dinsdag 30 augustus 2022

Vorm en vrouw (en vent)

De Slimste Mens was afgelopen, de podia en paviljoens van de Uitmarkt werden onttakeld, de zomer was voorbij. Voor een man zonder vaste baan was het omslagpunt niet erg duidelijk, maar het was er wel degelijk: het wankele moment tussen twee seizoenen in, waarop je nog in de modus van zomers lanterfanten staat maar daar niet langer tevreden mee kunt zijn. Werd het niet tijd dat ik aan de slag ging? Veel heb ik als aanstaand AOW'er niet meer te doen maar er moest toch het een en ander worden voorbereid.

Een beetje onrustig, een beetje verveeld, liep ik door het park. Mijn vriendin appte, of ik mee ging wandelen. Ik ben geen flexibel mens, en de dag was al te ver op streek om nog van koers te veranderen. Morgen maar, antwoordde ik. Ik ging zitten op een bankje (bijna altijd hetzelfde, dus ik mag wel zeggen mijn bankje) en haalde een boekje tevoorschijn dat ik op de heenweg uit een weggeefkastje had gehaald. Het eerste daglicht, van Colette. 
Ik had het meegenomen voor mijn zus, die een fan is van de Franse schrijfster (1873-1954) maar die had het al, zoals verwacht. Moest ik het soms zelf lezen?
'Geen idee, je houdt wel van beschrijvend en bloemrijk,' tikte mijn zus.
'Jawel,' antwoordde ik, 'mits het de draperieën zijn rondom gedachtegoed of verhaal. L'Art pour l'art, daar ben ik te oud voor.'
'Dan zou ik het laten liggen,'
besloot ze. 'Het gaat namelijk nergens over. Eén en al draperieën en overpeinzingen.' 
Even later zat ik te lezen. Na drie (korte) hoofdstukken wist ik dat ze gelijk had. Weelderige taal, wollig, kleurrijk en geparfumeerd, associatief op het chaotische af. Ik ging sneller lezen, scande de zinnen op inhoud. Vloog met mijn ogen over bosjes bijvoeglijke naamwoorden heen, skipte natuurbeelden en mijmeringen om bij de essentie van een mededeling te komen. Zo ontblootte ik een paar aardige gedachten. Maar op die manier wil ik niet lezen. Ik klapte het boek dicht en besloot het terug te zetten. Voor de Colette-liefhebber is dit vast een fascinerend boek, omdat het de autobiografische notities van de ouder wordende schrijfster zijn, maar voor een nieuwkomer zit er te weinig vlees aan dit bot. Of te weinig bot onder het vlees, net wat u wilt.

Toen ik La Naissance du jour, zoals het boek in het Frans heet, terugzette in zijn kribbe aan de straat, zag ik een ander interessant boek. Gesprekken met Professor Y, van Louis-Ferdinand Céline. Nooit iets van de man gelezen. De controverse rondom hem (hij was een rabiaat racist en heeft wegens zijn in pamfletten en manifesten beleden antisemitisme in de gevangenis gezeten) had mijn leeslust bij voorbaat bedorven. Maar moest hij geen kans krijgen? Zijn boeken zijn nog gewoon verkrijgbaar, anders dan die van de lelijk door de mand gevallen Karl May met hun verderfelijke culturele toe-eigening en racistische stereotypen, dus zo erg kon het niet zijn.
Bij Céline is iets aan de hand dat vergelijkbaar is, zij het min of meer omgekeerd, met de talige draperieën van Colette. Hier geen weelderige stijl die een gering gedachtegoed maskeert, maar een slimme, satirische inhoud die volledig aan het zicht onttrokken wordt door een lelijke, vermoeiende vormgeving. 

Oordeel zelf:

"Dat is een bekeken zaak!... alle stommiteiten worden geslikt... verslonden... opnieuw gevraagd!... vanaf het moment dat ze maar goed gepousseerd worden!... schaamteloos!... massaal!... Voltaire zei het al!..."
"Ach zo?... Voltaire?"
"Ja! Voltaire!... en we zitten midden in dat bewustzijn!... het bewustzijn van het atomische stuntwerk!... daar zitten we middenin!"

Dit is een volstrekt willekeurige passage op pagina 32. Deze befaamde drie puntjes... van Céline... en zijn uitroeptekens! Vooral die!... maken dat ik dit niet wil (en kán!) lezen!...


vrijdag 26 augustus 2022

BONNEFOOI

Een vriend vroeg of we weer op de bonnefooi gingen dit jaar. Hijzelf had dat voor het laatst in 2005 gedaan. Ja, zei ik. Behalve op minivakanties doen we dat altijd. Bij een lang weekend Achterhoek wil je geen tijd verspillen aan het zoeken naar onderdak, en dat onderdak moet ook van een bepaald niveau zijn: de lol van zo'n reisje is voor een groot deel het verblijf in een gastvrij plattelandshotel, De Gouden Leeuw, Het Witte Hert of De Groene Draak - een achterkamertje met uitzicht op het huisvuil in een blinde steeg is dan niet wat je wilt.
Maar als je de tijd hebt, en het niet zoveel uitmaakt waar je slaapt, geven we de voorkeur aan 'op goed geluk' reizen, ondanks de onzekerheid en de stress die dat soms met zich meebrengt. Een opgeladen telefoon, een goede kaart en cash op zak is al wat je nodig hebt. De laatste twee omdat in minder druk bevolkte streken pinnen in de horeca en een goede internetverbinding lang niet zo vanzelfsprekend zijn als je in deze tijd zou verwachten.
Op de bonnefooi - met slaapzakken en een tentje in de achterbak voor de achtervang, een Michelin-kaart op het dashboard en wat flappen in je portemonnee is dit voor mij de fijnste vorm van reizen. Je maakt nog eens wat mee, doet ontdekkingen en komt los uit het veilige stramien van ingeplande bezigheden. 

Ik moet toegeven: elk jaar komt er wel een moment dat ik heel zeker weet dat ik dit niet, nóóit meer wil. Dat ik ons blind vertrouwen en onze romantische inborst vervloek, en me voorneem, vanaf nu echt álles te regelen en nooit meer iets aan het toeval over te laten. Dat moment komt steevast aan het eind van een lange dag autorijden in het begin van de vakantie. Als je nog niet los bent van het gewone leven. Als het warm is. Of als het regent. Als je moe bent en het tegenzit.
Des te fijner is het als je uiteindelijk toch onderdak hebt gevonden. Kinderlijk opgetogen ben ik dan, en nooit smaken eten en drinken lekkerder dan als ik eindelijk op een terrasje zit met een hotelkamersleutel op zak. Het beloningssysteem werkt op volle toeren, dopamine vloeit net zo lekker als het bier. De zenmeester die ik wil zijn heeft vrij. Fuck evenwicht en gelijkmoedigheid. 

De eerste dag van ons reisje naar Frankrijk kwamen we in het Belgische Doornik (of Tournai liever gezegd, want het is Franstalig) vast te zitten. Het was smoorheet. Het was spitsuur. De stad was veel groter dan we ons herinnerden en we dwaalden door parkachtige buitenwijken op zoek naar het vervolgbordje "camping" dat maar niet wilde verschijnen. Uiteindelijk keerden we om, reden de binnenstad in en parkeerden in het eerste het beste straatje waar we een plek zagen. We liepen een bar binnen. De lokale tripel was ijskoud maar als je nog geen onderdak hebt kan je van zoiets nog niet echt genieten. Het was een bar voor ouwe rockers en Elvis snerpte keihard door mijn oververhitte brein. Bij het afrekenen (cash, geen pin) vroegen we naar een hotel. De rocker achter de bar wees naar links. Hier vlakbij, naast de kathedraal. Drie sterren, eenvoudig maar goed. We bedankten hem en vonden het hotel na nog een keer vragen. Het was niet duur, het was zo goed als leeg, de auto konden we op het plein ertegenover gratis kwijt tot half tien de volgende dag, en het Place Saint-Pierre had verschillende terrassen, een biercafé en een goede Libanees. Na een avondwandeling langs de Schelde rolden we ons bed in. Ramen wijdopen. Dat het op het plein nog tot diep in de nacht druk en lawaaiig bleef vonden we niet erg. 

Dag twee wilden we ergens van de tolweg af tussen Chartres en Le Mans. Dat was nog niet zo eenvoudig want de aanlokkelijke streek die ik had uitgezocht bleek geen afslag te hebben. In Frankrijk kun je net als in Duitsland vaak heel lang niet van de snelweg af, iets om terdege rekening mee te houden voor bonnefooi-reizigers. De eerstvolgende mogelijkheid was afslag nummer 5, naar La Ferté-Bernard. Daar was de weg op de kaart groen-omrand en lagen een paar veelbelovende plaatsjes. We kozen voor Vibraye, departement Sarthe, arrondissement Mamers, regio Pays de la Loire, provincie Maine, Grand-Ouest - Franse geografie is ingewikkeld. 
Vibraye lag te trillen in de hete namiddagzon. We parkeerden op een verlaten pleintje waar een opschrift "bar-hotel-restaurant" beloofde. Ik liep ernaartoe en stond net de informatie op de dichte deur te ontcijferen toen er een voorbijganger op me af kwam. In goed Engels vertelde hij me dat het hotel om half 7 openging. Het had vier of vijf kamers aan een stille binnenplaats. In bedankte hem en complimenteerde hem met zijn Engels. 'Danke schön,' zei hij. 'Ach, Sie sind Deutsch?' vroeg ik verrast. 'Nein, Französisch.' Ik probeerde het maar niet te begrijpen. Een trotse polyglot die ons voor Duitsers aanzag of ervan uitging dat een Nederlander ook wel Duits zou spreken. 
Omdat het nog ruim twee uur zou duren voor het hotel openging besloten we ook een andere optie, het nabije Montmirail, te gaan bekijken. Dat had een kasteel maar geen hotel. We parkeerden beneden en liepen over kinderkopjes omhoog, want mijn vriendin wilde rondom de ommuurde kasteeltuinen wandelen. Dat was een mooie klim, maar het was 37 graden en, met nog geen zekerheid over het nachtelijk verblijf, kon ik er evenmin ten volle van genieten als van dat eerste biertje in Doornik.
Terug in Vibraye hadden we nog een uur om zoet te brengen. Bar des Sports was het epicentrum van het dorp. Hier gaf iedereen elkaar desnoods driemaal daags een hand. Er stonden twee flatscreens aan, een radio. Er werd gekrast en op paarden en auto's gegokt. De witte wijn was goed, ik vroeg aan de patron of hij van in de buurt was. 'Oui,' zei hij, 'de quarante-neuf.' Ik keek niet begrijpend. 'Département 49,' verduidelijkte hij, 'Maine-et-Loire.' Wonderlijke Franse geografie. Vanaf nu reisden we niet meer naar Maine-et-Loire maar naar 49. 
Lezer! Om u niet in de spanning te laten die ik dat uur toch nog licht voelde, hoewel de voortekenen goed waren (het was doodstil in Vibraye) - het hotel had plaats. Een nette kamer aan een stille cours. Om half acht uur schoven we aan op het terras om het menu van de dag te besprenkelen met een karaf koude rosé.

Op de terugweg reden we Tournai/Doornik opnieuw binnen. In de late namiddag. Ditmaal in de vaste overtuiging dat we de weg wisten en dat Hotel Cathedrale ons met open armen zou ontvangen. Heeft u een kamer voor twee, vroeg ik zelfverzekerd. De receptioniste, dezelfde aardige dame met de warme glimlach als vorige week, keek moeilijk. Heeft u gereserveerd? Nee dus. Ze keek nog moeilijker. Ik raakte in lichte paniek en zei in geëmotioneerd Frans (we hadden eerst Engels gesproken) dat het érg fijn zou zijn, want we hadden de hele dag gereden en waren erg moe. Ze begon te bladeren en te scrollen. Hoofdschuddend. Zwijgend. Net toen ik begon te wanhopen kwam ze met een voorstel. Er was een kamer met twee aparte bedden. Maar de tv was stuk. Dat wuifde ik opgelucht lachend weg - ça n'importe pas! Nu was er opeens nog een optie. Wilden we aan het plein of aan de rustige achterkant? Denkend aan het nachtleven van Doornik kozen we voor achter.
De tv was stuk, ja. En een lampje. En de wc-bril zat scheef. Had de vrouw zich met haar maskerade willen indekken voor klachten van ons? Zo ja, dan was haar tactiek geslaagd, want nu waren we alleen maar enorm opgelucht. 



donderdag 25 augustus 2022

HOLBEWONER


Van de droogte schrok ik wel. Ik herinnerde me de Loire-vallei als weelderig groen, een grazig en waterrijk landschap. In augustus 2022 was de werkelijkheid anders. Vanaf de sterk verzande rivier daalden we af naar ons gehucht La Bournée door stoffige velden vol graanstoppels. Waar in andere jaren rond deze tijd tot aan de horizon nog de goudgele zonnebloemen hadden gebloeid was nu een vlakte vol dorre bruine bloemen, wachtend op een vroege oogst.
Maar die eerste nacht ging het onweren en niet zo'n beetje ook. De eigenaar van ons vakantiehuis zei de volgende dag, jullie brengen de regen mee, jullie zijn door God gezonden, dit is waar we al zo lang op wachten. Ik had, viel ik hem bij, de vorige dag in een plaatselijke krant gelezen: Eau, crise en Touraine. Hij schudde zorgelijk zijn hoofd en wilde er verder niet zoveel over kwijt. Maar hij was blij met ons geschenk. En er kwam nog meer aan, met een beetje geluk.

Hoe is het om in een grot te wonen? Met die vraag besloot ik mijn laatste blog getiteld Reislust. Mijn reislust is overigens nog niet over, ik zou zo weer terug willen, de zomer is nog niet voorbij.
Het huis was gedeeltelijk uitgehakt in een kalkstenen helling. De rest was ertegenaan gebouwd, met mooie blauwe luikjes en rode dakpannen. Het lag in een miniatuurdal. Op het gras van de begane grond stond je in feite boven op ons dak en keek je op onze tuin neer. De Kuil noemden we het. In de tegenoverliggende kalkwand bevonden zich twee echte grotwoningen, ongebruikt en alleen door zwaluwen bewoond, deels in authentieke staat ingericht en aangekleed met karabijn, crucifix, servies, ledikant, dekenkist, wijnpers, allemaal van de brocante, vol spinrag en steengruis, een soort museum in aanbouw.
Deze troglodytes zijn in de streek rond Saumur en Chinon heel talrijk. Ze vullen hele dorpen. Vele zijn niet meer dan een ruïne, sommige werden ingericht als openluchtmuseum, andere gemoderniseerd tot vakantiehuis voor welgestelde Parijzenaars. Restaurants zijn erin gevestigd, wijnkelders, champignonkwekerijen. Ze zijn koel in de zomer en in de winter nooit te koud. Of deze grotwoningen het bijproduct zijn van de kalksteenwinning of dat de 'kuilen' speciaal voor bewoning zijn uitgegraven werd me niet helemaal duidelijk. Vermoedelijk het eerste, want pas in de negentiende eeuw betrokken arme plattelanders hier hun troglo's, terwijl tufsteen en schelpmergel al eeuwenlang gretig werden gedolven, als materiaal voor de vele kastelen en kathedralen van de streek.
Maar nogmaals: hoe is het om in een grot te wonen? Stil. Rustig. Veilig. Ik had het reeds vermoed, maar er schuilt een holbewoner in mij.  Niet voor niets had ik deze gelegenheid uitgekozen om The Hobbit te herlezen. 's Avonds op de bank bij de haardplaats, in de suizende stilte van een klein verscholen dorp in een bijna verlaten streek. 

Vanuit het huisje loop je langs twee huizen een landweggetje op. En daar, landschap. Zo ver het oog reikt.
 Dat schrijft een vorige huurder op zijn blog, en het is voor mij niet bepaald een aanbeveling.
Bij aankomst had ik met huivering de lege, glooiende landen aanschouwd. Er waren wel bomen en zelfs stukjes bos, maar een kleinschalig coulisselandschap was het bepaald niet. 'Ik waag me niet buiten de grot, tenzij met de auto,' was mijn eerste gedachte.
Maar de tweede avond vond ik dat we toch die nabije dolmen maar moesten gaan zoeken. De wijn bij het eten had me vertrouwen geschonken. Dutch courage. Bovendien ... één kilometer, stond er in de toeristische informatie. Dat moest kunnen.
We trokken wandelschoenen aan en gingen op pad. Daar verscheen opeens een jongeman, met een fiets. Er woonden hier wel mensen, al zag je ze niet. Ja, het hunebed was die kant op, dat klopte. Daarboven op de heuvel. Maar één kilometer, hm... het was wel een stuk meer, vond hij. Er verscheen nu ook een bordje, wit met zwarte letters. "Dolmen". Lopen maar. 


De velden vol verdorde zonnebloemen strekten zich naast ons uit onder mooie avondluchten, we passeerden akkers en toefjes bos, bomen vol met maretak, een enkele manoir,  gingen de heuvel op en zagen vanaf de hoogte niets in het verschiet dat op een dolmen leek. Maar links van de weg liep een pad een bosje in. Een kleine menhir bewees dat we op het goede spoor waren. En ja, even verderop lag middenin een open plek, onder een eikenboom, een beetje scheefgezakt, ons hunebed. Het zou die week keer op keer blijken dat Fransen iets aangeven om je op weg te helpen, maar vervolgens in gebreke blijven naarmate het einddoel nadert. Bonne chance! U vindt het verder wel hè?
De hele wandeling, zo'n anderhalf uur lang, had ik geen last van pleinvrees. En ook de daaropvolgende wandelingen niet, naar de bron en de oude wasplaats, en naar het Fôret de Milly. Niet het minste scheutje ruimteangst. Ik genoot van de weidse vergezichten onder de dramatische avondhemel. Aan de wijn alleen kon het niet liggen. Die drogeert me altijd wel en onderdrukt paniekgevoelens, maar ik blijf me ongemakkelijk voelen, in een open landschap. Nu voelde ik me prettig; versmolten met het omringende land, dat me, alle kaalheid en dorheid ten spijt, vriendelijk voorkwam, en gastvrij. Niet voor het eerst bedacht ik dat agorafobie misschien ook een sociale angst is: zijn er geen mensen in die gevreesde openheid, dan valt de dreiging weg en kun je het landschap als een product van je eigen fantasie beschouwen, als een verlengstuk van jezelf. 
Of (en die verklaring is me het liefst) - wie een veilig hol heeft om naar terug te keren, kan zich een excursie in het open veld gevaarloos permitteren. De Kuil wachtte me op aan het eind van de tocht. Met zijn vleermuizen rond de bomen op de rand en zijn koele, in de mergel uitgehouwen slaapkamer.


woensdag 10 augustus 2022

REISLUST


Fernweh

Om ergens heel ver weg van hier te zijn,
Om waar dan ook maar ver van hier te komen,
Vertrouwend op de vleugels van je dromen -
Het plotseling verlangen doet haast pijn.

De morgen was eigenlijk ideaal. Niets op aan te merken, precies goed. Lekker warm, nog niet te heet. Een wolkeloze hemel, diep, verzadigd blauw met een zweempje weemoed om het rap verstrijken van de zomer; een zuchtje wind, net genoeg om de bladeren te doen ruisen en een schittering van weerkaatsend zonlicht aan te blazen. De schaduw was net zo diep als het licht fel was. Het water van de vijver was bruin en goud, een troebele spiegel waarin wijdgeopende waterlelies dreven. Kraaien zaten zacht te kirren en te klepperen in de bomen aan het water, denkend aan de uitgevlogen ooievaars misschien. De wandelpaden waren een mozaïek van bewegende lichtplekken en donkere schaduwen. 
De zomer die over zijn hoogtepunt heen is en al voorzichtig aan verval, aan herfst leek te denken - ik kreeg er reislust van. Voor september zou komen en een nieuw koorseizoen zou beginnen er nog even op uit, losgeweekt van het vorige seizoen, vrij, richting het Zuiden.
En laat dat nou precies zijn wat ik morgen ga doen! Mijn tassen zijn gepakt. De luit gaat mee. Boeken en bladmuziek, een bonte verzameling schijnbaar lukraak gekozen cd's. Ik trek me een week terug in een troglodyte, een (gedeeltelijke) grotwoning in de Loire Vallei. U hoort later wel wat men zich daarbij moet voorstellen.


Illustratie: De Japanse brug (1899), Claude Monet


donderdag 4 augustus 2022

Ode aan mijn luit


Ze is maar moeilijk te bedwingen,
Te stug zijn hals en snaar
Om zorgeloos een lied te zingen.
Ik wanhoop bijna, maar:

Laat zich dan toch de trotse luit
Tot snarenspel bewegen,
Dan klinkt het tinkelend geluid
Van zachte zomerregen.


Illustratie: Zelfportret als luitspeler, Artemisia Gentileschi (1593- c. 1656)

dinsdag 2 augustus 2022

Voorheen Rookzangers Notitieblog 37: Nalatenschap

Ik ben bezig een enorme nalatenschap vorm te geven, besef ik als ik mijn studeerkamer aan het opruimen ben. In stoffige laatjes, op schijfjes, in ordners, in mappen, albums, notitieboekjes, in hoekjes van boekenkasten en kastjes, overal ligt het materiaal voor mijn biografie. Ik bewaar alles. Ik kan het niet wegdoen. Hoe vaak is het me niet gebeurd dat ik naar historische gegevens zocht, en dankzij het napluizen van dagboeken, notitieboekjes of brieven de gewenste data kon achterhalen?

Maar er is een eind aan die ‘ik’, onherroepelijk. Dan heeft die bulk aan bewaarde teksten, geluidsopnamen en foto's geen nut meer. Ik denk dat ik tandenknarsend moet aanvaarden dat ik geen beroemd man word, ook niet postuum. Dus voor latere biografen hoef ik het allemaal niet te bewaren. Voor mijn kinderen dan? Ik denk, hen kennende, dat ze veel minder belangstelling hebben voor de in ouderwetse media opgeslagen bewijzen van mijn bestaan dan ikzelf. Ik zie ze in mijn verbeelding na mijn dood overwegen en overleggen, uit piëteit, maar al gauw de knoop doorhakken en de hele rotzooi bij de vuilnis zetten. Ordners, mappen en boekjes. Of misschien zullen ze handelen zoals ikzelf met de erfenis van mijn vader en moeder deed, en pro forma, als gedenkteken, een la of doos inruimen voor mijn dagboeken en fotoalbums en dat waarvan ze weten dat ik er erg aan hechtte. Om die bende vervolgens nooit meer in te zien. Al die dingen die ik zo precieus bewaar, brieven, notities, alle snippers bewijs van mijn bestaan - het gaat ooit onherroepelijk weg, en daarmee verdwijnt die neurotische culte de moi die ik mijn hele leven heb onderhouden in een zwart gat, om plaats te maken voor een portret dat ingekaderd is in het zwart van de lege anonimiteit. Alleen wat zij zich willen herinneren zal bewaard blijven - een tijdje.

Is dat erg? Nee, natuurlijk! Ik kijk naar mijn vaders erfenis. Ik heb een boekje gemaakt van een paar van zijn verhalen. Vooral voor mezelf. Daar ben ik nog steeds blij om. Dat boek roept hem terug als ik hem mis. Ook al zou de rest van de in dozen bewaarde spullen (schriftjes, papieren, foto's) verloren gaan, dan heb ik voor mijn gevoel de kern van mijn vader levend gehouden. Mijn herinneringen aan hem en die paar bewaarde mooie dingen vormen die kern. Ik vind het een fijn idee om al die brieven en paperassen enzovoort van hem te bewaren, want je weet maar nooit! Maar dat is eigenlijk overbodig. Het noodzakelijke is gedaan, het onmisbare is bewaard. In mijn hoofd en als hebbeding.

Als mijn nageslacht ook zo handelt met mijn nalatenschap, dan is het, vindt de control freak in mij, die ‘over het graf heen wil regeren’, belangrijk om zelf alvast een selectie te maken. Om te zorgen dat zij ook zo'n hebbeding hebben. Want ik meen beter te weten dan zij wat bewaard moet worden en wat weg mag.
Daarom is het zo behulpzaam, dat ik boeken maak, cd's opneem. Ook al verdwijnt al het andere, dan is dat erfgoed (dat ze toch niet zo gauw weg zullen gooien, mag ik hopen) voldoende. Het wezen van mijn aards bestaan, dat wat voort mag (nee móet!) leven. Mijn bestaan voor zover dat van belang zou kunnen zijn voor anderen. De rest is aan mij en voor mij, en mag - nou vooruit - weg ná mij.
Ik geloof eigenlijk, dat deze overwegingen, die van doelgerichte conservering en beperkte onsterfelijkheid, de enige, of nou ja, in elk geval de voornaamste reden zijn waarom ik boeken maak, cd's opneem, een blog bijhoud, kunstenaar ben. Het is alles onzekerheid, en ijdelheid. En verzet. Rage against the dying of the light. De angst om niet gezien te worden, de ondenkbaarheid van de eigen afwezigheid - heel vreemd voor iemand die zo zijn best doet om zich het boeddhistische levensprincipe eigen te maken, waarin dat ego niet zou moeten tellen.

(Geschreven op 5 juni 2020, oorspronkelijk bedoeld voor dit blog maar destijds niet gepubliceerd)

Voor slechts 25 euro in huis: Deel 3 van de Verzamelde Blogs!