vrijdag 26 november 2021

INVALLERS

Een van de alten klampte me na de repetitie aan. Haar andere koor, een kleine oratoriumvereniging, kampte door omstandigheden met een ernstig gebrek aan bassen. Of ik soms zin had om in te vallen? Een Händel-project, met orkest. Ze zouden me erg dankbaar zijn. Ik hoefde er niet altijd bij te zijn en werd uiteraard gevrijwaard van contributie.

Ik was verrast door de vraag, lachte wat en flapte eruit dat ik normaal voor zoiets betaald kreeg. Maar ik schaamde me meteen voor die opmerking. Dat "normaal", dat is alweer een tijdje terug. Als klassiek zanger ben ik al jaren niet meer actief, een uitzondering daargelaten. Het is waar dat ik vroeger werd ingehuurd als solist bij dergelijke koren maar vroeger is nu niet. Mijn trots kon ik maar beter wegslikken. De vraag was precies zoals me die door de alt van mijn eigen koor werd gesteld: had ik er soms zin in? Dáár ging het om. Ik vroeg een paar dagen bedenktijd.

Een van mijn vaders weinige echte vrienden was Ad. Een Brabander net zoals hij. Ad was beroepszanger. Na zijn pensioen bij het koor van de Nederlandse Opera legde hij zich vooral toe op schilderen. Voor zijn lol zong hij nog wat, basaria's en weemoedige liederen. Toen mijn vader eveneens kampte met een tekort aan bassen vroeg hij aan Ad, of die soms zin had...? Ad zal net zo geaarzeld hebben als ik dat nu deed maar werd, bij een gezellig borreltje en de nodige zachte g's, over de streep getrokken; mijn vader had overredingskracht genoeg. Eens in de twee weken kwam hij over en zong goedig zijn partijtje mee, tot de reis van het Noord-Hollandse Hoogwoud naar Leusden hem toch te bezwaarlijk begon te worden.
Ik hoefde alleen maar die paar rottige haltes met tram 3, naar de kapel van het OLVG. Wat lette me? Ik had eigenlijk best zin om weer eens in koorverband te zingen. Goed voor mijn stem ook, een beetje onderhoud. Ik hakte de knoop door en zegde toe.

Gisteravond zette ik BinnensteBuiten af nog voor Alain Caron zijn dessert met huisgemaakte walnotenolie kon voltooien, poetste mijn tanden en deed schoenen en jas aan. Ik aarzelde over een hoofddeksel. Mijn gewone hoed had ik bij mijn zoon laten liggen, ik had alleen een deftige hoed van bruine wol. Dat vond ik nu weer zo'n pose: meneer de dirigent en gewezen operazanger komt de zaal binnen, chapeau!
De beroemde bariton John Bröcheler zong ooit de titelrol van Mendelssohns Elias bij Laus Deo, het oratoriumkoor van mijn vader. Hij arriveerde op de generale repetitie in een riante bontjas tot op de enkels, een Russische berenmuts op de heroïsch bebaarde kop. Gouden ringen sierden zijn vingers.
Zo'n soort entree wilde ik niet maken, ik voelde me al verlegen genoeg. Geen hoed, besloot ik.

In de kapel werd mijn QR-code gescand. Ik zocht een plaatsje achterin. De dirigent, een jonge Portugees, was er nog niet, dus het obligate kennismakingspraatje met mijn jeugdige collega werd me bespaard. Nog twee bassen zochten naar een plaats. Ook zij waren invallers. De maestro arriveerde, zette zich achter de piano, deed zijn mondkapje af, groette ternauwernood en liet ons inzingen. Anders dan ik het zou doen, maar ik had me voorgenomen om niets, maar dan ook helemaal niets beter te weten vanavond. Het was andermans show, ik was op vakantie. Ik hoorde al snel dat mijn achterbuurman een formidabele diepe bas bezat. Ik vlijde mijn middelzware bariton er behaaglijk tegenaan. De avond vloog om.

Na afloop groetten we elkaar vol voorbehoud. Een lek in Den Haag had al laten doorsijpelen dat er 's avonds niks cultureels meer mocht gebeuren voorlopig. Terwijl ik op tram 3 stond te wachten begon er een ijzige regen te vallen die door de noordenwind in mijn gezicht werd geblazen. Ik miste mijn hoed.


Geen opmerkingen: