vrijdag 26 juli 2024

AANSPRAAK


Ik word de laatste tijd vaak aangesproken, geen idee hoe dat komt. En dan bedoel ik niet dat ze me aanspreken om mij, blijkbaar duidelijk 'van hier', de weg in Amsterdam te vragen.

Het deed me goed om deze week een op en top Italiaans stel te kunnen helpen. Ze zochten een restaurant met typisch Hollands eten - tipicamente Olandese. 
Hé, atypische Italianen, dacht ik meteen. Meestal willen hun landgenoten overal ter wereld pasta eten om vervolgens de helft te laten staan en met een lang gezicht te klagen dat het thuis beter is.
Daarna stond ik te stuntelen en hardop te denken in een moeizaam komend Italiaans. Waar eet je nog vlees, groenten en aardappelen? Want dat was de culinaire wens van dit knappe jonge stel. Ik kon ze moeilijk naar de gaarkeuken van het buurthuis sturen en betreurde het dat La Falote Corona niet had overleefd: in dat eethuisje serveerden ze voor een zacht prijsje een daghap van bijvoorbeeld sudderlapjes, rode kool en dampende piepers. Soepje vooraf, vla toe. Hollandser kon het niet.
Net toen ik vreesde het op te moeten geven schoot mijn geheugen me te hulp. Loetje, fluisterde het in mijn oor.
Natuurlijk! Biefstuk met jus en wittebrood, Amsterdams zaterdagavondkostje... Ik wees de Italianen opgelucht via de Ruysdaelstraat naar het Johannes Vermeerplein en hoop maar dat de beroemde ossenhaas van Ludwig 'Loetje' Klinkhamer ze heeft gesmaakt.

Maar wat ik bedoel is dat ik steeds vaker word aangesproken zonder praktisch doel maar gewoon, om een praatje te maken. Ik beschouw het maar als een teken dat het goed met me gaat, dat ik benaderbaarheid en innerlijke rust uitstraal?
Vanmiddag zat ik in het park na een onvoorziene vertaalsessie. Mijn vriend Robert had me een vertaalde songtekst toegestuurd en voor ik het wist was ik, aanvankelijk tegenstribbelend en met een zekere weerzin, maar algauw met de oude bedwelmende fascinatie, ondergedompeld in een twee jaar geleden begonnen project, de vertaling van A Passion Play, het cryptische en pretentieuze conceptalbum uit 1973 van Jethro Tull. 
Op het bankje tegenover de ooievaars draaide ik als een gebedsmolen een kwatrijntje uit The Flight from Lucifer (Vierde Acte) rond. 

Everyone's saved, we're in the grave.
See you there for afternoon tea.
Time for awaking the tea lady's making
a brew-up and baking new bread.

Over een eerdere vertaling was ik ontevreden, vandaar dat gebedsmolentje. Er moest toch iets beters te bedenken zijn dan mijn wel héél vrije parafrase?

'Is er nog maar één?'
Ik keek opzij. Een man die ik al jaren door het park zie lopen, rondje na rondje, steentjes schoppend en nauwelijks om zich heen kijkend. Aan de drank, in de war, dakloos, ontslagen en door en door verveeld? Geen idee. Stroblond piekhaar om een roze gezicht. Uitdrukkingloze ogen achter een ronde plastic bril. Sandalen, driekwartbroek. We kennen elkaar van gezicht, we horen bij de habitués, maar doen net of we elkaar niet zien bij onze rondjes. Tot nu dus.
'Nee,' antwoordde ik. 'Ze zijn er allebei nog, maar een van de twee is een eindje vliegen.'
'Er waren er eerst toch drie?'
'Ja, maar één is te vroeg uit het nest gesprongen. Hij ging fladderend ten onder. Hij verblijft nu in de opvang. Het gaat goed met hem (of haar), binnenkort zal-ie wel losgelaten worden.'
'Ze moeten eerst wel een beetje met die vleugels oefenen, toch?' meende de stroblonde man. 'Is dat een van de jongen of een van de ouders?'
'Een jong. Dat zie je aan de zwarte snavel. Die van de ouders zijn rood. Nu worden ze nog gevoerd door de ouders maar ze zullen binnenkort wel uitvliegen.'
'Het wordt tijd ook,' grinnikte hij en slofte verder, de blik op zijn bestofte sandalen gericht. 

Het kostte me even om mijn gedachten te verzamelen. De habitués, de parklanterfanters, spraken me één voor één aan de laatste tijd, alsof het zo afgesproken was. Ik zou niet langer anoniem door het groen kunnen wandelen, Im Walde mompelend als er een wolk voor de zon schoof en de schaduwen van de bladerrijke bomen diep en donker waren. Ik werd in de gaten gehouden. 
Maar daar was het passiespel weer. Het molentje draaide, eerst stroef, daarna lekker ratelend.

De druk is eraf, we zijn in ‘t graf.
'k Zie je daar, zo tegen theetijd.
Nu maar eens opstaan, vers brood zal erin gaan,
de theejuffrouw schenkt nog eens in. 



vrijdag 19 juli 2024

Murakami & Sinatra


Ik heb De stad en zijn onvaste muren uit. Het was lang geleden dat ik zo zomers had gelezen, zo geabsorbeerd door wat ik las. In bed, op mijn balkonstoel, in de fauteuil bij het raam - zo lang als ik in mijn page turner verdiept was, was de wereld me onverschillig: ik vertoefde elders, in een provinciestad in de besneeuwde bergen van Japan en in een fictieve, gedroomde stad die door hoge, niet duidelijk gedefinieerde muren omringd was. 

Maar is het ook literatuur, wat Haruki Murakami schrijft? Ik aarzel. Niet dat het er veel toe doet natuurlijk, want hij heeft me een plezierige week bezorgd. Maar toch, voor een talige fijnproever als ik (sommigen zeggen snob) een punt van overweging. Van literatuur verlang ik (dat is heel persoonlijk natuurlijk) hetzij compacte hetzij meanderende, zorgvuldig geconstrueerde, van betekenis barstende zinnen - rijp fruit om peinzend te savoureren. Zo'n stilist is Murakami bepaald niet. Hij lijkt meer op Simenon dan op Dickens, om twee van mijn favorieten te noemen. Zijn taal is helder, eenvoudig, zonder opsmuk, een enkele verrassende poëtische metafoor daargelaten. Hij aarzelt op de flauwe grens tussen pulp fiction en 'hoge' literatuur, laat ik het zo zeggen.

Het is voor mij helaas niet mogelijk om te bepalen wat op conto van de vertaler is te schrijven en wat typisch voor Murakami is. Maar vaststaat dat er veel, héél veel herhaling in deze 634 pagina's zit. Stilistisch (woordherhaling, herhaling van formules ofwel vaste groepen van woorden) zowel als inhoudelijk. Alsof hij een groepje dementerende bejaarden of hyperactieve kleuters toespreekt herhaalt hij voor de zekerheid alle informatie om de paar bladzijden, we zouden de draad eens kwijt kunnen raken! 
Ik neem aan dat dit bewust zo gedaan is. Hij neemt zoveel tijd voor alles dat je allengs tot over je oren in zijn wereld zit. Die is vreemd maar beperkt, exotisch maar overzichtelijk, en al snel, mede door al die herhalingen, heel vertrouwd. En eenmaal hooked aan zijn vertelling moet je verder lezen, over de herkenbare obstakels van nog veel meer herhaling heen naar de afloop van al die merkwaardige gebeurtenissen. Dit sfeervolle geouwehoer moet toch ergens toe leiden? Murakami weet duidelijk wat hij doet. Geroutineerd leidt hij de lezer plagerig langzaam naar de ontknoping. 

En! Anders dan bij veel fantasyboeken of thrillers valt de ontknoping na die langdurig gewekte spanning niet tegen. Zijn 'magisch-realistische' universum schept immers zijn eigen regels. Er valt niets uit te leggen. Er hoeven geen losse eindjes aan elkaar geknoopt te worden.
Na lange compulsieve dagen van lezen en een fascinerende eindsprint is er de leegte en het verlangen naar meer. En zijn er toch ook vragen. Want wat betekenen die twee preien in het verlaten bed van Koyasu's vrouw? De naamloze verteller weet het ook niet, hoe moeten wij het dan weten? En die kat met haar jongen, is dat zomaar een versiering, of heeft die nog een diepere betekenis? En wordt het, in de 'echte wereld', nog wat met die eigenaresse van het koffietentje? 

Wat me wel erg belemmerd heeft, vooral de eerste dagen, toen ik nog niet verslaafd was, is de bij vlagen soepele en knappe, maar elders helaas zeer aanwezige vertaling van Elbrich Fennema. De Nederlandse versie van de meest recente roman van Murakami heeft een overvloed aan hinderlijke stopwoorden, is daardoor wijdlopig en op een gekunstelde manier idiomatisch. 'Hoe je het ook wendt of keert' lezen we zo'n beetje om de bladzijde, en soms strijden 'natuurlijk' en 'uiteraard' binnen één zin om voorrang. Waarschijnlijk staat het er in het Japans precies zo, maar dat is een snelle staccato taal van korte klanken. In het brede en trage Nederlands kunnen er véél van die bijwoorden en bijwoordelijke bepalingen geschrapt worden - dat zou de leesbaarheid zeer ten goede komen.

Maar het meest storend was voor mij als gewillige maar kritische lezer de verteltijd. Die springt voortdurend, vaak binnen een enkele zin, van de verleden- naar de tegenwoordige tijd, zonder dat daar een aanwijsbare reden voor is. In eerdere boeken van Murakami, ook als ze door Fennema zijn vertaald, is me dat niet opgevallen. Is Murakami zélf schuldig aan deze rommelige verteltrant? Heeft hij er een bedoeling mee? Is dat door elkaar husselen van tegenwoordige- en verleden tijd misschien veel gewoner in het Japans dan in onze taal en heeft de vertaler uit overdreven plichtsgetrouwheid het niet gecorrigeerd naar wat in het Nederlands gebruikelijk is? Vragen waarop ik ooit een antwoord hoop te krijgen.

Eerder vroeg ik me af of het werk van Murakami eigenlijk wel literatuur is. Wat daarvoor pleit is de mate waarin hij zich aan eenduidige interpretatie onttrekt. De vreemde gebeurtenissen en omstandigheden zijn geen simpele metaforen of archetypische symbolen zoals in een sprookje of een fantasy novel. Met de logica komt je er niet. Er blijft altijd iets aan je begrip ontsnappen en dat bevalt me.
Dit lijk ik in Murakami's roman te lezen: de mens is geen eenduidig wezen. We hebben schijngestalten ('schaduwen') zo goed als een 'werkelijke' ik, die in ons lichaam en in het hier-en-nu zetelt. Maar ze zijn inwisselbaar. Vaak is niet een, twee, drie duidelijk welk van onze gedaanten een afsplitsing is en welke onze ware identiteit vertegenwoordigt.  Je kunt switchen van je diepste zelf naar je sociaal aanvaardbare buitenkant zoals de naamloze ik-persoon beurtelings in de besneeuwde provinciestad in de bergen en in de fictieve ommuurde stad woont. Van het ene aspect van jezelf naar het andere. De werkelijkheid bestaat uit talloze facetten en je mag of moet kiezen welke daarvan het beste bij jou past. 

                                                                           *

Tot slot een persoonlijke illustratie. 
Ik speel al wekenlang grillige, vroeg zestiende-eeuwse stukken van Joan Ambrosio Dalza en Francesco Spinacino op mijn luit. Maar misschien omdat in Murakami's wereld altijd veel oude jazz standards voorkomen belandden mijn gedachten bij The Voice. Het kan ook dat een YouTube-filmpje dat passeerde er een rol in speelde. Of de ondanks het tegenvallende weer toch zomerse atmosfeer. Ik heb die man, Sinatra, intens bewonderd maar denk tegenwoordig niet veel meer aan hem en zijn muziek. 

Maar terwijl ik zo verder loop, valt me opeens iets op. Ik lijk, terwijl ik tegen de stroom in loop, een transformatie door te maken, al was het maar een beetje - niet meer dan een fractie. Het is geen gevoelsmatige, abstracte verandering, zoals een verandering van bewustzijn, of een wisseling van waarneming of van perspectief. Het is een concrete verandering, die met het oog is waar te nemen en die je met je handen daadwerkelijk kan aanraken. Een fysische, en vermoedelijk ook fysieke verandering.

Ik haalde in een plotseling oplaaiende nieuwgierigheid de pakweg vijftig elpees die ik van Sinatra bezit uit de platenkast en zette de stapel schuin onder mijn platenspeler. Weg was de luit, weg was de Renaissance.
Mijn schaduw-zelf, die van mijn dertig jaar jongere ik, kroop aarzelend tevoorschijn. 



vrijdag 12 juli 2024

WASDAG


Ik was gaan gaan slapen met het plan om iets te schrijven over Murakami's nieuwe roman De stad en zijn onvaste muren, althans, vooral over de vertaling daarvan. 
Dit formuleerde ik in mijn hoofd voor ik tegen negenen mijn warme bed verliet om te gaan douchen: 

Bijwoorden als eigenlijk, natuurlijk, bovendien en uiteraard zijn als tempo-vertragende obstakels. Zeker in het Nederlands. Hoe het in het staccato Japans is weet ik niet. In onze omslachtige taal zijn het verkeersdrempels in een zone waar je toch al maar 30 mag rijden.

Maar ik had nadat ik was opgestaan uit een dikke, droomloze slaap geen fut. Dat allemaal samenhangend formuleren betekende veel research want ik kon niet zomaar wat roepen, er luisterden geleerde mensen mee. Ik had weer eens verzuimd om al lezende voorbeelden te onderstrepen die mijn betoog zouden kunnen ondersteunen.
Ook bedacht ik dat ik eerst verder moest lezen voor ik mijn oordeel wereldkundig maakte. Want Murakami kon me best nog eens verrassen: wat ik als tekortkomingen zag, waren - als het geen vertaalfouten waren - misschien wel opzettelijke zonden tegen de grammatica ter illustratie van iets inhoudelijks. U begrijpt waarschijnlijk niet waar ik het nu over heb, maar ik hoop dat te zijner tijd duidelijk te maken. Als ik De stad en haar onzekere muren, zoals ik het in mijn hoofd blijf noemen, uit heb en materiaal verzameld heb voor mijn kritische overwegingen. 

Vanavond zou ik naar een dansvoorstelling in de openlucht gaan met mijn vriendin en haar zuster. Ik dronk mijn hete zwarte koffie in de fauteuil bij het raam en keek naar de regen die de hele morgen al onophoudelijk lekte uit een egaal grijze lucht. In het hoofdstuk In the House of Tom Bombadil van Tolkiens LOTR, het hoofdstuk dat de film helaas niet gehaald heeft, lezen we:  

'Dit is Goudbesjes wasdag,' zei hij, 'en haar najaarsschoonmaak. Te nat voor Hobbit-volk - laat hen rusten nu het nog kan! Een goede dag voor lange verhalen, voor vragen en voor antwoorden, dus Tom begint met praten.' 

Maar niemand vertelde me een lang verhaal en zelf lezen trok me niet meer zo aan na een overdosis gisteravond. Ik probeerde het nog even, bij mijn tweede hete zwarte koffie, die vergezeld ging van een boterham met roomboter en marmelade, maar toen ik een personage hoorde zeggen (zag zeggen? las zeggen?): 'Dit is gebeurd toen ik doodging' hield ik het voor gezien. Murakami kan me meesleuren door de wereld van zijn fantasie als ik me er eenmaal aan overgeef, maar de start na een leespauze is vaak moeilijk. 
Ik appte aan mijn vriendin: Ik blijf maar in bed vandaag. Het is koud en nat. Ik dacht daar even over na en besloot dat het helemaal zo'n gek idee nog niet was. Ik ging op bed liggen en trok een fleece-dekentje over me heen. De katten gingen aan weerskanten liggen spinnen. 
Na een uurtje zo nogal leeg en net niet slaperig genoeg naar de regen te hebben liggen kijken stond ik op. De dans in de openlucht was nog niet afgeblazen en ik moest voor eten zorgen. 

In het weggeefkastje op straat vond ik een uitgave van The Silmarillion. Die had ik alleen in het Nederlands. Ik liet de kleurige pocket in de zak van mijn warme tweedjasje glijden.
Het was hoogzomer. De straten van Amsterdam, niet bestand tegen de hevige regens van de afgelopen tijd, zagen eruit als een verstedelijkte versie van de Finse Meren. Iedereen liep met sjofele paraplu of degelijk regenscherm of ging gehuld in plastic poncho, al of niet doorzichtig. In de glazen entreehal van de Albert Heijn op het Museumplein schuilden jonge toeristen hurkend tegen het raam, happend in snacks die er aantrekkelijk uitzagen maar waarvan ik wist hoe slecht ze smaakten. 
Ik kocht genoeg spullen om een gezonde pasta te kunnen maken en een paar flessen troostrijk druivennat, wit Duits, en rood Frans. Andersom had ook heel goed gekund want ik houd erg van Spätburgunder.

Thuisgekomen borg ik de boodschappen weg, zette de Weissburgunder koud en sloeg De Silmarillion open.
Gözüne çok güzel görünmüş... Heel even dacht ik dat het een vertaling in het Dwergs of in de taal van Mordor was, met al die u-klanken en die umlauts. Was het al zover gekomen met het uitventen van het fantasierijk van Tolkien, had een vlijtige nerd die honderden pagina's in het Khuzdul of in The Black Speech omgezet?
Het bleek de Turkse versie van het boek te zijn. Want op de klanken van het in zijn oren lelijke Turks baseerde Tolkien de talen van orks en dwergen. Fins en Keltisch stonden model voor de welluidende talen van de Elfen. Blond was goed, zwart was slecht. Hij hoeft er gelukkig geen verantwoording meer voor af te leggen. 



vrijdag 5 juli 2024

CUSTOMIZED


Het marmeren blad van mijn balkontafeltje was stuk. De lijm had losgelaten, het lag onverankerd op de gedraaide gietijzeren poot. De corpulente heer Snuf sprong erop, het verloor zijn evenwicht, kieperde op de grond en brak. Ik wilde er een reparatiepoging aan wagen. Op mijn to do-lijst stond steenlijm kopen. De nieuwe stofzuiger was al gekocht, er was een was gedraaid, de frets van mijn luit waren vervangen. Het tafeltje zou snel aan de beurt zijn, maar urgent was het nog niet, het weer nodigde niet uit tot buiten zitten. 
Gisteren kwam mijn oudste dochter. We hebben een zomerse traditie van buiten eten. Het weer was vriendelijk genoeg. Maar ja, dat tafeltje. 
Terwijl de saus van aubergine, tomaat en wangspek stond te pruttelen bekeken we de situatie. Het verlokkende idee van buiten eten opende mogelijkheden. Waarom niet van een verminkt tafelblad eten? Waarom eigenlijk niet?
Ik tilde het loodzware marmer op en legde het op de poot. We schoven een beetje. Tevreden keken we naar het resultaat. Het breukvlak bleek mooi aan te sluiten bij de deur erachter. 
Toegegeven, een heel tafeltje is mooier. Maar het paste eigenlijk nauwelijks op het ondiepe balkon. We moesten er altijd onhandig omheen manoeuvreren. De een moest via de keuken, de ander door de huiskamer naar zijn plaats lopen. Nu was er ruimte genoeg, een heel wandelpad strekte zich langs het gehavende tafeltje uit. 
De pasta was klaar. Ik zette schaal en borden neer. Bestek, onze glazen. Paste makkelijk. 
We proostten. 'Beter zo!' zei mijn dochter.



dinsdag 2 juli 2024

Voorheen Rookzangers Notitieblog (55)

Vroeger was ik heer en meester in mijn appartement op driehoog. Ik was zelfs té onverschillig voor wat er onder me gebeurde. Soms kwamen de buren, Ans O. en Arie van N., klagen. Door het springen van de kinderen was een lamp van het plafond losgekomen. En ze konden 'hun eigen tv niet horen' toen Vincent en ik een nieuwe cd feestelijk luidruchtig ten doop hielden.
Nu is het andersom. Het huis onder me heeft heel lang leeggestaan. Dat heeft me verwend. Mijn nieuwe onderbuurman S. is als een soevereine stadsbewoner van het nieuwe soort. Boven zijn gerenoveerde paleisje word ik, oude bohemien, vriendelijk gedoogd. Schuldig voel ik me over aanhoudende lekkages, alsof ik daar iets aan kan doen. Ik speel zachtjes piano. Passeer stapvoets in het trappenhuis zijn appartement.
Hij stampt de trap op en slaat vrolijk met deuren. Klopt aan als er iets is. In het jeugdige vertrouwen dat alles op te lossen is en dat het beste nog moet komen.  


vrijdag 28 juni 2024

Voorheen Rookzangers Notitieblog 54: Spitsbogen en Spitzweg


Op safe spelen. Ik betrap me er steeds vaker op. Liever een herhaling van misschien niet zo opwindende maar tenminste vertrouwde omstandigheden dan iets nieuws. Maar soms dwingt het leven je tot avontuur.
We wilden naar Aken. Nu ja, eigenlijk naar Heimbach (misschien niet zo opwindend maar tenminste vertrouwd) maar de camping van Mein Freund moest wel een drassig moeras zijn na al die regen. Aken dus maar, dat ik nauwelijks ken, om de Dom te zien en een museum waarover mijn vriend Karl hoog opgegeven had. 
Een betaalbaar hotel vinden dat geen betonnen doos was bleek lastig. We tuurden urenlang op onze telefoontjes. Pas later zouden we de reden ontdekken. Er was Pinkpop. Alle hotels in de wijde omtrek van Landgraaf, ook de Duitse, zijn dan goed beklant. Uiteindelijk namen we genoegen met het St. Jobser Hof in het stadje Würselen. De omschrijving was summier en op Google Street View zagen we een wit gebouw in een saaie maar nette straat. Kon wel, vonden we.
In de auto onderweg kwamen we vast te zitten in nare files. We grapten met leedvermaak over onze taaie reis naar een grauw voorstadje vol shoarmatenten waar we niets te zoeken hadden dan een bed. Met dit trage reistempo zouden we zelfs het nabije Stolberg niet meer kunnen bezichtigen vandaag, zoals we van plan waren geweest. 
Maar kijk! Würselen bleek een proper, welvarend, vriendelijk en levendig stadje, mooi groen, met van die degelijke Duitse wederopbouwhuizen met metersdikke muren. Hier en daar een fraai historisch pand dat de geallieerde bombardementen had overleefd. Het hotel was ruim en comfortabel. We werden vriendelijk naar het stadscentrum gewezen. Even later zaten we op een zonnig pleintje onder een parasol. Ik bestelde een glaasje jenever bij mijn laars witbier. Ist es eigentlich das oder der Korn? vroeg de jongen die ons bediende. Ik zei dat ik het niet zeker wist omdat ik geen Duitser was. Das Korn voor het gewas, der Korn voor de drank, vermoedde ik. Nederlander? Hij knikte me vriendelijk toe. Zelf was hij Turks van origine. 
Verderop op de Morlaixplatz was de Griekse taverne Meet n' Greek. Beetje melige naam, hoffelijke bediening, uitstekend eten. Verzadigd en Würselen welgezind slenterden we in de vallende avond door de Stadtgarten waar twee glinsterende fazanten voor ons wegschoten.

Aachen. Het museum Suermondt-Ludwig aan de drukke stadsring was stil op deze zondagmorgen. Erg stil. Er was een hele verdieping afgesloten wegens personeelsgebrek. Wat is daar te zien, vroeg ik verontrust, want ik had mijn zinnen gezet op Der Schlangenbeschwörer van Carl Spitzweg. Moderne kunst, zei de vrouw achter de kassa, die ons maar de helft van de normale entree rekende om het goed te maken. Ik haalde opgelucht adem. Maar na zalen vol middeleeuwse christussen en madonna's van hout of in olieverf, soms sober en prachtig, soms charmant in hun onbeholpenheid, soms ronduit geestig van lelijkheid, en allemaal van 'onbekende meesters',  bleek dat het begrip 'modern' hier ruim werd genomen. Vanaf de 17e eeuw was alles met paaltje en koord afgesloten. Geen Delacroix, Frans Hals en Spitzweg voor ons. Achtervolgd door een zwijgende suppoost verlieten we het stille museum.


Uit mijn notities: 'De Dom. De verrassing. Geen grijze gotiek. Byzantijns, bladgoud, aanliggende Romeinen in de Civitas Dei. De Donkere Middeleeuwen zijn mijn blinde vlek. Klassieke Oudheid - Renaissance. Daartussen barbarij.
De Karolingische renaissance geheel vergeten. Niet goed opgelet bij meester Panken.'

Ja, de Dom was een plezierige schok. Ik dacht dat ik ze wel kende, die kathedralen met hun spuwers en pinakels, na een leven lang van kaarsjes aansteken en omhoogturen naar de spitsbogen en glas-in-loodramen. Maar dit was een ander verhaal. De Byzantijns-Romaanse kapel van Karel de Grote, groot bewonderaar van de Romeinen, was ooit het centrum van zijn stadspaleis. Toen hij eeuwen later heilig werd verklaard en er een stroom pelgrims op gang kwam die om grotere behuizing vroeg kwam die gotische hal eromheen. Lees het maar na op Wikipedia. Heb ik ook gedaan: de dag na terugkomst (ik was moe van nog meer files en het was te warm om iets anders te doen) heb ik me op het balkon flink bijgelezen over de Merovingische en Karolingische dynastieën en mijn kennislacune, mijn "blinde vlek", is inmiddels opgevuld met een chaotische en haastige overdaad aan halfvergeten en nieuwe feiten. Ik zal nooit meer zo naïef die middeleeuwen wegwuiven als de donkere periode van sprookjes tussen twee heldere beschavingen in. Eigenlijk moet ik terug naar het Suermondt-Ludwig Museum, die hautaine glimlach van mijn gezicht vegen, en met frisse belangstelling die sculpturen en panelen onderzoeken. Wat nou Spitzweg!


vrijdag 21 juni 2024

Lekkage in het zendo


In het midden van de zaal stonden twee plastic emmers. Een blauwe voor een mop en een gewone witte. Normaal staat daar een brandende kaars. Hoe moet dat nou met het lopen, dacht ik. Ik keek omhoog en zag dat het plafond lelijk afgebladderd was boven de plek waar de emmers stonden. 
Iemand wilde behulpzaam de emmers weghalen. Nee, zei de juf, er is lekkage. Ze wees naar het plafond. 'Maar,' lachte ze, 'wat is er meer zen dan het druppelen van water?'
Even later zaten we in stilte. Een waterdruppel die in een halfvolle emmer valt vanaf vijf of zes meter hoogte klinkt niet als water. Het lijkt eerder of er met een latje gemept wordt. Wat is er meer zen dan het slaan met een end hout, dacht ik. 
Ik dacht wel meer hoewel ik probeerde dat niet te doen. 
Mijn vriendin en ik hadden een meningsverschil, of liever, we waren allebei van andere prioriteiten vervuld, en we waren die ochtend nog niet helemaal verzoend uit elkaar gegaan. Ik verweet mezelf dat ik niet over mijn slechte humeur heen had kunnen stappen. Ik was brommerig geweest waar ik begrip had moeten tonen. Dat moest voortaan anders.
Tsjak!
Natuurlijk was het niet mijn schuld, althans niet helemaal. Die k*-zomer was de boosdoener. Mijn vriendin mocht prioriteiten anders leggen zoals ze wilde - als het lekker weer was en ik in zoele blauwe luchten kon wandelen of op een bankje in de schaduw kon zitten lezen, deerde het me niet, dat onze vakantieplannen nog onduidelijk waren en dat zij zich nog niet wilde vastpinnen op data terwijl ik snakte naar reizen, naar weg zijn uit de gevangenis die de druilerige stad aan het worden was. 
Tsjak.
Ik riep mezelf tot de orde. Altijd naar andere omstandigheden verlangen, altijd de huidige de schuld geven van wat er allemaal niet deugde: als zenstudent was ik na al die jaren nog steeds een hopeloze beginner. Om mijn steeds opwolkende negatieve gedachten de pas af te snijden begon ik een vertrouwde mantra op te zeggen: "leeg, los, lucide...."
Tsjeng!
Daar was de bel al. Een beetje heser en zachter dan anders. We stonden op. De vrouw die de emmers had willen weghalen legde een paar matjes opzij, zodat we de kinhin konden doen om de emmers heen. Langzaam liepen we achter elkaar aan, met zo klein mogelijke stapjes. 
"Leeg, los, lucide..."
Tsjak.
Toen we weer zaten kwam een gedachte in me op die ik omarmde in plaats van weg te duwen. Waarom zou ik mijn gelijk willen halen? Ik zou een deemoedig appje sturen straks en schuld bekennen. Dat norse verzet tegen het onvermijdelijke moest stoppen, het leidde tot niets dan ellende. Flexibiliteit en empathie zou ik tonen. Wat je wilt hebben moet je eerst geven, Laozi zei het al.
Tsjak.
Het voornemen is vaak al genoeg om je geweten te ontlasten. Glimlachend ging ik zitten voor de volgende meditatieperiode.
Tsjak. De lat kwam neer. Mij deerde het niet. Ik kon er weer even tegen.


Afbeelding: Maartje de Sonnaville - uit: Filosofie Magazine, 27 juni 2017