vrijdag 27 november 2015

Het Monster van de Sloterplas


Het plan ontstond tijdens de opening van de Boekenweek dit jaar. Fred Martin presenteerde een voorleessessie in boekhandel Meck & Holt in Osdorp. Ik zong mijn liedje over het Monster van de Sloterplas. Schrijver Anthonie Holslag, een relatieve nieuwkomer in het stadsdeel, luisterde verrast toe en zei dat hij als cultureel antropoloog wel eens onderzoek wilde verrichten naar die legende: urban legends waren een specialiteit van hem. Hij had zin het verhaal tot op de bodem uit te zoeken!
Maar de Sloterplas is met 35 meter diep genoeg voor drie, dus waarom zouden we er geen samenwerking van maken? Een boek met verhalen, geschiedenis, herinneringen en fantasie, opgehangen aan het kindersprookje dat in mijn liedje wordt bezongen – we sloegen de handen ineen en gingen aan de slag. We hielden palaver bij Anthonie thuis, met uitzicht op de plas. Aan het eind van de zomer moest de kopij klaar zijn, voor de feestdagen moest het in de winkel liggen.
Niets zo fijn als het begin van zo’n creatief proces. Ik besloot mijn computer dit keer met rust te laten. Mijn aandeel zou bestaan uit jeugdherinneringen en die zou ik beter kunnen losweken uit het onwillige geheugen als ik met pen en papier in een stoel zat te peinzen, dacht ik. Ik had nog een leeg schrift met harde kaft liggen, paars, lila en goud, zo’n Chinees ding van de Xenos; daarin schreef ik zoals het kwam, ik liet mijn herinneringen aan het woord; die babbelden vrijuit en ik notuleerde, mijn hand hield het nauwelijks bij. De aprilzon scheen vriendelijk naar binnen, de vogels floten bemoedigend. Ik verbleef weer in het Geuzenveld van mijn kinderjaren en zag tot mijn verrassing mensen en gebeurtenissen terug die ik dacht vergeten te zijn. Tussentijds reed ik naar de plas om locaties te checken, mijn topografie op te frissen.
Het laatste gedeelte schreef ik in de citroenboomgaard van mijn schoonzuster, in Andalusië – ver van huis, maar tegelijkertijd dichter bij huis dan ik in tijden was geweest. Thuis was het op dat moment zo leuk niet: mijn poes Tijger was ernstig ziek, ik sms’te bezorgd met mijn dochters. Als het schermpje van mijn telefoon leeg bleef herademende ik opgelucht – geen nieuws is goed nieuws. Ik probeerde van het moment te genieten maar het best lukte dat met momenten van lang geleden. Onder de Spaanse zon kleurde het landschap van Amsterdam-West zich als vanzelf in weemoedige tinten.
Toen het af was en op de computer was uitgewerkt gingen we aan de slag met de liedjes. Want er moest een cd’tje bij het boek komen. Ik schrijf in mijn verhaal zoveel over mijn muziek dat een voorbeeld wenselijk was. Ik zou wel willen dat iedereen die liedjes kende en wist waarover ik sprak, maar zo was de realiteit natuurlijk niet. Met Martijn, Lucas, Daniël en Dave maakten we akoestische registraties van een paar klassiekers in nieuwe arrangementen, zodat de muziek ook interessant zou zijn voor degenen die niet de wenkbrauwen optrekken bij dat zojuist gebezigde woord ‘klassiekers’.
Ondertussen zetelde Fred boven torenhoge stapels archiefmateriaal en dwaalde de fantasie van Anthonie door de motregen van een nogal spookachtige plas.
Alles was op tijd klaar. Mijn dochter mailde op de valreep uit Londen haar beloofde tekeningen door. Fred vertrok naar Nieuw-Zeeland, het boek ging naar de drukker.

Het resultaat wordt morgenmiddag om 16:00 uur in boekhandel Scheltema ten doop gehouden. Gepensioneerd stadsecoloog Martin Melchers krijgt dan het eerste exemplaar in handen gedrukt en zal zijn deskundige mening geven over het beest dat ons zo aangenaam heeft beziggehouden: Het Monster van de Sloterplas.



Nu overal te koop: "Het Monster van de Sloterplas", door Fred Martin, Jan-Paul van Spaendonck en Anthonie Holslag. Het ideale kerst- of Sinterklaascadeau voor wie wil weten wat er zich in de bosjes en landjes van Geuzenveld afspeelde in de jaren zestig, of voor wie nieuwsgierig is naar de historie van Nieuw-West, en naar zijn sagen en legenden. Rijk geïllustreerd, onder meer met tekeningen van Rosanne van Spaendonck. Met speciaal voor dit boek opgenomen CD.
ISBN 978-94-90586-13-3
Gebonden, 21x21 cm, 252 pagina's
EUR 24,90
Bestellen via de webwinkel van Stichting de Driehoek, bol.com, of de reguliere boekhandel.

dinsdag 24 november 2015

RATTEN


Arm Brussel, blijf ik maar denken. Ik zou over iets anders willen schrijven maar kan niks verzinnen. Ik heb er vrienden wonen en ben er pas nog geweest. Ik zie ons nog glibberen over het ijzel om van het hotel naar de Grote Markt te komen, het was een stralende, fel-koude februaridag. De sfeer was opgewekt, uitgelaten. De cafés zaten vol, obers, zo zwart-wit als mijn katjes, draafden af en aan met dienbladen vol speciaalbieren en aperitieven. Ook in oktober was de zon er mild, je kon nog net buiten zitten. Op een pleintje in Schaerbeek vierde de buurt de vrijdagnamiddag. Schragen tafels tussen kraampjes, de pittige geur van spit en houtskoolovens, iedereen at en dronk. Arm Brussel, moet ik wel denken, terwijl ik de foto’s bekijk: problemen waren er toen ook, genoeg zelfs, veel, om eerlijk te zijn, maar aan het dagelijks leven knaagden die toch niet. Er werd volop geleefd in Brussel. Nu hebben de ratten aan de fundamenten van de stad geknaagd. De stad is bang en houdt haar adem in.
Het eerste wat ik doe als ik opsta is een nieuwssite bekijken, in de hoop dat de boeven zijn gepakt, en dat alles weer gewoon is. Als bij toverslag: hup, weg met dat floers van angst en somberheid. Allez, terug naar normaal! Maar nieuws blijft uit, de noodsituatie stagneert, een vreemde gelatenheid zet in: Brussel is een bezette stad, dat is de status quo. Wen er maar even aan. Kan dat waar zijn? Kan een metropool van een miljoen inwoners lam gelegd worden door, nee, niet eens de acties, maar de dreiging met acties van een kleine handvol criminelen? Nee, niet eens dat, want die ratten houden zich stil in hun hol en dreigen niet – we hebben het van horen zeggen, van ‘bronnen', dat er acties op handen zouden zijn. En het stadsleven wordt op grond van die geheime informatie (of zijn het geruchten?) op een angstig laag pitje gezet. Binnen blijven en je adem in houden, net doen of je er niet bent. Nog even en het vlammetje dooft. Kan dat werkelijk zo zijn? Blijkbaar, we zien het gebeuren. En straks gebeurt het hier ook, dat lijkt slechts een kwestie van tijd, zegt de pessimist in mij.
Maar, wat een macht moeten die ratten dan wel niet voelen… en wat een precedenten schept deze prudentie! Je hoeft geen aanslag meer te plegen om het Westen op de knieën te krijgen, je hoeft alleen maar een aanslag te willen plegen. Het bezit van een bomgordel is genoeg, bespaar jezelf de moeite van het opblazen, niet nodig. Allah beloont je zo ook wel, hier en nu. Hemel en maagden komen later.
Over angstcultuur gesproken. We moeten gewoon doorleven na Parijs en ons vooral niet laten intimideren, want daarmee hebben de ratten gewonnen, was de toon die de autoriteiten aansloegen, nog maar een week geleden. Ik vraag me af of mijn Brusselse vrienden wel naar de supermarkt kunnen, of zou de Delhaize ook uit voorzorg zijn deuren gesloten houden? Moeten ze maar alvast gaan hamsteren? Meel, suiker, olie, water? En hoe gaan de kinderen met hun verplichte vakantie om? Mogen ze wel buiten spelen? De dreiging van aanslagen geldt volgens premier Michel vooral voor winkelcentra, straten en het openbaar vervoer. Dat is dus overal. Als de straat niet meer veilig is, waar moet je je dan ophouden? In je hol, net als de ratten? Deze grote vraag dringt zich aan me op, terwijl ik foto’s bekijk van een ander Brussel, van nog maar een maand geleden: zijn we verstandig bezig, zijn we gewoon voorzichtig, of zijn we op onze rug gaan liggen voor de hond met de grotere bek, geïntimideerd door zijn blikkerende tanden en zijn stinkende adem? Wie het weet mag het zeggen.

[Naschrift: mijn Brusselse vrienden laten desgevraagd weten dat de situatie natuurlijk ernstig is, maar niet zo dramatisch als in de berichtgeving wordt gesuggereerd: buiten het centrum zijn winkels en cafés gewoon open, het straatleven in volle gang. Van hamsteren is geen sprake. Enige sensatiezucht is de media natuurlijk niet vreemd.]

vrijdag 20 november 2015

Snuf en Snuitje


Het werden er uiteindelijk twee. Het beestje bleek een broertje te hebben dat toch ook maar weg moest. Ik zat op de bank bij die vreemde mensen, dronk met kleine slokjes gloeiendhete Turkse koffie en probeerde na te denken. Maar tegen jonge katjes baat geen verstand. Twee vrijwel gelijke katertjes, zwart-wit, was een heel andere samenstelling van de huisdierentuin dan ik me had voorgesteld. Ik moest wennen aan het idee maar dat het zo zou gaan stond eigenlijk meteen al vast. Wie zou er een klein, zielig katje willen ontvoeren als het ook samen met zijn broertje de reis naar een nieuwe bestemming kon maken? In de auto waren ze al gauw in een rustige sluimer, knus tegen elkaar aan gevleid in het kooitje. Samen op avontuur, Snuf en Snuitje.
‘De stilte is anders stil’ echoot een liedje door mijn hoofd. Ik zit met mijn dochter in de kamer, de gordijnen zijn wegens het vroege donker al gesloten. In een oude bestekmand, bedekt met een fleecedeken, slapen de katjes, arm in arm. Het is vredig hier, de wereld met haar ellende is ver weg. Lennaert Nijgh schreef vaak over zijn ‘reusachtige huiskat Meneer’, een eveneens zwart-witte kolos die ook wel Pavarotti heette - een welgevuld rokkostuum, daar leek hij op. Zijn lezers leefden erg mee. Meneer werd een household name in het Haarlemse, en toen hij oud en ziek werd regende het ingezonden brieven van Heemsteedse dames die de eigenaar sterkte wensten. Maar ik vond het altijd een beetje jammer als Lennaerts dinsdagse column in het Haarlems Dagblad weer eens gevuld was met m’wraaôw en mrrôwáh (hij was creatief in het weergeven van de kattentaal), ik vond het sentimenteel. Ik houd ook niet van kattenfilmpjes en –plaatjes op Facebook. Maar het is verleidelijk, lezer!
Vannacht ontwaakte ik uit een onrustige halfslaap door geritsel. Naast mijn bed zag ik twee ronde oogjes nieuwsgierig naar me omhoog kijken. Even later was er het vertrouwde gevoel van een slapende kat in mijn knieholte. Toen ik eruit ging om te piesen haalde ik het broertje op uit de kamer en legde hem ernaast. Er klonk enig gesnor en even later waren we alle drie in slaap.
Vanochtend hadden ze op de bank gepiest. Maar zo’n eerste nacht, dan mag dat. Ik heb ze instructies over de kattenbak gegeven en volgens mij hebben ze het begrepen. Het eerste drolletje ligt er inmiddels. Het huis is weer bewoond.

dinsdag 17 november 2015

SPRINGEN


Mijn dochter vindt het tijd voor een nieuw katje. Ze heeft er al een op het oog, acht weken oud, zwart-wit. Ik had nog wat willen wachten. Uit piëteit jegens Obi en Tijger? Of wil ik, nu we het voor het kiezen hebben, wachten tot de volmaakte kat zich aanbiedt? Een héél bijzonder exemplaar dat precies bij ons past? Maar Tijger en Obi waren niet bijzonder. Gewone cyperse huis- en balkonkatten. Wat ze onvervangbaar bijzonder maakte was de tijd die we samen doorbrachten, onze interactie, onze liefde - en die ontstaat vanzelf met willekeurig welke andere kat, dat is slechts een kwestie van tijd. Dus misschien heeft ze gelijk, ik weet het niet. Ik weet wel meer niet. Steeds minder, eigenlijk. De Marsellaise spelen op tv en in theater vind ik prachtig. Maar ik twijfel aan de oprechtheid van het sentiment. Vind het pathos en gemakkelijke heroïek. En aan heroïek hebben we nu juist geen behoefte, die zien we al genoeg, veel meer dan ons lief is. Van Dis zei wat ik dacht maar niet durfde denken, hij vond het gratuit, Domingo’s Marsellaise in The Met, voor al die mensen die wat? 200 dollar? voor een kaartje hadden neergeteld en daar in groot gala zaten. Maar de tranen sprongen uit zijn ogen, zei hij. Ik hoorde van twee jongens, gewone Hollandse puberjongens, die de Parijse terroristen ‘stoer’ vonden. De videogames werden werkelijkheid. Hun vader moest hen streng toespreken. Ook dat is heroïek. Heroïek riekt, hoe dan ook. Het beestje moet wel springen, heb ik tegen mijn dochter gezegd. Op vier poten de lucht in, als hij ergens van schrikt. Het leukste aan kittens is dat springen, met ronde oogjes. En hij moet spinnen, snorren. En ik wil het eerst eens goed in de ogen kijken. Want je kunt aan de blik zien of een katje deugt. Hoe het later zal worden. Het mag niet gek zijn. Heroïek is een métier waarin ook gekken kunnen uitblinken, je hebt er geen reflectie voor nodig, alleen een wapen, een krankzinnige doodsverachting. Een kluizenaarsbaard is optioneel. Sommige katjes hebben dat, die blik, een beetje scheel, een beetje afwezig. Je maakt geen contact met ze. Die katjes moet je niet hebben. Ik weet het niet, ik weet wel meer niet. Steeds minder eigenlijk. Maar mijn dochter dringt aan, ze is opvallend zorgzaam voor me. Mooi beeldje is dat toch, zegt ze. Ze kijkt naar de schouw, ik volg haar blik, veins niet te weten waar ze het over heeft. Ah, dat van Maigret, begrijp ik na mijn wenkbrauwen gefronst te hebben. Leefde Maigret nog maar, was een van de eerste dingen die ik dacht toen ik van de shock begon bij te komen. Zonder ironie. Ik wou het opschrijven, maar besefte dat het alleen maar als ironie opgevat zou worden. Maar ik meen het. Alles waar Maigret voor staat. Een ander Frankrijk, een andere wereld, een andere tijd, een andere mentaliteit. Oorlogvoering (want het is oorlog, dat wisten we allang, maar heeft het zin om het zo te benoemen, of brengt het woord een hele reeks ellende in zijn kielzog mee? Want woorden moeten niet misverstaan worden. De kracht van woorden is groot. Allah is niet meer dan een woord tenslotte en kijk eens wat er allemaal aangericht kan worden in zijn verzonnen naam...) – oorlogvoering, vanuit de hemel nog wel, heeft dat zin? Of gooit het alleen maar olie op het vuur, bommen op de olie? Grunberg zegt het, nu eens niet op de voorpagina van de VK want die was voor een statement gereserveerd - ook dat is pathos - hoofd koel houden, zegt Grunberg, op pagina twee. Ik zag het veel voorbijkomen op Facebook. Van der Laan zegt het, met zijn sympathieke lijzigheid van vaderlijke sociaaldemocraat: blijven praten, gewoon doen. Aboutaleb zegt wat anders, die is feller, veel feller. Hij loopt gevaar om zijn uitspraken, lees ik. Heroïek, maar van hem kan ik het hebben. Is dat vals sentiment in mij? Aboutaleb is een held. Maar die boekjes waar AD mee leurt, over onze oudhollandse, vaderlandse helden, die vind ik meteen verdacht. Het katje moet wel springen. Hollande moet wel zo reageren. Want hij is de baas van Frankrijk, van een natie met een hoofdletter. De Marseillaise. La Patrie. Heroïek. Pathos. Het moet wel springen, het katje. En snorren. En het moet goed bij zijn hoofd zijn. Maar toch ook weer niet te suf en te gewoontjes. Waar is James Bond, waar zijn de Geheime Diensten, de zeer geheime brigades, elitekorpsen en gespecialiseerde commando’s die de angel uit zo’n wespennest kunnen halen, de juiste mensen kunnen elimineren? Daar heb je veel meer aan dan aan bommen, denk ik terwijl ik het beeldje van Maigret op de schouw rechtzet. Het is goed, morgenmiddag gaan we even kijken, zeg ik tegen mijn dochter. Het moet springen maar het mag niet gek zijn. Ik neem me voor om niet meteen te beslissen. Reflectie is belangrijk. Geen impulsieve daden. Impulsieve daden voelen lekker, maar je weet niet wat de gevolgen zijn en je zit er voor lange tijd aan vast.

vrijdag 13 november 2015

De bonte droom van het circus

Toen het plan rees om de nieuwe voorstelling van het Tuinstadtheater in en rondom een circus te laten spelen moest ik wel even slikken. Ik heb altijd een hekel aan het circus gehad. Dat gaat terug tot mijn vroegste kinderjaren. Als kleuter moest ik halverwege de voorstelling van de firma Renz of Boltini door mijn opa de tent worden uitgeleid. Ik was bang, in paniek. Iets dergelijks zou zich later tijdens een rondvaart voordoen. In het midden van de tocht door de Amsterdamse grachten moest de boot aanmeren om mij aan wal te laten: de eerste symptomen van een angststoornis, hoewel niemand dat toen al zo noemde. Vreemd genoeg heb ik er geen afkeer van rondvaartboten aan overgehouden. Maar circus? Alleen de geur al. En die treurige sfeer van even sjofel als spijkerhard vermaak. Noch de charme van kleine Italiaanse of Franse familiecircusjes, noch de perfectie van moderne circusshows konden er iets aan repareren. Tussen mij en de reizende tent met zijn nijvere volkje kwam het nooit meer goed.
Mijn inspiratie voor de liedjes haalde ik uit een oud album uit de boekerij van mijn opa. De bonte droom van het circus heet het misleidend vrolijk. Zelfs dat boek is treurig: als kind haalde ik het alleen uit de kast wanneer er sprake was van zeer ernstige verveling. Uit de zelf ingeplakte plaatjes walmde niets dan droefheid, net als uit de tenten van mottig zeildoek: de vrouw met de baard, de ‘poedelman’, gedresseerde katten met belletjes op hun hoofd en jurkjes aan.
Met sardonisch plezier pende ik een van de eerste liedjes neer. ‘Als kind was ik bang voor het circus’. Als het dan toch moest, liedjes verzinnen over het circus, dan zou ik er ook meteen maar een therapeutische draai aangeven. Schrijf en zing je jeugdtrauma’s van je af, troubadour!

De schijnwerpers waren te fel,
De geluiden te schel -
Alles schetterde, grijnsde me aan…

Al die grimassen in felrode schmink -
het was mijn idee van de hel!



Maar het is gek. Toen ik laatst in mijn hoofd naar die oerherinnering zocht kon ik niets vinden. Een blanco. Geuren, kleuren en geluiden waren er wel, maar die dateerden van later datum, van het enige circusbezoek waarop ik mijn kinderen vergezelde, voordat ik dat maar liever aan hun moeder overliet. Ik heb het verhaal zo vaak verteld dat de gesproken versie de oorspronkelijke indruk heeft vervangen, hoe sterk die ooit ook geweest moet zijn. Zoals je soms herinneringen lijkt te hebben die in feite gebaseerd zijn op oude foto’s of op wat je als kind bij herhaling verteld werd, schijnherinneringen, zo kun je blijkbaar - omgekeerd - ook je werkelijke herinneringen verliezen door ze aan anderen door te geven.
Ik zal ze zondag met overtuiging bezingen, die jeugdige angsten. Maar zelf zit ik er niet meer mee. Ik begin zelfs van het circus te houden.

De Kerstentent
De Meervaart, Blauwe Zaal.
Aanvang 15:00 uur, toegang 10 euro.

dinsdag 10 november 2015

SEX IS FORBIDDEN


Het begon te waaien. Ik was blij met de bezem die door het jaar ging. De planken van het dak – rot en voos – waren onlangs vernieuwd. Ook het nieuwe hout had er zin in. Het floot mee met de wind, een lichter lied dan het oude gezongen had.
In de yogaklas waren de gordijnen gesloten. De ruimte was gehuld in een okerkleurig licht. We waren laat omdat mijn vriendin eerst nog een stoombad had willen nemen. We slopen naar binnen om onze matjes in stilte neer te leggen maar die voorzorg was overbodig. We hadden ons niet hoeven haasten. Anna, zo zal ik haar maar noemen, was er. Anna kan niet tegen stilte. De lerares is lankmoedig en gaat geduldig in op al haar lukrake verbale uitingen. Ik ben altijd blij als de rituele woorden klinken – ‘we zitten hier nu echt even op het matje’ – en de reeks oefeningen begint. Er ontstaat dan een cadans van adem en bedachtzame beweging die heel natuurlijk uitmondt in de meditatie.

Tijdens mijn ziekte vorige week las ik in één adem Sex is Forbidden van Tim Parks uit. Het boek speelt in een Vipassana retraiteoord. Maar meer dan over meditatie gaat het over taal. In ons hoofd is voortdurend een verteller aan het woord, die een samenhangend verhaal construeert over onszelf, over de wereld en onze plaats daarin; vóór onszelf, en in tweede instantie voor anderen. We rechtvaardigen onszelf en bakenen de wereld af met taal. Maken haar veilig met taal. De innerlijke verteller is een conservatief en angstig heerschap, hij bouwt een verhaal uit wat hij weet en uit wat hij vreest. Een van de weldaden van meditatie is dat die verteller nu eens even de mond wordt gesnoerd, zodat we zonder vooringenomenheid kunnen zien wat het leven ons aanbiedt en verandering een kans krijgt. Parks, in een interview: ‘I don’t see words so positively. Language and the word is the area of control and phobia. That is how I see it. Words are constantly creating orthodoxies that are terribly hard to break down.’
De hoofdpersoon van The Server, zoals de titel van de oorspronkelijke Britse editie luidt, heet Beth; dit getraumatiseerde zangeresje wil haar ervaringen eerst verdringen en vervolgens – verbaal – verwerken. Maar uiteindelijk laat zij ze maar liever 'gewoon' uitdoven. Ze sluit vrede met haar verleden, min of meer, en begint opnieuw, voortaan als Lisa. Het luchtige einde van de meeslepende roman (Beth keert terug in de normale wereld, neemt haar oude leventje weer op maar heeft toch wel het een en ander opgestoken) stelde me een beetje teleur. Een damesroman, dacht ik neerbuigend. En daarmee bewees ik ongewild de juistheid van het punt dat Parks probeert te maken: de meeplottende verteller in mij wilde, geheel in overeenstemming met zijn aard, dat het allemaal tobberig en complex bleef. Voor luchtigheid was geen plaats, in verandering was niet voorzien.

Anna grijpt elk voorval aan om terug te keren tot de gewone gang van zaken. Er is een klusjesman bezig in het gebouw. Hij laat iets vallen, het klettert op de grond. Anna maakt er een grapje over. De yogajuf gaat er liefjes op in. De cadans is gebroken, de flux hapert, ik raak uit mijn humeur.
Na afloop van de meditatie komt de lerares terug op het voorval. We zijn een eenheid, zegt ze, we leven in een cocon, een fluïdum van vrede. Niets kan ons daarin verstoren behalve onze eigen ergernis. We hebben zelf de keus: de buitenwereld toe te laten of die schouderophalend te negeren. Anna schudt ijverig haar hoofd en zegt: ja, klopt, mijn zuster…. Ik probeer het familieverhaal dat volgt niet te horen en bij het rustige en heldere gevoel in mezelf te blijven. Maar dan richt ze zich plotseling tegen mij. ‘Wat ben je stil?’ zegt ze flirterig.
‘Ik houd van stilte.’
‘Maar ik vind het zo leuk als je meepraat.’
‘…’
‘Vind je dat ik te veel praat?’
‘Ik ben in mijn eenheid, niets kan me verstoren.’
Anna lacht. Ik lach aarzelend mee. Taal warmt op, het verhaal gaat verder.


(Illustratie: Luci Gutiérrez)

vrijdag 6 november 2015

Wegens ziekte gesloten



donderdag 5 november 2015

ALICE BELUISTERD


Alice in Wonderland, radio Klara, 4 november 2015. Presentatie Vitalski, gasten Diane Broeckhoven, Elizabeth Marain, Rookzanger. Luister hier.

(Illustratie Arthur Rackham)

dinsdag 3 november 2015

ALLERZIELEN


De pastoor leest de namen op van de parochianen die de afgelopen twee jaar gestorven zijn. Twee bladzijden van het misboekje vullen ze. Ik lees mee. Achter iedere naam staat een cijfer. Een paar zijn te jong gegaan, maar de meesten hebben een acht of zelfs een negen vooraan in de optelsom van hun aardse jaren. Eén honderdjarige. Een misdienaar steekt een kaarsje aan voor hen allemaal, een voor een. Het duurt lang, ik moet geduld hebben. Ik denk aan mijn eigen doden. Als het laatste kaarsje aan de grote Paaskaars is aangestoken en op zijn plek is gezet worden we uitgenodigd om naar voren te komen en voor onze eigen gestorven dierbaren een kaarsje aan te steken. De koster heeft een arm vol waskaarsen, genoeg voor de hele kerk. De banken stromen leeg. Ik overweeg even om in de rij te gaan staan maar blijf zitten. Ik werk hier en wil niet dat ze zich dingen afvragen. Ik trek me nog steeds te veel aan van wat de mensen van me zullen vinden, die gewoonte is hardnekkig. Ik kijk naar de flakkerende vlammetjes en denk aan mijn katten, zeventien geworden allebei. Zou ik voor hen een kaarsje mogen branden? Vast wel. Volgens Reve heb je katholieke dieren, en de kerk is er tenslotte voor iedereen. Mijn moeder doemt op, en even het gezicht van mijn beide oma’s, frêle, stokoud, glimlachend. Dan mijn schoonmoeder, vorig jaar overleden. En natuurlijk is daar Frank, drie jaar geleden op 61-jarige leeftijd verdwenen. We kenden elkaar nog niet zo heel lang maar we waren zielsverwanten, broeders in het bloed van Christus, voor ons wijn geworden. Zijn sterven maakte ik op Fanta mee en het kwam hard binnen. Ik zie hem nog vaak voor me, heel levend, en kan niet begrijpen dat hij er niet meer is.
Twaalf jaar geleden organiseerden mijn vriendin en ik een Allerzielenconcert. Het was een van de eerste keren dat ik Frank ontmoette. Hij was nog dik toen, met een rooie kop. Het optreden was in een loods, boordevol opslag. Een bevriende kunstenaar had de bric-à-brac artistiek gerangschikt tot een spookachtig toneeldecor. De wind woei hard, het plaatijzeren dak klepperde. Straalkacheltjes gloeiden op en er brandden kaarsen. Het publiek zat in winterjassen op gammele stoeltjes. Ik zong mijn melancholische liedjes, begeleid door mijn zoon. Na afloop was er soep en wijn. Frank, zelf klassiek hoornist, prees ons gul - dat zou hij de jaren daarna nog vaak doen. Hij was een wantrouwig en kritisch mens maar kon zijn bewondering zonder terughouding uiten. Wie hij liefhad werd op een voetstuk gezet. Ik sta er nog steeds op, maar het wankelt in de ijle lucht – de man die het overeind hield is weg.
Als ik de kerk verlaat wil ik alsnog een kaarsje aansteken, voor het Maria-altaar. Maria is onze middelares, zij zorgt wel dat de intentie naar de juiste personen doorkomt. Ik loop in de richting van het licht maar zie een ongewoon tafereel: een familiegroepje heeft zich verzameld voor het altaar, armen om elkaars schouders. Ze lachen en poseren. ‘Iets meer naar rechts, anders staan de kaarsen er niet op.’ Een selfie. Allerzielen 2015.
Terwijl ik de deur opendoe hoor ik nog: ‘Ik zet het op facebook’.