net zo lang tot het niet meer ging en ik na een hyperventilatie-aanval in de trein voortaan maar thuisbleef met wat toen een psychische inzinking werd genoemd. Maar de herinnering aan mijn herfstige studentenboemel bleef levend en het beeld is lange tijd sterk en weemoedig-verlokkend geweest: wij drieën (het Triumvirat noemden we onszelf, naar het driekoppige machtscollege van Julius Caesar en zijn makkers Pompeius en Crassus) zwalkend door de lege straten van de Amsterdamse nieuwbouwwijk Slotervaart, waar Duane woonde, zwaaiend met de jeneverfles die we van een of ander feest hadden mee gejat, en Carl Orffs koren en aria's kraaiend met overmoedige tenorstemmen.


Gisteravond hoorde ik ze voor het eerst in het echt, de Cármina (accent op eerste lettergreep). Dat wil zeggen, vanuit het publiek. Ik heb het stuk als baritonsolist verschillende malen mogen zingen. Het was een verlaat verjaardagscadeau van mijn jongste broer, bedoeld voor mijn 65e. Er kwam toen wat tussen, u weet wel, de kaartjes schoven door en zo kon het gebeuren dat ik nog net op tijd, op de valreep van een nieuwe symboolpolitieke theatersluiting, met 1500 andere geprikte, herstelde of geteste mensen gezellig in een warm en overvol Concertgebouw zat te genieten van een groot koor en dito symfonieorkest. Af en toe hoestte er iemand, net als vroeger bij concerten in die heilige hal, maar dat omineuze gekuch ging verloren in een warm bad van snaren, koper, slagwerk en strotten. Koor en orkest kwamen uit Oekraïne. Ze waren goed. Vroeger werden die toerende Oostblok-ensembles nogal eens ontsierd door wapperend vibrato en grof geweld, maar hier werd op scherp gemusiceerd. Imposant waar nodig, maar ook met fraaie pasteltinten in de verstilde delen. De dirigent (Raymond Janssen) was mij onbekend, maar hij bleek een echte Maestro. Mijn ogen kleefden aan zijn handen. Wel waren zijn tempi aan de hoge kant: lekker pittig in de ritmische koren, maar de bariton (toch al niet mijn favoriet, ondanks zijn makkelijke en heldere hoogte) kreeg niet de kans zijn tekst goed te brengen en lekker "op toon" te komen. 
Voor de pauze waren we, onder het motto "waar voor je geld", getrakteerd op ruim drie kwartier filmmuziek. Over het algemeen kan die slecht zonder de bijbehorende beelden, maar vooral de composities van John Williams (Jaws, Schindler's List en Harry Potter) hadden symfonische allure en het koor steeg tot grote hoogten in de Slavische stukken (er was geen programma, vergeef me dat ik niet wat preciezer ben).
En nog dáárvoor hadden we in Grand Café Wildschut lekker gegeten, bockbier vooraf, limoncello en moelleux toe. Dat onze twee porties loaded frites met gerookte kip, ijsbergsla en sriracha-mayo bedoeld waren als snack en niet als avondeten hoorden we later van mijn dochter. Het dienstertje zal wel gelachen hebben om die onwetende oudjes. Maar zíj sprak moelleux weer verkeerd uit. Horeca-Van Spaendonck: 1-1.

Het was een mooie, luisterrijke avond. Dank, broer, ook namens P.!


dinsdag 9 november 2021

THUIS

Ik kwam van de belastingconsulent. Ik had iets verzuimd mee te nemen en moest thuis nog met mijn DigiD inloggen op de site van de belasting, voor mijn aangifte de deur uit kon. Het was nevelig, het motregende nog net niet. Ik voelde me licht bedrukt maar snoof desondanks met welbehagen de peperige geur van herfst op en stelde vast dat de bomen, hoewel nog flink in het blad, maar één flinke windvlaag nodig hadden om kaal te worden. De wereld gaat soms een beetje knellen rond deze tijd, maar die okergele, kwetsbare stadsbomen tegen een grijs fond zijn goud waard. 

Thuisgekomen keek ik nogmaals het stapeltje paperassen op mijn bureau door dat ik die morgen had verzameld en ja, daar was de jaaropgave waarop de ontvangen Tozo ("tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers") van vorig jaar vermeld stond. Domweg overheen gezien met mijn slaperige hoofd: voortaan moest ik mijn belastingopgave toch wat eerder gaan voorbereiden dan de morgen zelf, nam ik me voor. Maar de vondst scheelde weer een zoekpartij naar mijn DigiD en een worsteling voor de portalen van de overheid. Ik belde de belastingman en gaf de juiste cijfers door. Opgelucht. Financieel was mijn bestaan weer officieel.
Daarna wist ik niet goed meer wat ik moest doen. Het leek alsof ik al heel wat achter de rug had. Na al dat matineuze sociale gebabbel en dat papierwerk had ik wel wat rust en verpozing verdiend. De belastingman had me een kopie laten zien van mijn ID uit 1999, het jaar dat ik zijn bureau voor het eerst in de arm had genomen. We hadden gniffelend vastgesteld dat die foto de lading niet meer zo dekte. Zo'n zwarte baard heeft mijn zoon nu. Ik had mijn huidige identiteitsbewijs tevoorschijn gehaald. Dezelfde kop, min of meer, in het wit.
Ik roosterde een boterham, besmeerde die met boter en frambozenjam, zette nog maar een keer koffie, kroop weg in mijn fauteuil bij het raam als de oudere heer die ik was, en beloonde mezelf met een hoofdstukje Midas Dekkers: De thigmofiel. 
Meer hoefde even niet.

vrijdag 5 november 2021

PROMOTIE

De middag vorderde. Ik stond aan het raam en keek naar de overkant. Een stukje gracht, wat oude huisjes in Zaanse stijl, tuinen, een houten loopbruggetje, eengezinswoningen. Daarboven een heldere lucht die al iets winters had, waarom had ik niet kunnen zeggen. Misschien doordat het de dag ervoor zo nevelig was geweest. Dit was niet de blauwe lucht van september of zelfs oktober. Het tijdperk van de heiligen was op 1 november ingegaan. 
Naast me zat mijn zoon achter het scherm. Hij tikte codes in. Er was het een en ander gebeld en gemaild om alle noodzakelijke formaliteiten binnen te krijgen maar nu leek het te gaan lukken. Nog één druk op de knop en onze cd zou ge-upload worden naar Spotify. Op YouTube stond hij al.
Hier in deze kamer, half slaapkamer, half studio, hadden we meer dan een jaar gewerkt aan de plaat, terwijl buiten de wereld door allerlei fases van ontreddering ging. Nu waren we bezig met de connectie tussen die wereld (nog steeds in haveloze wanorde) en de harmonieus afgeronde cd.  Alleen een feestelijke doop was natuurlijk niet voldoende, de muziek moest de wereld in via alle mogelijke moderne kanalen; het kluizenaarslied werd aan de haren uit zijn hol gesleept en moest zich een, liefst opvallend, plaatsje zien te veroveren tussen miljoenen andere muziekjes, om niet in anonimiteit te blijven steken. PR, heet dat. Daar zijn we niet zo goed in, mijn zoon en ik. Op zich is er met onze bedrevenheid niet zoveel mis, het is vooral de interesse die tekortschiet. Liever dan met promotie bezig te zijn gingen we meteen aan de slag met nieuwe liedjes. Er is geen mooiere tijd in het bestaan van een artiest dan de periode middenin een project. Dan ben je thuis.


Bovenstaand filmpje is gemaakt tijdens de presentatie van NIEUWWEST III - Tussen Andreasplein en Zwarte Pad. De auteur van de tekst, Thom Roep (de zelfbenoemde 'burgemeester van Duckstad'), zat op dat moment in de auto, eindeloze rondjes rijdend door Slotermeer in de gietende regen, zonder dat éne parkeerplaatsje te kunnen vinden dat genoeg was geweest voor hem en zijn vrouw. Via de video kon hij alsnog de eerste keer meemaken dat zijn liedje Huizingalaan werd uitgevoerd. Hij liet weten er 'stil van te zijn'.

Boodschap van algemeen nut en van ons belang in het bijzonder:

Moderne media zijn mooi en handig. Lang niet iedereen heeft nog een cd-speler. Maar als u Spotify of YouTube toch niet helemaal hetzelfde vindt als zo'n mooi zilveren schijfje, gestoken in een zorgvuldig vormgegeven kartonnen doosje, met een tekstboekje en foto's, dan kunt u de echte cd HIER bestellen.



dinsdag 2 november 2021

De Lockdown Tapes


In een van de liedjes op mijn nieuwe plaat, getiteld Solipsisme, bezing ik een stille herfstavond in Slotermeer, de wijk in de Amsterdamse Westelijke Tuinsteden waar ik ben opgegroeid.

Flats in de regen
Glimmende wegen
Najaar is goed voor een nieuwbouwwijk...

Het was er goed eenzaam dwalen en mijmeren toen, als je zo geneigd bent. Geen mens op pad, hoogstens iemand die weggedoken onder een paraplu zijn hond uitliet. Ruimte genoeg voor jeugdige dromen.
Vijftig jaar later is daarvan niet veel meer over. Is dit de stille buurt van mijn jeugd? Het is er deze zondagmiddag druk alsof het spitsuur is op vrijdag. In een zijstraat van de De Vlugtlaan vinden we met moeite een parkeerplaats. Door een dikke laag kruidig ruikende bladeren waden we naar het gebouw dat in mijn tijd een huishoudschool herbergde, en waar op deze Halloween de achterstallige presentatie van deel 5 & 6 van Tussen Andreasplein en Zwarte Pad zal plaatsvinden. Samen met de feestelijke lancering van mijn gelijknamige, gloednieuwe cd. De Lockdown Tapes (zoals mijn zoon Martijn en ik de plaat in wording noemden) komen eindelijk uit hun schuilplaats tevoorschijn. Die Slotermeerse regen waarover ik zing striemt ons in het gezicht. 


Broedplaats De Vlugt heeft onlangs een mooie theaterzaal aan zijn faciliteiten toegevoegd. Die vult zich algauw met de schrijvers die hun verhalen aan de afgelopen edities van ons Literair Jaarboek voor Nieuw-West hebben bijgedragen. Er wordt voorgelezen en muziek gemaakt. Het is bijna twee jaar geleden dat ik voor publiek heb gezongen en ik heb ertegenop gezien. Maar de in alle rust en afzondering gemaakte liedjes klinken goed en worden met enthousiasme ontvangen. 
Na afloop is de bar open en is er gelegenheid om de plaat of de boeken te kopen. De sfeer is soms wat onwennig na die lange tijd van sociaal isolement. Zoveel vrienden en bekenden bijeen... er wordt merkbaar geaarzeld: een handdruk, toch nog maar een ellenboogje, of veiligheidshalve een gebaar, een knik en een hoofse buiging? Maar vooral is de samenkomst feestelijk en warm. In deze theaterzaal is de regen ver weg. Buiten, op die flats aan de nabije Sloterplas. Hier vieren we het resultaat van de vele creatieve man- en vrouwuren die zijn besteed aan al die verschillende odes aan deze stadswijk.
Op de valreep, vlak voor het gezelschap opbreekt, ga ik op de foto met drie favoriete klasgenoten van de lagere school, uit de klas van de legendarische meester Panken. Marijke, Peter, Robert en Jan-Paul. Kinderen toen, nu met pensioen of hard op weg daarnaartoe. Niemand van ons woont hier nog. Maar de buurt blijft de bakermat die ons altijd zal binden.


NieuwWest III is een uitgave van Stichting de Driehoek. Meer informatie over de cd en hoe die te bestellen vindt u HIER.


Foto's: Hans van der Schaaf
Aquarel: Hans Duyvendak