vrijdag 28 augustus 2020

In Memoriam Ad Kooijmans

Deze week kreeg ik het bericht dat Ad Kooijmans is overleden. Hij werd zevenentachtig. Ad was een goede vriend van mijn vader. Ze leerden elkaar kennen bij de opera, waar mijn vader pianist was en Ad in het koor zong. Omdat mijn vader aan een chronisch heimwee naar Brabant leed en Ad uit Schijndel kwam, niet ver van mijn vaders geboortestad Den Bosch, zocht hij het gezelschap van de acht jaar jongere tenor. Ad woonde met zijn vrouw en drie dochters in Geuzenveld, wij in Slotermeer, dus er kwamen over en weer bezoekjes, waar bij een glaasje sherry over zingen en de zachte g werd geboomd.
Toen we verhuisd waren naar Leusden kwam er op een gedenkwaardige dag een telefoontje. Ad zat al een tijd overspannen thuis en was in die gedwongen retraite diep in zichzelf afgedaald. En daar had hij zijn eigen stem gevonden: een bas. Kon hij langskomen om die nieuwe Ad te laten horen? Mijn vader geloofde het maar half maar toen Ad voorgezongen had, de aria's van Sarastro uit Die Zauberflöte met hun beroemde kelderdiepe noten, kon hij niet anders dan deze metamorfose aanvaarden. Ja, inderdaad, zei hij, een echte bas, geen bariton. Een lichte bas weliswaar, die restrictie maakte hij nog wel. Toen Ad naar huis was vertrokken evalueerden we het wonder, want dat was het in onze ogen en oren. Ad had twee of drie broers die eveneens beroepstenor waren, en zijn vader was de heldentenor van het dorp geweest: een Kooijmans wás dus tenor, een kwestie van familie. Ad had zich in bochten gewrongen en met kunst en vliegwerk en een handig gebruikt falset jarenlang een tenor 'nagedaan' (en met succes!), tot hoofdpijn en spanning het hem onmogelijk maakten. De altijd wat schelle tenor was tijdens zijn remake getransformeerd tot een buitengewoon krachtige bas die klonk als een klaroen. Mijn vader zat die dag nog lang na te monkelen met zijn glaasje jenever. Af en toe schudde hij het hoofd en hoorden we hem mompelen: 'Die Ad... een bas...'
Ik heb Ad in de jaren daarna meegemaakt als een fijne collega. Ik heb ook eens een lesje bij hem gehaald omdat zijn fysieke manier van zingen zo benijdenswaardig was. Hij wiegde en danste een beetje als hij zong. Als mijn vader iets te vieren had was hij van de partij. Hij was een lieve, bedachtzame man, geneigd tot het filosofische, met een rustige, naar binnen gekeerde lach die diep uit die resonerende borstkas opwelde. Ad temperde mijn vaders wilde fantasieën met een goedmoedige relativering; in zekere zin waren het tegenpolen, door de liefde voor Brabant en zingen tot elkaar gebracht.
In latere jaren ging hij schilderen. Ik ben met vriendin en broer nog naar een van zijn exposities geweest, dat moet de laatste keer zijn dat ik hem gezien heb. Bij ons thuis hing een groot bloemenschilderij van zijn hand. Toen mijn vader overleed moesten we beslissen wat we daarmee gingen doen. Onze muren waren te vol, vonden we. Ik mailde zijn dochter Monique. Ja, Ad wilde het graag terug als niemand het wilde hebben. Maar inmiddels had ik het kleurige doek een kans gegeven en ik was er onmiddellijk aan verslingerd geraakt. Het hoorde gewoon aan mijn muur en gaat daar nooit meer weg. Dus dat tochtje naar Oosthuizen om zijn schilderij aan hem terug te geven ging niet door.
Daarna waren er regelmatig voornemens om eens langs te gaan, gewoon, voor de gezelligheid. Eenmaal reden we zelfs door zijn straat en bijna was ik zover om alle deuren na te lopen tot ik het bordje "Kooijmans" zou zien, want zijn huisnummer wist ik niet.
Dat is nooit gebeurd. Zo lopen die dingen nu eenmaal vaak en ik probeer er geen wroeging over te voelen.
Maar jammer is het wel. Ik ben er stil en bedrukt van. Met Ad, zijn laatste echte vriend, is ook mijn vader weer een beetje meer gestorven.

Foto: Monique Kooijmans


dinsdag 25 augustus 2020

DUIK

September nadert en dichterbij komt het moment waarop over mijn nabije toekomst beslist gaat worden. Ik word er nerveus en onzeker van. Hoe gaat het komende seizoen eruitzien? Kan ik weer aan het werk of moet ik zo doormodderen als in de afgelopen tijd, en mijn lange dagen zo zinvol mogelijk invullen zonder veel interactie met anderen, als een voortijdig gepensioneerde? En red ik het allemaal nog wel, financieel?
In het voorjaar waren de omstandigheden, met alles op slot, veel penibeler. Maar juist dat maakte het in zekere zin makkelijker om me niet al te veel zorgen over werk en geld te maken. Voor het moment was het de overmacht die me elke verantwoordelijkheid uit handen nam - ik had me maar te schikken naar de grote noodlotslijnen van onze tijd - en daarna kwam de zomer. Wat dáárna zou gebeuren was nog veilig ver weg. Misschien was ik dan wel werkloos en moest ik in de bijstand - ik dacht er tamelijk gelaten aan, ik zou wel zien.
Ik liep door het Beatrixpark. Voelde me een beetje koortsig maar de thermometer had een keurige 36.8 aangewezen. Op een bankje met uitzicht op een fontein regelde ik mijn ademhaling die, dat merkte ik aan een lichte benauwdheid, ongemerkt te hoog was gaan zitten. Er was al iets herfstigs in de atmosfeer, er waren spinnenwebben. Ook de drukte van scholieren op straat had me ervan doordrongen dat de zomer snel ten einde zou zijn. Op de agenda van de week stond een vergadering met het bestuur van een van mijn koren. Konden we repeteren met anderhalve meter afstand, en zo ja, hoe? Mijn kerkkoor beperkt zich voorlopig tot het afvaardigen van twee voorzangers per dienst, het bisdom is erg voorzichtig sinds religieuze bijeenkomsten het stigma van coronahaarden hebben opgelopen. Mijn operettevereniging hult zich in stilzwijgen, het voortbestaan daarvan is onder de geldende voorwaarden zeer ongewis.
Ik probeerde positief te denken en stelde me fijne dingen voor die ik kon gaan doen met mijn vriendin het komende seizoen, wandelingen, stedentripjes. Ik dacht aan de vorige herfst, toen ik het erg druk had gehad en de reisjes en uitjes ingeklemd zaten tussen repetities en concerten. Al gauw was ik in mijmeringen verzonken. Thuis zocht ik mijn blog op en herlas chronologisch het vorige najaar.
Als ik in het verleden ga duiken dan is er iets mis met mijn huidige toestand, dat heb ik na al die jaren inmiddels wel geleerd. Ik zie alles om me heen veranderen en wil niet mee veranderen. Meestal keer ik niet bepaald verfrist uit het diepe terug na zo'n duik. Verward, van slag, in mezelf opgesloten en 'rillerig', wat de thermometer ook beweert.
Weemoed is heus niet alleen negatief en mijmeren over vroeger kan erg prettig zijn, maar soms duidt het op een halsstarrig verzet om de tijd waarin je leeft te accepteren, en op een onredelijke angst voor de toekomst, en dan moet je ermee uitkijken.
In een volgend leven hoop ik wat meer moed en flexibiliteit toebedeeld te krijgen.


vrijdag 21 augustus 2020

SCHROEFDOP

Ze woonde al in de straat toen ik hier kwam. Sinds haar pensioen als onderwijzers brengt ze haar dagen bij goed weer door in een zitje dat ze voor haar deur heeft ingericht. Daar doet ze de hele dag helemaal niets behalve nu en dan een puzzel oplossen of Story of Privé spellen. Ik ben een keer bij haar binnen geweest. Ze vroeg me of ik haar wilde helpen een tuinstoel te verplaatsen. Het huis is ingericht als een tempel voor haar tropische jeugd. Overal grote papieren bloemen, zonnige versiering, oosterse beeldjes, foto's van tempels en rijstvelden. Het ruikt er naar trassi.
De nieuwbouw aan de overkant heeft haar enorm gestimuleerd. Altijd wat te zien, altijd wat te doen daar, altijd aanspraak. Op een tafeltje bij haar luie stoel liggen eetwaren voorhanden om uit te delen, loempiaatjes, spekkoek, fruit. Soms roostert ze maiskolven op een kleine gril. Ze staat regelmatig op om met waggelende tred naar de bouwvakkers te lopen en over iets te klagen. Want ze klaagt voornamelijk. De hele buurt wordt op de hoogte gehouden van haar desastreuze gezondheid. Zo niet persoonlijk, dan wel door de telefoongesprekken die ze luidkeels voert.
Dit jaar is een topjaar voor haar. De bouw nadert zijn einde en de nieuwe bewoners komen kijken. Zij maakt kennis, noemt zichzelf de 'buurtconciërge', met een vette lach, die eindigt in een benauwde rochelende hoest, want ze lijdt, onder veel meer, aan chronische bronchitis. Om het topjaar te vieren heeft ze haar territorium aan de straatkant flink uitgebreid. Er is een stoel bijgekomen, voor bezoekers, twee, soms drie parasols blokkeren de straat. Van boom naar boom heeft ze lichtsnoeren en slingers gespannen. Waar de fietsen van mijn dochters staan is een bloemperkje gemaakt waarin een familie tuinkabouters huist. Ze klaagt dat die fietsen haar plantjes in de weg staan. Dat lijkt mij de omgekeerde wereld, je moet je fiets ergens kwijt in Amsterdam, de rekken zijn bij lange na niet voldoende.
Ik probeer, op weg naar de bakker, ongemerkt langs haar te glippen. Maar ze roept me aan. 'Weet u wat een schroefdop is?' Dat is zo'n malle vraag, die kun je niet naast je neerleggen. Ja, zeg ik dus, verbouwereerd, maar luisteren doet ze niet, nooit.
'Ik heb een bubbelbad besteld, maar het is niet goed. Maandag komt de PTT het ophalen, maar ik krijg het niet leeg. Ik heb gebeld en ze zeggen er zitten aan de onderkant schroefdoppen die je los moet draaien. Maar ik zie niks, alleen maar kleine plastic schroefjes. De buurman weet het ook niet. Ik word er helemaal gestrest van, kijk, ik krijg overal uitslag op mijn arm.'
Ik vind het vervelend om onaardig te zijn, maar zij maakt dat wat makkelijker. 'Nee, zeg ik, ik zou het niet weten. Succes ermee,' en ik vervolg licht verstoord mijn gang naar de bakker.


dinsdag 18 augustus 2020

WERKEN

Het was bijna een half jaar geleden dat ik voor het laatst in het openbaar muziek had gemaakt. De mis ging er iets anders aan toe dan vroeger in het precovidium. Het koor was gereduceerd tot twee zangers ('cantores' genoemd) en de gemeente, met verantwoorde onderlinge afstand over de ruimte verdeeld, mocht niet hardop meezingen. Mummelen was toegestaan. Er waren gemarkeerde looprichtingen in de kerk. Bij de vredeswens schudden we elkaar niet plakkerig de hand maar maakten we een lichte buiging naar onze buren verderop, met de handen voor het hart gevouwen. De hostie werd uitgereikt met het soort tang waarmee je in de supermarkt je croissants oppakt, door een gemaskerde voorganger. De katholieke kerk, toch al vol rituelen, kon deze maskerade er nog wel bij hebben. Die tang zal ook wel van zilver zijn geweest, en met wijwater besprenkeld voor gebruik.
Wat hetzelfde was gebleven waren de liedjes. We putten uit ons vertrouwde repertoire. Ik moest extra mijn best doen om de ontbrekende drum- en baspartij met mijn piano te suggereren. Een voordeel daarvan was dat ik meer vrijheid had, ik hoefde me niet aan het vaste stramien te houden en kon vertragen of versnellen en variëren en verfraaien als ik daar zin in had. En dat had ik! Het was goed om dit weer te kunnen doen na al die tijd.

Toen ik thuiskwam was ik plotseling erg moe. Ik had die nacht wegens de hitte en een offensief van een paar kleine maar gemene muggen slecht geslapen  Ik strekte me op bed uit, sliep een uurtje bij, zette mijn panama op en ging naar de polder.
Daar zat ik in een stoel te kijken hoe mijn vriendin afgezaagde takken van de appelboom in stukjes knipte. In het zuiden, voorbij De Rijp, verzamelden zich donkere wolken. We staken de barbecue aan, ik joeg het vuur van appeltakjes op met een antieke blaasbalg. Bij het keren van de worstjes en de paddenstoelen had ik wel zo'n hostietang kunnen gebruiken, ik moest oppassen mijn vingers niet te branden. Tegen acht uur ruimden we haastig de buitentafel af want het begon te spetteren en er leek nu toch echt iets te gaan gebeuren in de hemel.
Een uur later was het zover. We liepen weg van Zomergasten en gingen in de deuropening staan kijken. De lucht werd melkwit en violet, bliksemschichten tekenden er geheimzinnige figuren in, te kortstondig om te kunnen ontcijferen. Het donderde van twee kanten, waar het zuidelijk en noordelijk gerommel samenkwam klonk een harde knal. De verkoolde takjes van de barbecue kregen een onverwacht tweede leven in de wind. De regen gutste neer en doofde de vlammen. Ik liep naar buiten, alleen gekleed in onderbroek, maar kwam snel weer binnen, de druppels waren groot, hard en ijskoud.

Het toeval wilde dat in de Maigret die ik op goed geluk als bedlectuur had uitgekozen hetzelfde aan de hand is. Er barst 'na een maand van droogte en hitte' een onweer los.
Onder de klamboe las ik: 'Een stormvlaag jaagt over de boulevard des Batignolles, waait wervelkolommen van stof op tot aan de ramen van de derde verdieping, rukt aan de zonneschermen van de cafés en plotseling volgt er een wolkbreuk die de trottoirs onder water zet, terwijl de voorbijgangers naar alle kanten wegstuiven en de taxi's in waaiers van water voor motorbootje spelen.'

Ik had verwacht dat ik de volgende dag een grote opluchting zou voelen. Maar ik verlangde eigenlijk meteen alweer terug naar die luie hitte, die je dwingt tot nietsdoen. Ik had de smaak van werken te pakken gekregen en nu strekten de dagen van de week zich weer leeg voor me uit.


(Fragment uit Maigret en het geval Picpus, Georges Simenon, vertaling B. Karsten-van Rossem)


vrijdag 14 augustus 2020

WACHTEN

Het is niet altijd leuk om in Amsterdam te wonen. Een van de minder bekende nadelen is dat het onweer dat op hete dagen voorspeld wordt zelden zo noordelijk komt. 's Morgens nog kijk ik hoopvol op mijn weer-app en zie aan wolkjes, schuine blauwe streepjes en gele flitsen dat de verlossing van deze drukkende hitte in zicht is. 's Middags om vijf uur wordt groot spektakel aan de hemel verwacht. Ik vertel het tegen mijn dochter, maar ze reageert sceptisch. 'Eerst zien!'
Terwijl ik de dag zo goed mogelijk doorkom kijk ik veel te vaak op mijn telefoon. Elk uur wordt de verwachting bijgesteld en het uur waarop regens koelte zullen brengen schuift steeds verder op.
Ik zie met kinderlijke jaloezie filmpjes voorbijkomen van familie in het midden des lands. Dikke druppels jagen langs de ramen en de kat verstopt zich voor de donderslagen. Op mijn balkon is het onverminderd ondraaglijk. Ik beweeg zo weinig mogelijk. 's Ochtends toen het nog redelijk te doen was heb ik aan een manuscript gewerkt, potloodje in de hand, de middag breng ik door met een oude Maigret, die ik uitgekozen heb om de zomerse sfeer. Ik puf met de dikke commissaris mee, ben blij dat ik geen colbert en overhemd hoef te dragen zoals hij, maar jaloers op zijn gulzig weggedronken pernods en biertjes - zelf sta ik een weekje of twee helemaal droog om van de vakantie bij te komen. 
In de namiddag is het boek uit. Ik wacht met eten maken tot de avond is gevallen. Ik wacht met alles, ik wacht op iets. De stoel kleeft aan mijn rug. De app geeft nog enige hoop: met een beetje geluk zal ik me nog voor ik ga slapen kunnen verlustigen in een 'zware onweersbui'.
De tijd verstrijkt. De zware onweersbui is vervangen door 'verspreide onweersbuien'.
Om negen uur, nadat ik mijn pizza met tonijn heb gegeten en naar het nieuws heb gekeken, meldt de app dat er op dit precieze moment 'lichte regen' valt over Amsterdam. Ik kijk naar buiten en zie niks. Er ruist niks op de bladeren van de grote boom die mijn binnentuin domineert.
Tien uur. Ik zit nog steeds te wachten. Mijn rug begint pijn te doen, ik voel een krampje in mijn kuit. Mijn sigaartje smaakt me niet. Ik drink water met citroen, niet koud genoeg. De lucht is dik en klam. Mijn dochters zijn thuisgekomen en hebben ook plaats genomen op het balkon. Ze hebben een lantaarn aangestoken, een paar kaarsjes, en zich een bier ingeschonken. Het is bijna helemaal donker. Vleermuisjes fladderen af en aan, de katten nemen niet de moeite om er meer dan een lui oogje aan te wagen.
Elf uur. Het zware noodweer is nu helemaal uit de meteorologische voorspellingen geschrapt. Hoogstens wat regen in de nacht, als ik allang hoop te slapen, onder een dun lakentje. Het is nog steeds plakkerig en drukkend warm.
Berustend ga ik naar bed.


dinsdag 11 augustus 2020

SIGNEREN


Vrijdagavond waren we in Portugal, op een warm pleintje in Faro. Voor de gelegenheid lag het vlak bij Ossendrecht, in de bossen bij de Belgische grens. Een enorm zonnescherm hield de straling van de moe geschenen zon tegen; daaronder zaten we in tropische hitte urenlang te eten, te drinken en te praten. Karaffen water wisselden elkaar rapidamente af.
Tegen tienen kwam het appje: 'De weeën zijn begonnen'. We namen nog een laatste koel glas en slenterden naar ons hotel, gevestigd in een voormalige abdij. Op de kamer deed het licht het niet, maar in lezen had ik toch geen trek meer.
Ergens in de nacht kwam het bericht dat mijn kleinzoon geboren was. Ik moet de ping in mijn slaap hebben gehoord, ik kon het me vaag herinneren bij het wakker worden. Mijn vriendin feliciteerde me, ik appte mijn zoon dat ik hem snel zou bellen.
We verlieten de kloostercel, dronken cappuccino en aten een croissant met jam op het Portugese terras, belden op gedempte toon met mijn zoon die ons de bijzonderheden van de bevalling vertelde, rekenden een gepeperde nota af, en gingen in de snel gaar sudderende auto op weg naar Kalmthout om de doop van mijn nieuwe boekje kracht bij te zetten met de signatuur van de vertaler.
We verdwaalden in de grensstreek omdat Google Maps het liet afweten, maar uitgever en boekdrukker Boris gidste ons per telefoon naar zijn villa (bij de watertoren en café De Wielrenner naar links) die aan een riante bostuin was gelegen. Er sproeide een fontein in een vijver waarin groene kikkers over de waterlelies huppelden. De tafel was al gedekt. Ik was zo verstandig geweest geen ontbijt te bestellen bij het hotel, want bij de zuiderburen krijg je geen boterhammetje met kaas en een glaasje karnemelk, als je rond lunchtijd komt. Tijdens het middagmaal spraken we over de tijdsgeest, over Heine, over Portugal, over kleinkinderen en de literaire wereld. Na de witloofsoep, de 'bollekes' van kalfsgehakt in een saus van look en verse tomaten, de gebakken patatten en de schalen vol aardbeien en roomijs, begeleid door een lichte witte wijn uit de Gascogne, was het tijd voor het signeren. In een koele erker van zijn met boekenkasten gestoffeerde huis haalde Boris de boekjes een voor een uit hun schuifdoosje, noemde het nummer en in sommige gevallen de naam van de besteller, en ik schreef getal en handtekening en opdracht onder het colofon. Mijn eigen exemplaren pakte hij netjes in.
Onderweg naar huis zagen we een bord boven de snelweg. Wie uit deze streek kwam, de provincie Antwerpen, moest bij thuiskomst twee weken in quarantaine. Ik dacht aan de bibliofiele boekdrukker die zijn dagen als kluizenaar doorbrengt en aan zijn vrouw Martina die angstvallig afstand van ons had gehouden, en besloot dat ik dit dringende advies met gerust hart kon negeren. Ik was, met mijn nieuwe boek, onderweg naar het Noorden, om mijn nieuwe kleinzoon te gaan zien, een rijker man dan ik geweest was.

Een kindje kunt u bij mij niet bestellen, maar wel mijn nieuwe geesteskind. Klik op:


vrijdag 7 augustus 2020

JINGETJE

We zitten op het terras van de Geitenboerderij in het Amsterdamse Bos. Ze bewondert de tunnels van mijn dochters, haalt ze uit hun opgerekte oorlellen, duwt ze zachtjes terug op hun plaats. Zoiets heeft ze nog nooit gezien. Ik wil ook een duit in het zakje doen en laat haar mijn oorringetje zien.

'Hé, jij hebt een jingetje,' zegt ze met grote ogen. Ze kan de r nog niet zeggen, oefent met verschillende vervangende klanken.

'Ja, en hij is helemaal van goud. Kijk maar, hij glimt in de zon.' 

'Maar waarom heb jij een jingetje, je bent toch geen meisje?'

'Ook piraten en zeerovers dragen ringetjes. En zangers, soms.'

'Wat is een zanger?'

'Iemand die zingt, zoals opa, of je moeder.' Ik zet even een operastem op, op bescheiden volume om de andere families niet te storen. 'En... misschien ben ik wel een meisje.'

'NEEE, g'apje!' Een harde lach, beetje verward, beetje uitdagend, een beetje bezwerend - wat onrijmbaar is met haar wereldbeeld moet weggelachen worden, zo gaat het als je vier jaar bent, en eigenlijk blijft het daarna ook gewoon zo. 'Nee opa,' zegt ze stellig, 'jij bent géén meisje.' Een pauze, terwijl ze bedachtzaam van haar ijsje likt. Dan: 'Maar waarom heb jij dan een jingetje?'


dinsdag 4 augustus 2020

Farmhouse Fest

'Hippies!' - 'Een padvinderskamp.' - 'Alternatief hoor.' - 'Wat krijgen we nou? Vikingen.' - 'Kijk mama, mensen uit de middeleeuwen!'
Zo maar wat reacties van voorbijfietsende dagjesmensen. Soms geamuseerd, soms afkeurend. Een enkele keer draaiden ze hun hoofd zo ver naar ons toe om te zien wat zich daarbeneden in dat weitje rond de appelboomgaard afspeelde, dat ze het gevaar liepen om op een naderende tractor of melkwagen te botsen.
Wat zich daar afspeelde, drie, vier dagen lang, deed mij nog het meest denken aan mijn dagen als - inderdaad - hippie. Toen we met alle langharige blowers rond een vuur zaten te kletsen, giechelen en zingen bij onze Hut op het Vogeleiland. Ver van de gewone burgermanswereld, in een wereld die we zelf improviseerden op een braakliggend stuk land in Tuinstad Slotermeer. 
Geblowd werd er nu niet, de ijskast in de bijkeuken was volgestouwd met blikken bier (dat uit koeienhorens werd gedronken) en de dozen met gember-, kastanje- en dennenmede bleken amper toereikend. Gepraat, gelachen en gezongen werd er wel, en zelfs gedanst: een rondedans op de soundtrack van een 'Hardcore Medieval Party Mixxx' die via Bluetooth over het terrein klonk. 
En gegeten! Frank, net terug van een foto-opdracht in Stonehenge (geen grap!) bereidde op bewonderenswaardige wijze een monsterlijk grote zalm, gewikkeld in bladeren: de ene helft in een met plaggen toegedekte kuil waarboven een vuur van rokende houtblokken brandde, de andere vastgespijkerd aan een plank die naast het vuur stond. Hij had er ervaring mee en we hebben zelden of nooit een malsere, sappigere zalm gegeten. Verder waren er knoflookbrood met vele toespijzen, zelfgemaakte wedges, gepofte zoete aardappelen en pizza's. Het ontbijt bestond uit eigengemaakt zuurdesembrood, fruit en gebakken eieren.
Als oude man werd ik niet alleen gedoogd, maar ik mocht ook gewoon meedoen. Met een archaïsch Scandinavisch behendigheidsspel getiteld Kubb bijvoorbeeld, waarbij je met stokken paaltjes moest omgooien volgens ingewikkelde regels. En als ik soms rustig wilde zitten lezen dan was dat vanzelfsprekend, want mijn jonge vrienden deden dat ook. 
Een haas huppelde het veld op en sloeg ons verbaasd maar rustig gade voor hij via de tenten in het weiland van de buren verdween. De zwaluwen en de vleermuizen vlogen af en aan, ganzen gakten en snaterden, het weer was ons goed gezind - alleen op de dag van vertrek brak er een onweer los, gelukkig nadát de tenten waren ingepakt. Thor aan het werk, net voor de Godenschemering.
'En was het niet vermoeiend, waren vier dagen niet wat te veel?', wilde mijn broer vanuit Zeeland weten.
Ja en nee, antwoordde ik. Ik geef toe dat ik, toen we de laatste avond op de verlaten provinciale weg naar de maan stonden te staren, die op een haartje na vol was, dat ik toen - ik aarzel het te bekennen - twee manen zag, die alleen teruggebracht konden worden tot één enkele, als ik een van mijn ogen sloot. Dat was de vermoeidheid, zullen we maar zeggen.
Maar ik zou het meteen overdoen, dit kleine zusje van het geannuleerde Castlefest, als dat kon: geen zorgen - even geen Coronapraat, geen mondkapjes, geen Tozo, geen Amsterdam, geen wereldnieuws. 
Escapisme, zo u wilt, maar wat was het fijn.