zaterdag 30 oktober 2021

PLUTERDAG


Iedereen verklaart me voor gek, of althans voor zwaar irrationeel. Terecht natuurlijk. Maar toch vind ik dit altijd een van de meest zorgeloze dagen van het jaar. Het vooruitzicht op een uur extra slaap morgenochtend schept een soort geestelijke ruimte. Een buffer tussen nu en de toekomst. Een veilig extra uurtje. Het zal wel komen door het SF-boek "Sam, of de Pluterdag" van Paul van Herck, dat ik verslond als puber. Daarin hebben de rijke mensen een dag extra, tussen zondag en maandag in. Gespaard door veel te vliegen door de tijdzones heen. Vrij te besteden, in een verder lege wereld.
Het ingaan van de wintertijd is mijn jaarlijkse Pluterdag.

Meer over dit boek op het blog van De dwarse man. Klik HIER.

vrijdag 29 oktober 2021

FRANKENSTEIN


Ik zat op een bankje in het park en koesterde me in het lage licht van een briljante, niet meer zo warme zon. Ik keek naar een reiger die aan de overkant van het water in het riet stond te wachten tot er iets eetbaars voorbij zou zwemmen. Ik bewonderde de reiger om zijn perfecte blend van vorm en functie. Zijn lange stelten waren gemaakt om door water te waden. Zijn bek was een dolk die vorentjes aan het spit kon rijgen. Door zijn hals tot een S op te vouwen maakte hij zich desgewenst kleiner. Zelfs dat kuifje leek behalve sierlijk functioneel: het zou een spoiler kunnen zijn bij het vliegen.

Hoe anders, dacht ik bitter, was het met door mensen ontworpen zaken gesteld. Mijn IMac zag er keck en gestroomlijnd uit. Niets te veel, simpel en elegant. Maar! Wanneer je harde schijf vervangen moet worden zit er niets anders op dan de platte helften los te snijden, open te breken en daarna weer dicht te kitten, zoals bij een open hartoperatie; want nergens zijn er schroefjes of zelfs maar naden te bekennen, die zouden het ontwerp immers bederven - en wie repareert er nou tegenwoordig nog iets? Acuut vervangen door het nieuwere en dus betere model is het motto. 
Ik snapte opeens het technologische heimwee dat tot het fantasy genre "steampunk" heeft geleid: de beoogde functie en de weg ernaartoe, het mechanisme, zijn open en bloot, onbeholpen soms, zichtbaar in tal van knoppen, draden, buizen en raderen: de schroeven in de nek van Frankensteins monster. Geen gestroomlijnd plastic naar stug koper. Niets wordt weggegooid. Alles wordt opgelapt, desnoods met touwtjes en tape.

De reiger vloog op. Mijn zoon belde. Hij draaide zijn onheilsboodschap van een uur geleden terug. Het rotte appeltje, de bug in de software, had hij met behulp van het virtuele legioen van bereidwillige adviseurs kunnen oplossen. Het downloaden van het besturingsysteem dat een externe harde schijf de macht over mijn Mac moest geven, was tóch gelukt, bij een derde of vierde poging. Het ding kon zijn fysieke integriteit behouden en hoefde niet opengezaagd te worden. 
Met die toegevoegde harddisc aan een snoertje zou hij er ook wat menselijk uitzien. Geen steampunk misschien, maar cyberpunk dan toch. We waren op de goede weg, mijn computer en ik.

dinsdag 26 oktober 2021

Het zwarte scherm des doods

Mijn Mac deed al een tijdje raar, maar echt zorgwekkend was zijn gedrag nog niet. Ik moest wat vaker herstarten dan je bij gezonde elektronica zou verwachten, en mijn internet lag er nogal eens uit. Mijn zoon zou er weleens naar kijken, geen zorgen.
Maar de dag dat we op een korte vakantie naar de Achterhoek zouden gaan en ik op de valreep nog wat wilde werken aan een tekst, ging het mis. Het ding begon een spookachtig eigen leven te leiden. Veranderingen in teksten werden niet meer opgeslagen en oude versies doemden uit het niets op. Ordening was zoek, niets was vindbaar waar het moest zijn.
Gisteren was mijn zoon hier. Hij zette zich achter mijn bureau en ging aan de slag. Maar in plaats van geruststellende woorden hoorde ik vele malen het geluid van een herstartend systeem. 'O nee,' sprak de dokter uiteindelijk, met onheilszwangere stem, 'The Black Screen of Death...'

En zo was het. Het apparaat is morsdood. De harde schijf blijkt stuk. Pas een jaar oud, een fabrieksfout waarschijnlijk. Donderdag komt er een vervanging. Maar tot die tijd kan ik alleen wat op mijn telefoontje werken, en dat tikt niet zo lekker. Dus herfstige reisverslagen en dergelijke  houdt u te goed. 
Vandaag vijf jaar geleden alweer stierf mijn vader. Ook daar had ik aandacht aan willen besteden. Het zwarte scherm staat tussen mij en mijn publiek.


dinsdag 19 oktober 2021

VOGELHUT


Het bezoekerscentrum was een welkome oase in de schier eindeloze leegte van het Nieuwe Land. Het was even knus als educatief aangekleed met de opgezette fauna van de streek zodat je bij slecht weer de wildernis niet in hoefde. Het rook er prettig naar koffie. Er brandde nog net geen oliekacheltje.
'Kan ik jullie ergens mee helpen?' vroeg de beheerder. Ik zeg dan altijd iets afhoudends als "nee hoor, ik vind het wel", maar mijn vriendin begrijpt de werkelijke betekenis van die vraag. Ze gaat er serieus op in en geeft de ander vrij spel voor het etaleren van zijn of haar kennis. We hadden natuurlijk allang de borden gezien die met koeienletters naar de vogelkijkhut wezen, maar zij liet de man omstandig uitleggen hoe we moesten lopen. Daarna kwam de hele geschiedenis van de plaats (oudste gebouwtje van Almere, vlak naast het grootste gemaal van Europa) en de toekomst ervan (sloop, hopelijk snelle nieuwbouw) aan bod. Folders en kaartjes werden verstrekt en toegelicht. Ik tikte tegen haar kopje koffie. 'Laat het niet koud worden.'
Mijn koffie had ik al op, evenals de vulkoek. Ik stond op, deed een rondje taxidermie en bleef even verbaasd staan kijken naar de bever. 'Wat een joekel hè,' klonk het achter me. De man was me nagelopen en zei wat ik dacht. Ook de das mocht er zijn, maar de bever leek wel een soort beer. 
We rekenden af bij mevrouw beheerder, groetten en bedankten, en liepen de wildernis van riet en wilgen in. Na krap anderhalve kilometer verscheen, precies zoals de wegwijzers hadden voorspeld en de man ons had verzekerd, de vogelhut bij de Grote Lepelaarplas. 
Ik haalde mijn kijker tevoorschijn en begon het water af te speuren. Geen lepelaar te zien. Wat eenden, een enkele aalscholver. In de verte een eenzame kraai. Naast me zat een zwijgende man met een enorme camera. Zijn gezicht drukte vooral geduld uit. Een andere man, met een nog grotere camera, betrad de hut. 'Het ijsvogeltje al gezien?' vroeg de nieuwkomer. 'Nee. Gisteren. Vandaag nog niks.' Ze gingen broederlijk naast elkaar staan turen. 
Ik had ondertussen een paar dodaarsjes in mijn vizier gekregen. Bij mijn weten had ik het charmante kleine neefje van de fuut nog nooit gezien, en zeker niet van zo dichtbij. Ik was blij met mijn kijker.
Een derde man kwam binnen. Dit keer geen zwijger: hij bespeurde met feilloos instinct de luisteraar in mijn vriendin, liet foto's van het ijsvogeltje zien op het schermpje van zijn camera en trakteerde haar op een gedetailleerd historisch en topografisch relaas. De andere mannen bleven stug zwijgen maar ik zag aan hun ooghoeken dat ze het verhaal van de prater kritisch dan wel instemmend volgden. 
Toen ik de duikcapriolen van de dodaarsjes een tijd had gevolgd en zich verder geen lepelaars, zeearenden of ijsvogels aandienden stelde ik voor de hut te verlaten. Met "een prettige voortzetting nog" lieten we de vaste jongens alleen met hun speeltjes. 
Heen waren we over de Houtribdijk gekomen. Terug gingen we via Amsterdam. De marathon zou inmiddels wel afgelopen zijn. De oude Purmer, Beemster en Schermer leken me bijna gezellig na de windmolenparken en het geometrische vacuüm van Flevoland. 


vrijdag 15 oktober 2021

VERTAALPERIKELEN



Ik lees graag boeken uit de negentiende eeuw. Soms is dat knap lastig, want er is het een en ander veranderd sinds die tijd. Bij de lectuur van een zwaargewicht als Charles Dickens is het dan ook prettig als er een notenapparaat bijgeleverd wordt, zoals in de Penguin-uitgaven. Mijn huidige leesproject, Our Mutual Friend (1865), Dickens' laatste voltooide roman, biedt dat gemak niet, maar gelukkig heb ik maar liefst twee vertalingen die ik kan raadplegen als ik er echt niet meer uitkom - de Prisma-pockets (twee delen) die niet lang na de Tweede Wereldoorlog werden uitgebracht, en een negentiende-eeuwse versie getiteld: Onze wederzijdsche vriend, uitgegeven door H.A.M. Roelants te Schiedam, in een vertaling van mevr. v. Westrheene. Dat laatste boek heeft een kloek formaat en staat in de kast, samen met zijn dunnere broertje Slechte tijden, tegen een klok geleund - meer als een sierobject, met al die krullen en gouden lettertjes. De in kolommen verdeelde bladzijden lezen niet zo lekker, en dan al dat stoffige 'ge' en 'gij'... Maar gisteren kon de Prisma me niet helpen en moest ik uit bed opstaan om die oude, onhandzame vertaling te raadplegen. 

Het begon al met de beschrijving van een spiegel, die het familiewapen van de parvenu Mr. Veneering (de verpersoonlijking van Nieuw Geld) weerkaatst. Dat wapen is: in gold and eke in silver, frosted and also thawed: "in goud en eveneens in zilver, bevroren en ook ontdooid". Frosted zeg je van glas dat opgeruwd is, dat wist ik nog wel. Het wapenschild zou van matglas kunnen zijn. Maar ontdooid? Prisma komt met een hoogst wonderlijke vertaling: "op scherp gezet en vurig". Huh? 
Mevrouw van Westrheene lost het op: "Mat, en ook gepolijst." Ah, dus Dickens speelde met de oorspronkelijke betekenis van frosted en zette daar thawed tegenover om niet geruwd aan te duiden. Mat-, en gewoon glas. Briljant.

Een bladzijde verder was het ernstiger raak. Het tweede hoofdstuk van dit boek is een bijtende sociale satire, en als Dickens satirisch wordt wil zijn taal nogal eens cryptisch zijn, anderhalve eeuw later. Vergezochte taalspelletjes buitelen over de bladspiegel die voor zijn slimme tijd- en landgenoten vast geestig waren maar voor een 21e-eeuwer uit een ander taalgebied evenzovele struikelblokken opwerpen. 
Ik las een passage waarvan ik helemaal niets begreep. De conversatie gaat over een onbekend heerschap uit Jamaica dan wel Tobago. Een dronken tafelgenoot mengt zich geheel onverwacht in het gesprek en zegt:

"Except our friend who long lived on rice-pudding and isinglass, till at length to his something or other, his physician said something else, and a leg of mutton somehow ended in daygo."

Prisma (Dr. J. B. van Amerongen) snapt het ook niet, die laat de passage gewoon weg. Mevr. van Westrheene gaat dapper de strijd aan en komt met: "Behalve onze vriend, die zoolang van rijstpudding en vischlijm leefde, totdat zijn dokter eindelijk tot zijn dit of zijn dát iets anders voorschreef en hij in één dag een schapebout opat."

De enige betekenis, volgens het woordenboek, van daygo is een afkorting van San Diego. Modern Amerikaans slang. Hoe kwam Dickens bij dat rare woord, dat als mevr. v. W. gelijk had (en ik had inmiddels groot vertrouwen in haar vaardigheden gekregen) iets betekende als "in het tijdsbestek van één dag"?

De volgende morgen googel ik toch nog maar eens op daygo, dit keer met de toevoeging "Dickens" erbij. En warempel. 
Ik beland op een website over limericks. Er komt er een aan bod waarvan en passant wordt gezegd, dat Dickens ernaar verwijst in het tweede hoofdstuk van Our Mutual Friend. Het gedichtje stamt uit een populaire, in 1822 uitgegeven bundel: Anecdotes and Adventures of Fifteen Gentlemen.

There was a sick man of Tobago
Liv'd long on rice-gruel and sago;
But at last, to his bliss,
The physician said this -
"To a roast leg of mutton you may go."

Kijk, zo komen we ergens. De dronken disgenoot pikt iets op over een man in Tobago, herinnert zich vaag de limerick, en parafraseert die onbeholpen; het "may go" veranderend in het neologisme "daygo". 

Mevrouw van Westrheene (1821-1900) was in haar dagen, lees ik, een beroemd literator. Ze heette eigenlijk Jacoba van Heijningen. Na haar veelgeprezen debuutvertaling uit 1866 (inderdaad: Onze wederzijdsche vriend!) volgden er veel meer, en ze schreef ook hele reeksen stichtelijke damesromans, met onverminderd succes. Haar zuivere en vloeiende stijl werd geprezen. En ja, afgezien van de plechtige tweede persoon enkelvoud doet haar vertaling eigenlijk minder gedateerd aan dan die van Prisma uit de jaren 40. 
Als mevr. van W. internet zou hebben gehad, bedenk ik, zou ze die limerick vast niet hebben gemist. En dan had ze zich vast ook, net als ik, gerealiseerd dat de passage in feite onvertaalbaar is, omdat de Nederlandse lezer de toespeling op het gedicht niet begrijpt, niet kan begrijpen, en er dus te veel uitleg, of te veel parafrasering nodig is.
Zou Dr. van Amerongen soms om die reden het dronken intermezzo hebben weggelaten?

[Datzelfde internet leert me inmiddels, dat er bij Athenaeum vorig jaar een nieuwe vertaling is verschenen van het boek. Peter Charles tekende ervoor. Benieuwd wat hij van de man van Tobago heeft gemaakt!]


dinsdag 12 oktober 2021

MOTLEY CREW


Ik zat op een bankje in het park en probeerde, na een nogal turbulent weekend, mijn binnenleven op orde te brengen. En dan bedoel ik mijn innerlijk leven, hoewel die andere betekenis ook op zijn plaats is: het is weleens saai geweest, de tijd die - nemen we gemakshalve maar aan - achter ons ligt, die tijd van nauwelijks sociale contacten en veel thuiszitten, maar het was ook een rustige periode, zo zonder externe prikkels; nu werkte ik weer met groepen mensen, schudde sommige vermetele vrienden opnieuw de hand, en in de stad leek het drukker dan ooit. Het was, kortom, best weer wennen, in de CoronaCheck-samenleving. 
Naast me viel een takje neer. Ik schonk er geen aandacht aan. Herfst, niet waar. Dan valt er weleens wat. Ik peinsde verder over de afgelopen dagen. Te veel uitbundigheid, besloot ik; de signeersessie bij mijn Italiaanse vriend, een vol huis met vrienden van mijn dochters bij thuiskomst, de boswandeling met nazit bij mijn jongste broer, de stressige terugtocht vol omleidingen, het te late restaurantbezoek erna - ik had te veel geouwehoerd, was te weinig 'bij mezelf gebleven'. Daardoor had ik te schielijk gedronken en daardoor...
Daar viel opnieuw een takje. Ik zag dat er gele besjes aan zaten. En nog één. Ik hoorde nu in de boom boven me een zacht ritselen. Het overstemde mijn malende gedachten. Ik stond nieuwsgierig op om te kijken wat zich daar boven me afspeelde. 
De bron van het geritsel zag ik tussen het verkleurende groen, een warm bruin. Een Vlaamse gaai? Maar, dit leek meer op bont dan op een verenkleed. Ik deed voorzichtig een stapje naar voren om beter in het gebladerte te kunnen turen. Twee kraaloogjes keken me aan, op hun hoede. Twee voorpootjes hielden een takje met gele besjes vast. Twee oortjes waren gespitst. Ik dacht een moment aan een eekhoorn maar zag eigenlijk al meteen dat het een van de vele ratten was die het park bevolken. Ik pakte mijn telefoon en maakte een foto. Toen ik nog wat dichterbij wilde komen schoot het beestje weg, langs takken en boomstam omlaag naar de begane grond. 
Maar het ritselen ging door. Ik liep om de boom heen en zag eerst een houtduif, toen een halsbandparkiet. Ook zij deden zich te goed aan de besjes.
Rat, duif en parkiet. Een bont gezelschap. 

Foto aanklikken, inzoomen - iets links van het midden.


vrijdag 8 oktober 2021

Voorheen Rookzangers Notitieblog (29)



Om vijf uur kon ik, na wc-bezoek, de slaap niet meer vatten; niks voor mij - afgezien van vollemaansnachten slaap ik altijd uitstekend, goddank. Toen ik toevallig met mijn hand mijn linkerborst aanraakte merkte ik dat mijn hart, terwijl het toch niet bonsde, tweekeer sneller sloeg dan normaal; ook bespeurde ik een ongewone zeurderige sensatie in mijn slokdarm, net onder mijn strottenhoofd - geen echte pijn, maar wel het soort gemene, permanente druk dat je uit de slaap kan houden. 
Had ik nou die pindarotsjes maar niet gegeten.
En die gevulde koek met speculaaskruiden. 
Had ik die nou maar, zoals de bedoeling was geweest, voor de ochtendkoffie bewaard.

Om de tijd te doden begon ik de grote kwesties van onze era te bepeinzen. Binnen een halfuur had ik korte metten gemaakt met racisme, discriminatie en wokism. Mijn glasheldere betoog (éindelijk wist ik hoe ik over deze zaken dacht!) had zó op papier gekund. Ik sufte tevreden in.
Toen ik ontwaakte, te laat, uit zware dromen, waren er nog maar flarden over van mijn sluitende redeneringen. Had ik nou maar notities gemaakt, dacht ik spijtig.
Maar ach, hoe gaat dat: zulke notities, slecht leesbaar neergekrabbeld in de marge van een bladwijzer, blijken, de volgende ochtend teruggevonden, doorgaans heel wat minder briljant te zijn dan ze 's nachts, in de heldere stilte, hadden geleken.
Eén zin weet ik nog: 'Humor is inclusief. We moeten om onszelf én om de ander kunnen lachen.'
Mijn gedachten waren afgedwaald, blijkbaar, naar het beperkende verbod op foute humor. Nee, niet alleen op foute humor, op alle humor die met andermans herkomst verband houdt. Alleen zelfspot is nog PC. Als samensteller van een jaarlijkse scheurkalender met moppen heb ik daar heel wat mee te stellen. Ik heb de tijdgeest geleidelijk zien veranderen. Zelfs met een onschuldig Max Tailleur-gebbetje is het tegenwoordig uitkijken geblazen en kan een Belgenmop eigenlijk nog wel? Ik moet op mijn tenen lopen om niet op tenen te trappen.
Tutto il mondo è burlo, zeg ik met Falstaff: de wereld is één grote grap.

***

Ik zat vast in het verkeer op de Slotermeerlaan. Ik keek naar de buurt van mijn jeugd, toen een stille buitenwijk, nu een druk stadsdeel; serious business, Nieuw-West. Op de De Vlugtlaan was nog net één parkeerplaatsje vrij.
Nadat ik er mijn zaken had gedaan (waarover later meer) keerde ik terug via dezelfde route.
De laatste regen was overgetrokken en had een mooie oktobermiddag onthuld. De Sloterplas lag onwetend, sereen en spiegelglad te wachten op haar noodlot. Een drijvend megatheater en wie weet, als het aan GroenLinks ligt, een bedding zonnepanelen.

's Avonds zag ik op het regionaal journaal een schokkend item. Bij het maken van de toeristenposter die gratis wordt verstrekt op het CS was Nieuw-West bewust weggelaten. Een stad van 160.000 inwoners! Niet daarheen gaan, dagjesmensen! Niks te zien, niks te doen! Ga desnoods liever naar Zuidoost. De samenstellers van de brochure verontschuldigden zich wel voor de omissie en beloofden die in een volgende editie goed te maken.
Twintig jaar geleden had ik zoiets nog wel kunnen begrijpen. Niet voor niets was het mijn missie, om, hoe bescheiden ook, iets te doen aan de beeldvorming van mijn buurt. Maar in 2021 zijn mijn liedjes en verhaaltjes bepaald geen uitzondering meer. Het stadsdeel heeft een eigen cultureel leven van een jong, vitaal en veelkleurig soort, waartegen mijn werk afsteekt als de oudewittemannennostalgie die het natuurlijk ook is. Dat van dat bruisende culturele leven blijkbaar zo weinig tot het team van Amsterdam Marketing is doorgedrongen had ik niet verwacht.


dinsdag 5 oktober 2021

Kunt U zich een dag voorstellen, in het begin van de herfst...

Foto: oktober 2016. Inmiddels rook ik niet meer, en hoeden draag ik doorgaans niet op mijn balkon.

    "...een precieze, heldere morgen vol goud waarop de herinneringen zingen..." 
Bijna. Iets te veel wind. De vijver waarin een zwaan zwemt zou nooit zo rimpelloos geweest zijn dat hij het volmaakte gezicht van de geliefde had kunnen weerspiegelen - de vrouw, "schoner dan de herfst, eigenlijk nog een meisje".
Maar toch; zelden is in alle jaren dat ik samen met een handvol andere fans de vijfde oktober als Erwindag vier de wereld meer in overeenstemming geweest met de wervende tekst op het achterplat van Erwin, het boek dat voluit Erwin 5 october 1972 heet, geschreven werd door Joyce & Co. alias Geerten Meijsing, en in 1974 verscheen bij de Arbeiderspers als eerste deel van een trilogie die verder Michael van Mander en Cecilia zou omvatten, en die mijn jeugdige bestaan en dat van mijn beste vrienden danig beïnvloedde voorzover het literaire smaak, levenshouding en culturele atmosfeer betrof.  
Ik heb hierover in het verleden uitgebreider geschreven. Mocht u interesse hebben dan verwijs ik u graag naar de blogbijdragen Erwin en Erwindag/Eindtijd.

Op het aan Meijsing gewijde blog Armas y Letras dat ik jarenlang samen met Robert Eksteen onderhield plaatste ik op 5 oktober 2010 een sonnet, dat ik voor de gelegenheid graag nog eens oprakel:

Erwindag

5 october 2007

Het vliegtuig had de Schrijver tijdelijk thuisgebracht,
maar zijn CX stond veilig in een verre loods.
Ik heb hem er naartoe gereden, en daarna
op ’t pennenlikken van de ambtenaar gewacht.

Uiteindelijk in zijn huis boven de trambaan-laan
dronken we iets, en heb ik hem gelukgewenst.
Hij was het voor het eerst in al die tijd vergeten:
‘Ach! Erwindag!’ Hij keek me stomverwonderd aan.

Al die jaren sedert ‘72
had hij die dag gepast in weemoed doorgebracht:
een weemoed die door drank en dochter werd verzacht.

Het weer was bijna goed: misschien al iets te koud.
Hoe vierden we dit mythisch en vermanend uur?
Hij lachte plots: hij had nog wat in de frituur.


Het is historisch helemaal juist, zo ging het precies. Het bewijs daarvan koester ik op de Franse pagina van mijn beduimelde exemplaar van Erwin. Ik had het die dag meegenomen om het eindelijk eens door Geerten te laten signeren. Een opdracht, die recht zou doen aan het belang van dit iconische boek, dat de dandy en de fijnproever in me had wakker geschud en me zoveel had geschonken aan in onbruik geraakte eruditie en tegendraadse goede smaak. Hij trok de met galnoteninkt gevulde pen tevoorschijn en schreef plagerig:



vrijdag 1 oktober 2021

Heimwee naar het nu


De nazomerzon schijnt flink, het is windstil en warm, de lucht is diepblauw; het groen is al iets verdonkerd, hier en daar dwarrelt een blad. De mensen in het park hebben vandaag geen haast, alles en iedereen is mild gestemd. 
Juist nu mijn omgeving zo mooi is, heb ik er weinig aandacht voor. Mijn attentie is naar binnen gezogen en is daar met grote kracht bezig het geheugenarchief te doorzoeken, op zoek naar vergelijkbare situaties als die van vandaag. En mijn voorstellingsvermogen schept mooie situaties in de toekomst die op die van het verleden en op die van vandaag lijken. Concreet: ik denk genietend aan mooie herfstdagen van vroeger en fantaseer over soortgelijke dagen in de nabije toekomst. Bad Bentheim, oktober 2019 - Bad Bentheim, oktober 2021? Dat lekkere gevoel (beetje vrolijk, beetje droevig) komt waarschijnlijk door het mooie nazomerweer, en door die speciale atmosfeer van schoonheid en naderend verval die er vandaag heerst. Ik noemde dit soort dagdromen vroeger 'weemoed' of zelfs 'melancholie' maar dat is het niet. Er is ook geen sprake van escapisme. In feite is wat ik voel: heimwee naar het nu.

Een merkwaardig, paradoxaal soort sentiment. Immers, waarom zou je fantaseren over iets wat je nu al volop hebt? Waarom zou je het huidige moment kracht willen bijzetten door er vergelijkbare momenten uit verleden en toekomst aan toe te voegen?
Het is dan ook niet vrijwillig dat ik me in dit soort dagdromerij begeef. Het gebeurt onder dwang, en de manier waarop ik van de ene naar de volgende herinnering wordt gesleurd heeft zeker iets compulsiefs - het verleden moet worden uitgezocht en in kaart worden gebracht. Label: "mooie herfstdagen". Systeem moet er komen in die ordeloze boel van het geheugen.
'Het gebeurt onder dwang' - maar van wat dan? Stimuleert soms een hormonaal aangestuurd gevoel, een wellustig, 'lekker' gevoel, je brein om tot grotere geheugenprestaties te komen, of om de onzekere toekomst de bedwingen en alvast in te richten op een aangename manier? Toch niet bij iedereen. Ik ken mensen genoeg die geen last hebben van deze seizoensgebonden dwangmijmeringen en alleen maar recht-toe-recht-aan genieten van het oudebesjeszomerweer.

Ik kijk of Internet me iets wijzer kan maken over dit verschijnsel, dat me mijn hele leven al bezighoudt. Wikipedia geeft me onder het kopje Fantasie en dagdromen een kleuterstukje in psychologisch jargon. Elders leer ik dat dagdromen ingezet kan worden op de werkvloer, om de werkprestaties te verhogen; dat is ook niet waarnaar ik op zoek ben.

Wat wél relevant is: dagdromen, lees ik, kan als je niet oppast omslaan in gepieker en zelfs tot depressiviteit leiden. Dat herken ik heel goed van vroeger. Steevast eindigde dan een herfstwandeling vol aangenaam weemoedig gepeins in een somber en verwarrend getob, waaruit ik niet kon ontsnappen. Tegenwoordig ben ik, dankzij de hersentraining die meditatie heet, in behoorlijke mate baas in eigen brein: als ik het moment voel naderen waarop het lekkere mijmeren dreigt om te slaan in een zuigend gepieker, richt ik mijn aandacht naar buiten, naar mijn omgeving, en objectiveer ik mijn eigen sentimenten tot iets waarnaar je kunt kijken, zoals je kijkt naar de dwarrelende bladeren, de spelende kinderen, de fietsende voorbijgangers en de rennende honden. 
Pas als ik me weer stevig in de realiteit verankerd voel, waag ik me opnieuw aan een klein gedachtenspelletje over Bad Bentheim, Keulen of de Harz.
Voorzichtig, en niet te veel ineens; alsof je nipt van een bitterzoete likeur.


Illustratie: "L'Absinthe" (1876), Edgar Degas