vrijdag 28 juli 2023

FRETJES


Zoals jullie weten, beste lezers, heb ik sinds een jaar een nieuwe, relatief onschuldige verslaving: luit spelen. Er zijn duidelijke verschillen tussen luit en gitaar, het instrument waarmee ik als 11-jarige jongen begon. Verschillen in stemming, in houding, in speeltechniek. Maar het belangrijkste verschil is van andere aard.
Als er iets is met je gitaar ga je naar de dichtstbijzijnde gitaarwinkel - in mijn geval Sacksioni, in mijn eigen straat. Ze helpen je, adviseren je. Heb je een onderdeel nodig dan kun je daar terecht. Nieuwe snaren te kust en te keur, budget tot high tech, overal te krijgen.
Met een luit is dat anders.
Ik vraag me af hoe Jan Akkerman dat deed, toen hij in de jaren zeventig als pionier de renaissanceluit ging bespelen. De grote gitarist Julian Bream was hem voorgegaan, maar het instrument was zeldzaam, slechts een enkeling waagde zich eraan. Jan had geen internet. Waar haalde hij zijn snaren, hoe kwam hij aan zijn tabulaturen, wie gaf hem raad in een tijd zonder tutorial video's?
Ik kijk naar een opname waarop hij een stuk van Dowland speelt, live voor de Deense televisie. Het is naar moderne maatstaven allemaal verkeerd wat hij daar doet. Hij houdt zijn luit vast als een gitaar en speelt met zijn nagels, als een flamencogitarist. De luit kermt onder die aanpak, klinkt ruw en schel. Maar wat een virtuositeit! Daar kan ik alleen maar van dromen. Ook als luitist is Akkerman een geval apart: vol branie (noem het panache) - nooit foutloos en niet bepaald mooi van toon, maar zijn speelplezier en technische brille snoert critici en puristen de mond. 

In die tijd waren de luiten anders dan nu. Een luit is een teer instrument, het weegt haast niets. Van de oorspronkelijke instrumenten zijn vrijwel geen onbeschadigde exemplaren bekend. Toen er opnieuw interesse kwam in Oude Muziek en in de vergeten instrumenten die erbij hoorden, moesten de bouwers uit het niets aan de slag, en ze bouwden zoals ze dat met gitaren gewend waren: solide, zwaar, met metalen frets. Ik heb er zo een hier staan, hij moet nog gerestaureerd worden.
De authentieke of historiserende muziekpraktijk nam een grote vlucht en het verlangen naar betere instrumenten leidde tot een nieuwe generatie bouwers. Zich baserend op museumstukken en afbeeldingen uit de renaissance kwamen ze tot de vlinderlichte schelpen waarop nu de wereldwijd behoorlijk uitgedijde gemeente van luitisten speelt. En (hier kom ik op de aanleiding van dit stukje) die hebben, anders dan gitaren, frets van darm.
Gut frets. En wat van darm is, zij het snaar of fret, slijt. Tamelijk snel. En moet vervangen worden. Luitbouwers zijn er hier in Amsterdam niet (zo klein is de gemeenschap nog wel) dus mijn keus ging tussen naar Den Haag of Arnhem reizen en flink wat geld uitgeven, of het zelf doen.
Een luitist moet, zelfs in deze tijd waarin het instrument tamelijk mainstream geworden is, een doe-het-zelver zijn. Dat besefte ik toen ik een paar dagen lang, wegens een versleten en gebroken fret, niet had kunnen spelen. Ik ben nooit handig geweest. De luit heeft mijn leven veranderd en mijn muzikale smaak. Waarom niet ook mijn behendigheid?

Ik bestelde via het internet dat Jan niet had een eind darmsnaar. De bouwer uit Dublin waar ik mijn luit gekocht heb mailde me desgevraagd dat ik een doorsnee van 0.80 mm nodig had.
Ik bekeek instructievideo's. De eerste pogingen mislukten of lukten maar half. Ik bekeek nog meer instructievideo's. Uit de verschillen tussen de diverse methodes deduceerde ik intuïtief de kern van de zaak.
Vanmorgen legde ik de benodigde attributen op tafel. Ik had nog maar de helft van de snaar over. Ik schepte moed. Een nagelknippertje, een aansteker, een glas water. Een kussentje voor onder de luit, concentratie. Ik weekte de snaar om hem soepel te maken, brandde het ene eind tot een stompje, leidde de darm onder de snaren door, legde de juiste knoop, haalde het andere eind door de knoop, trok alles strak, wrikte en corrigeerde en trok nog een paar keer, knipte het losse einde af en brandde het resterende stukje weg tot een afsluitend stompje. Toen schoof ik de fret op zijn plaats.
Verdomd. Hij zat muurvast. Ik kon het bijna niet geloven. Snapte ik het nu echt? Ik, die twee linkerhanden had? Om dat voor mezelf te bewijzen verving ik ook een andere fret die wat wiebelig en rafelig was geworden. Ook nu lukte alles prachtig.
De rest van de morgen speelde ik met verdubbeld plezier mijn stukken. Phalèse, Attaingnant, Da Milano. Alles leek veel beter te klinken nu de wankele fretjes zo meesterlijk waren vervangen.
'Actually, it's quite easy' had luitbouwer Martin Shepherd gezegd in de video die ik eindeloos had bekeken. En ook zijn collega's hadden fluitend hun fretjes om de hals gespannen. Doodgemakkelijk!
Ja, als je het eenmaal kunt, dan wel. 


woensdag 26 juli 2023

Breitner, wortels en gevulde koek


De tweede behandeling was me lelijk tegengevallen dus tegen de derde zag ik weer net zo op als tegen de eerste. Misschien nog meer. Ik vermoedde iets van afnemende tolerantie voor deze door plaatselijke verdoving weggemoffelde mishandeling. Of zelfs van een stapeleffect: je kon die zenuwen niet ongestraft blijven tergen. Lichaam en geest gingen steeds meer protesteren.

De avond ervoor verzette ik me tegen het in slaap vallen. Immers, eenmaal ontwaakt was het uur van de vervolgafspraak ("grondig reinigen wortels, complex") snel daar.  Na een onrustige nacht werd ik ruim voor de wekker zou gaan wakker. De katten veerden verheugd op: een meevaller vandaag, een vroeg ontbijt! Ik vulde hun bakjes, douchte, kleedde me aan, zette koffie en roosterde een boterham. Daarna reinigde ik mijn gebit geduldig met mijn Oral B iO nr 4, sensodyne tandpasta en twee formaten ragers. Dit alles stipt volgens instructies van de mondhygiëniste. Ik had besloten qua tandverzorging het braafste jongetje van de klas te worden. Rijkelijk laat op mijn 67e na een leven van roekeloze nonchalance, maar misschien hielp het om erger te voorkomen. Want het kon altijd erger. Het woord flapoperatie was gevallen en de weemakende klank 
daarvan alleen al had me richting Etos gejaagd.

Het was een donkere morgen. Er klonk wat onweer. Het begon te regenen, zachtjes, algauw harder. Ik betreurde het mijn paraplu in de auto achtergelaten te hebben. In de tram kreeg ik even het behaaglijke gevoel van vroeger, van mijn schooltijd. De wereld kwam tot leven maar ik kroop in mijn warme hoekje weg en was toeschouwer. De schreeuwende uithangborden waren nog niet goed bij stem. Ik keek naar de oude gevels waarlangs donkere wolken trokken. Las de jaartallen. In de verhullende schemering van de zijstraten verschilde het moderne Amsterdam in niets van dat van Breitner.

Dit keer werd ik behandeld door een andere jonge vrouw. Misschien had zij een subtielere aanpak, misschien werkte de verdoving beter, misschien had ik me te veel zorgen gemaakt of me mentaal beter gewapend - hoe dan ook, de tijd vloog om. Toch verzekerde ze me glimlachend dat er een uur  verstreken was sinds ik was gaan liggen.

Buiten scheen de zon en er waren witte wolkjes. De straten lagen er blinkend bij. Schoongespoeld.
Ik liep net als de vorige keren vanuit het centrum naar huis. Bij de bakker op de hoek kocht ik een gevulde koek. Voor als de verdoving uitgewerkt was. 

Illustratie: George Hendrik Breitner (1857-1923) - "Het Singel bij de hoek Paleisstraat, Amsterdam", circa 1900


zaterdag 22 juli 2023

PARODONTOLOGIE

Natuurlijk was ik veel te vroeg. De wekker was niet nodig geweest, die had ik tien minuten voor hij af zou gaan uitgeschakeld. Gedoucht, fris ondergoed aangetrokken, koffie gezet, een geroosterde boterham met marmelade gegeten en mijn tanden zorgvuldig en langdurig gepoetst en geraagd. Een paar preventieve paracetamolletjes genomen.
Buiten was het stil, een mooie zomermorgen in de vakantie. Bij het ronden van de straathoek zag ik een tram voorbijkomen. Tram 5 gelukkig, daar heb ik niks meer aan sinds die malloten in de Stopera alle lijnen, routes en nummers hebben omgegooid, die gaat tegenwoordig naar Westerpark. Maar even later, ruim voordat ik de halte had bereikt, denderde een tweede tram naderbij. Dat was de mijne, de 24. Nu moest ik een akelig dilemma in een oogwenk oplossen. Mijn kalmte bewaren en krap in mijn tijd komen te zitten, of...
Ik zag mezelf rennen nog voor ik iets had beslist. Mijn huisarts zegt dat dat goed voor me is, af en toe nog eens flink een trap oprennen of zoiets. Ik zwaaide naar de bestuurder. Die bleef goeiig staan wachten. Nog geen Amsterdamse rotgeintjes op de vroege morgen.  
Ik checkte in met mijn pinpas. Ging zitten, kwam weer op adem en keek naar buiten. Een klok vertelde me wat ik al wist. Ik zou, met deze luwte van het verkeer, veel te vroeg aankomen. En hoe moest ik de tijd doorkomen, anders dan met gepieker en zenuwachtige voorstellingen van wat ging komen? Ik stapte een paar haltes te vroeg uit. Dat scheelde weer iets. Ik liep over de Bloemenmarkt aan De Singel. Zo zonder mensen werd nog veel duidelijker dan anders hoe geperverteerd de oude stad is dankzij het massatoerisme. Deze gladde tulpenbollenslijterij is bizar eentonig in zijn aanbod, iedere gewone markt zou zich er diep voor schamen. Ik nam er notitie van dat er op dit korte stukje gracht maar liefst drie (3) vestigingen waren van Henri Willig, een keten die ook elders in de stad zijn ronde kazen aan Chinezen en Amerikanen verkoopt. Waar waren de gewone winkels gebleven? Wie zat hierop te wachten en hoe konden deze volstrekt overbodige zaken de concurrentie met zichzelf, hun verwante collega's (Old Amsterdam) overleven en de ongetwijfeld astronomische huur hier in het historisch centrum opbrengen? Ik besloot me er later maar eens serieus over op te winden. 
Op het Spui aangekomen bekeek ik de etalages van boekhandel Athenaeum en van ABC,  het American Book Centre waar mijn dochter over twee uur aan de slag zou gaan op de afdeling "Young Adult". Daarna zat er niets anders op dan te gaan zitten wachten. Nog een half uur te gaan. IJsberen was niet goed, beter wat mediteren. Ik koos een bankje tegenover het Lieverdje. Langzaam daalde een zekere rust in. Rust? Berusting eerder. Er was geen weg terug. Ik keek naar een schoonmaker die de stoep voor Hoppe aan het schoonspuiten was, grondig, een beetje lui. Dacht aan het liedje van Jacques Dutronc, Paris s'éveille, dacht aan de voetsporen die ik hier had liggen - aan hoe ik ooit, heel lang geleden, nog vóór mijn eerste college Euripides met Ger afsprak om hier een stoere borrel te drinken, want zo hoorde dat in de grote stad, zo hoorde dat als student. 
Toch nog onverwacht was het bijna tijd en mocht ik me melden bij de receptie van de kliniek. 
Ruim een uur later slenterde ik opgelucht en met een bevroren kaak over de vrijdagse boekenmarkt. Ik aarzelde over een mooie uitgave van Erik of het klein insectenboek, liet die ten onrechte liggen, passeerde de tramhalte en wandelde naar huis. Daar hoefde ik niet over na te denken. Ik had energie te veel. 
In de Van Baerlestraat fietste mijn dochter me tegemoet. Op weg naar waar ik vandaan kwam. Ze hoorde me niet roepen want ze droeg een koptelefoon. Maar net voordat we elkaar kruisten ving ze mijn blik op. We lachten en zwaaiden. 'Alles goed gegaan?' riep ze. 'Ja hoor,' zei ik.


dinsdag 18 juli 2023

BEGINNERSGELUK


"Ooit hoop ik nog eens een waterspreeuw te zien...", noteerde Jac. P. Thijsse in 1895. In sloot en plas heet het boek waarin de regel staat, hij schreef het samen met zijn kompaan Eli Heimans. Als negenjarige jongen wilde ik zoetwaterbioloog worden en dit boek, een beduimelde vroege druk die ik van mijn opa had gekregen, was mijn bijbel. De waterspreeuw werd op slag een fabeldier. Als de grote Thijsse hem nog nooit gezien had, deze mysterieuze vogel, wat waren dan de kansen voor mij, bijna een eeuw van verstedelijking later?
Maar de tijden veranderen niet altijd in voorspelbare patronen. De schuwe merel is een stadsbewoner geworden, veel gewoner dan de mus. De grote zilverreiger, waarvoor Thijsses Londense vriend Young helemaal naar Hongarije wilde reizen, zie ik wekelijks in de Noord-Hollandse polders als ik naar mijn vriendin rijd. Drie, vier per autorit. En wat de ornitholoog Thijsse zo begeerde, werd mij, beginnend vogelaar, zomaar in de schoot geworpen. 

We hadden de tent opgezet. We hadden kennis gemaakt met de nieuwe uitbaters van de bistro. De camping zelf kenden we al. Zes jaar geleden hadden we er een paar plezierige dagen doorgebracht. Eerst leek het geestelijke luiheid om onze sporen van toen te volgen - was dit niet de eerste stap op weg naar de stacaravan, naar starre ouderdom? Maar snel al kwam het besef dat zes jaar best een lange tijd is. Niets op tegen om een mooie plek na dat interval opnieuw op te zoeken, waarom zouden we per se avontuurlijk moeten zijn? Toen mijn vriendin bovendien begrepen bleek te hebben dat ik er een hele week wilde blijven, in Heimbach, en daar tot mijn verbazing vrede mee had, was ik helemaal gelukkig. Zou dit nu eindelijk eens die vakantie worden zonder onrust en jachtigheid, zou ik die zalige toestand van vroeger weer eens kunnen vinden, van rust in je kont en je kop, van een boekje lezen in een linnen stoeltje, zonder de drang om elke dag een prikkel, een nieuwigheid, een attractie te scoren? 
De plek was er ideaal voor. Nog meer zo dan zes jaar terug want nu stonden we, na bijbetaling van drie euro per dag, pal aan de Roer. Op een eenzame plaats. Later zouden er partytenten van corpsstudenten en nomadenkampen van feestende Toearegs als buren verschijnen maar daar hadden we op die idyllische eerste dag nog geen weet van. De berg, der Schärpeberg, hadden we nu niet in de rug. We konden naar het verdonkerende silhouet staren als de krinkelende Roer ons verveelde, waar voorlopig geen sprake van was. Twee leien stapstenen omlaag en je kwam in onze koelkast. Een fles water en een fles witte wijn lagen te dobberen in een inham van de rivier, de etiketten waren algauw losgeweekt. 


Turend naar de overkant zag ik een vogel van rots op rots springen. Ik pakte mijn kijker. In eerste instantie leek het op een beflijster, een dwaalgast die ik puur per ongeluk in de Eilandspolder had gezien, de vorige herfst. Zelfde roomkleurige borst en chocoladebruine rug. Maar de staart was kort en wipte als die van een winterkoning. Dit zou toch niet...? Thijsses vogel? Het wispelturige internet en mijn meegebrachte gids bevestigden de mogelijkheid. Dit, de Eifel, de Rur, was waterspreeuw-territorium. Ik zette een ferme bevestigende streep onder mijn waarneming. Dat die toch niet zo gewoon was geweest bleek de dagen erna. Ik zag van alles, van zwarte roodstaart via grote gele kwikstaart tot de gekraagde roodstaart (juveniel), maar de waterspreeuw liet zich niet meer zien. 
Van de bistrobaas, die, toen we eenmaal aan het dutzen waren, Detlev bleek te heten, leerde ik een nieuw woord. Ik heb enige ervaring als drinker, maar de term Flaschenglück kende ik nog niet. Detlev declameerde het - Flaschenglück - toen hij mijn glas volschonk en er nog een laagje Riesling in de fles achterbleef, te weinig voor een volgende consumptie. Hup, dat ging nog in mijn glas, mazzel voor mij. 
De waterspreeuw, dat was beginnersgeluk geweest. 



woensdag 5 juli 2023

Ich bin der Welt abhanden gekommen


Ik ben voor deze wereld verloren,
Die mij toch ooit veel plezier bereidde.
Ze kreeg van mij zo lang al niets te horen,
Ze moet wel geloven in mijn verscheiden.

Er is mij ook heel weinig aan gelegen
Of zij me voor gestorven houdt;
Ik heb ook geen verweer daartegen,
Want ’t is terecht dat zij om mij rouwt.

Ik ben gestorven voor haar gewemel
En rust in ‘n stil en vredig gebied.
Leef in mijzelf en in mijn hemel,
Leef in mijn liefde en in mijn lied.


Friedrich Rückert, 1821
© vertaling: JPvS

Ich bin der Welt abhanden gekommen,
Mit der ich sonst viele Zeit verdorben.
Sie hat so lange von mir nichts vernommen,
Sie mag wohl glauben, ich sei gestorben.

Es ist mir auch gar nichts daran gelegen,
Ob sie mich für gestorben hält;
Ich kann auch gar nichts sagen dagegen,
Denn wirklich bin ich gestorben der Welt.

Ich bin gestorben dem Weltgewimmel
Und ruh’ in einem stillen Gebiet.
Ich leb’ in mir und meinem Himmel,
In meinem Lieben, in meinem Lied.