zaterdag 31 augustus 2019

Klokken en menhirs

3. Philippe Noiret, een dubbele legende en les hommes en jaune



In de eetzaal is het druk, en het wordt steeds drukker. Het hotel dat gisteren nog buiten bedrijf had geleken blijkt een rijk innerlijk leven te hebben. Hele gezinnen komen uit de kamers tevoorschijn. Het ontbijt is zeker een van de allersmakelijkste en zorgvuldigst bereide petit-déjeuners die we ooit hebben genoten in onze rijke Franse hotelgeschiedenis. Niks tartines en croissants met jam! Kazen en vleeswaren van het allerbeste soort, niet de standaardspullen uit Lidl of Aldi waarmee veel hotels de kosten van het buffet binnen de perken houden. Een mand vol varianten van croissantjes, chocolade- en koffiebroodjes. Knapperig vers brood, donker, meergranen of traditioneel wit. Zelfgemaakte jams. Cake, zo uit de oven. Roerei met spek, jawel, al is het hier Frankrijk, en zalm of makreel. En wat je maar wilt aan gezonde spullen. (Waarmee ik de zaken bedoel die ikzelf altijd laat staan: muesli's, fruit en yoghurt e.d.).

Als bijna alle tafels bezet zijn schrijdt Philippe Noiret de zaal binnen. Zo traag als zijn schonkige, zware bouw doet verwachten. Hij en zijn vrouw, een verzorgde, artistieke dame met dikke billen en fletse ogen nemen plaats. Hij snuit zijn neus in een ouderwetse zakdoek. In de andere zak van zijn met bretels opgehouden pantalon zit een horloge aan een ketting, waarop hij nu en dan kijkt. Op zijn borst draagt hij een grote, professioneel ogende camera. Hij neemt positie midden in de stroom van croissantjes halende kinderen en vat zijn vrouw in de lens. Ze bijt in haar broodje. Te tam naar zijn smaak. 'Jouer!' zegt hij. Knip. Mijn vriendin spreekt het vermoeden uit, dat het Kunstenaars zijn. Noiret snijdt een enorm stuk kaas af, bekijkt dat, ruikt eraan, en hapt erin. Hij vindt het lekker en zijn Muze beaamt opgelucht dat alles in orde is. Ze drinken thee. Halverwege hun ontbijt verkassen ze naar een vrijgekomen tafel, er lopen steeds maar mensen langs en de schonkige reus heeft veel ruimte nodig.
Als Noiret opstaat van tafel spreekt hij de ober aan. Klopt het dat er hier een legendarisch carillon is? Zijn vader was een groot operetteliefhebber, hij wil de rondleiding wel boeken. Die duurt twintig minuten en kost drie euro p.p, vertelt de ober. Ik luister mee en eens te meer besluit ik dit deel van het programma maar aan me voorbij te laten gaan. Ik ben 's ochtends niet op mijn best en in de schaduw van deze even boerse als gedistingeerde man te moeten lopen trekt me niet aan.
Maar dan hoor ik mezelf bij het afrekenen vragen, quasi naïef, of het waar is dat...? Want dat ik dirigent ben, en... Trouwens, wie heeft die formidabele collectie opgebouwd? De jongen zegt: mijn vader, en ik zal hem even halen. Vader komt, hoort mijn verhaal aan en stelt enthousiast voor stante pede het klokkenspel te gaan bekijken. Een ander echtpaar dat wacht om af te rekenen wordt ook uitgenodigd. Noiret is veilig op zijn kamer, hij zal straks moeten betalen wat wij hier gratis en voor niks krijgen.
Jérôme Duchossoix troont ons mee, toont ons de imposante klokken en vertelt over de oude legende. Tijdens de honderdjarige oorlog roofden de Britten de twaalf klokken uit de abdij. Maar ze waren te zwaar en hun boot zonk. De klokken werden teruggebracht naar het klooster maar eentje bleef onvindbaar. Als het carillon voortaan bespeeld werd, hoorde je uit het water van de Risle zachtjes de gezonken klok, die weemoedig antwoordde. 
'Wonderlijk,' zeg ik. 'In de operette is er sprake van een heel andere legende: de klokken in een spookkasteel zwijgen, en zullen pas weer gaan klinken, als de rechtmatige eigenaar van het slot terugkeert naar Corneville.'
'Tja, dat is een ander mysterie,' zegt Jérôme zonder een zweem van ironie. 'Niemand weet hoe Robert Planquette aan dát verhaal is gekomen.'
Ik sla een melodietje aan op het carillon, haal een dirigeerstokje tevoorschijn en poseer terwijl mijn vriendin foto's neemt - je weet maar nooit of ze nog voor pr gebruikt kunnen worden. Jérôme is ondertussen verrukt van het denkbeeld dat 'zijn' operette deze herfst in Amsterdam zal worden opgevoerd, en drukt me op het hart om alle gegevens op te sturen. De collectie kan nog wel wat gebruiken. We schudden handen en nemen hartelijk afscheid. In mijn ooghoek zie ik Noiret zwaar van de trap afdalen. Hij snuit zijn neus.

In de auto op weg naar Bretagne praten we na over het geslaagde bezoek. We waarderen de energie waarmee deze ambitieuze jongensachtige man er iets van probeert te maken. Afgezien van zijn bloeiende bedrijf is er helemaal niets te doen in Corneville. Geen winkel, geen café, niets. Ook na Corneville komen we door veel lege, gedesillusioneerde dorpen. In de schaarse bars die in augustus open zijn gebleven vullen mannen hun krasloten in terwijl ze hun veel te dure maar niet te missen sigaretten opsteken en een kleintje koffie of een biertje drinken, zuchtend, hopend op een wending van het fortuin. Bezoek Noord-Frankrijk, waar de arme dunbevolkte landen met de enorme afstanden tussen de leeglopende stadjes het bezit van een fossiele brandstof verslindende auto noodzakelijk maken, en je begrijpt iets meer van de opkomst en de urgentie van de 'gele hesjes'.

(Wordt vervolgd)


vrijdag 30 augustus 2019

Klokken en menhirs

2. Pont-de-Brotonne, gepocheerd ei en een carillon


Er is een traditie die wil dat we de Geheime Camping in M.-V. overhaast verlaten, in de stromende regen. Dit jaar werden we er zowat afgeblazen. De hele nacht lag ik angstig wakker, hoorde de wind loeien, de zee loeide mee, en zag hoe het tentdoek steeds dieper doorboog, het raakte me bijna aan. We lagen hier hoog boven het strand, op een onbeschutte klif. Het was nacht. Om ons heen raasde de wereld. Nu en dan was er aan de overkant van Het Kanaal, waar mijn dochter zich op dat moment moest bevinden, bliksem te zien. Ik was blij toen het licht werd. Om halfzeven stonden we op en tegen achten waren we onderweg naar Normandië.

Via de Pont-de-Brotonne (voor mensen die ook aan ruimte- en of hoogtevrees lijden: dat is een light versie van de Pont-de-Normandie, iets huiselijker, je schiet niet huiverend en naakt het universum in maar maakt slechts een korte proefvlucht in de leegte) reden we naar Corneville-sur-Risle. Wat ik daar ging zoeken zal ik straks vertellen.
Corneville bleek een rommelig en centrumloos dorpje aan een drukke weg. Het hotel was eigenlijk 's middags gesloten op deze feestelijke vijftiende augustus (Maria Hemelvaart), maar de uitbater was zo goed om ons desondanks open te doen en de sleutel mee te geven. We brachten de spullen naar onze kamer en reden naar het nabijgelegen Pont d'Audemer, wegens zijn vele waterweggetjes het Venetië van Normandië bijgenaamd.
Het weer klaarde op en we aten buiten bij een brasserie. Terrine, een gepocheerd ei in doperwtenpuree met dragon (verrassend lekker), krokant gebakken kip in dikke room met paddenstoelen, kakelverse frisse frites. De zon scheen steeds uitbundiger.
Daarna wandelden we door de straten vol oude vakwerkhuizen en zaten op een terrasje naar de passanten te kijken. Toen we terugreden over een klein weggetje kwamen we onverwacht toch nog in een aardig stukje Corneville terecht, met een pleintje en een kerkje. Op de hotelkamer haalden we een uur van de weggewaaide slaap in. We dronken iets in de lounge en aten brood en kaas op de kamer.

Waarom gaat een mens naar Corneville-sur-Risle? U moet dat niet doen. Maar ik had er een bijzondere reden voor. Thalia, de operettevereniging waarvan ik dirigent ben, voert dit najaar De klokken van Corneville uit, een opéra-comique van Robert Planquette. En aangezien ik toch in de buurt was... Ik zou de legende waarover de opera gaat ter plekke kunnen onderzoeken, wat foto's kunnen nemen, het mythische carillon kunnen bezichtigen. Er bleek een hotel te zijn, Les Cloches de Corneville. Ik boekte een kamer.

 Planquette's operette ging in 1872 in première. Het werd een wereldwijde hit en maakte van de onbekende componist een grootheid. Fans kwamen naar Corneville en waren teleurgesteld dat daar geen klokken te horen of te zien waren: die waren tijdens de Franse Revolutie geroofd uit de gebrandschatte abdij en omgesmolten. Zo werd er door middel van crowd funding avant la lettre geld bijeengebracht voor een nieuw klokkenspel. Het werd in 1900 tijdens de Wereldtentoonstelling in Parijs aan de voet van de Eiffeltoren met wijwater besprenkeld en vervolgens in Corneville geplaatst. Aanvankelijk in de open lucht, pas een paar jaar later werd er een huis gebouwd dat de klokken moest herbergen. Vanaf 1907 was het tevens een restaurant.
In dat huis logeerden we nu. De huidige eigenaar, Jérôme Duchossoix, kocht het in 2015 en sinds 2017 is het een hotel (chambres d'hôtes eigenlijk) annex receptiezaal. Belangrijker, in mijn geval: hij heeft het art nouveau gebouw omgetoverd tot een museum dat aan de operette is gewijd. Niet alleen zijn er de klokken, ook is er, uitgestald op alle vrije plekken, in de eetzaal, de lounge, aan de muren en in het trappenhuis, een enorme collectie van nostalgische parafernalia. Affiches, programmaboekjes, platenhoezen, alles wat maar met de operette te maken heeft is door Jérôme geduldig op eBay bijeengebracht.

Die avond was ik te moe maar ik nam me heilig voor om de volgende morgen moed te vatten en de baas aan te spreken uit hoofde van mijn functie: die van dirigent van een van de zeldzame hedendaagse opvoeringen van Plaquette's meesterwerk.

(wordt vervolgd)



donderdag 29 augustus 2019

Klokken en menhirs

1. Natuurpoort, hotelinspectie en een Franse Loreley

We reden pas laat weg en hadden geen zin en ook geen enkele reden om ons te haasten. Mijn vriendin herinnerde zich dat bij Ossendrecht, vlakbij de Belgische grens, een natuurgebied ligt dat de Brabantse Wal heet. Zo klopten we anderhalf uur later aan bij de Volksabdij Onze-Lieve-Vrouw ter Duinen, een gebouwencomplex in neoromaanse stijl uit 1941 dat van alles geweest is, van werklozenproject en opvangcentrum voor dakloze monniken en NSB-kinderen via ambachtsschool, internaat en bezinningscentrum tot conferentieoord en hotel. Ernaast ligt restaurant de Blauwe Pauw. Er is een grote parkeerplaats en een bord roept dat het hier een Natuurpoort is. Een sculptuur van een omgekeerde sleutel (baard in de lucht) onderstreept die claim. Alsof je niet zonder deze voorzieningen het achterliggende natuurgebied zou mogen betreden.
We aten er goed, dronken er een lokaal trappistenbier bij, sliepen best in onze propere kloostercel en maakten de volgende ochtend, na een eenzaam ontbijt in de verlaten eetzaal, een volledig legale wandeling door een prachtig bos, langs vennetjes en heide. Alles was groen, rook lekker en het weer beloofde veel goeds.
We hadden op voorgaande reizen zoveel oponthoud op Belgische steenwegen gehad dat we het land nu zo snel mogelijk doorkruisten, nu en dan frontaal belaagd door een felle vlaag regen. In het achterland van Arras zochten we onze voetsporen van drie jaar terug. Maar in het aardige Hesdin was alles op deze maandag gesloten en doods ondanks de volle zon en de montere muziek uit speakertjes. We dronken wat in een van de weinige bars die open waren. Voor logies werden we naar het nabijgelegen Marconne gewezen. We vonden er een saai ogend hotel met een grote gazontuin vol schots en scheef verspreide witte plastic stoelen. Les trois fointaines heette het iets te poëtisch. Maar we werden er vriendelijk ontvangen, de kamer had een eigen zitje aan de tuin, en toen de regen ons naar binnen joeg bleken de eigenaars, twee heren met een genotzuchtig buikje, heerlijk te kunnen koken. Ik had de vorige dag heek gegeten en me voorgenomen om, bij gebrek aan serieuze vegetarische schotels, veel vaker vis te kiezen in plaats van vlees, en zeker nooit meer varken te eten, nadat laatst weer een schuur vol van die arme dieren was gestikt. Maar nu zwichtte ik toch voor een buitengewoon smakelijke stoofschotel van porc en chorizo in tomaten, gevolgd door een crème brûlée die Johannes van Dam (die restaurants vooral beoordeelde naar hun brood en hun gezengde roomvla) gelukkig zou hebben gemaakt.
 De volgende morgen zaten we te ontbijten toen er twee even kokette als kordate dames binnenkwamen die rolkoffers achter zich aan sleepten. Ik hapte in mijn croissant en vroeg me vaag af waarom ze na enig overleg de keuken in werden geloodst. Ondertussen dribbelde de baas nerveus af en aan. Het raadseltje werd algauw opgelost. Een van de vrouwen kwam terug uit de keuken in hygiënisch tenue. Kapje, beschermende kledij, plastic handschoenen, alsof ze rechtstreeks uit de operatiekamer kwam. Er werd een lijst uit een map gehaald. Een balpen tikte kritisch punten aan. De baas had blijkbaar het een en ander uit te leggen. Hij probeerde het ijs te breken maar zijn charmes ketsten af op een stijf bevroren masker. Het lachje dat de inspectrice zichzelf uiteindelijk toestond toen het mapje was opgeborgen en de OK-kleding in de rolkoffers teruggestopt, was o zo zuinig. Was alles goed gegaan met de controle, wilde ik bij het afrekenen weten. Mais oui, geen probleem, lachte hij ongemakkelijk. Ik prees nog maar eens zijn crème brûlée. Hij wuifde ons opgelucht uit.

Geen haast hebben betekent voor ons 'klein rijden': veel op verouderde kaarten kijken en twisten over de route en iedere gril gehoor geven. Een dorpje Willeman beloofde een kasteel en een kerk die de moeite waard waren. Bovendien was het schilderachtig verscholen in het groen. We vonden het, keken er een beetje rond. Motregen streelde ons, lauw, welwillend. Op een pleintje stond een afgedankte telefooncel gevuld met boeken; Bibliocab, stond erop. Ik neusde er dwangmatig in. Ik viste een slap wit deeltje tussen de Franstalige Konsaliks uit, de naam van de vorige bezitter stond in balpen op het voorplat: Julien Helin. Alcools, van Guillaume Apollinaire - hup, die ging in mijn zak. De titel sprak me aan, en ik heb het een en ander van Apollinaire gezongen, meestal getoonzet door Poulenc.



Rond lunchtijd zaten we in de auto en keken naar de grijze façade van een verweerde gotische abdijkerk, de zoveelste. De vriendelijke motregen had zich discreet teruggetrokken en zijn barse opvolger gutste meedogenloos neer. We aten een sandwich met sterke kaas. Links van ons zagen we de gevel van een hotel dat er leuk uitzag. Maar twijfel rees: moesten we nu echt de rest van de middag en de nacht doorbrengen in dit bedrijvige plaatsje Saint-Riquier (Sint-Rikiers in het Franse Vlaams), waar we eigenlijk helemaal niets te zoeken hadden? We hadden een eindbestemming, dat was zeker. In Normandië en in Bretagne wachtten ons een gereserveerd hotel en een vakantiehuis. Maar de dagen tot we daar terecht konden zomaar vullen met willekeurig welk aardig plaatsje, leek plotseling futiel. We overwogen even om alvast naar Bretagne door te stomen (het huis was al vrij) en van daaruit terug te gaan naar Normandië voor die hotelreservering. Maar dat voelde ook verkeerd. Waarom niet - overwogen we - stoer zijn en een paar dagen gaan kamperen op onze Geheime Camping bij M.-la V., - het zou toch niet blijven regenen? En wat was erop tegen om voor de vierde of vijfde maal naar een plaats te gaan, die ons beviel? Niets toch immers? Dat denkbeeld voelde steeds beter naarmate we het lieten indalen. We lieten de middagdrukte van het stadje achter ons en reden naar de kust. De camping was er nog, ondanks zijn geheime status, had plaats, en de zon brak door. 



Op een klapstoel voor de tent hoog boven de klif bladerde ik in de gedichten van Apollinaire, die eigenlijk Wilhelm Albert Włodzimierz Apolinary Kostrowicki heette. Beneden me ruiste de zee. Het was eb. Tot mijn grote verrassing bleek Apollinaire ten minste één maal in de voetsporen van Heinrich Heine te zijn getreden. In gedachten begon ik te vertalen.

De Loreley

In Bacharach woonde een fee met zulke blonde haren
Dat alle mannen reddeloos betoverd waren

De bisschop liet haar komen voor de kanselarij
Maar sprak haar om haar grote schoonheid vrij

O mooie Loreley met ogen vol juwelen
Wie leerde jou zo knap met mannenharten spelen

Ik ben moe van het leven en vervloekt mijn mooie ogen
Wie daarin kijkt wordt in de diepste put gezogen

Het zijn vlammen in mijn ogen bisschop geen juwelen
Laat vuur en vlammen met mijn toverkunsten spelen

Over jouw lot beslissen moet een ander man
O Loreley want ik ben reddeloos in jouw ban

U moet niet lachen bisschop bid maar tot de Maagd
Dat ik zal sterven en dat God uw wilskracht schraagt

Mijn liefste is vertrokken naar een heel ver oord
Ik ben verloren beter dat u mij vermoordt

Mijn hart doet me zo'n pijn ik kan maar beter sterven
Als ik mijzelf aankijk kan ik misschien wel sterven

Mijn hart doet me zo'n pijn sinds hij er niet meer is
Mijn hart doet me zo'n pijn sinds hij vertrokken is

De bisschop liet drie ridders met hun lansen komen
Breng deze vrouw naar het klooster weg met die boze dromen

Ga mijn dwaze Lore mijn Lore met ogen die beven
Jij moet in zwart en wit habijt als non gaan leven

Maar toen ze met hun vieren op weg waren gegaan
Heeft zij met glanzende ogen een verzoek gedaan

O ridders als ik beklimmen mocht die hoge rots
Om nog een keer mijn slot te zien zo schoon en trots

Om mij een laatste maal te spiegelen in de stroom
Voordat ik intreed in het klooster kuis en vroom

Daarboven liet de wind haar blonde haren vrij
De ridders schreeuwden Loreley Loreley

Beneden op de Rijn zie ik een scheepje varen
De schipper heeft me al gezien ik zie hem gebaren

Mijn hart wordt week wordt zacht dat moet mijn liefste zijn
Ze buigt zich ver omlaag en tuimelt in de Rijn

Want in het water wiegend zag ze haar gezicht
Haar ogen de kleur van de Rijn heur haar het middaglicht


(Schets. Maar het gebrek aan regelmaat en interpunctie zijn geheel op rekening van Apollinaire)




woensdag 7 augustus 2019

KNUFFEL

Diep in gedachten liep ik de winkel binnen.
'Wilt u een knuffel meneer?'
Een knappe jonge vrouw, lachend, open gezicht, licht gekleurd.
Het zwaailicht van mijn te abrupt gewekte aandacht zwalkte rond, probeerde een teddybeer te ontdekken, vond niets.
Het meisje omarmde me. 'Waaraan heb ik dat te danken?' vroeg ik.
Ik kreeg een vlotte uitleg over eenzame ouderen en kansarme kinderen. Kleine bijdrage, ving ik op. De prijs doneren van een koffie en een punt appeltaart. Online, pinnen, of in een ouderwetse melkbus. Nog nagloeiend van de knuffel zag ik mezelf een bedragje pinnen op een machientje dat me aan werd gereikt.
Nadat ik mijn boodschappen had gedaan wilde ik de collectante nog complimenteren met haar succesvolle verrassingsaanpak. Maar ze was druk aan het knuffelen.