dinsdag 30 oktober 2018

BEDRIEGEN


Een dure zwarte auto draaide het zijstraatje in. Het raam schoof open en de bestuurder wenkte me met urgentie. Ik liep naar hem toe en zag een uiterst verzorgde jongeman met een zwart baardje. Hij vroeg me in het Engels de weg naar Schiphol. Ik legde hem uit hoe hij op de Ring moest geraken. 'Are you Italian?' vroeg hij. Nee. 'Have you ever been to Italy, you look just like an Italian!' Alsof dat land besmettelijk was.
Terwijl ik hem in het Italiaans vertelde dat ik daar weleens geweest was, ja, floepte het irritante knipperlichtje van een déjà-vu in mijn hoofd aan. Ik had dit al eens meegemaakt. En ook toen al eens.
De man leek een moment van besluiteloosheid te overwinnen en zei toen met een brede witte lach dat hij modeontwerper was, hij werkte voor Emporio Armani en Versace, hier is mijn kaartje. Hij schudde warm mijn hand, zei ciào, en reed verder, niet de kant van Schiphol op.

Ik dacht even over de ontmoeting na. Groef in mijn geheugen. Vorig jaar was me bijna hetzelfde overkomen. Twee Italianen toen, die urgent hadden gewenkt uit een dure auto in een zijstraat. Hen had ik meteen in het Italiaans geantwoord, en het was me opgevallen dat de bestuurder al na de eerste woorden ongeïnteresseerd zijn hoofd afdraaide. En hadden zulke dure auto's soms geen navigatie? Degene die me had aangesproken luisterde nog even beleefd naar mijn uitleg over de route naar de luchthaven. Toen was daar eveneens die hartelijke handdruk geweest.

Deze nieuwe ontmoeting was de schakel tussen die vreemde gebeurtenis en het verhaaltje dat ik eerder op dit blog publiceerde. Over een man die, op weg naar Schiphol, zijn dure Armanispul voor een zacht prijsje wilde slijten aan mij, midden op straat, omdat hij er anders invoerrechten op zou moeten betalen bij de douane. De drie gebeurtenissen vertoonden opvallende overeenkomsten. Zouden die twee mannen ook in de mode hebben gezeten? Maar waarom was dat dan niet ter sprake gekomen, en, waarom had deze derde verdoolde Italiaanse reiziger geen poging gedaan me iets te slijten, maar me tóch dat kaartje gegeven?

De enige oplossing die ik kon verzinnen was van taalkundige aard. De eerste kledingvertegenwoordiger was, toen hij me zijn waar begon te tonen in de geopende achterbak, schijnbaar zonder reden overgegaan van een volstrekt helder Italiaans op een vaag en rommelig Engels. Blijkbaar droeg het rookgordijn van linguïstische verwarring bij aan het welslagen van de truc. De twee mannen van vorig jaar hadden het bij voorbaat al vermoeid opgegeven toen ze merkten dat ik hun taal sprak. En deze derde ook, maar hij zat blijkbaar zo vast in zijn rol dat hij me toch nog dat kaartje gaf.

Thuis googelde ik de naam op het keurige visitekaartje. Geen overeenkomsten, de achternaam bestond niet eens in het Italiaans. Wel klopte het adres van de vestigingen van de grote modehuizen in Milaan en Florence. Verder zoekend vond ik enige waarschuwingen voor deze kledingfraude, her en der op de planeet. Altijd de gezochte luchthaven, parkeerterreinen, achterstraatjes, altijd die belasting, die omzeild diende te worden. De merkkleding in de kofferbak kwam uit China.

Afgelopen zomer ontmoette ik in het Portugese Sintra een Siciliaanse graaf. We hadden een leuk gesprek op het terras van een restaurant. Een ooit knappe, jongensachtige man wiens gezicht ontsierd werd door een grote wrat. Misschien mede daarom straalde hij iets eenzaams uit. Hij was polospeler, vertelde hij, had overal ter wereld gewoond en grote wedstrijden gespeeld, en uiteindelijk was hij in Sintra neergestreken, voorlopig: het beviel hem hier. Hij nam afscheid, maar kwam even later terug van zijn auto om me een flodderig kaartje te geven, zo bij de copyrette vandaan. Daar stond het, achter zijn naam: Conte di Valle dei Giunchi. We lachten een beetje om dat knullige kaartje, en ik zei tegen mijn vriendin dat hij zelfs voor een Siciliaanse graaf wel erg slordig Italiaans sprak -  en hij had de c uitgesproken als een scherpe s, zoals Portugezen doen.
Ook hem had ik gegoogeld. En tot mijn verbazing bleek er een Wikipedia-lemma aan hem gewijd te zijn, in het Spaans. Met foto. Hij was inderdaad een gevierd polospeler, maar hij kwam uit Afrika. Hij had zelfs een politiek boek over Mozambique geschreven. Hij had zitting gehad in het Olympisch comité van Zimbabwe. De adellijke titel stond er ook bij, maar geen woord over Sicilië, terwijl hij toch had verteld daarvandaan te komen.
Deze man was geen con man maar een echte conte geweest. Dat intrigeerde me. Waarom zou iemand die zijn sporen heeft verdiend en zo'n interessante achtergrond heeft (hij had in wel vijf Afrikaanse landen gewoond), een man die bovendien Wikipedia gehaald heeft, waarom zou zo iemand zijn eigen leven nóg mooier willen maken?
En wat zouden die gesoigneerde mannen in die dure auto's nou helemaal verdienen met die Chinese nep merkkleding, als je al hun aanzienlijke bedrijfskosten eraf trok?
Bedriegen is blijkbaar iets wat in het bloed zit.


(Illustratie: Meesteroplichter Joris Goedbloed, door Marten Toonder)


vrijdag 26 oktober 2018

JAN

Ik herkende hem niet meteen. Hij zat voorovergebogen in een rolstoel, een broodmagere man van negentig. Maar toen hij me aankeek zag ik die vertrouwde schittering in zijn donkere ogen, en ook zijn brede mond - al ontbraken er nogal wat tanden - riep herinneringen op: altijd een charmante lach, praatgraag, de tolk van een onverwoestbaar goed humeur. Hij was de eerste in onze straat met een tv, de eerste met een auto. Een zwierige, moderne man, een man van de jaren zestig. Op de ontbijttafel stond een broodrooster en uit de radio klonk 'lichte grammofoonmuziek'. Bij de familie U. was alles sneller en lichter dan bij ons.
Zijn zoon stelde me aan hem voor. 'Weet je nog wie dit is, pap? Jan-Paul. Uit de Willem van Hembyzestraat.'

'De zoon van Jan en Mea,' verduidelijkte ik.
'Ach, Jan?' zei hij. 'Hoe gaat het met u?'
'Nee, niet Jan,' zei ik. 'Mijn vader is al twee jaar dood. Ik ben zijn zoon, Jan-Paul.'
Even trok er een schaduw over zijn gezicht. Heel even maar. Hij veerde opmerkelijk snel terug en er kwam wat vrolijke wartaal uit de tandeloze mond. Toen ik hem weer kon volgen begreep ik dat hij wilde weten wat ik hier kwam doen, in het verzorgingstehuis.
'Ik treed straks op met een koor. Thalia. Ik ben de dirigent.'
'Ach, en doe je zelf ook nog wat?' vroeg hij.
'Ik zwaai met het stokje. Ik ben de baas.' Hij lachte.
Het werd tijd om naar de kleedkamer te gaan. Ik schudde zijn gewichtloze hand.
'Dag Jan,' zei hij.

In memoriam Jan van Spaendonck, 13 oktober 1925 - 26 oktober 2016



(Foto: Astrid van der Velde-van Dolen)


dinsdag 23 oktober 2018

Herfstvakantie

Rode blaadjes vielen niet direct omlaag maar dansten sierlijk heen en weer alsof ze niet konden kiezen tussen luchtstroom en zwaartekracht. Eenmaal op de grond beland schoffelden ze nog even rond tussen hun voorgangers. Ritselden.
Tok! Er plofte een dennenappel neer, die had niks te kiezen.
Ik zat op een stoel voor het chaletje en zag hoe blauw de lucht was. Ik sloeg dit alles in me op - de blaadjes, de dennenappel en de lucht - om er later over te kunnen schrijven.
Maar nu de dinsdag is aangebroken bedenk ik me, en besluit ik de overige beelden van die dag te laten voor wat ze zijn. Het is herfstvakantie. Ik probeer het voorbeeld van de dwarrelende blaadjes te volgen en maar zo'n beetje te zwieren, speelbal van grotere krachten dan ikzelf.
Wordt vervolgd.


Pas verschenen: 'Dorst'.
HIER te bestellen.

vrijdag 19 oktober 2018

GRASDUINEN

Onlangs kreeg ik de postzegelverzameling van mijn opa in bezit. Ik weet niet wat ik ermee moet, het is een enorme doos vol boeken en enveloppen. Hij heeft daar na zijn vijfenzestigste hele avonden over gebogen gezeten, loep en pincet bij de hand. Hoewel die rigide opsplitsing van het leven in een werkzaam bestaan en het welverdiende pensioen voor zzp'ers nauwelijks geldt, denk ik toch vaak na over de invulling van mijn dagen als ik niet meer hoef te werken. Blijven mijn bezigheden boeiend en zinvol als ze niet langer functioneel zijn?
Deze week heb ik weer een paar uur met Schumann aan de vleugel doorgebracht. Dat gebeurt me zo nu en dan. Als het lekker gaat moet ik oppassen dat ik niet al zingend ga dagdromen. Want zodra ik het gevoel krijg dat ik er nog iets mee moet, met dat zingen, word ik te fanatiek en forceer ik me. Ontevreden over wat ik niet meer vanzelfsprekend kan (waar is die soepele hoogte van vroeger?) zing ik verbeten door tot ik terug bij af ben. En dan is de lol er ook weer af, van Schumann. Hees steek ik een pijp op - wat dondert het ook allemaal?
Vroeger moest ik mijn brood verdienen met zingen. Tegenwoordig dirigeer, componeer, coach en schrijf ik. Af en toe staat er een optreden als zanger op de agenda en dan ga ik in training. Maar de dagen van dwangmatig vocaliseren en angstig op elk teken van verkoudheid letten zijn voorbij. Je weet het natuurlijk nooit - ik ken een tenor van 78 die nog in stralende concertvorm is - maar ik vermoed dat ik geen recitals meer zal zingen in mijn leven. Dat is niet erg. Er is een tijd voor alles. Sterker nog, het is heel genoeglijk om met Schubert of Schumann alleen onder een pianolampje te verblijven zonder iets met het resultaat te moeten. Waarom schiet het woord grasduinen me te binnen? Het is als wandelen door een tuin, dit zingen. Ik ruik aan de bloemen van de Romantiek, bewonder en betast ze. Hier en daar snoei ik wat. Ik giet wat water over de aarde en trek wat dorre takjes weg. Ik zet de partituren op de lessenaar en ja, grasduin in het vertrouwde repertoire, stel een boeketje samen dat bij mijn stemming past. We hebben het fijn samen, de meesters van de negentiende eeuw en ik, en mijmeren wat bij de woorden van Heine die door de melodieën worden gedragen om beter het hart te kunnen bereiken. Zolang de ambitie zich gedeisd houdt is alles in orde.


Pas verschenen: mijn 'onthutsend eerlijke' boek "Dorst, kroniek van een 'romantische' obsessie". 
200 pagina's, nog geen 15 euro.
HIER bestellen.

dinsdag 16 oktober 2018

Drinkende koe aan slootkant


Mijn vriendin zat op een vermolmde kano in de sloot en sneed riet weg met een kleine zeis. Het was de tijd voor de jaarlijkse slootcontrole van het waterschap, en dan is het altijd even ploeteren in de modder om geen boete te krijgen. Ik zat aan de waterkant in de zon. Om toch de schijn op te houden dat ik als goede vriend meehielp pakte ik de bossen riet van haar aan en legde ze op de oever. De beste exemplaren gingen op een aparte stapel, bedoeld om het afdakje voor de schapen opnieuw te dekken. De andere vormden, liefst met veel zwarte drab, een 'aanlandingsproject' aan de slootkant. Door die modder konden de controleurs in elk geval zien dat er hier gewerkt was, ook al was misschien niet alles perfect in orde op de dag van de schouw. In een emmer naast me lagen handschoenen en wat gereedschap. Ik had er mijn glas witte wijn ingezet, zodat het niet zou omvallen in het oneffen gras. Nu en dan nam ik een slokje, terwijl ik de rust van het polderleven tot me door liet dringen. Aan de overkant naderde een koe. Zij keek nieuwsgierig naar ons. Koeien zijn gezelligheidsdieren, zegt mijn vriendin. De koe knipoogde vriendelijk, boog zich voorover en met een lange witte tong dronk ze van het water beneden. 'Kijk, een koe die Paulus Potter nadoet,' zei ik.

Een liederencyclus op gedichten van mijn vriend Robert Eksteen heet Ars Naturae Magistra. De kunst is de leermeesteres van de natuur. Een dwarse verdraaiing van het motto waarnaar de hoofdstedelijke dierentuin is genoemd. Hoe waar, deze ironische omkering, dacht ik. Want onze observatie van de natuur wordt gekleurd door wat we hebben geleerd, door wat de beeldende kunst ons heeft laten zien. Net zoals we vogelzang versimpelen tot de liedjes de we kennen. In werkelijkheid strooien de vogels lustig met intervallen en intonaties die in ons toonsysteem nauwelijks te vatten zijn, hoezeer Olivier Messiaen ook zijn best heeft gedaan.
We luisteren en kijken zelden onbevangen, maar interpreteren op grond van een kader van soortgelijke waarnemingen. Dat is overigens precies wat de meditatie ons probeert bij te brengen: kijken en luisteren zonder verwachting, zonder vooropgezet idee van wat we gaan zien en zullen horen - de werkelijkheid voor de verandering eens ongefilterd laten binnenkomen.
Voorbeelden werpen, net zo goed als meningen, obstakels op voor zuivere waarneming en worden daarmee vooroordelen. Ik zag een koe. Ik meende een drinkende koe van Paulus Potter te zien. Maar toen ik die later googelde bleek die in die vorm niet te bestaan. Het doek dat mij voor ogen stond toen ik het voor de hand liggende etiket 'Paulus Potter' op mijn natuurwaarneming plakte was van Willem Maris. Mijn verbeelding had het overgeschilderd in de stijl van Potter.

(Illustratie: Willem Maris: 'Drinkende witte koe' of 'Zomerweelde')

vrijdag 12 oktober 2018

Boeken met boeken vergelijken

Ik wilde iets schrijven over de weersomstandigheden. Totaal overbodig natuurlijk, want iedereen ziet het om zich heen: de nog erg groene bomen, de overvolle terrassen waarop het hedonistische volkje de witte wijn laat fonkelen in spiegelende glazen, de fietsende meute in T-shirt, geen regenjas te bekennen.
'Het guurde rond Oud-Zuid', had ik al getikt.
Dat was, meende ik, de openingszin van Geerten Meijsings novelle De kerstpijp, en ik wilde deze beknopte maar adequate schildering van weer & sfeer vergelijken met de opening van Dickens' roman Martin Chuzzlewit, die ik op het ogenblik lees. Dickens ruimt in hoofdstuk twee (het eerste hoofdstuk is een inleiding over de familiegeschiedenis) maar liefst drie bladzijden in om hetzelfde te zeggen als Meijsing. Herfstbladeren, rivier en wind worden als personages opgevoerd, de auteur verlustigt zich in zijn natuurbeschrijving en neemt de tijd, alle tijd. Je zou bijna denken dat hij per woord betaald werd.
Ik ging op een stoel staan om de novelle, die bovenin de kast stond, in te zien. Algauw bleek dat mijn geheugen me had bedrogen: de betreffende zin was helemaal de openingszin niet maar trad pas na enige pagina's aan, en vormde, na de introductie van de hoofdpersoon, de inleiding tot de eigenlijke handeling. De verlopen zanger Pasquale van Bemel verlaat met gitaarkoffer zijn huis, hij houdt de beijsde deurknop in zijn hand, betreedt de platgetrapte sneeuw en gaat op weg naar het Max Euweplein, om daar zijn Napolitaanse liederen ten gehore te brengen.
Ik bladerde verder en het viel me op hoeveel parallellen er in deze novelle te vinden zijn met mijn eigen roman De sigarenwinkel, die ik er ook maar even bij pakte. De hele geschiedenis van Pascal van Raemsdoncks pijprookmanie vind je beknopt terug in De kerstpijp, vaak in verwante bewoordingen. Het is alsof ik dat verhaal als uitgangspunt heb genomen voor mijn eigen boek. Toch ligt het anders: Meijsing leende mijn leven voor zijn verhaal en maakte er een prachtige Dickensiaanse kerstvertelling van. Ik nam, jaren later, mijn geschiedenis zelf ook ter hand, noemde de hoofdpersoon als knipoog naar mijn vriend en leermeester: Pascal, en gebruikte dezelfde materie voor een werkje van langere adem.
Zo had ik, vol zelfvertrouwen, die parallellen voor mezelf verantwoord destijds. Maar nu, in een zeer weinig assertieve stemming en vol twijfel aan mijn eigen literaire producten (het uitbrengen van mijn autobiografische boek Dorst heeft me de kriebels gegeven - wat zouden 'de mensen' daar wel niet van denken?), nu zag ik mezelf plotseling als een kleine jongen die zijn grote broer nadoet.
Ik haalde iets te nadrukkelijk mijn schouders op, sloeg beide boeken dicht en zette ze terug in de kast. Besluiteloos keek ik uit het raam waar de Indian Summer zich opmaakte voor weer een dag ongepaste praalhanzerij. Waar dán over te schrijven? Door wat ik daarjuist gelezen had was ik erg naar de herfst gaan verlangen, maar het zal nog wel even duren voor het gaat guren rond Oud-Zuid.


Dorst, kroniek van een 'romantische' obsessie is HIER te bestellen.


dinsdag 9 oktober 2018

Appels met boeken vergelijken


Mijn vriendin heeft appelbomen in het weiland. Rond deze tijd van het jaar ligt haar huis vol met geplukte en geraapte appels. Ze worden gekookt, gedroogd, verwerkt in moes, chutney en taart - en er wordt sap van gemaakt, door een perserij. Dat sap verkoopt ze soms aan liefhebbers. Het is heerlijk, en puur natuur.
Iedere keer dat iemand zo'n drieliterpak met een kraantje koopt en ze zeven euro opstrijkt voelt ze zich een hele zakenvrouw. Geld uit niets! Zoals een kind zich voelt op Koningsdag. Dat ze tweehonderd euro heeft moeten investeren bij de perserij, daar denkt ze op dat moment liever niet aan.

Ik lees een vraaggesprek met A. L. Snijders in de Volkskrant. De walrusbesnorde, treurwilggewenkbrauwde fijnschrijver zegt dat hij geen zitvlees en geen ambitie heeft. Zijn stukjes stuurde hij oorspronkelijk alleen aan familie en vrienden op, maar een krant kreeg er lucht van en de vriendenkring is wat uit de hand gelopen. Het lijkt me heerlijk om zo tevreden te zijn en ik hoop voor hem dat het waar is, van die ambitie.

Het boek Dorst schreef ik in 2007. Ik heb er tien jaar aan geschaafd en geprutst. Iedere keer dat ik het oppakte herlas ik met enthousiasme wat ik daar geschreven had, maar uiteindelijk legde ik het manuscript toch weer in de digitale la om denkbeeldig stof op te doen. Ik schaamde me een beetje. Voor wat daar stond, voor het leven dat ik geleid had. Het  was tenslotte een dagboek en ik kon me niet achter de veilige term 'fictie' verschuilen. Moest ik dit wel willen publiceren? Moest ik het niet liever voor mezelf houden?
Maar het brandde in mijn handen, het moest de deur uit, de wijde wereld in. Een compromis, dan maar? Dit bedacht ik, en zei ik tegen mezelf: geef het uit, laat een beperkt (en vertrouwd) aantal mensen weten dat het bestaat, en trek je terug. Het is er, dat is genoeg. Want ik wil dat het gezien wordt, maar heb liever niet dat te veel vreemden het lezen, en de recensenten van Biblion al helemaal niet, o nee.

Op de tweede dag zoek ik de site van de vanity press op, Mijnbestseller.nl. Ga naar 'verkochte boeken', 'voortgang'. Tien verkochte exemplaren sinds mijn mailing. 40,15 euro verdiend aan royalty's. Geld uit niets, toch? Dik tevreden knik ik. Ik voel me alsof ik inderdaad een bestseller heb geschreven.

Vooruit... u mag ook:

HIER klikken. U komt dan op de juiste pagina van de uitgeverswebsite en kunt het boek eenvoudig bestellen. Tweehonderd pagina's, kost vijftien euro.

(coverontwerp: Rosanne van Spaendonck)



vrijdag 5 oktober 2018

Nacht en Ontij met een - niet zo - zachte G


[Voor wie de voorstelling nog wil gaan zien: dit stukje bevat spoilers!]

We togen naar Antwerpen om Nacht en Ontij bij te wonen: mijn kinderen, mijn vriendin, mijn jongste broer en ik. Logistiek en organisatorisch had dat nogal wat voeten in de aarde gehad, maar hier zaten we uiteindelijk dan toch, buiten bij Brouwerij de Koninck, aan een triple d'Anvers. Het was mooi weer, de stemming was goed. We hadden er zin in en waren reuze benieuwd wat de Vlaamse rocker Mauro Pawlowski (zijn echte naam) van de cultplaat van Boudewijn de Groot had gemaakt. De voorstelling werd nadrukkelijk als een ode aan het album gepresenteerd, ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag daarvan, maar de onderneming had Boudewijns warme goedkeuring, las ik in een dubbelinterview in De Standaard.
De grote zaal van kunstencentrum deSingel was nog akelig onbemenst toen wij er onze plaatsen in bezit namen maar vlak voor aanvang stroomde hij onverwacht nog behoorlijk vol. Vooral grijze hoofden, zag ik, echt Boudewijnpubliek - zouden ze wel weten dat dit een hinkend buienbeentje in diens oeuvre was? Als ze voor luisterliedjes kwamen stond hun een slechte avond te wachten.
De band kwam in stilte op. Geen applaus. Geen praatje. Het geroezemoes van Babylon begon. Tempelgoud glanst helder in de stralen van de zon, daar rijst herboren Helion... ik kende de woorden na al die jaren nog uit mijn hoofd.
Net als bij The Analogues hadden we het genoegen om muziek die destijds tot de opnamestudio beperkt gebleven was voor het eerst live te horen. Maar anders dan bij die gelauwerde Beatles-coverband werd hier meteen al duidelijk dat het geen getrouwe replica zou worden. Want orkestmeester Mauro zweeg en de declamatie werd overgelaten aan actrice Lore Dejonckheere. Een geweldige vondst wat mij betreft, want niet alleen waren timbre en toonhoogte geschikter dan een lage mannenstem om de woorden boven de volumineuze bombarie uit te tillen (haar dictie was tegelijk aangenaam zuiders en messcherp), maar ook zette ik meteen de nerveuze meter in mezelf uit, die deze uitvoering met het origineel wilde vergelijken. Ontspannen genoot ik van het vertrouwde en liet me verrassen door het nieuwe. 'De metingen' werden hier enige malen 'verricht', de pulserende elektronische piep die de plaatkanten scheidt werd aangegrepen voor een avant-gardistische improvisatie en het 'Satan is hier' werd uitgesponnen tot een hallucinerend herhaald motief  met een beukende polyritmische structuur dat de pijngrens prikkelend naderde - op het projectiedoek dansten de duivels in een waanzinnige rondedans. En zouden de dierbare liedjes van het singletje dat in de eerste uitgave als bonus bij de plaat geleverd werd, wel aan bod komen? Jawel: Wie kan me nog vertellen en Aeneas nu waren ingenieus in het hoorspel ingeweven, en tot mijn vreugde bleef de gitarist dichtbij de noten van mijn jeugdheld Eelco Gelling.
De laatste weemoedige tonen van cellist Frans Grapperhaus stierven weg en het was uit. Ik was ontroerd. En toen gebeurde wat ik gevreesd had. Er klonk een lauw beleefdheidsapplaus. Ik schaamde me bijna voor dat geweldige ensemble Braaknoot dat daar zo zijn best had gedaan. Nét lang genoeg duurde het klappen om Mauro nog een kans te geven een beetje verlegen en een beetje warrig de toegift aan te kondigen. Het was de vreemdste toegift die ik ooit gehoord heb: een oude Nijmeegse ballade, gespeeld in een stijl die het midden hield tussen donkere folkrock en ouderwetse underground.
In de auto terug zette mijn zoon Een nieuwe herfst op. We zongen luidkeels mee met Een wonderkind van vijftig. Dankzij zijn Belgische vertolker en pleitbezorger was ik Boudewijn weer ouderwets welgezind.

Er komen nog twee uitvoeringen van Nacht en Ontij in Nederland. Op donderdag 13 december in Paradiso Noord (Amsterdam) en zondag 16 december in Pandora, Tivoli/Vredenburg (Utrecht). Zeer warm aanbevolen.



dinsdag 2 oktober 2018

DAGJE DELFT


Om de verjaardag van mijn moeder te vieren besloten we een dagje Delft te doen. 'De stad waar de Oranjes slapen in de Nieuwe Kerk is voor mij niet veel meer dan een naam', had ik er ooit over gezongen. Dat was een beetje overdreven, want ik was er wel degelijk een paar keer geweest. Maar dat was voor werk. En al had ik dan het Requiem van Fauré gezongen boven bij het orgel van de Nieuwe Kerk, met uitzicht op het praalgraf van Willem van Oranje, van de stad zelf had ik toch weinig benul. Drieëntwintig jaar na mijn moeders dood moest dat toch echt eens veranderen.
Eén duidelijke wens had ik. Boven mijn schouw hangt een ets van de Oostpoort, afkomstig uit het huis van mijn opa en oma in de Rijnstraat. De wens om die in het echt te zien werd meteen gehonoreerd, op weg naar de parkeergarage kwamen we erlangs. Ik zag er maar één kerktorentje achter in plaats van de twee op de ets, maar daar zou wel een redelijke verklaring voor zijn. Dit was toch echt de plek die me mijn hele leven al zo vertrouwd is.
Ik haalde Wegwijs in Nederland van dr. L. van Egeraat uit mijn jas en daar gingen we. Ik vind het aardig om toerisme te bedrijven met oude reisgidsen. Je krijgt er gratis een extra excursie bij -  door de tijd. Wat is er veranderd sinds Il Dottore zijn lyrische woorden schreef? Wat is er nog, wat is onherroepelijk verdwenen?
Om maar meteen het antwoord te geven: er is gelukkig maar heel weinig veranderd in het historisch hart van Delft sinds 1962. Er is wel veel bijgekomen. Al vanaf het moment dat we een taartje aten in een trendy chocolaterie op de Grote Markt ('op je gezondheid mam!') hadden we het gevoel in een stad te lopen die de zegeningen van onze tijd omarmt maar haar geschiedenis opvallend zuiver heeft bewaard. Er is weinig aan het straatbeeld bedorven en toch is er geen sprake van een popperig openluchtmuseum. Van Egeraat sprak destijds de wens uit, dat Delft, desnoods als enige Hollandse stad, zijn grachten niet zou dempen. Ze liggen er nog, zonnig of schemerig, overschaduwd door bomen, door sierlijke bruggetjes overspannen, en omringd door schilderachtige grachtenpandjes. Vermeer is nooit ver weg hier. En dan heb ik het niet over de souvenirs, waarvan de nadrukkelijke aanwezigheid trouwens best meeviel. Nutella- en kaaswinkels heb ik ook niet gezien, goddank. Wel een zaak met honderden soorten bier, Flink Gegist geheten, waar een lokale amateurbrouwer de kwaliteiten der verscheidene hopvarianten met het personeel besprak, met de tongval van mijn opa en oma, zangerig, een soort Rotterdams light. Maar dat reken ik dan maar tot die zegeningen.


Aan de Koornmarkt ligt het Museum Paul Tetar van Elven. Daar toonde mijn gids zich voor het eerst gedateerd. 'Krachtens wens van de stichter is het bezoek gratis, maar u moet er thee of koffie drinken uit onvervalst Delfts blauw'. Gratis was het nog steeds - met Museumkaart - maar om die thee en koffie uit Delfts blauw moest de suppoost hartelijk lachen. 'Nee, dat doen we niet meer.' Ik had er eerst zomaar wat willen rondkijken, maar werd aangenaam getroffen door de afwezigheid van elke interactieve spitsvondigheid en ook aan bordjes, naamplaatjes en andere informatiedragers deden ze niet. Dus kwam ik op mijn voornemen terug en even later kregen we een boeiende en welbespraakte rondleiding door het woonhuis annex atelier van de negentiende-eeuwse schilder, kopiist, tekenleraar en verzamelaar. Een knus en overdadig stilistisch ratjetoe, een volgepropte bijouteriedoos van Couperiaanse allure.
Enige kerken, monumentale panden, 'ontroerend mooie' grachten, en zelfs een 'stuk juichende gotiek' later streken we moe neer op een druk terras aan de Verwersdijk. Ik had het koud gekregen en liet me aangenaam verwarmen door de nazomerzon, die hier pal op scheen. Toen die achter de gevels aan de overkant van het water was verdwenen stapten we op.
En daar beleefden we de eerste smet van deze fraaie en vriendelijke stad. Hongerig, en zorgeloos geworden door zon en de genoten drankjes liepen we de eerste de beste Italiaan binnen die we tegenkwamen. Het was er reuze gezellig, dat wel. Maar toen ik even later op een stuk oudbakken en nog ijskastkoele focaccia zat te kauwen betreurde ik het wel dat we niet wat zorgvuldiger waren geweest in onze keus. We waren te zeer op ons goede gesternte en onze leidsman gaan vertrouwen aan het eind van deze mooie dag. 'Waar te eten in Delft?' -  de alwetende Van Egeraat had helaas gezwegen over de lokale horeca.


Gezicht op de Oostpoort door Cees Bolding (1897-1979)