dinsdag 29 september 2020

PAVILJOEN


Al bij het begin van de wandeling vond ik de eerste vliegenzwam van het jaar. Onder een bepaalde hoek gefotografeerd zag je niet dat hij aangevreten was door iets dat vliegenzwammen kan eten zonder daar ziek van te worden. 
Het was vroeger een truc om de kinderen tot meer wandelenthousiasme te bewegen: wie de eerste vliegenzwam vindt krijgt een gulden. Dat werd traditie en de gulden werd stilzwijgend opgewaardeerd naar een euro.
Ik vergat mijn vriendin om die verdiende munt te vragen Een slecht teken, vond ik naderhand. Kinderspelletjes zijn welkom in deze sombere tijden. Misschien was die paddenstoel trouwens wel als voetbal gebruikt, want niet alle kinderspelletjes zijn leuk.
We liepen door het Zwanenwater, een duinreservaat van Natuurmonumenten nabij Callantsoog. Duinlandschappen in de herfst hebben een weemoedige schoonheid. Al dat golvende bruin in zachte tinten zover het oog reikt, hier en daar bespikkeld met het geel van een late bloem of het oranje van een bes - het maakt je rustig maar vrolijk word je er niet van. Nog even en het is winter, zegt dat landschap.
Vroeger hield ik erg van de herfst maar van die liefde is alleen een soort esthetisch genoegen overgebleven. Het is vechten om de moed erin te houden als je die bruine stilte te lang op je in laat werken.

Toen we het meertje hadden gerond en onze vijf kilometer hadden volgemaakt reden we langs de kust naar Sint Maartenszee. De ruitenwissers gingen aan. We hadden dorst en zin in troostvoedsel. Een ouderwetse gebakken vis, in een krokant jasje van broodkruim of deeg, met een flinke helft citroen en een hoop friet, dat was wat het strandpaviljoen ons zou moeten serveren. Het was nog een flink end lopen van de parkeerplaats naar de strandtent, dwars door opnieuw een hoop mooie maar treurige duinen. Het paviljoen had twee vestigingen: Noord en Zuid. Toen we na twintig minuten bij de noordelijke aankwamen bleek die gesloten, leeg en verlaten. Dat was niet zoals het ons beloofd was: "Strandpaviljoen geopend" had op een bord bij de ingang van de duinen gestaan - weliswaar in het enkelvoud, dat is waar. Ik staarde op het verregende papiertje. Mijn vriendin liep een eind achter me, die had ergens iets staan fotograferen. Ik had een ontmoedigend visioen van dat hele end teruglopen en weer in de auto te moeten stappen om opnieuw onze koers te bepalen, terwijl de middag al natter en donkerder werd. Dit was geen moment voor overleg, geen moment voor twijfel. Dit was een moment om door te pakken. Rechts was de horizon leeg, links zag ik in de verte het silhouet van een gebouw. Ik wees die kant op en marcheerde over het strand, kop in de wind, verstand op nul, om niet te hoeven denken aan de mogelijkheid dat ik het mis had. 

Vijf minuten voor we er waren zag ik een lichtje branden. Het gebouw stond op palen. Er was een trap naar boven. Dit moest Paviljoen NewZuid zijn.
Boven tekenden we een klam register. Binnen tochtte het een beetje. De menukaart kwam. Naar de lekkerbekjes of scholletjes konden we fluiten - geen fish and chips hier - "NewZuid", nietwaar?
Maar al na de eerste slok Texels tripel was dat niet erg meer. Zeebaars met saffraansaus en pizza met geitenkaas, spinazie, honing en pijnboompitten waren troostrijk genoeg.


vrijdag 25 september 2020

KAP


Eergisteren belde de buurman. Of ik wist dat de grote esdoorn in de binnentuinen gekapt ging worden? En of ik een bezwaarschrift wilde tekenen? Ik schrok en vertelde naar waarheid dat ik ooit gezegd heb, heel lang geleden: "als ze die boom omzagen ga ik verhuizen". Hij vertelde dat hij in zijn vorige huis de kap van een mooie grote boom had meegemaakt en dat heel naar had gevonden - hij wilde dat niet nog eens meemaken. Onbegrijpelijk ook, in deze tijd, om gezonde bomen te vellen. Wie de kapvergunning had aangevraagd wist hij niet. Wel wist hij te melden, dat de man in wiens tuin de boom wortelt van niets wist, het via via had vernomen, en het "verschrikkelijk" vond. We spraken af dat ik de volgende dag het bezwaarschrift zou tekenen, waarna het aangetekend de deur uitging, want er was haast bij: veel tijd was al verloren gegaan doordat de buurt niet was ingelicht.

De volgende dag stond hij in mijn trappenhuis. Ik zag hem voor het eerst van dichtbij, een gesoigneerde man met een grijze ringbaard en een zijden shawltje. Ik had hem tevoren alleen op straat gegroet als we elkaar passeerden. Hij had zich in de wettelijke procedure goed verdiept. De aanvraag moest bij de gemeente zijn ingediend door de woningbouwvereniging (de officiële eigenaar van de boom), maar was aangezwengeld door een van de omwonenden, wie was niet duidelijk. (Ongetwijfeld een mondige en poenige Nieuwkomer, dacht ik, iemand van buiten die, nu het begeerde wonen op hoofdstedelijke stand gelukt was, ook meteen álles perfect wilde hebben: geen lastige licht wegnemende bomen voor het raam... en kunnen die concerten in het park wat zachter?) De boom was kerngezond en overlast is zelden een doorslaggevende reden voor houtkap, dus er was een hovenier ingeschakeld die had verklaard dat de esdoorn potentieel gevaarlijk was. Waarschijnlijk omdat hij boven de huizen uitstak en wind kon vangen, veronderstelde mijn buurman. Ik fronste de wenkbrauwen. Zelfs met de stormen van de afgelopen jaren was er nog geen takje afgebroken, de boom staat veilig tussen huizenblokken ingeklemd en het deinen wordt zelden zwiepen. Ik zette mijn handtekening. We hebben gedaan wat we konden, zei de buurman, en we zullen er het beste maar van hopen, maar het ziet er somber uit. Het besluit is al genomen, zie dat maar eens terug te draaien.

De hele verdere dag piekerde ik over de plotselinge doem die over mijn woonsituatie was gevallen. Die boom had mijn kinderen geboren zien worden en zien opgroeien; hij gaf me al meer dan dertig jaar het troostrijke gevoel dat ik half verscholen in het groen woonde; 's zomers en 's winters was hij vol leven; de regen ruiste er melodieus op neer; hij was het groene gordijn dat ons scheidde van de dorre steenwoestijn, tussen ons en de huizen aan de overkant was hij een levend, ademend, altijd veranderend scherm - wie haalde het in zijn hoofd om zoiets moois kapot te willen maken? Met terugwerkende kracht zag ik hoe gezegend ik was geweest met zo'n rijkdom vlak achter mijn balkon: ik kon de bladeren ervan zó aanraken als ik me iets over de reling boog. Ik stelde me voor hoe mijn uitzicht zou zijn als de kap een feit zou zijn - leeg, saai, verminkt, voorgoed bedorven. Geen wiegende takken meer om onder het werk door naar te staren. Ik zou moeten aanzien hoe de poenige, mondige en verwende nieuwkomers aan de overkant 's ochtends in hun witte badmantels hun vruchtensapjes dronken. Het gefeest op de dakterrassen van de Airbnb's zou door niets meer aan het zicht ontrokken worden. Ik voelde een machteloze woede en een woeste haat opkomen. Die streden om voorrang met verdriet. Verdriet om het zinloos vernielen van iets wat goed en mooi is en er decennia over heeft gedaan om zo goed en mooi te kunnen worden.


dinsdag 22 september 2020

REGELS

Als het voetgangerslicht op rood staat maar er nadert geen verkeer, steek ik over. De meesten van u zullen dat doen. Regels zijn er om iets te regelen. Als er niets te regelen valt worden ze zinloos. Als je er dan voor kiest om ze te negeren ben je op eigen inzicht en verantwoordelijkheid aangewezen. Meestal zijn die voldoende ontwikkeld om je de straat veilig over te helpen, in ieder van ons schuilt een klaar-over.
Het rare is wel, dat ik nooit bewust door rood rijd, ook niet als er in geen velden of wegen verkeer te bespeuren valt. Misschien omdat er meer op het spel staat als er iets gebeurt? Of omdat het zo is ingepeperd tijdens die zwetende uren autorijles? Looples heb ik nooit gehad, afgezien van die klaar-overs. 

Fietsers hebben de neiging keihard door te rijden als het licht op rood is gesprongen. Vooral als ze een bezorgkistje achterop hebben met warm eten, of als ze jong zijn en opzwepende muziek in hun witte oordopjes hebben. Ik ben al heel wat keren bijna van de sokken gereden door niet gehoorzame en niet waakzame fietsers. Dat laatste, daar gaat het om: mensen mogen van mij best door rood rijden. Maar als ze dat doen moeten ze wel beseffen dat ze de veilige orde van de regels hebben verlaten en een situatie hebben geschapen waarin zij verantwoordelijk zijn voor de veiligheid van anderen - want van de niets vermoedende voetgangers die met groen licht beginnen te wandelen kun je niet eisen dat ze alert zijn op racende voedselkoeriers. Toch zie je vaak fietsers die op- noch omkijken terwijl ze voortjakkeren, je kunt nog een opgestoken vinger van ze krijgen ook als je er iets van zegt.

Waarom moppert en predikt opa zo? Omdat opa nadenkt over regels. Regels versus eigen verantwoordelijkheid. Ik hou meer van het laatste maar het kan soms erg handig zijn om terug te kunnen vallen op het wetboek van strafrecht, artikel zoveel punt zoveel.

Zondagmorgen zou mijn zoon op bezoek komen met mijn kleinzoon, alweer een tijdje niet gezien, en voor je het weet herken je zo'n baby niet meer. Terwijl ik mijn ochtendkoffie dronk kwam er een appje. "Ben nogal snotterig. Waarschijnlijk allergie maar je weet nooit. Hoe spannend vinden jullie dat?"
Ik moest daar even over denken. Mijn zoon is zeker niet onverantwoordelijk, maar toch een stuk laconieker over de pandemie dan ik. Hij legde nu de verantwoordelijkheid bij mij en dat was lastig. Want ik had me op het bezoekje verheugd en wilde graag de kleine zien, maar tegelijk wilde ik natuurlijk onnodige risico's vermijden. Bliksemsnel ging ik scenario's na - balkondeuren open; anderhalvemeter, hoe reëel was dat, binnenshuis met je eigen zoon? Maar voor er een gewetensconflict kon ontstaan rees het beeld van Rutte voor me op, manshoog, en ik tikte, tussen aanhalingstekens: "Wie klachten heeft blijft thuis".
Er moet al over zoveel worden nagedacht, er moet al zoveel worden geïmproviseerd, er moeten de hele dag door kleine en grotere concessies worden gedaan. Dit was tenminste duidelijk. De autoriteiten hadden beslist. Het licht stond op rood.


vrijdag 18 september 2020

RITJE

Na het wekelijkse Zen-clubje had ik op het terras de krant gelezen. Het was mooi weer, wel wat fris. Daarna had ik een eind gewandeld, dit keer niet richting Vondelpark maar de andere kant op, via de Reijnier Vinkeleskade en de Jan van Goyenkade naar het Olympiaplein en vandaar met een wijde boog terug naar huis. Eenmaal weer boven beantwoordde ik mails en Appjes. Ik at wat zuurdesembrood met geitenkaas en tomaat en strekte me op bed uit. Eén uur, ik was al moe. Kat Snuf liet zich niet zien, maar zijn broer Snuitje sprong enthousiast naast me om in mijn oksel te gaan spitten. Ik had alleen een T-shirt aan en zijn nagels deden pijn. Ik duwde hem weg. Hij ging me van een afstandje liggen bekijken, spinnend. Zijn ogen knipperend in de zon. 

Toen ik wakker werd uit een gulzige sluimer was het kwart voor twee. Ik stond op, zette koffie en... wist het niet meer. Ik staarde met tegenzin naar toetsenbord en telefoon, sloeg een jengelend akkoord aan op de piano, zong een paar noten. Niets trok me aan, en ik moest ook niets - wat er op de agenda stond had geen enkele haast. Maar de tijdloze sfeer van de zomer lag achter me. Ik kon niet zomaar op het balkon gaan zitten lezen of niksen, er hing een zekere urgentie in de lucht.
Ik ging naar buiten maar op straat aarzelde ik. Zou ik toch niet liever gewoon weer een eind gaan wandelen? Nee, besloot ik, ik voelde me slap en had moeie voeten. Gewoon doorzetten dat plan!

Frank had me op het idee gebracht. Frank is alweer jaren dood. Hij was een gedisciplineerd alcoholist, vóór de avond viel geen druppel. Om de lege uren tot zijn eerste shagjes en glazen door te komen maakte hij vaak een ritje door de polder. Een kijker mee om vogels te bespieden. En een fles wijn, want je kon nooit zeker weten of je wel op tijd thuis was.
Ik startte de auto en reed weg. Het was druk. Een hortend ritje door de stad op een middag in de herfst is niet hetzelfde als een autotochtje door de Noord-Hollandse polder. Ik koos de minst drukke verkeersstroom en was algauw op weg naar Amstelveen. Niks bijzonders te doen of te zien daar. Maar ik had afleiding, er was beweging, gedoe, er waren mensen om op te reageren, ik moest alert zijn. Het viel me op, niet voor het eerst, hoe groot Amstelveen is. In mijn verbeelding is het een duur dorp van rood baksteen aan de grens van Amsterdam, in werkelijkheid een uitgestrekte gemeente met veel groen en hoogbouw en bijna 100.000 inwoners. Ik volgde de borden 'Stadshart'. Maar het vage plan om daar te parkeren stuitte op een intimiderende infrastructuur. In een Q-Park had ik geen zin. Via dwaaltochten kwam ik bij de Zuidas. Tijd niet gezien, groot geworden. Tussen de kantoorkolossen zag ik de zoveelste vestiging van Loetje. Om in de geest van deze dag te handelen reed ik langs een ongewone weg terug naar huis. 

Vier uur. Bij patisserie Arnold Cornelis kocht ik een ham-kaas-snack. Warm. Ik viste een boekje uit het weggeefkastje in mijn straat. Het had ooit toebehoord aan J.J. Kouwijzer, zag ik. Boven ging ik in mijn rode zetel bij het raam zitten. Misschien dat ik het nu wel kon, lezen en niksen, de middag was al goeddeels verstreken.
Somberman's actie (1985) van Remco Campert wist me eerst maar matig te bekoren maar na een tijdje werd ik meegezogen door de sobere, licht surreële stijl van de vertelling. Somberman is werkloos geworden en verzuipt in een zee van tijd. Hij besluit de deur uit te gaan en beleeft zo het een en ander. Hoe toepasselijk!

'Als hij niet blijft praten behoort hij binnenkort niet meer tot de mensen. Woorden kunnen hem redden. Maar waarvan? Ja, geef daar eens antwoord op. Zou een plant ongelukkig zijn? Er zijn mensen die beweren dat planten pijn kunnen lijden. - Er bestaan geen planten van vlees, mompelt Somberman, vooruit, opstaan, actie! Een greep op de wereld, daar gaat het om.'

Toen ik opkeek uit het vijftigste boekenweekgeschenkje kondigde de schemering zich aan, de lucht was kleurloos geworden. Ik kon met opgeheven hoofd al eten gaan koken. Daarna was ik met een dubbelaflevering van Midsomer Murders, het achtuurjournaal, de Keuringsdienst van Waarde en de rest van mijn boekje veilig onder de pannen.


dinsdag 15 september 2020

SEPTEMBER


Een van de zeldzame andere keren dat het dertig graden of meer was in september, was in 2016, hoor ik op het nieuws. Even neem ik het voor kennisgeving aan, dan flikkert een herinnering op die al gauw beeldvullend wordt.
We reden in het groene VW-busje naar het zuiden. Achterin zat Lucas met zijn saxofoons en basklarinet. Hij leunde naar voren om met mijn vriendin te praten, die aan het stuur zat. Het gesprek ging over technische zaken. Dat sommige mensen niet snapten dat het vuur onder een caffettiera niet voorbij de onderrand mocht komen was ronduit onbegrijpelijk.
Op de provinciale weg naar Oisterwijk werden we ingehaald door een lage rode sportwagen. De gitaarkoffer paste er nét in. Mijn zoon. We zwaaiden en lachten.
In de studio was een geïmproviseerde ventilator op stormkracht aan het loeien. De deuren naar de steeg stonden open. Mijn vriendin ging boodschappen doen om voor rijk belegde broodjes te kunnen zorgen en wij gingen aan de slag met het repertoire dat die morgen het eerst aan de beurt was. De kleine liederencyclus Italië voor gitaar, sopraansax en zang. 

'Wanhopig blijf ik stijlvol nippen
van zacht geparfumeerde grappa...'   

Robert, de tekstdichter, kon er niet bij zijn: die was op een Grieks eiland rakì aan het drinken.
De deur naar de steeg was dicht, de ventilator zweeg. Ik weet dat het die dag meer dan dertig graden was maar ik kan me de sensatie van hitte niet herinneren. Geen zweet, geen loomheid. Ik herinner me scherpte, koele concentratie, schemering, het veilige gevoel dat ik samenviel met wat ik deed.
's Avonds aten we buiten op een zaterdags druk plein, in rieten stoelen. 

WAT IK LATER WILDE WORDEN, cd met (klassieke) liederen op teksten van Robert Eksteen, is bij mij te bestellen. 10 euro plus verzendkosten (zelf ophalen mag ook, het distributiekantoor zetelt in Amsterdam). Zeer aanbevolen. Laat een berichtje achter (hieronder of op Facebook) of mail me: jpvanspaendonck@gmail.com.
                                                                                                           

vrijdag 11 september 2020

TABLET


De Nieuwe Orde begon met een lei. 

Dat is niet zonder symboliek. Een lei (voor de jonge lezers: een soort miniatuur schoolbord, voorloper van het schoolschrift) werd vroeger een 'tablet' genoemd. Van het Franse tablette, letterlijk: een tafeltje. En op dergelijke plakken steen had 'Gods vinger' ooit de Tien Geboden geschreven - op de tabletten of  'stenen tafelen' die Mozes van de berg Sinaï meenam na zijn onderhoud met het opperwezen. 

Mijn geboden hangen sinds kort aan de keukenmuur, op een grijze tablet in een vurenhouten lijstje, waaraan een krijtje bungelt. Drie namen staan erop, en drie taken. Als je de jou toegewezen taak hebt uitgevoerd, moet je in een derde kolom de datum noteren. Het is de bedoeling dat hetzelfde corvee een week, hoogstens twee weken later opnieuw wordt gedaan, al dan niet door dezelfde persoon. Zo heb ik eergisteren de keuken tot in de kleinste hoekjes schoongemaakt. Mijn oudste dochter was me een dag eerder voorgegaan met het schrobben van de badkamer, en mijn jongste zou een dag later de huiskamer grondig onder handen nemen. We leven op het moment dat ik dit schrijf in een blinkend huis, properder dan dit wordt het niet. Zelfs de tassen met lege bierflesjes zijn van de weeromstuit weggebracht en de kattenbak is nog nooit zo regelmatig verschoond.

Twee maanden geleden kwam mijn oudste terug uit Brighton, waar ze een jaar had gewoond, de laatste maanden in strenge lockdown. Daar waren een paar jaar Londen aan voorafgegaan. Ze wil nu voorlopig in Amsterdam blijven. Hoewel ze al sinds haar achttiende als woningzoekend staat ingeschreven is de kans klein dat ze hier snel een eigen huis vindt. Maar dat logeren in het ouderlijk huis dat ze had gedaan als ze 'tijdelijk' hier was, dat wilde ze niet meer. 

Ook ik wilde dat de dingen anders geregeld zouden worden dan in het verleden. Daar was ook een praktische aanleiding voor: door de Coronacrisis ben ik er financieel flink op achteruitgegaan. Zonder hulp kan ik de huur voorlopig niet meer opbrengen, en juist de inwoning van mijn dochters zorgt ervoor dat ik niet in aanmerking kom voor huurtoeslag. 

We besloten samen te gaan leven als huisgenoten met gelijke rechten en plichten. Niet langer als papa met zijn volwassen geworden dochters. En we zouden zo snel mogelijk een bespreking houden om over geld te praten, verdeelsleutels te maken, enz. Maar ach, hoe gaat dat? We vonden na een onwennig weekje of twee de oude routine weer, en het huishouden liep eigenlijk vanzelf. Dat wil zeggen, als de inspiratie er was. Zakte die in, dan werd alles algauw weer rommelig en vuil. En de huur kwam en sloeg een bres in mijn bankrekening. Dus op een morgen hielden we toch dat conclaaf. 

We waren er snel uit. Met z'n drieën was het goed te doen. We stelden een paar huisregels op en maakten een lijstje met voornemens en verbeterpunten. 

En zo trof ik dus op een morgen die stenen tafel aan op de keukenwand. 'JP: keuken' stond er in strenge krijtletters. Ik boog voor de wetten van het collectief en prees me gelukkig.


(Illustratie: Mozes en de tafelen der wet, Rembrandt, 1659)


dinsdag 8 september 2020

DUIZEND

Het stond in mijn agenda. Maar ik kijk tegenwoordig zelden in mijn agenda, die weinige afspraken buitenshuis weet ik zo ook wel.
Het stond boven de dagen van vorige week: "1000e blog?"
Met een vraagteken, want ik wist toen ik het schreef niet precies wanneer dit jubileumpje een feit zou zijn; ik had immers een dag kunnen overslaan in de weken die eraan voorafgingen.
Gisteren dacht ik weer aan die notitie. Ik keek op de teller van het blog, en zag dat mijn verhaaltje van afgelopen vrijdag de duizend-en-eerste post was geweest. Te laat!

Mijn vriendin fotografeert mooie kilometerstanden op haar dashboard. Meestal ziet zij ze aankomen, en heeft de telefoon in aanslag. Maar op een slechte dag kan het gebeuren dat 300.003 zomaar overgaat in 300.004 omdat ze uit moet wijken voor een slingerende vrachtwagen of een beer op de weg. Dan is het balen.

Mijn teleurstelling was in feite onzinnig. Want wat zou ik met dit gegeven, dat ik duizend stukjes op dit blog heb gezet, moeten doen? Champagne en slingers, confetti en taart? Bovendien, niet alle posts tellen écht mee. Ik heb in lauwe tijden soms alleen een gedichtje of een enkele notitie geplaatst. En ik heb ook, aan de andere kant, een aantal publicaties om praktische redenen teruggezet naar 'concept', zodat die niet meer zichtbaar zijn en dus letterlijk niet meetellen.

Toch stemt het missen van dit feestje me een beetje weemoedig.
Het is toch al zo herfstig.
Alles lijkt toch al zo kleurloos.

Zondagmiddag wandelden we door de duinen bij Groet. De rood gemarkeerde route ging over flinke toppen, vaak door mul zand, en er werd gestegen en gedaald dat het een aard had. Ik was bezig met mijn voeten goed neer te zetten, met hijgen en met het kloppen van mijn hart, en maakte me vaag zorgen over de weg: dat doorsteekje om op de rode wandeling terug te komen zonder zes kilometer langs het strand te hoeven lopen, klopte dat wel? Gingen we niet precies de verkeerde kant op nu? Ik wou eigenlijk om een uur of vier wel uitgelopen zijn om dan op een fijn terrasje, dat van uitspanning De Bokkesprong bijvoorbeeld, 'moe maar voldaan' een herfstig speciaalbier te kunnen nemen - daar verheugde ik me nu al op - helaas zonder sigaartje erbij want ik ben onlangs weer gestopt en moet het met pleisters doen.

Toen we daar zaten, niet op het terras van De Bokkesprong maar op het winderige zitje van de concurrent aan de overkant, was het nog niet zo lang na vieren. Maar het zieltogende bedrijf had dubbel noch tripel. Alleen een overgebleven La Chouffe kon ik krijgen, maar die lag niet in de koeling. Ik zei, dat is niet erg, breng hem zo maar, want ik wil geen kwartier wachten tot hij uit de vriezer komt, dan heeft mijn vriendin haar appeltaart al lang op.

Ik was gefixeerd geweest op het tijdstip van zondagmiddag 16.00 uur. Ik had daardoor te weinig van een prachtige wandeling genoten en zat als beloning voor het stevige lopen nu achter een lauw biertje omdat ik niet de flexibiliteit kon opbrengen om dan maar iets lichters, een Texels Skuumkoppe bijvoorbeeld, te bestellen.

Een mens haalt zich veel ellende op de hals door zo aan getallen, tijdstippen en scenario's te hechten.

We doen gewoon of dit de duizendste post is, goed?


vrijdag 4 september 2020

JO

Het regende onafgebroken. Na een paar uur geconcentreerd schrijven wilde ik er even uit. Ik wachtte op een gaatje in de wolken, deed een dikke hoodie aan en aarzelde of ik toch ook een paraplu zou meenemen. Ik dacht aan mijn Oom Jo.
Oom Jo had altijd een paraplu bij zich. Eerder om regen te voorkomen dan om die tegen te houden. Zijn theorie was dat het, als je een paraplu meezeulde, zelden ging regenen. Vergat je hem daarentegen, dan kreeg je prompt een bui op je kop. Zo wandelde hij elke tweede dinsdag of donderdag, dat ben ik vergeten, van Hilversum naar de Amsterdamse Rijnstraat. Hoed op, regenjas aan, paraplu ter hand. Een kleine magere man met donkere ogen in een benig gezicht. Zo op het oog leek hij wel wat op de Zwarte Zwadderneel, de onheilsprofeet uit de Bommelverhalen, maar in tegenstelling tot die zure zwartkijker was onze Oom Jo een rasoptimist die altijd lachte. Hij had een hoge giechel die permanent klaarstond om als reactie te dienen op welke opmerking dan ook. Vooral bij het schaken, wat hij steevast met mijn opa deed. Hij was de sterkste speler van de twee, maar als het misging toonde hij zich een goede verliezer. 'Hihi, Wout, daar heb je me! Deksels! Mat... Hihihi.' Mijn opa glunderde. 'Nog een sigaartje Jo?' 'Hihi Wout, waarom niet, hihi.'
Om deze en andere redenen was Jo, voluit Johannes Marinus Grabijn, gepensioneerd technisch tekenaar bij Fokker en een volle neef van mijn oma, een graag geziene gast in huize Wijnmaalen in de Rijnstraat. Een zonnig humeur en een inschikkelijk karakter. Alleen zijn vaste opmerking bij het eten: 'Nee dank je Babs, ik zit vol' namen mijn opa en oma hem niet in dank af. Dat vonden ze plat. Je moest zeggen: 'Ik ben voldaan'.
En het was oppassen bij het achtuurjournaal, als hij bij uitzondering zo lang bleef. Als het nieuws daar aanleiding toe gaf kon mijn opa flink opgewonden raken over de vuile streken van de conservatieven. Hij ontstak in onredelijke woede en schudde zijn gebalde vuist naar het scherm -  een echte rooie, sociaal-democraat van huis uit en in hart en nieren. Oom Jo sympathiseerde met de VVD en de twee mannen konden dan flink botsen, tot het verzoenende giechelen alles oploste.
Eigenlijk waren die politieke meningsverschillen de enige gelegenheden dat Jo iets van zichzelf liet zien. Hij praatte maar zo'n beetje mee, relativerend, grinnikend. Hij was op een prettige manier onpersoonlijk, een sfeer van onthechting hing als een luchtig aura om hem heen. Een ongetrouwde man die zijn leven lang bij dezelfde hospita woonde, die hij 'juffrouw' noemde. Bij een katholieke familie zou hij vast heeroom zijn geweest. Een ascetische bedelmonnik. Hij leefde sober, dronk niet, deed voor het slapen gaan ademoefeningen voor het open raam. Wandelde en wandelde, keek om zich heen, soms peinzend en in zichzelf verzonken, maar wat hij dan overdacht bleef binnenin dat benige hoofd. Misschien dacht hij aan Frans, zijn jonggestorven tweelingbroer, of aan hun beider jeugd in het weeshuis.
Toen we naar Leusden waren verhuisd en mijn opa en oma daar in een bejaardentehuis waren ondergebracht bleef hij hen regelmatig bezoeken. Meestal op zondag, als de festiviteiten zich naar ons huis verplaatsten. Hij nam trein en bus en arriveerde ruim voor theetijd, schaakte met wie maar wilde en nam alle veranderde omstandigheden vermaakt in zich op. Ook bij ons thuis was hij een welkome verschijning, die met zijn regenscherm, zijn gleufhoedje en zijn demi de geest van andere tijden de huiskamer in blies.
Toen hij stierf, vier- of vijfennegentig jaar oud, liet hij al zijn spaargeld na aan de dierenbescherming. Een niet geringe som, naar gezegd werd. Dat was het enige verdriet dat hij zijn nicht ooit deed. 'Niet voor mezelf natuurlijk. Ik heb er niks meer aan,' zei mijn oma vaak wrokkig. 'Maar Mea had het zo goed kunnen gebruiken.'


dinsdag 1 september 2020

TICKETS

Met de herfst komt de behoefte om iets met de zondag te doen. In de zomer is gras en zon algauw genoeg. Ik had voorgesteld het Westfries Museum in Hoorn maar eens te gaan bekijken. Mijn vriendin vond het een goed idee. Ik reserveerde op mijn telefoon voor een zogenaamd 'tijdslot' (meervoud 'tijdslots') en zag in mijn mail dat de reservering was doorgekomen.
Op de afgesproken tijdsgleuf stonden we voor het museum. Poortje onderdoor, op de binnenplaats voor de toegangsdeur was een houten keet geïmproviseerd waar je je moest melden. Er stond een oudere Duitse toeriste. Ze had een probleem, zoveel was duidelijk. Er werd druk op haar telefoon gewezen. De man achter het plexiglas onderbrak de moeizame transactie. 'Mag ik eerst die mevrouw en meneer soms even helpen?'
Ik zei dat we om 14.00 uur gereserveerd hadden. Van Spaendonck, met AE en CK. Ik trok zwierig mijn museumkaart tevoorschijn.
'Waar is uw ticket? Ik moet de barcode scannen.'
Welk ticket, wilde ik weten. Ik had een reservering gemaakt en zwart-op-wit gelezen dat die in orde was. Ik moest vooral de rest van de mail goed lezen waarin de veiligheidsvoorwaarden uit de doeken werden gedaan - maar dat deed ik natuurlijk niet, die zijn ons inmiddels wel ingepeperd.
'In die mail stond ook dat u de bijlage moest uitprinten en meenemen.'
Niet gezien. Ach, stom. Tickets met barcode. Net als bij een popconcert. Zoveel formaliteit had ik van een rustig, kleinsteeds museum niet verwacht. Maar ja, Corona hè?
Wat nu?, vroeg ik me hardop af. Ik heb geen mail op mijn telefoon, mailen doe ik thuis, op mijn gemak. Mijn schuld natuurlijk, dat begreep ik wel. Ik vroeg beleefd en nog zonder wantrouwen of hij dan even in hun bestanden wilde kijken. Ik had op naam gereserveerd. Dat moest makkelijk vindbaar zijn. 'Dat kan ik hier niet zien,' zei de man. Ik zei, een beetje opwarmend, dat me dat onzin leek. Alles is zichtbaar tegenwoordig en ik had een formulier ingevuld dat online verstuurd was naar hun administratie. 'Ja maar, dat kan ik hier niet doen,' zei de man. 'Mijn leidinggevende...' 'Vraagt u het dan even aan de persoon in kwestie. Ik ben speciaal uit Amsterdam gekomen, met een rechtsgeldige reservering, het moet toch mogelijk zijn om hier iets op te vinden?'
Goed, dan hielp hij eerst het oudere paar achter ons. Maar ook dat ging niet zomaar. Er was iets mis. De barcode wilde niet scannen. De man moest maar opnieuw reserveren.
De kaartjesknipper verdween even naar achteren. Wij stonden een beetje te klagen met ons vieren over het gemak van de moderne techniek. Toen hij terugkwam zwaaide hij wild met zijn armen: 'Anderhalve meter, afstand!'
Zijn collega kon niet in het bestand. Ze kon dat allemaal niet zien. Ze hadden toch echt een barcode nodig. Het enige dat erop zat, zei de langzaam zenuwachtig wordende kassier, was opnieuw reserveren, voor - eens kijken - 14.15 uur. Ja maar, probeerde ik - hier ben ik, in het echt, neemt u papier en pen, hier is mijn museumkaart, desnoods betaal ik. Desnoods stuur ik u morgen mijn bijlage met barcode op, voor uw administratie.
Nee, zo ging dat niet.
De Duitse vrouw was inmiddels weggelopen. Terug naar Duitsland, wie weet.
Er kwam een hoogbejaard stel aan, hij met een stok. Ze hadden gereserveerd voor de gleuf van 15.00 uur. Maar konden ze alvast naar binnen om koffie te drinken? Nee, dat was uitgesloten. Ik keek door het raam en zag dat er hooguit twee mensen in de restauratie zaten. Het bejaarde stel schuifelde aangedaan weg. Het begon te regenen.
Het echtpaar met barcodeproblemen was eveneens weggelopen. 'Ik moet al mijn gegevens opnieuw invullen, dat ga ik hier echt niet staan doen.'
Ik riep de site van het museum op. Die kwam, heel traag, floepte weg. Ik vroeg om de Wifi van het museum. De man spelde die, ik toetste hem in. Nu verscheen de site en kon ik zelfs doorklikken naar 'reserveren'. De gleuf van 14.15 uur was al vol. Ja, dat kon kloppen, onze virtuele alter-ego's liepen daarbinnen naar de kunstschatten uit de Gouden Eeuw te kijken. 'Doet u dan half drie,' zei de man toeschietelijk.
Ik klikte op half drie. Nog één plaats beschikbaar.
Op dat moment knapte er iets in mijn kop en ik liep zonder nog iets te zeggen weg. De zesde bejaarde in twintig minuten tijd die onverrichter zake het museum verliet. Mijn vriendin groette en zei nog iets van 'andere keer terugkomen', want die man was best aardig en kon er ook niks aan doen.
Dat was misschien waar, maar de onzichtbare collega had toch wat flexibiliteit kunnen tonen?
Techniek is er om de dingen makkelijker te maken, niet moeilijker. En hoe handig is de doelgroep van het museum met smartphone en online-transacties? Of willen ze soms af van al die grijze koppen en de jeugd binnenhalen? Haha, hier zou ik een ironisch lachend emoticon zetten als ik het kon.

In het pand naast het Westfries Museum was een expositie gaande. Hoornse schilders, thema Vrijheid. Hier mochten we zó naar binnen, graag zelfs! We bekeken de doeken van vooral gekleurde mensen. Na een kleuterschilderijtje van de buste van J.P. Coen waarop in verfletters 'Schurk!' stond, en: 'Sorry!' had ik het wel gezien.
We wandelden door de motregen langs de Hoornse Hop en aten een lekkere lunch in de voormalige gevangenis. Op de terugweg passeerden we het museum. Er zat nu een stuurse vrouw in het keetje. De leidinggevende wellicht. Het pleintje was verlaten, het restaurant was leeg. Ik schudde zachtjes mijn vuist en gromde: 'Schande!'