Posts tonen met het label in memoriam. Alle posts tonen
Posts tonen met het label in memoriam. Alle posts tonen

zaterdag 26 april 2025

Requiem voor een reeks

Na negentien succesvolle seizoenen
Zeg ik een ouwe, lauwe vriend vaarwel.
Het was niet meer dan televisiespel,
Maar wel één dat gezien werd door miljoenen.

Mij slijt je heus geen knollen voor citroenen,
Al denkt de AvroTros misschien van wel;
De makers willen liefst geen kijkersrel
Maar kunnen wat verrot is niet vergroenen.

Het kortwieken van Eva's meisjeslokken
Wierp op de gang van zaken een nieuw licht.
Ze kon in Wolfs gezicht alleen nog mokken.

De serie is voor hun conflict gezwicht,
Hun vrolijk samenspelen stierf in wrokken.
Dit was het einde van Flikken Maastricht.

In memoriam Floris Wolfs


maandag 17 maart 2025

In memoriam Rob de Nijs (1942-2025)


Het zat eraan te komen maar het was toch een naar bericht. Rob de Nijs stierf gisteren. Ik vierde luidruchtig mijn verjaardag en wist van niks.
Rob de Nijs had een warme, soepele, onmiskenbaar eigen getimbreerde stem en hij paste in mijn wereld. De fantasievolle romantiek van Kunt U mij de weg naar Hamelen vertellen, mijnheer? (kortweg: Hamelen) en van de eerste, door Boudewijn en Lennaert geschreven liedjes van zijn 'comeback', evenals Hamelen gedrenkt in middeleeuwse sfeer, sloten naadloos aan bij mijn eigen romantische aard. Het was de tijd dat ik minstreel wilde worden en droomde van de luit die ik nu eindelijk bezit.
En toen hij later andere, meer wereldse paden insloeg (leren broek, kokette kreetjes) bleef ik een fan. Want die stem, die raakte me nog steeds. Hij mocht honderd keer Banger hart zingen of dat hij een Harley onder zijn kont had, mij bedroog hij niet: hij bleef voor altijd Bertram Bierenbroodspot, amant van Loeki Knol alias Lidwientje Walg, die andere eenmalige prachtstem.

Ik heb hem gelukkig nog live gezien, rijkelijk laat in mijn leven. Een of twee keer, dat weet ik niet precies. Ik genoot ervan.
Maar ik heb hem ook een keer ontmoet. 
Het was bij de begrafenis van Lennaert Nijgh, december 2002. Ik zong twee liederen uit Winterreise van Schubert, omdat dat Lennaerts favoriete muziek was. Rob was er ook. Toen ik achter de kist aan liep passeerde ik hem. Hij knikte me toe en zei zacht: 'Mooi gezongen.' Ik zei: 'Dank je Rob.'
Fijner compliment heb ik nooit gehad.


vrijdag 1 november 2024

NOVEMBER

 

De nederige dagen van november zijn weer gekomen, grijze als een emmer.
Ik citeer dat altijd verkeerd, als: De lege dagen van November zijn gekomen, grijze als een emmer. Met alle respect voor Gerrit Achterberg vind ik het zo mooier.
Zo leeg of nederig als in Achterbergs gedicht zijn die dagen gelukkig nog niet meteen.
Het is wel druilerig en mistig buiten - Bommellezers denken bij dit weer meteen aan De Toornviolen. In dat verhaal druilt de natuur mistroostig, oktober lijkt al ver weg, oktober was bijna zomer. 
In het park zit ik langer op mijn bankje dan normaal. Ik masseer mijn pijnlijke vingers, wijs en ring, aan de linkerhand. Toch geen gitaar- of luitblessure, toch artrose, ouderdom? 
Het is nog geen Allerzielen maar ik denk aan de dierbaren die het laatste jaar gestorven zijn. Dat mag trouwens ook nú, want in zuidelijke landen worden de doden reeds op Allerheiligen herdacht. Ik heb daar al eens over geschreven, rond deze tijd.
Ik denk aan Joch, aan Boris, aan die lieve Ruud, toch ook een beetje aan Ria, hoewel er weinig liefde tussen ons was, maar ze was oud en dement en de tijd was op dreef als heelmeester. En verder teruggaand aan die andere Ruud, een aneurysma en weg was hij. Aan Marcel, aan Ome Sjaak, aan Kees. Aan Ger natuurlijk, Ger. Tot aan 2016 ga ik met mijn gedachten, naar mijn vader die op 26 oktober van dat jaar stierf. Dat jaar was een waterscheiding. De belangrijkste dag in het leven van een man is de dag waarop zijn vader sterft, heeft Simenon schijnbaar gezegd. Geerten mailde het me, in zijn condoleancebriefje.
2016 was ook het jaar waarop mijn kleindochter werd geboren. Symbolischer kan het niet.
De schemering valt. Ik steek een kaars aan, gewoon voor de gezelligheid.
Maar zeker ook voor allen die me voorgingen op de weg die wij allen moeten gaan.


Mijn gast in november

Als mijn Verdriet bij mij logeert
 Zegt zij dat natte duisternis
Is wat haar hart het meest begeert;
Ze houdt van bos dat blad ontbeert;
 Ze voelt de kou niet als gemis.

Ik volg, voor haar plezier alleen,
 Zij praat maar en ik luister graag:
Ze juicht dat vogelzang verdween,
Dat glinsterende mist verscheen
 Als parels op haar grijze kraag.

De bomen, zo armzalig kaal,
 Het land zo vaal, de lucht zo stom,
Voor haar een dierbaar oud verhaal,
Zij denkt dat ik daar niet om maal,
 En kwelt me met de vraag: Waarom?

Ik leerde echt niet voor het eerst
 De schoonheid kennen van de tijd
Waarin die grauwe leegte heerst,
Maar heb mijn radde tong beheerst,
 Omdat de herfst door haar gedijt.

My November Guest, Robert Frost
Vertaling JPvS

vrijdag 7 juni 2024

SARCOFAAG



Verscholen achter mijn vleugel ligt, dicht opeengestapeld in een lage muurkast en balancerend op een afgedankte pianokruk en een bureaustoel, mijn verzameling bladmuziek. Het is een chaotisch archief vol stofnesten. De sarcofaag van een werkend leven.
Verreweg het meeste van wat daar ligt zal ik waarschijnlijk nooit meer nodig hebben. De enorme collectie vergeelde Napolitaanse liedjes, de partituren van frivole operettes en merkwaardige opera's, de ringbanden met kopieën, gebruikt voor recitals van lang geleden. 


Wat ik nog wél nodig heb af en toe, kan ik niet, of pas na lang gebukt zoeken vinden. De liederen van mijn favoriete componisten, van de Duitse klassieken via Liszt en Duparc tot Ravel en Debussy. Ze liggen bedolven onder mappen en bundels vol onzin.
Toen ik gisteren een halfuur vergeefs had gezocht naar een lied Amsterdam van Paul F. Sanders (1891-1986) op tekst van Marsman, met een mooie houtsnede van Frans Masereel op het voorplat (ik zag het nog zó voor me, het was een uitgave van Broekmans & Van Poppel uit 1924), besloot ik dat deze zomer een geweldige gelegenheid is om die boel eens goed uit te mesten. Weg met die stoffige ballast! Op schoon schip de einder tegemoet. 

Bij de eerste stapel die ik uit de kast tilde merkte ik meteen dat het niet eenvoudig zou zijn. Er doken onuitgenodigd herinneringen op aan bijna vergeten zaken; zaken die me toen zeer hadden beziggehouden.
Ik licht er vanmiddag twee uit, om mezelf ervan te overtuigen dat het stof zich niet voor niets al die jaren op die dingen heeft verzameld.


Met Margareth Iping en haar Vrolijke Troep deed ik in de jaren negentig een kindervoorstelling: Het mooiste lied van de wereld. Klassieke liederen vertaald in het Nederlands en gearrangeerd voor sopraan, bariton, dwarsfluit, accordeon en gitaar. Om redenen die ik nooit goed heb kunnen begrijpen trad ik op in een door een Gentse ontwerper gemaakt stierenvechterskostuum. De Vlaamse verhalenverteller Mia Verbeelen praatte het programma aan elkaar. We waren bij een goed impresariaat en deden tientallen voorstellingen, zowel in theaters als op scholen. De kinderen smulden ervan en onze educatieve missie was geslaagd. Ik denk dat het cassettebandje dat we ervan verkochten met afstand mijn bestverkochte geluidsdrager is. Helaas zullen die talloze bandjes (met hoesje van mijn toen zesjarige dochter Rosanne) nu wel allemaal weggegooid of kapot zijn. Gelukkig heb ik er nog een cd van.


Jaren later wilde Margareth met dezelfde bezetting een vervolg maken. Arrangementen van wat klassieke musici "lichte muziek" noemen: Gershwin, Weill, chansons, het repertoire van Sinatra. Het moest From Berlin to Broadway gaan heten. Het kwam tot twee try outs. Ik haalde de hoge G (voorheen mijn handelsmerk) aan het eind van It ain't necessarily so niet meer en moest die vervangen door de genoteerde E, die er eerlijk gezegd ook nogal stroef uitkwam. Er kwam een demo. En een tv-optreden: Youkali van Weill, waarin ik Margareth op gitaar begeleidde en dus geen hoge noten hoefde aan te spreken. Veel glamourfoto's kwamen er ook, en op kosten voor kostuums werd niet gespaard. Mijn zoot suit heeft nog lang in de kast gehangen tot ik er definitief te mager en later juist weer te dik voor was geworden.
Maar From Berlin to Broadway kwam niet van de grond. Kinderzorg bij leading lady Margareth en accordeoniste Marieke en andere zorgen bij ondergetekende die toen juist gescheiden was. Wat rest is die gekreukelde flyer.

Norbert Wissing leerde ik eind jaren tachtig kennen. Hij zocht naar een bariton die de titelrol van zijn opera in wording Fassbinder zou gaan zingen. Hij kwam naar me luisteren tijdens een repetitie in Studio Korte Leidse waar ik destijds vaak te vinden was. Buiten vroeg hij me wie mijn favoriete dichters waren. Hij wilde een liederencyclus voor me schrijven. Ik liet de regen over mijn groen leren jack stromen en droomde van een glanzende carrière. J.C. Bloem, zei ik. Die vooral. En ik smokkelde Eksteen er ook tussen. 
Het werd een vreemde vriendschap, als je dat zo wilt noemen. Die liederen kwamen er, ik voerde ze uit met musicoloog en pianist Lodewijk de Weerd die ik via Norbert had leren kennen. Tot mijn verrassing ontdekte ik onlangs dat een radio-opname ervan online staat. Luister HIER. 

Over de opera in wording werd flink gebrainstormd, zo goed als over andere projecten. 
Norbert woonde in de Bijlmer. Ik kon hem niet goed plaatsen en niet goed duiden. In hem zag ik een mengeling van wat in mijn ogen bluf en charlatanerie was en van werkelijk talent. Misschien was ik te burgerlijk om over zijn omstandigheden heen te kunnen stappen. In zijn kale appartement lagen overal lege flessen en pizzadozen. Spinnenwebben en stofnesten domineerden de hoeken. Maar wel troonde er een enorme high tech bandrecorder met de allerbeste speakers. Daarop liet hij een opname horen van een strijkkwartet van hem, gespeeld door een gerenommeerd ensemble uit Duitsland.
Een piano bezat hij echter niet. Hoe vulde hij zijn partituren? Was hij werkelijk zo begaafd dat hij al die piepknor-muziek inwendig kon horen, of deed hij maar wat? Het zag er op papier professioneel uit - hij was, als slagwerker, compositieleerling geweest van Lex van Delden - maar de noten klonken nogal willekeurig, alsof het hem vooral ging om ritme en notenbeeld, en de eigenlijke klank er niet zoveel toe deed. 
Hij was, fysiek, enorm. Als zoon van een kok kon hij lyrisch worden over de onderschatte Baveroises en een vurig pleidooi houden voor spruitjes (quasi geblancheerd! Niet kapot gekookt!). Met kerstmis bakte hij zijn eigen brood en deelde dat rond aan vrienden. Ik heb hem ooit in een café een bestelde lap suddervlees met een vork op zien prikken van het bord dat hem werd gebracht, nog vóór het bord op tafel werd gezet. Bij mij thuis raakte hij zijn halve liters Grolsch niet aan tot ik de mijne had geleegd. Dan slokte hij zijn glas in één gulzige teug op en hield het omhoog voor een refill.
Fassbinder
ging niet door en het andere project waarin we betrokken waren (een megalomaan theaterstuk over Ierland waarover ik ooit nog eens hoop te vertellen) eindigde in rechtszaken en een paginagroot artikel in De Telegraaf. 

Ik verloor Norbert uit het oog. Jaren gingen voorbij. Ik hoorde dat hij aan lagerwal was geraakt en met schilderijen leurde langs de deur: in het Oostblok vervaardigde kopieën van oude meesters.
Nog meer tijd vloeide weg. Facebook verscheen. Norbert bleek ondertussen in een rolstoel te zitten. Een hersenbloeding. Wel was hij weer prominent componist. 
Van die teruggevonden radio-opname leerde ik dat hij zo gek nog niet was. Alle quasi willekeurige toonreeksen worden mooi in balans gehouden door modale melodieën en op kwarten gebaseerde akkoordsequensen. Ik had hem duidelijk tekortgedaan.
Hij stierf in 2019, nog geen zestig jaar oud.



Bij de derde foto: "I wanna be a fish" is de rap waarmee de voorstelling "Het mooiste lied van de wereld" opende. Gebaseerd op een liedje van Schubert, "Fischerweise" ofwel in onze vertaling: "De visser". Het werd opgenomen in een professionele hiphop-studio. De producer spoorde me aan om op willekeurige momenten "yo!" te roepen. Volgens mijn kinderen leek het of ik ene "Joe" aanriep.

Een sympathiek in memoriam over Norbert staat HIER.

zaterdag 16 maart 2024

Koningsdrama: in memoriam Manke Nelis


Gisteravond (ik lag al in bed met een oud Tom Poes-verhaal) bereikte me het droeve nieuws dat Manke Nelis dood is. Niet de volkszanger, die is allang kassiewijle, maar de gelijknamige ooievaar uit het Vondelpark. Het greep me meer aan dan je zou verwachten.
Ik probeer dat uit te leggen.

In 2013 was ik getuige van de terugkeer van de ooievaars. Ze waren er toen al in de Watergraafsmeer, maar nu broedde er voor het eerst sinds mensenheugenis een stel op het uitnodigende wiel tegenover de Schapenweide. Ik weet het uit mijn blog, dat vaak als dagboek fungeert: 

Minstens een uur lang was ik in een heel prettige stemming. In het Vondelpark keek ik vertederd naar de jonge ooievaars in hun ouderlijk nest. Ik dronk het sprankelende water uit een groen gelakt stadsfonteintje en voelde een scheut van nostalgie. Iets met mijn vroege kindertijd… wandelingen met mijn opa naar het Kalfje? (14 juni 2013)

De vadervogel heette toen nog Piet. Hij zou pas in het volgende broedseizoen kreupel in het park terugkeren en zijn bijnaam krijgen. 
In de loop van de komende tien jaar volgde ik het wel en wee van hem en zijn partner en hun nesten op de voet. Of liever gezegd, juist zittend op het bankje ertegenover, rustend van mijn wandeling. Er werden jongen groot en vlogen uit, er stierven jongen, meestal door een zomerstorm.
Het glorieuze hoogtepunt van Nelis zijn carrière als verwekker en opvoeder moet zijn geweest in de zomer van 2018: 

Toen waren er vijf jongen, een uitzonderlijk aantal. Nog uitzonderlijker was dat ze alle vijf bleven leven en gezond opgroeiden. Tegen het eind van juli zag ik op een strakblauwe en stikhete middag hoe ze proefvluchten maakten: in steeds wijdere kringen scheerden ze met z'n vijven over Amsterdam-Zuid. Het was een koninklijk gezicht. Een meter of honderd erboven cirkelde vader of moeder om een oogje in het zeil te houden. (16 juli 2019)

Vanmorgen nam ik in aandachtige stemming plaats op het bankje om met nieuwe ogen naar het nest te kijken. Die twee die er nu zaten, waren dus andere ooievaars. Manke Nelis was een week eerder bezweken aan zijn verwondingen. Ik had het goed gezien, dat er territoriumschermutselingen waren geweest met de af en aan vliegende nieuwkomers. Een waar koningsdrama had zich afgespeeld en Nelis was van de troon gestoten, een natuurfotograaf had hem gevonden, de dierenambulance kon niets meer voor hem doen.
Ik merkte dat ik me een beetje ergerde aan die nieuwkomers die zo vanzelfsprekend in dat nest zaten te klepperen. Vreemd - zij konden er toch ook niks aan doen dat een oude vechtersbaas de Manke, die toch ook niet voor een kleintje vervaard was, had verslagen?
En dan: een ooievaar is een ooievaar, toch? Tot de verbeelding sprekende dieren, Kester Freriks schreef er onlangs nog een dik en mooi boek over, maar onderling inwisselbaar. Het leven gaat door, wees blij dat de populatie zo gezond is, hield ik mezelf voor.

De waarheid is dat juist de herkenbaarheid van de ongeringde en dus niet genummerde vogel die zijn bijnaam aan zijn kreupele status dankte hem bijzonder maakte. Ik leefde met die koninklijke mankepoot mee en keek iedere lente bezorgd of zijn reumatische gewricht niet erger was geworden dan het jaar ervoor. 

Wat ik al die tijd niet wist en nu uit Het Parool leerde, was dat dat vrouwtje naast hem niet steeds hetzelfde was. Ik vertelde aan iedereen die het wilde horen dat Nelis 's winters het fort bewaakte en bijgevoerd werd in Artis en in Geuzenveld maar dat zijn trouwe echtgenote in Afrika overwinterde. 
Maar hij was al aan zijn derde partner toe toen de concurrentie hem omlegde.


Foto: Paul J. J. M. Koene


vrijdag 1 maart 2024

In memoriam Boris Rousseeuw


Ik kwam van de tandarts waar ik een ontstoken kies had laten trekken. Tien uur 's ochtends. Het regende een beetje. Ik wist precies wat ik met de dag ging doen. Mezelf zo goed mogelijk verdoven, met pillen eerst, en in de namiddag met een stevige rode wijn. Verder niets. Ingesponnen in een cocon van dragelijke pijn de tijd laten verstrijken. Thuis ging ik op bed liggen. De katten kwamen er meteen bij. Uit de huiskamer klonk het lispelen van water. We hebben ons laten verleiden tot een keramische drinkbak met een fonteintje. Het deed me denken aan de cd die ik vroeger opzette in tijden van stress: Echoes of Nature. 'Birds at dawn', 'rainforest at night', beekjes en branding, dat werk. Op repeat. Het idee kwam van Geerten Meijsing, die een plaat met tsjirpende cicaden had, om zich nog een beetje in Italië te voelen.
Ik scrolde langs de media. Insta, FaceBook. Opeens was daar die rouwkaart. Boris Rousseeuw. Dat kon niet waar zijn, ik had hem pas nog gezien. In een kinderlijke impuls sloot ik mijn telefoon en zette hem opnieuw aan. Het bericht was er nog, Boris was nog steeds dood. Een golf van verdriet sloeg door me heen.

Ik leerde Boris kennen via Geerten. Hij zou een bibliofiele uitgave verzorgen van de Sonetti lussuriosi van Pietro Aretino, te vertalen door Geerten en mijzelf. Ik geloof niet dat Boris mij wantrouwend bezag, maar enigszins scheef was de verhouding wel. Ik werd naar mijn gevoel toch vooral gedoogd omwille van mijn bekende vriend. We lunchten bij Geerten, signeerden de katernen. Boris deed zijn beroemde Komrij-imitatie, die ik nog vaak zou horen. Zijn Vlaamse tongval verruilde hij moeiteloos voor de krassende hete aardappel van de Winterswijkse dichter.
In het kielzog van de geslaagde Italiaanse sonnetten was Boris zo goed om een boekje uit te geven met een 'correspondentie in haiku' tussen Robert Eksteen en mijzelf. De weg van de nap. Een kleinood in een schuifdoosje, met prentjes van mijn dochter Rosanne, die Boris met engelengeduld inkleurde met waterverf. 
In de jaren die volgden zag ik hem zo nu en dan, als hij in Amsterdam moest zijn. Op een boekenbeurs of in een café. Helemaal op mijn gemak was ik die eerste tijd nooit. Hij sprak over de ins en outs van een milieu waarmee ik niet erg vertrouwd was. Alleen mijn vriendschap met Geerten was een punt in mijn voordeel, want Boris bewonderde hem. Onze gesprekken openden meestal met de vraag: Hoe is het met...?

Onze omgang veranderde toen hij had ingestemd met de uitgave van mijn Heine-vertalingen. In 2020. We correspondeerden uitgebreid over de inhoud. Boris had smaak en dacht mee. Ik leerde toen een paar kenmerkende trekjes van hem kennen. Als ik niet duidelijk een vraag stelde, antwoordde hij niet. En hij was gul met complimenten, net zoals hij het eerlijk zei als iets hem niet beviel. Oprecht en integer, die indruk maakte hij. Misschien een tikje wereldvreemd, want de wereld hangt van gevlei, compromis en goede tact aan elkaar en aan zulke sociale smeermiddelen deed hij niet. In plaats daarvan hanteerde hij een soort rustige, ouderwetse wellevendheid.  
Al snel in onze correspondentie kwam hij met het verontrustende bericht dat hij leed aan myelofibrose. Hij was van nature optimist, zei hij, maar ik moest er rekening mee houden dat de Heine-bundel later dan gepland zou verschijnen, of misschien wel helemaal niet. Over zijn ziekte was hij open en tamelijk laconiek, althans naar buiten toe. Met een beetje geluk kon hij nog een poos mee maar zeker was dat allerminst.
We vierden het verschijnen van De Lorelei en andere gedichten met een etentje in zijn tuin aan de rand van het bos. Ballekes in tomatensaus, patatten, daar was hij goed in. We dronken zijn favoriete wijn, een Colombard uit Gascogne, licht en verkwikkend. Kikkers kwaakten in de vijver, de zon scheen uitbundig, en aan ziekte dacht niemand tenzij het Covid was. Kluizenaar Boris had me dapper een hand gegeven, zijn vrouw Martine hield zich maar liever aan de richtlijnen. 
Na Heine kwam, op zijn verzoek, Louis Aragon. Daarna Eichendorff en Hesse. Bij een volgende warme lunch waaierde het gesprek uit naar gemoedelijke regionen. Mijn vriendin herkende een collega tuinier. Literatuur en schrijvers maakten plaats voor mispels en kweeperen, de spechten in de boom, alle drie de soorten, bont, zwart en groen. Portugal, waar zijn stiefdochter woonde. En onze kleinkinderen, want hij was juist bompa geworden en ik was voor de tweede keer opa geworden in de nacht voorafgaande aan ons Heine-etentje.

Het voorbehoud verdween naar de achtergrond en ik begon in het volste vertrouwen aan een vijfde deel met vertaalde gedichten. Friedrich Rückert. In mei zou hij eraan beginnen. Maar Liederen van de gestorven kinderen zal niet verschijnen.
Ik mis een eigenzinnig, goedlachs, geestig, erudiet, beminnelijk mens, een geduldig en precies ambachtsman, een kunstenaar en een levensgenieter. Een mens zoals er geen tweede is.


Boris Rousseeuw: 1 november 1959 - 27 februari 2024


donderdag 14 december 2023

PUTJE

Er klonk een bescheiden klopje op de deur. De toekomstige onderbuurman kon het niet zijn, die roffelde altijd zelfverzekerd. Ik deed open. Een van de Bulgaren, de tolk, de enige van het stel die Engels sprak. 
'There is a problem,' zei hij. Hij liet me zijn telefoon zien. Daarop een foto van een smetteloze muur met aan de bovenkant een bruinig kartelrandje. 'We have water.'  
Ik nam hem mee naar de badkamer. Hij wees waar de lekkage ongeveer vandaan moest komen. Het putje, dat nog maar kortgeleden door de terrazzo-specialisten van Corradi & Zoon was gerepareerd. 'It's no small problem,' zei hij een beetje wrang. Hij wees nog eens op de foto van de hagelwitte wand. 'It's new.' Het leek hem verdriet te doen. Ik zei dat er maar weer gebeld moest worden met de loodgieterij, excuseerde me hoewel ik geen enkele schuld had, en deed de deur achter hem dicht.

Mijn eerste aanvechting was om ter plekke de moed, die me als dat verrekte lekwater in de schoenen was gezonken, op te geven. Kut en kloten! Gisteren had ik gehoord dat Bulgarije nog vier dagen nodig had, dan was het klaar. Er leek een zorgeloze kerst aan te komen, eindelijk rust in de tent. Nu begon alles van voren af aan. Ik herinnerde me mijn opluchting toen de terrazzo-kenners hadden vastgesteld dat er geen nieuwe badkamervloer hoefde te komen, het gebarsten afvoerputje fixen was genoeg. Een beetje silicone in plaats van twee à drie weken helse herrie, stof en gruis. Al die tijd had ik zitten piekeren waar ik met de katten moest blijven tijdens die operatie. Had ik opgezien tegen de ontregeling van mijn gewone routineuze leventje. Een chemisch toilet op straat. Wassen in de keuken, één keer in de week een douche bij mijn vriendin in de polder. Schuilen op zolder bij mijn dochter met de bange broertjes Snuf en Snuitje, pretenderen de drilboren en schuurmachines niet te horen. Nu kwam dat allemaal weer terug, erger dan eerst, omdat ik me veilig had gewaand. Ik had beter moeten luisteren naar de voorzichtige kanttekening die de granietkundige had gemaakt: dat de kit soms losliet, en dat er dan een heel nieuw putje nodig was. Maar dat had ik liever niet willen horen.
Ik kleefde een briefje op de deur met mijn telefoonnummer, voor als de onvermijdelijke vragen zouden komen, en ging op pad, toch maar: naar Nieuw-West, de eetkamerstoelen van Joch halen waarover ik me beloofd had te ontfermen. 

In haar half onttakelde en geheel ontzielde appartement vergat ik even mijn huidige zorgen. Wat had ik hier vaak gezeten, met koffie en koekjes, brandy en nootjes, gitaar bij de hand. Nu wachtte alles op de verhuizer die de boel zou meenemen richting kringloop en grofvuil. Een vaal winterlicht scheen op de kriskras door elkaar staande meubels. Ik praatte wat met haar dochter. Ze gaf me een paar velletjes papier: de teksten van de liedjes die Joch had onthouden van vroeger, die verder nergens op internet te vinden waren en die nu zij dood was geen stem meer kregen. Verweesde liedjes. Ik was er blij mee. Ze hielp me de vier rieten stoelen naar de lift te dragen. Ik bracht ze naar de auto, reed naar huis en hoopte maar dat ik niet onderweg al gebeld zou worden. 

Ik had de eerste van de stoelen naar boven gesjouwd en mijn jas uitgedaan toen er opnieuw geklopt werd. De aannemer, een rustige, vriendelijke man met een rond stalen brilletje die meer op een boekverkoper lijkt dan op een aanstuurder van bouwvakkers. Hij was boos noch verdrietig, niet eens berustend. Eerder beroepsmatig oplettend. Een boeddhistisch natuurtalent. Of hij even mocht kijken. We keken samen. Hij begon weer over het oorspronkelijke idee van de totale badkamerrenovatie, wand en vloer, en ik briefde hem snel en met klem de kanttekening van Maestro Terrazzo door, over het te vervangen putje. Hij aarzelde maar vroeg of hij de proef op de som mocht nemen. Hij ging even naar beneden en kwam al snel terug. Hij zette de douche aan, richtte die op het afvoerrooster. 'Georgi,' riep hij vragend naar beneden, door het weer openliggende en dus gehorige plafond. Georgi riep terug, omhoog: 'Yes, water.'
Ja, de lekkage moest van het doucheputje komen. En waarom hadden ze dat putje dan niet meteen vervangen, waarom die lapmiddelen? Waarom moest uitgerekend nu, de dag nadat er een gloednieuw plafond was ingezet, de boel weer gaan lekken? Ik schaamde me bijna voor mijn onverantwoorde douchegedrag. Die vijf minuten van vanmorgen waren te veel geweest. 'Tja, dat zul je altijd zien,' zei de aannemer laconiek. Hij nam afscheid. 'Geen zorgen; het komt allemaal goed,' zei hij met een geruststellende glimlach. 'Uiteindelijk wel.'



vrijdag 17 november 2023

JOCH



De eerste keer dat ik Joch zag was op het toneel. Ik zou muziek gaan schrijven voor het Tuinstadtheater en was nieuwsgierig met wat voor mensen ik te maken zou krijgen.
Op een zondagmiddag ging ik naar het Pleintheater. Het zaaltje in Amsterdam-Oost was bijna leeg, maar de dames op de bühne speelden alsof ze voor een vol Carré stonden. Een van hen viel me meteen op: een kleine mollige vrouw met lang grijsblond haar in een paardenstaart. Ze was zorgvuldig opgemaakt en flink van sieraden voorzien, en sprak met een onvervalst Jordanees accent. Haar ogen twinkelden van leven en haar gebaren en mimiek waren prachtig naturel. Alsof ze geen rol speelde maar gewoon zichzelf was daar onder de spotlights. Ze had humor, ze had een mooie, warm vibrerende stem en ze maakte contact met de zaal als ze zong. Podiumvrees leek ze niet te hebben.
Joch Kuiken, las ik in het programma.

Ik denk dat ik in eerste instantie een beetje bang voor haar was, toen ik haar zo op het toneel bezig zag. Nou ja, bang is een groot woord.  Op mijn hoede, liever gezegd. Dat brutale Mokumse, dat ze uitstraalde, die houding van ‘wie doet me wat’ - daar weet ik nooit zo goed raad mee. Ik voel me altijd weer een verlegen jongetje als ik ermee in aanraking kom.   
Een vent van vijfenvijftig, geboren en getogen in Amsterdam, bang, of liever gezegd op zijn hoede, voor Joch?  Ik kan het me nou niet meer voorstellen.     
‘Ach Moppie toch!’ Ik hoor het haar in gedachten zeggen.

Op het podium zat ook een zwijgende man. Een zijden shawltje, vriendelijk blauwe ogen achter een stalen brilletje, mooi zilver haar, in een wuivende golf naar achteren gekamd. Hij las onverstoorbaar in een boek. Later begreep ik dat het Jochs man Jelle was, en snapte ik ook waarom hij daar decoratief zat te zwijgen: hij vergezelde zijn vrouw overal. Dat moest ook wel, want hij kon toen al niet meer alleen gelaten worden. De regisseuse had blijkbaar gedacht: als hij er toch steeds bij is, dan kan ik hem net zo goed voor de figuratie inzetten, en hem op het toneel neerpoten. Een goed idee, want Jelle was een mooie man om naar te kijken.

Er was meer dat ik later ging begrijpen, toen ik begon te werken met de acteurs met wie we het muziektheaterstuk Ze vroegen arbeid, er kwamen mensen zouden gaan opvoeren. Dat schijn bedriegt; en dat niet alle ras-Amsterdammers brutaal zijn, bijvoorbeeld. Dat was toch echt een vooroordeel, waarmee mijn overgevoelige Brabantse vader me had opgezadeld. Die had nooit kunnen wennen aan de hoofdstad, en had alle inwoners ervan over één kam geschoren. Hij vond de tongval hard en de mensen hard.
Joch bewees dat het de kast in kon, dat vooroordeel, in de la bij de andere valse aannames. Want Joch kon een leuk mondje plat praten, en ze was toch echt in de schaduw van de Oude Wester geboren, maar ze had niets van dat gewiekste, dat gehaaide, dat bikkelharde onder het mom van een geintje, dat ik thuis had leren associëren met die joviale Jordanezen. Er zat geen ruwe bolster om haar blanke pit.
Ze kon heel direct zijn en fel uit de hoek komen, dat wel, maar ik heb in al die jaren dat ik met haar heb gewerkt nog nooit een sneer uit haar mond gehoord; behalve dan als grapje, als ze een volbloed Jordanese met het hart op de tong speelde. 
Lik-op-stuk? Jij-bakken? Joch kwetst geen mensen, ook niet voor de grap. Daar is haar hart te warm voor, daar heeft ze ook te veel innerlijke beschaving voor.  Maar je moet geen ruzie met haar krijgen, denk ik. Een sterk rechtvaardigheidsgevoel maakt dat ze door roeien en ruiten gaat als iemand haar een rotgeintje wil flikken. Of als iemand in haar omgeving slachtoffer wordt van een rotgeintje. Berg je dan maar.

Ik schreef een liedje voor haar, In de oude stad. Ze zong het hartverscheurend mooi, precies zoals ik me had voorgesteld dat het zou klinken – nee, beter. Het beeld van Joch, die het quasi-Amsterdamse volksliedje voordraagt in de voorstellingen van september 2012 in de Meervaart, geflankeerd door twee in haar ogen piepjonge muzikanten met accordeon en bouzouki, staat me nog altijd helder voor ogen. Het was alsof de jongens hun geliefde oma begeleidden.
Van het een kwam het ander. Buiten de voorstellingen en de repetities om begonnen we ook samen muziek te maken. Ik begeleidde haar op een auditie voor het seniorensongfestival. We traden op bij verschillende gelegenheden in Nieuw-West en breidden ons repertoire uit met Amsterdamse liedjes en klassiekers als Liefde van later en Het dorp, zodat we uiteindelijk een volwaardig programma konden aanbieden. Ik noemde Joch mijn hoogbejaarde Muze en was blij met deze onverwachte nieuwe samenwerking. 

We repeteerden bij haar thuis. Jelle bracht koffie en zat stil te luisteren. Soms had hij kritiek: Joch was schor geweest, of niet zo goed bij stem meer als vroeger, vond hij. Ik moest me er dan aan herinneren dat hij de klank van Jochs stem nog in zijn oren had, zoals die zoveel jaren geleden geweest was. Hij had haar nog als jong meisje horen zingen. Maar ik kende alleen haar rijpe stem en was juist gecharmeerd van het doorleefde geluid – er klonk een heel leven in door. Wat deed een raspje er dan toe? Wat ze zong klonk levenslustig, en recht door zee, en toch ook broos en weemoedig. En altijd heel muzikaal. Ik luisterde naar het heden, bij Jelle kwam het verre verleden daarin meer en meer rondspoken.

Toen stierf Jelle. Dat was een klap. Hij liet een leegte achter die niet meer op te vullen was. De eerste jaren dat ik bij hen thuiskwam speelde er vaak een ouderwetse bandrecorder, zo’n joekel van een ding; muziek van vroeger, Sinatra of Ella Fitzgerald. Op tafel stond altijd een schaaltje nootjes klaar, als symbool van gastvrijheid en gezelligheid. Nu zweeg de taperecorder en stond de hele dag de televisie aan, en in de keuken de radio. Maar de stilte liet zich daarmee niet overstemmen. Het schaaltje nootjes bleef, dat wel.

De eerste keer dat we op pad gingen zonder het vooral zwijgende, maar o zo goeiige gezelschap van Jelle, was naar een middag van de ANBO, afdeling Nieuw-West. Er werden boeken gepresenteerd, de opgetekende levensverhalen van markante buurtbewoners. Wij zongen en speelden als intermezzo onze liedjes. Tijdens Liefde van later kreeg Joch het te kwaad. ‘Als liefde zoveel jaren kan duren…’ - het was haar uit het hart gegrepen. Zelf had ze de pest in, dat tranen haar stem hadden verstikt, maar niemand van de aanwezigen vond het erg. Ze waren geroerd door haar zang en ontroerd door haar emotie.
Na afloop ontstond het idee om voor de volgende reeks levensboeken ook een deel te reserveren voor Joch. En het lag voor de hand dat ik dat ging schrijven: we kenden elkaar immers goed, Joch vertrouwde me, en we zagen elkaar toch al geregeld.

Zo ging ik na de jaarwisseling om de week naar haar flat in Overtoomse Veld. Tussen de schilderijtjes, gemaakt door Jelle en zijn vader, de kleedjes en de klok en de snuisterijen die een vage herinnering aan de Jordaan opriepen, praatten we een paar uur lang over het verleden. Het voelde in het begin een beetje onwennig om daar te zitten zonder mijn gitaar, maar mijn vol gekliederde schriftje werd al gauw een even vertrouwde metgezel. Joch schonk nu zelf de koffie, er waren koeken of gebakjes, en natuurlijk altijd die nootjes, dat schaaltje werd voortdurend ververst.

Toen het lente was geworden hadden we haar leven tot dan toe in kaart gebracht; in vogelvlucht waar het geheugen zuinig was met gegevens, inzoomend op de details als de herinnering sterk was.
Hier is het resultaat. Ik laat nu het woord aan Joch.

[Voorwoord bij Een Jordanese in Nieuw-West, Stichting de Driehoek, 2017]

Naschrift

In de jaren die volgden na het publiceren van het bovenstaande werd Joch langzaam nóg ouder. Als je vroeg hoe het ging was het steevast: 'slecht...' en dan volgde er een korte litanie over haar gezondheid. Maar al snel herpakte ze zich. Ze vond het fijn dat je kwam en liet zo'n bezoekje niet verpesten door kwalen en kwaaltjes. Ze genoot van het zingen en miste het Tuinstadtheater, dat er in 2016 mee gestopt was. Zelf wilde ze nog lang niet stoppen, de oudste zangeres van Amsterdam worden was haar trotse ambitie.
Bezoekjes werden steeds meer een herhaling van zetten. Ik kreeg een bruintje, zij mocht van de dokter geen witje meer maar ook zonder jenever leefde ze op. We zongen dezelfde liedjes, er kwam nooit meer iets bij; er ging alleen wat af, een vergeten zinnetje of wat, een hoge noot hier en daar, maar wat zou dat? Als ik naar huis ging (de parkeermeter tikte nietwaar?) voelde ik me melancholiek maar ook tevreden. Mijn vriendin en ik hadden een ander mens, een oud mens bovendien, een goede namiddag bezorgd. Het is niet veel maar het is iets.
Toen ik hoorde dat ze, toch nog onverwacht, gestorven was voelde ik meteen spijt. Had ik niet wat vaker moeten gaan dan die paar keer per jaar? Dat heb je met schijnbaar onsterfelijke mensen: geen haast, tijd genoeg.
Niet dus. Al was ze misschien inderdaad de oudste nog zingende Amsterdamse geworden, zelfs Joch bleek sterfelijk.

R.I.P. Johanna Maria Kuiken - de Ruijter, 1 maart 1929 - 9 november 2023.






vrijdag 10 november 2023

Novemberregen - in memoriam Joch Kuiken (1929-2023)


Net als vorig jaar gingen we naar November Music, een ambitieus en tamelijk compromisloos elfdaags festival in Den Bosch. Na anderhalf uur trekken en duwen in de natte, donkerende file bereikten we de stad van mijn vader. We parkeerden bij de Verkadefabriek, dronken daar iets om in de stemming van het festival te komen, verplaatsten ons naar de Bossche Brouwers aan de Tramkade, een geweldig leuk café waar je erg lekker en zeer betaalbaar kunt eten. Helaas moet het hele hippe mallepietjesterrein daar binnenkort wijken voor nieuwbouw, vertelde de zachtmoedige jonge kastelein met het accent van mijn achterneven ons. Appartementen. Als een rafelrand bouwrijp is gemaakt door kunstenaars duurt het nooit lang voor de makelaars komen.
We waadden gewapend met regenscherm door een dikke regen naar de binnenstad om in de Grote Kerk esoterische muziek voor koor en cello en 3D geprinte instrumenten te beluisteren, iets wat me niet helemaal goed lukte, misschien had ik dat biertje onderweg niet moeten nemen, maar ja, ik moest nodig plassen en het was speciaalbieravond in café De Druif aan De Markt, alles drieënhalve euro, daar is een dorstig mens niet tegen bestand.
Na veel hemelse en spirituele klanken zochten we de auto weer op. Ik had een bokbier achterin gelegd dat ik met mijn huissleutel open wrikte. Iets te zeker en iets te bitter oreerde ik over de nieuwe kleren van de keizer en dat mijn eigen composities toch, in hun bescheiden formaat, meer vlees aan hun botten hadden dan deze dure nevels van gratuite schoonheid, en dat ik blij was met mijn eigen koor, dat het mij mogelijk maakte voor kunstpaus te spelen die resideerde in een veilige omgeving en wel nooit nog zou optreden in een hip, ambitieus en compromisloos festival, en dat dat goed was zo.
De volgende morgen had ik een beetje hoofdpijn. Buiten maalde een cementmolen. Het regende nog steeds even dik.
Terwijl ik me met koffie en een gevulde koek opvijzelde kwam het bericht dat Joch gestorven was. Vierennegentig, maar toch nog onverwacht, zei haar dochter. Het kwam als een schok, ik had haar zo'n beetje onsterfelijk gewaand. Ik had meteen spijt dat ik haar niet wat vaker had opgezocht de laatste tijd, om samen de liedjes te zingen die ik voor haar geschreven had, en die ze zo graag zong, met steeds zachtere stem. Nu had ik geen hoogbejaarde, Jordanese Muze meer. 



donderdag 2 november 2023

Allerzielen 2003-2023


Het is Allerzielen. Ik brand een kaarsje of drie (waxinelichtjes in marmeren houdertjes) en denk aan mijn gestorven dierbaren, het worden er elk jaar meer.
Het stormt, een storm met een Ierse naam. Ook twintig jaar geleden: Allerzielen 2003 (een donkere, kille zondag), stormde het. Anoniem: stormen gingen toen nog naamloos door hun kortstondige, woeste leven.
Mijn vriendin en ik kenden elkaar pas een half jaar. We wilden iets moois smeden uit de chaos die ons omringde en organiseerden die dag een Allerzielenconcert. In haar klimop-overwoekerde loods, die voor de gelegenheid door een bevriende kunstenaar uit het dorp met kunst- en vliegwerk, droogbloemen, mottige opslag en bric-à-brac was omgetoverd tot een spookachtig theater. Ik schreef er eerder over op dit blog: De wind woei hard, het plaatijzeren dak klepperde. Straalkacheltjes gloeiden op en er brandden kaarsen. Het publiek zat in winterjassen op gammele stoeltjes. Ik zong mijn melancholische liedjes, begeleid door mijn zoon. Na afloop was er soep en wijn.
Een fijne herinnering, een knipogend baken in een moeilijke tijd.
Twee goede vrienden die er toen zo nadrukkelijk en vooral zo vanzelfsprekend bij waren zijn nu voorgoed weg. Mijn destijds meest recente, en mijn op een na oudste vriend.
Aan Frank wijdde ik al eens een sonnetDit is voor G.

Tekortschietend grafschrift 

Een halve eeuw waren we dik bevriend,
Het waren vijftig intensieve jaren.
We hebben veel gelachen - ook gegriend,
Al wilde jij ons dat het liefst besparen.

We waren als het moest best vooruitziend.
We zouden nog wat levenskracht bewaren
Voor als we ouder werden: ook bijziend
En gammel lustten we een ouwe klare.

Het grienen trof mij onverwacht en hard.
Het leven volgt zijn eigen wrede wetten.
Maar mettertijd verminderde die smart.

Jij kon nog zó loyaal mijn tranen betten,
Die om jouzelf zijn, ongedeeld, verstard.
Ik kan ze slechts in marmerletters zetten.


vrijdag 13 oktober 2023

In piam memoriam

 

In liefdevolle herinnering, zoals dat heet. Ter zalige nagedachtenis. Vandaag zou hij 98 zijn geworden, mijn vader: de leeftijd die ik hem altijd had toegedacht. Zijn moeder, mijn oma Jet, werd het ook. Hij leek fysiek op zijn donkere en zuiderse moeder, veel meer dan op zijn blonde en blauwogige vader. Dus wat was er logischer dan dat hij ook precies zo oud zou worden? Vandaag is hij dus eigenlijk écht gestorven.

Hij bleef lang jong en ik had het zorgeloze gevoel dat hij er altijd zou zijn. Toen hij uiteindelijk ouder en ouder werd en ik me angstig afvroeg hoe dat moest gaan als ik het ooit zonder hem zou moeten stellen, troostte ik me met die gedachte: als hij net zo oud wordt als zijn moeder (en dat wordt hij!) heeft hij nog vijftien, veertien, dertien jaar (de teller ging steeds sneller omlaag). Genoeg tijd om dat ondenkbare - dat je vader er niet meer is - nog even voor je uit te schuiven.
Ik had geen rekening gehouden met de verschillen in levenswijze van die twee. Mijn oma had het sobere leven geleid van de generatie die twee wereldoorlogen meemaakte. Mijn vader was, nadat de naoorlogse welvaart de teugels had laten vieren, steeds genotzuchtiger gaan leven. Met roken stopte hij al vrij vroeg - voor die tijd tenminste - maar hij hield van een borrel, om dat eufemisme nog maar eens te misbruiken.
Met negentig was hij nog kranig, op zijn manier. Toen hij eenennegentig werd, zeven jaar jonger dan zijn oersterke moeder was geworden, was hij op. Hij kon zich op de piano nog slechts atonaal uitdrukken. En ook als er geen Alzheimer was gekomen zou er niet veel muziek meer in hem hebben gezeten.
Misschien maar goed, van dat lichamelijk 'op zijn'. De ontluistering van deze scherpzinnige, geestige, warmbloedige en ondanks al zijn melancholie toch veerkrachtige en levenslustige man heeft maar kort geduurd. 

Johannes Nicolaas Maria van Spaendonck, 13 oktober 1925 - 26 oktober 2016

(Foto: Jetty van Jan)


woensdag 13 september 2023

PARKER


In 2018 keek ik met speciale aandacht naar Midsomer Murders. Ik was bezig met het muziektheaterstuk De meermin, het monster en de maan en luisterde nieuwsgierig naar de briljante achtergrondmuziek bij de serieDe stijl kwam me zo bekend voor. Ik had een ingeving. Zou het soms dezelfde componist zijn, die in de jaren zeventig de poëzie van Sir John Betjeman op muziek gezet had, want aan die oer-Britse klanken (weemoedig, pastoraal, goedmoedig ironisch en vooral eclectisch) moest ik denken. Google bewees mijn gelijk en ik gaf mezelf een schouderklopje. 
Sindsdien ben ik fan van Jim Parker, want zo heet hij. In de laatste reeksen van Midsomer Murders mis ik zijn herkenbare stijl. Die lage fluiten en basklarinetten en die tremolerende strijkers wekken clichématig suspense op en de partituur heeft geen eigen rol meer, zoals in de vroege series, is ook minder nadrukkelijk aanwezig en niet doorgecomponeerd - hier en daar een stukje om de spanning te onderstrepen.
Ik had al eens eerder gezocht of Parker soms een assistent of opvolger had aangesteld, maar niets kunnen vinden. Afgelopen maandag zag ik bij de aftiteling: "Theme music composed by Jim Parker". Aha! Het beroemde openingsthema met de theremin, natuurlijk. Maar de rest werd tegenwoordig blijkbaar uitbesteed, de man was ook te oud om zo'n productie nog bij te benen. Nogmaals googelde ik.
En... ontdekte dat Parker op 28 juli jongstleden gestorven is. Misschien wel terwijl ik nietsvermoedend met een half oog naar de zoveelste re-run van MM zat te kijken. 

De volgende morgen werd ik in een wazige wereld wakker. Ik had een beetje buikgriep en was slaperig. Napeinzend over de dood van Parker dacht ik aan mijn eerste kennismaking met zijn muziek. Mijn vriend Geerten had me een cassettebandje gegeven waarop poet laureate Betjeman eigen werk voorlas, begeleid door een klein orkest. Sfeer, stem, tekst en muziek hadden mijn hart gestolen. Het moest in de zomer van 1996 zijn geweest. We zouden Geerten in Lucca gaan opzoeken maar hij was door overmacht aan Amsterdam geketend. Dat bandje (en andere, vooral met jazz) gaf hij me mee om in de auto te draaien. Tijdens ons verblijf in Vorno, in de heuvels bij Lucca, kwamen er een paar mooie brieven met adviezen. Ook op een afstand was hij een enthousiast reisleider. 

Ik besloot er mijn dagboek eens op na te slaan. 
(U, lezer, die mij ondertussen beter kent dan ik mijzelf, roept nu vanuit de donkere zaal: 'Neen, Voorheen Rookzanger, niet doen! Je weet toch waartoe dat leidt?')
De passage was algauw gevonden. We hadden inmiddels ons idyllische huis in Vorno ("Il Torrente") verruild voor een luxe camping in het Idro-dal.

'Het weer was azuur, deze dag. Maar 's middags stond de wind op de hoogste stand, zo sterk dat ik van het geluid niet kon slapen. [...] Matig geslapen, gestoken door muggen en, een beetje benauwd, het hoofd vol van een monomaan doordreunend deuntje van John Betjeman (een hit in de auto nu!); wakker geschrokken van een baby, een tent verderop.'


Ik had het daarbij kunnen laten. Maar een paar uur later zat ik nog, in die wattige wereld, te lezen en had ik alle dagen van de jaren 1996 en 1997 opnieuw beleefd. Het was vreemd om een soort jongere tweelingbroer van mezelf door het leven te zien jagen en worstelen. In een parallel universum waarin nog volop werd getelefoneerd (vooral rond etenstijd), waarin brieven werden geschreven en aarzelend de eerste e-mail werd verstuurd. Ademloos volgde ik die man die ik niet meer was. Hoe kon hij al die dingen op één dag doen? En dat met drie kleine kinderen! En wat was hij koortsachtig op jacht naar succes, erkenning, genot en harmonie! Met dat laatste wilde het maar niet lukken - logisch met zo'n hectisch bestaan. Bladzijden werden gevuld met bezweringen en goede voornemens als hij weer eens in een put was gedonderd na manische dagen. Hij was voortdurend bezig zijn onzekerheid te overschreeuwen in plaats van die eens kalm onder ogen te zien. Zijn zelfbeeld was volledig afhankelijk van zijn slagen op het wereldse toneel. Man, ga toch mediteren, wilde ik hem toeroepen vanaf mijn stoel op het balkon.
Toen ik me losgerukt had ging ik een eind wandelen. Nog steeds liep ik half in de jaren negentig, half in de vroege herfst van ons jaar. Maar tot mijn verbazing was ik niet erg van slag geraakt door de onderdompeling in het verleden. Ik had begrip voor die ambitieuze jongen van veertig maar was blij dat ik niet meer zo hoefde te leven als hij had gedaan. 


In memoriam James Mavin (Jim) Parker, 18 december 1934 - 28 juli 2023



vrijdag 20 januari 2023

CROSBY


Het eerste wat ik van de nieuwe dag meekreeg, toen ik in het donker wakker werd, was dat het gesneeuwd had. Op de auto's beneden lag een wit kapje dat aarzelde tussen smelten en blijven. Ik deed het gebruikelijke rondje langs de informatiebronnen op mijn telefoon en de tweede indruk gaf me een kleine schok. David Crosby was dood.
Er sterven wel meer jeugdhelden, ik heb er de leeftijd voor. Laatst nog Jeff Beck. Ik weet niet waarom Crosby's dood me ongepaster leek dan die andere sterfgevallen. Een erg aardige man was het geloof ik niet. Hij heeft zijn hele leven flink gebruikt van alles wat niet goed voor een mens is, dus met eenentachtig had hij een gezegende leeftijd bereikt. Mijn opa was ook eenentachtig toen hij stierf. Een oude, uitgebluste, broodmagere en verwarde man. Crosby was op hoge leeftijd nog steeds een soort rockgod, met zijn lange witte haar dat hij sinds hij ooit een aanvechting had bedwongen (en bezongen) nooit meer had afgeknipt. Misschien was dat het wat me schokte: dat ook eenmalige goden doodgaan.

Ik kreeg Déjà Vu voor sinterklaas, in 1970, de plaat was ruim een half jaar oud. Een liefhebber van Neil Young was ik niet - het zou decennia duren voor ik zijn onvaste falset zou leren waarderen en van zijn muziek zou leren houden. Graham Nash met zijn kneuterige Britse liedjes over kinderen en katten in de tuin tolereerde ik, meer niet. Maar Stephen Stills en Crosby, die grepen me meteen bij mijn strot. Twee uitersten kon ik eindeloos draaien: 4 + 20 en Almost Cut My Hair. Het eerste liedje van Stills maakte me stil en ontroerde me: dit wilde ik ook, met mijn gitaar, deze intimiteit, deze bitterzoete poëzie. Het tweede stuk sleepte me mee zoals later de symfonieën van Mahler zouden doen. Ik raakte in een ongekend soort vervoering door de heroïek ervan. Al die gitaren die een dramatisch en traag duel aangingen, aangemoedigd door een opgewonden kreet nu en dan! Zoals livemuziek nu al te vaak bloedeloos wordt doordat er metronomen en backing tracks meespelen die de muzikanten in hun oortje horen, om maar zo dicht mogelijk bij de geregistreerde versie te blijven - zo was toen een studio-opname vaak net zo spontaan als een optreden voor publiek. Er werd gejamd in de studio, niks geen overdubs en gladde perfectie!
Ik nam de plaat de volgende dag mee naar mijn vriendin. Als je in die tijd een nieuwe plaat had wilde je die liever tien keer dan twee keer per dag draaien. Zo ben ik Déjà Vu gaan associëren met de geur van Indiase wierook die altijd in haar meisjeskamer hing. En misschien ook met de smaak van de gado gado die haar moeder voor ons maakte om aan te sterken na het eindeloos zoenen.

Ik hoor Almost Cut My Hair nu nog weleens als mijn dochter, die gelukkig een retro smaak heeft, een plaat op de draaitafel legt, en dan denk ik: ach gut, die jonge honden toch... Maar nog steeds is het nummer me dierbaar. En David Crosby is voor eeuwig de Messiaanse hippie die van zijn lange haar een statement maakte, een vaandel voor de goede zaak van ongebondenheid en onaangepastheid, en met warme heldentenor die toen volstrekt onverstaanbare tekst zong, die ik pas veel later heb begrepen.

Bijna kortgeknipt

Bijna kortgeknipt
Daar was opeens dat rare plan
Het werd al aardig lang
Ik had er zo te zeggen last van

Deed het toch niet - waarom is de vraag
Het voelt alsof ik een strijdvlag draag
Ja het voelt of ik het iemand verplicht ben

Misschien omdat ik voor mijn Kerst de griep kreeg
En in topvorm ben ik niet
Het verergert mijn paranoia
Alsof je in je spiegel de politie ziet

Maar ik geef geen duimbreed toe aan angst
Want eerlijkheid duurt toch het langst
Het voelt of ik het iemand verplicht ben

Als ik mezelf uiteindelijk kan herpakken
Wil ik naar ‘t warme zuidelijke weer afzakken
Zoek daar een plekje terug bij af
Voor ’t scheiden van het koren en het kaf

Het voelt of ik het iemand verplicht ben
Ja, het voelt of ik het iemand verplicht ben

Deze zingbare vertaling staat in Raconteur, troubadour - 65 vertaalde liedteksten, door Robert Eksteen en Jan-Paul van Spaendonck, HIER te bestellen.


dinsdag 29 maart 2022

BINNENSTEBUITEN

Mijn vriendin was een nieuw schapenafdakje aan het maken. Het vorige was er door een van de recente stormen afgeblazen. Samen met een vriendin uit het dorp was ze flink aan het zagen en timmeren. Ik had besloten deze mooie dag extra glans te geven door mijn vieze auto van Saharazand te ontdoen. Ik plensde lauw water over het dak, wreef na met een rafelig sponsje en een te nieuwe theedoek. Mijn bloes en broek waren al snel doorweekt, gelukkig blies de wind en scheen de zon. Na een paar emmers nam ik even een pauze. Ik liep naar de werklui toe. Het doffe geluid van een grote houten hamer klonk, er werd een paal de grond in gedreven. 
'Ach, de slaai,' zei ik, trots op mijn kennis van het lokale dialect.
'Slaai? Ik ken het als sleg,' zei de vriendin. Dat was ook mooi, vond ik. Ik vermoedde een etymologisch verband met het Engelse sledgehammer. 
Even later zaten we in de tuin uit te rusten. De dames met een kopje kruidenthee, ik met een bier. 
Het waren intense dagen geweest. We hadden voor het eerst sinds de pandemie begon onze beste vrienden met hun kinderen weer op bezoek gehad. Een al tweemaal uitgesteld kerstdiner, dat extra beladen was doordat een van ons er niet bij was. Het opperhoofd van een van de Drie Families overleed vorig voorjaar. We dachten veel aan hem en misten hem en praatten over hem, maar niet te nadrukkelijk: ook zonder hem was het goed om deze oude vriendschapsband weer nauwer aan te halen na die twee jaar van afstand en eenzelvigheid.
Het werd laat die avond. De volgende dag stond ik nog een beetje binnenstebuiten gekeerd op. We gingen naar mijn zoon want mijn kleindochter was jarig. Zes jaar werd ze. Ik vergat de balkondeuren dicht te doen bij mijn vertrek. Mijn hoofd was nog vol van de avond ervoor en wat ik nu deed was op routine, en voelde vaag onwerkelijk maar ook heel licht aan. Het was alsof ik door de dag gleed, moeiteloos, ik ontmoette nergens weerstand.
Bij mijn zoon thuis bleken ook mijn ex en haar man aanwezig. Daar had ik niet bij stil gestaan, maar ook deze ontmoeting ving ik routineus op. We zien elkaar wel vaker en de verhouding is goed. Wat me meer van mijn stuk bracht was de aanwezigheid, totaal onverwacht, van haar ouders, mijn voormalige schoonouders dus, inmiddels hoogbejaard. Het was fijn om ze weer te zien maar ook verwarrend. 
's Middags deed ik de afwas met een haar van de hond ernaast en die avond at ik met mijn dochters de resten van het feestmaal van de vorige dag. Bijtijds naar bed, want die zondagmorgen, zomertijd, moest ik extra vroeg op voor een kerkdienst. 
En zo zat ik hier in de tuin en ik had met mijn vriendin dat alles op een rijtje willen zetten. Punt voor punt willen doorpraten. Maar in plaats daarvan ging het over slaai en sleg, en over de Dichterliebe, over yoga en over hondenoppassers in het Vondelpark.
En eigenlijk was dat beter. 


vrijdag 28 januari 2022

Voorheen Rookzangers Notitieblog (31)


1. 

Vandaag zou een goede vriend vijfenzestig zijn geworden. Hij stierf vorig jaar net voor de zomer. Ik zit besluiteloos achter het scherm, kijk naar de eindelijk weer eens blauwe lucht, en denk aan hem. In andere jaren dacht ik hoogstens terloops even aan het feit dat hij op deze dag werd geboren. Zijn verjaardag vierde hij nooit dus een echt agendapunt was het niet. Hoewel we elkaar vaak zagen en veel, eindeloos veel glazen op elkaars gezondheid hebben gedronken gebeurde dat niet op deze dag, die hij zo bescheiden mogelijk vierde, zoals hij ook zijn afscheid zo sober en klein mogelijk wilde houden. Eén uitzondering herinner ik me.
Het was begin of midden jaren tachtig. Ik weet niet of ik al weer in Amsterdam woonde of nog in mijn ballingschap in Midden-Nederland verbleef. Ik denk het eerste, want ik meen me een nachtbus of tram naar huis te herinneren. De reden van het uitzonderlijke feest weet ik al evenmin. Misschien een housewarming party, misschien werd hij vijfentwintig? In elk geval was besloten er iets meer van te maken dan een avondje drinken met vrienden. Ik zou een paar liedjes zingen. Ik had mijn gitaar meegebracht en terwijl ik zong (een Italiaans lied, een Ierse ballade, De flamingant ne me traitez van Wannes van der Velde, herinner ik me) hield iemand de tekst voor me omhoog. Voor een echt optreden was ik als zangstudent nog te bleu, het moest iets van tussen de schuifdeuren zijn. 
Op de terugweg bleek het geijzeld te hebben. De nachtelijk stille straat in Oost was spekglad. Toch al onvast ter been gleed ik uit en viel bovenop mijn gitaartas. Een passant, een lange zwarte man, pakte me onder mijn oksel en tilde me moeiteloos op. Iets mompelend als 'Jij moet wel je drank kunnen hebben man...' liep hij vrolijk verder. In de tram (of nachtbus) merkte ik dat het raar rammelde in mijn foedraal. Ik wuifde het eerst nog hoopvol weg maar er was onmiskenbaar iets stuk. Thuis moest ik vrede sluiten met het feit dat mijn mooie Spaanse gitaar die ik al tien jaar bezat, in diggelen lag. Een hoge prijs voor een feest. Ik kon niet anders dan mijn schouders ophalen en verder leven.

2.

De Poëzieweek is gisteren ingegaan. Ik ben met een scheurkalender Mindfulness bezig en in plaats van een stukje ergens vandaan te plukken voor op de zaterdag (dan doe ik een langer fragment in plaats van een citaat of spreuk) besluit ik een toepasselijk gedicht van Hermann Hesse te vertalen. Die was niet vies van een beetje wijsheid uit het Oosten en ik heb hem al vaak aangehaald. In de bundel Die Späten Gedichte (Insel Verlag 1963) vind ik het volgende gedicht:

Jonge novice in het Zen-klooster

In het Zuiden staat mijn vaders huis,
Zon verwarmt het zacht, de zeewind ruist.
Van mijn thuisland droom ik menig nacht,
Als ik wakker word dan huil ik zacht.

Hebben soms mijn makkers nog ontzag
Voor mijn lot? Ben bang voor hun gelach.
Oude broeders snurken in mijn oren,
Ik, Yu Wang, ben wakker, haast bevroren.

Ooit, ja ooit dan open ik het hek,
Pelgrimsstaf ter hand, en ik vertrek;
Duizend mijlen wandel ik terug
Naar mijn huis en mijn gedroomd geluk.

Maar als Meester met zijn tijgerblik
Mij doorboort, dan smoor ik zucht en snik;
Koud en gloeiend heet voelt heel mijn lijf,
Bevend schaam ik mij en blijf, en blijf.

Junger Novize im Zen-Kloster I
Hermann Hesse, 1961
Vertaling: © JPvS 


vrijdag 21 januari 2022

In memoriam THALIA (1915-2022)


(Een persoonlijk relaas)

Onlangs bereikte me het droeve nieuws, dat operettevereniging Thalia er na 106 jaar mee stopt. Zoals zoveel andere nog nét functionerende ondernemingen werd zij het slachtoffer van de corona-crisis. Het ging al niet zo goed en na een lange periode van verplichte inactiviteit bleek het laatste beetje fut eruit. Niemand was in staat om het gestrande schip vlot te trekken. 

Ik hoorde van Thalia voor het eerst in de jaren zeventig. Mijn vader heeft er toen korte tijd, misschien een half jaar, de partijen ingestudeerd. Als interim-dirigent. Joop Fransen, die het koor 32 jaar lang zou leiden, was al aangesteld, maar zat nog een paar maanden aan een ander contract vast. Het was 1974. Of ging het anders, was het een jaar eerder? Niemand herinnert het zich meer. Het moet ergens in de archieven te vinden zijn. Bestaan er geen kasboeken uit die tijd?
Hoe ze aan mijn vader kwamen weet ik evenmin zeker. Ze zullen, misschien via een van de solisten, de Nederlandse Opera hebben benaderd waar hij chef-repetitor was. Of ze hebben hem op aanbeveling van hun zustervereniging Thalia uit Middenmeer aangetrokken. Daar was hij rond die tijd dirigent.

In de decennia daarna werd Thalia een household name. Als jonge zanger zong ik heel wat operetterollen, her en der in het land. Thalia, waar beroemde namen als Cristina Deutekom en Henk Poort voor het eerst van zich hadden doen spreken, stond in die tijd aan de subtop van de operettewereld, net onder een professioneel gezelschap als de Hoofdstad Operette. Hun dirigent en regisseur Joop Fransen was een begrip. Zijn vertalingen werden overal gezongen. Ik kwam weleens bij hem thuis aan de Herengracht om bladmuziek en tekstboeken op te halen voor de verenigingen waarbij ik mijn Caramello, Falcke, Homonay of Bocaccio zong. Ik woonde immers toch in de buurt. 

Nadat ik vier keer, onder vier verschillende regisseurs, de paljas had uitgehangen in La Belle Hélène had ik er genoeg van. Ik verruilde de operette voor zwaarder geschut en trok me uiteindelijk helemaal terug uit de wereld van het muziektheater. De laatste rol die ik zong was die van de verpleeghuisarts in Chiel Meijerings omstreden opera Alzheimer. Een artistiek succes, een financieel debacle. Dat was in 2006, vlak na mijn vijftigste verjaardag. Daarna belandde ik in een soort depressie. Ik verdween een paar jaar van het toneel en toen ik de muziekwereld opnieuw betrad was het in een andere hoedanigheid, die van dirigent en componist. Optreden als zanger deed ik nog maar sporadisch. 

Thalia kwam opnieuw mijn leven binnen in 2015. De vereniging bestond honderd jaar. Het ledental was sterk afgenomen en voor de jubileumproductie was gezocht naar extra krachten. Mijn dochter Maria was daar een van. En zo kwam het dat ik in de Meervaart zat te kijken naar Offenbachs Les Brigands en heimwee voelde naar mijn operettejaren. Ik kreeg bijna zin, zei ik toen, om weer de bühne te beklimmen en uitgedost in een gek pakje en met een pruik op al zingend een rol te spelen. Bijna
Mijn dochter onthield mijn enthousiasme en toen er een jaar later naar een invaller werd gezocht om de zomerrepetities te leiden, gaf ze mijn naam door. Ik verzamelde moed, deed die paar repetities, vond het een enerverende maar ook bevredigende klus, en zette het weer uit mijn hoofd. Tot Femke, die het stokje had overgenomen van Fransens opvolger Alexander Koeznetsov, aankondigde te zullen vertrekken. Femke was een briljant pianiste maar ze was niet opgewassen tegen de stress die zo'n kippenhok vol assertieve zangers met zich meebracht. Ik werd gebeld, de samenwerking was goed bevallen. Voelde ik er iets voor om...?

Een paar maanden later begreep ik wat Femke had bezield. We zaten midden in de voorbereidingen voor The Sorcerer van Gilbert and Sullivan en er was veel reuring. Er was altijd veel reuring bij Thalia. Niemand was daar op zijn mondje gevallen. Ego's botsten klinkend, rinkelend als er een in scherven viel. En er was grote werkdruk: zou het allemaal op tijd klaar zijn? Kende iedereen op de première zijn partij?
Voor mijzelf kwam er nog een ander soort stress bij. Ik had voortdurend het gevoel in andermans voetsporen te treden. Dit was het werk dat mijn vader, die de herfst ervoor was overleden, altijd had gedaan. Had ik er wel de juiste papieren voor? Ik was een ervaren koordirigent en een redelijk handige pianist, maar in die laatste hoedanigheid kon ik niet in zijn schoenen staan. Ik had zang gestudeerd met als verplicht bijvak piano. Mijn vader had zijn conservatoriumdiploma als concertpianist behaald en jarenlang zijn geld met de toetsen verdiend. De notenhouten Kawai in de repetitieruimte, precies dezelfde als mijn vader thuis had staan, liet me dat geen moment vergeten. En dan dat dirigeren! Een koor, daar draaide ik mijn hand niet voor om. Maar een hele voorstelling leiden, met een orkestje... Ik kocht een baton, studeerde hard aan de piano, oefende veel met YouTube-filmpjes, sprak met collega's, verdiepte me in de orkestpartituur en kon er niet van slapen.

Toen de première kwam was ik bloednerveus. Maar het ging allemaal prima, iedereen zong prachtig en ik had er enorm veel plezier in. Ik zag me dit nog wel wat jaartjes doen. 
Weliswaar leek het of voor elke nieuwe productie het wiel weer uitgevonden moest worden (opnieuw die stress, die reuring, die onzekerheid) maar na La vie Parisienne wist ik: ik had een nieuwe weg ingeslagen. Dit was een verrijking van mijn leven. Onverwacht, zo na mijn zestigste. De cirkel was ook mooi rond: begonnen als operettezanger, eindigend als operettedirigent. Nog een flinke handvol van die fijne operettes en ik kon tevreden met pensioen. 
Een ander pensioen werd dankzij Thalia doorbroken. Er was een bariton nodig die de titelrol zou zingen in M. Choufleurie resterà chez lui le... een komische eenakter van Offenbach. Een wild idee, maar het bleek mogelijk om die partij te combineren met het leiden van het koor. Zo maakte ik mijn eenmalige rentree als zingend acteur.

Corona trof ons toen we bezig waren met een zarzuela, La Gran Vía. We kampten met een flink tekort aan mannen, maar met wat kunst- en vliegwerk zouden we het redden. Ik herinner me de laatste repetitie. Er werd gedanst en gezongen in die oververhitte zaal. Het nieuws over de naderende pandemie hing zwaar in de lucht. Het voelde ongemakkelijk om zo dicht op elkaar te staan, elkaar in het gezicht te blazen. Ik keek vanachter de notenhouten Kawai naar mijn zangers. Iedereen was verhit en leek nerveus. Kon dit nog wel?

Afgelopen september werden de repetities eindelijk hervat, voor een luchtig concertant programma dat we in de zomer hadden uitgedacht. Ik was er niet bij want de repetitieavond moest tijdelijk naar de maandag worden verschoven, en dat is de vaste avond van het kerkkoor waarvan ik al sinds 2007 pianist-dirigent ben. Via de telefoon bleef ik op de hoogte van de vorderingen. Ondanks de inspanningen van repetitor Brian Fieldhouse was het een moeizame aangelegenheid. Te weinig mensen, te weinig animo, te weinig perspectief. Toen er wéér een nieuwe lockdown werd afgekondigd was het snel gebeurd. Tijdens een algemene ledenvergadering werd de oude muze Thalia officieel uit haar lijden verlost. Op 30 april aanstaande houdt de vereniging op te bestaan. Wat er met de archieven, de piano en de gigantische verzameling kostuums en rekwisieten gaat gebeuren is nog onduidelijk. 

Ik was nog niet uitgekeken op de charmante oude dame. Ik had graag nog meer van die voorstellingen gedaan, reuring en alles inbegrepen. Het lijkt erop dat mijn late roeping als theaterdirigent een vroegtijdig einde vindt. Maar ik kan met trots zeggen dat ik de hekkensluiter van een meer dan honderdjaar oud instituut ben geweest.


vrijdag 28 mei 2021

BUCKET LIST


In de film The Bucket List legt Morgan Freeman desgevraagd aan Jack Nicholson uit wat hij daar op dat papiertje aan het krabbelen is. De beide zestigers zijn terminaal ziek en delen een kamer in het ziekenhuis. Freeman maakt, zegt hij, een bucket list. Een lijst van dingen die hij nog wil doen before he kicks the bucket - voor hij de pijp uitgaat. Blijkbaar was het tegenwoordig te pas en te onpas gebruikte begrip in 2007 nog zo ongewoon dat het een uitleg behoefde. Ik googelde, en inderdaad: deze specifieke verlanglijst bestond al wel, maar door de gelijknamige film is de term populair geworden.
The Bucket List is een tragikomedie met een nogal voorspelbaar verhaal. Maar wat er voorspelbaar (en sentimenteel) aan is wordt ruimschoots gecompenseerd door het fenomenale spel van de beide legendarische acteurs, die als verbale munitie een slim en scherp geslepen script meekregen. Ze zijn op hun best: Nicholson, die nogal eens wil schmieren, houdt zich in toom en zet een overtuigende excentrieke tycoon neer die onder invloed van zijn sympathieke kamergenoot zijn geharde cynisme uiteindelijk laat smelten en zijn hart opent voor de dochter van wie hij vervreemd is. Freeman is een erudiete en zachtaardige automonteur die eigenlijk historicus had willen worden; maar ja, hij was pas vader geworden, young, black and broke, er moest brood op de plank komen, dus het liep anders. Nicholson haalt de aarzelende Freeman over om woorden in daden om te zetten. Gesteund door zijn onmetelijke kapitaal trekken ze, zolang het nog kan, de wereld in. Ze skydiven, autoracen, bezoeken exotische plaatsen en hebben het geweldig naar hun zin, getuige hun jongensachtige geschater. Wij lachen met ze mee, want de twee veteranen hebben een aanstekelijke lach. 
Dit geluk kan natuurlijk niet duren, dat is de essentie van een bucket list. Freeman krijgt er na een ruzie genoeg van en gaat terug naar vrouw en kinderen. Het einde verklap ik niet voor het geval u de film nog niet gezien hebt. Maar zoals het hoort in dit genre is het droevig en troostend tegelijk. 

Mijn vriend Frank had, toen hij zijn vonnis ('hooguit een jaar') had gehoord ook een bucket list, zonder het overigens zo te noemen. Een vrij bescheiden lijstje. Hij wilde nog een keer met zijn dochter naar het Zwitserse dorp waaraan hij zulke goede herinneringen had. En er waren wat culturele dingen die hij nog wilde doen. Een bezoek aan het verbouwde Stedelijk Museum bijvoorbeeld, en aan het Haarlemse Teylers, waar hij nog nooit geweest was.  Het was een mengsel van oud en nieuw, dat hij gelukkig nog ruimschoots wist te realiseren.
Zelf denk ik, als ik me zo'n to do lijstje voorstel, eigenlijk vooral aan dingen die ik nóg een keer wil doen. Iets nieuws ontdekken om te moeten vaststellen dat je het niet op een later tijdstip kunt herhalen heeft iets droevigs. Had ik maar eerder... Het realiseren van dromen wordt dan een bevestiging van de eindigheid van elke droom. Stel, ik ga uiteindelijk toch een keer naar Athene of Tokyo, en ontdek dat het de stad is waar ik altijd al had willen wonen... spijt is dan het onvermijdelijke gevolg van de actie, en dat is nu juist niet de bedoeling. Je hebt aanpakkers en mijmeraars. Ik behoor tot het laatste type en zou eerder kiezen voor een lijstje met herhalingsoefeningen die het verleden belangrijker maken en dus de tijd minder vluchtig doen schijnen, dan voor al die sensatie van verre landen en gedurfde ondernemingen. Een rendez-vous met Florence liever dan een expeditie naar New York. Eerder dan bengelend aan een elastiek onderaan een brug of aan een pas op het laatste moment openspringende parachute zou je me kunnen terugvinden op een terrasje aan een rivier, in een slaperig Luxemburgs stadje. Ik zou er roemers Elbling drinken en misschien zelfs zo'n lelijk oudroze pakje Maryland sigaretten aanschaffen, als die nog bestaan. En ik zou er een beetje denken aan vroeger natuurlijk, maar niet te veel. De vertrouwdheid van de plaats, de schaduw van het vroegere geluk, dat is genoeg.


dinsdag 27 april 2021

ROADKILL

Ik reed over een drukke autoweg langs een kanaal toen ik ze het asfalt op zag lopen om over te steken, een eend met vier, vijf jongen in haar kielzog. Een eind voor me uit, misschien honderd meter. Ze hadden gebruik gemaakt van een luwte in het verkeer en geen rekening gehouden met de stroom de andere kant op, de stroom waarin ik meereed. In de seconden daarna heb ik niet nagedacht maar wel gehandeld. Al je afwegingen gaan op zo'n moment razendsnel, woorden hebben het nakijken. Ik ging niet op mijn rem staan. Ik ben een ervaren chauffeur en weet blijkbaar ook zonder nadenken wat je in zo'n geval beslist niet moet doen. Ik moet in mijn spiegel gekeken hebben want ik minderde voorzichtig vaart, zo veel als ik durfde zonder het achteropkomende verkeer (en mezelf) in gevaar te brengen. Dat het bij lange na niet genoeg was besefte ik tegelijkertijd ook. Ik had het lauwe, noodlottige gevoel dat ik deed wat ik kon maar dat er niets was wat ik écht kon doen. Ik kon geen kant op. Links kwam het verkeer me alweer tegemoet, na die luwte. Rechts was alleen een vangrail, geen vluchtstrook. Achter me toeterde een vrachtwagen want ik had mijn voet van het gaspedaal gehaald en verloor steeds meer snelheid, en vrachtwagens houden graag tempo.

Ik verloor steeds meer snelheid maar lang niet genoeg. Daar waren ze, vlak voor me, bijna aan de andere kant van de weg, bijna veilig. Ik had nog even een wilde hoop, toen ik over de vogels heen reed, dat ze zich precies tussen mijn wielen zouden bevinden en dat ze hun noodlot konden ontkomen als ze snel genoeg renden om mijn achterligger voor te blijven. Maar de kleine hobbels onder mijn wielen en de bijbehorende plofgeluidjes maakten aan elke illusie een eind. Mijn motor sloeg af. Ik had niet teruggeschakeld en reed nog in zijn vijf. De hobbel deed de rest. Op dat moment was het dat de vrachtwagen toeterde, denk ik achteraf. Ik herstartte snel en reed verder. Het had allemaal hooguit tien seconden geduurd maar nu het voorbij was leek het alsof er veel meer tijd was verstreken. Gedachten en woorden kwamen terug en daarmee ook verbeelding, sentimenten. Ik herleefde het moment nu bewust, zag de donzige pullen die in blind vertrouwen achter hun opgewonden snaterende moeder aanrenden, hun dood tegemoet. De tranen sprongen me in de ogen en voor ik het wist raakte ik alsnog overstuur. 

Ik dacht aan mijn rijleraar van vroeger die 'gas geven' snauwde als er een dier overstak. Beter een beest dan een mens, was de begrijpelijke theorie daarachter. Die gedachte troostte me enigszins en ik probeerde het gebeurde te relativeren door te denken aan al die eendjes die door ratten omlaag worden getrokken, de diepte van de sloot in. Een heel wat erger lot dan deze dood-in-een-klap. Maar al die tijd zag ik die paaskuikentjes voor me in hun pluizige onschuld. Ik was misschien geen moordenaar geweest, maar wel het instrument van hun executie. Een beul tegen wil en dank.
Ik wilde iets tegen de zenuwen en besloot sigaartjes te kopen, het allerkleinste doosje. De man van het tankstation keek me vreemd aan. Waarschijnlijk zag ik er verwilderd uit, met die rood betraande ogen boven mijn boevenmasker. Het sigaartje smaakte smerig maar het maakte me wel rustig. 
Het 'plok, plok, plok' heb ik de hele dag in gedachten nog gehoord.


dinsdag 13 oktober 2020

MINDER



Vandaag precies vijfennegentig jaar geleden werd mijn vader geboren. Ik moet dezer dagen vaak aan hem denken. Hoe zou hij deze tijd hebben ervaren? Kan ik postuum nog iets van hem leren?
Ik heb me al meerdere malen vruchteloos voorgenomen, sinds het vallen van de herfst, om de wereld maar de wereld te laten en me terug te trekken in mijn eigen cocon. Niet uit desinteresse of uit gebrek aan begaanheid met mijn medemens, maar simpel omdat de toestand aan me begint te vreten. Ik word angstig en nerveus van alle onzekerheid, misselijk van het gelul op de media en somber van het voortdurende hameren op ziekte, dood en verderf. En aangezien ik niet in de positie ben om iets nuttigs bij te dragen aan het debat of om het zwabberende beleid met een verrassend inzicht en een goedgemikte opmerking bij te sturen is het verstandig, voor mijn eigen geestelijke gezondheid, om dan maar de gordijnen dicht te trekken en me te concentreren op de onvergankelijke wereld van mijn dromen, mijn interesses en mijn fantasieën. Maar dat is nog knap lastig, want ik ben geen zestien meer.

Mijn vader woonde niet op driehoog in de grote stad maar in een ruime bungalow die verscholen lag in de uitlopers van een bos. Daar bracht hij zijn dagen door met zijn vleugel, zijn boeken, zijn schaakspel, zijn glas wijn en zijn mijmeringen. Aan tv had hij een hekel. Het apparaat was verbannen naar een zijkamer, waar zijn vrouw haar favoriete programma's bekeek terwijl hij een boek uitzocht en zich voorbereidde op een vroeg bed. Het wereldgebeuren drong wel tot hem door, vanuit de kolommen van het Eindhovens Dagblad, maar meer dan een dreigend gerommel aan de horizon was dat niet. Hij had een computer ('kompjóééter') en was ingevoerd in de geheimen van het internet, maar dat gebruikte hij uitsluitend om YouTube-filmpjes van geliefde zangers en pianisten af te spelen en om veelbelovende boeken te bestellen waarover hij in de kunstrubriek van de krant had gelezen. Hij kwam niet veel meer buiten, hoewel hij vroeger een fanatiek wandelaar was geweest. Een zondags loopje naar een plaatselijk café nu en dan, soms een autoritje naar het dorp van zijn jeugd, en dat was het. Het leven van een oude man. Hij zei nooit: 'Het zal mijn tijd wel uit duren,' maar je zag het hem denken.

Nee, mijn vader zou met een lockdown geen moeite hebben gehad. Er zou niets wezenlijks veranderd zijn in zijn leven. Café De Cuijt dicht? Och, dat kon er ook nog wel bij. Ouder worden was geen pretje. 'Alles wordt alleen maar minder', citeerde hij graag zijn favoriete komiek Ton van Duinhoven, met een bitterzoet lachje.
Ik vraag hem in gedachten wat hij vindt van de dreigende nieuwe restricties. Ik had me voorgenomen allerlei leuke dingen te gaan doen buitenshuis als remedie tegen de somberheid. Stedenreisjes, musea, concerten, etentjes. 
Hij schudt zijn hoofd een beetje weemoedig. Ik vraag me af of hij me wel begrepen heeft.
'Tja,' zegt hij dan. 'Het is me wat.' En, oplevend: 'Zeg, die cd van Jonas Kaufmann die ik van je gekregen heb, nou, die is geweldig hoor. Geen Mario del Monaco natuurlijk, daar kan niemand aan tippen, maar tjongejonge - een stém, wat een stém!'


(Afbeelding: Branch Hill Pond, Hampstead, door John Constable)