vrijdag 30 april 2021

VREDESPIJP

Het was een natte, grijze aprilmorgen. De bomen een explosie van overrijpe bloesem en jong groen. Ik liep de vertrouwde route, binnendoor. Het stille Harmonie-hof over, via het tankstation naar het water en dan langs de kade, voorbij het Okura-hotel, tot aan het voetgangersbruggetje bij mijn moeders vroegere middelbare school. Daar rechts de Waalstraat in, langs de sigarenwinkel waar ik menig pakje pijptabak heb gekocht, en weer rechts de Churchilllaan op. Bij het beslagen koperen naambordje aarzelde ik even voor ik aanbelde. Het was vier jaar geleden dat ik hier voor het laatst was geweest. Mensen kunnen om tal van redenen van elkaar vervreemden. Het waarom van onze verwijdering doet er niet meer toe. Ik heb het zelf ook nooit helemaal begrepen. De hoofdzaak is dat de vertrouwdheid die er ruim twintig jaar was geweest, tussen mijn Italiaanse vriend en mij, was gaan slijten tot aan het punt dat onze omgang iets ongemakkelijks kreeg. Nu, na al die tijd, gaf een aanleiding van buitenaf me de munitie om hem weer eens te bezoeken. Ik moest hem een boekje aanreiken en had een dag en een uur voorgesteld, hij had toegestemd. Forceer je niet, hield ik mezelf voor, wacht maar af. Er hoeft niets uitgepraat te worden, we kijken wel hoe het loopt. Er is tenslotte niets te verliezen.
Ik drukte op de bel en wachtte. Het duurde even, toen klonk er gestommel in het trappenhuis. De sloten werden een voor een losgemaakt. Mijn vriend heeft ooit, toen hij veel jonger was, een inbreker betrapt. Hij sprong bovenop hem, vanaf de eerste verdieping, en heeft toen een tijdje mank gelopen. Ik vond dat heel stoer van hem. Sindsdien gaat de voordeur hermetisch op slot.
De deur ging open, ik deed een stapje terug en we keken elkaar aan. Geen handen, niet de zuidelijke omhelzing van vroeger. Corona ontsloeg ons van een ongemakkelijke keuze. 
Hij ging me voor naar boven, vroeg of ik koffie wilde, en nog voor we in de keuken waren beland had hij me al minstens tien vragen gesteld. Zo kende ik hem weer, overrompelend, met de deur in huis. Ik was blij dat hij blijkbaar net als ik van plan was om de de draad weer op te pakken waar we hem jaren geleden hadden laten vallen, met een soort luchtige vanzelfsprekendheid. 
Terwijl we de sterke koffie uit de moka dronken die mijn vriendin goedkeurend als 'fietsenlak' omschrijft moest ik moeite doen een beetje te weten te komen over de afgelopen jaren, jaren van ziekte en ziekenhuis, en over zijn ervaringen in het Covid-tijdperk. Ik had gedacht dat hij met bravura over de pandemie zou spreken en de maatregelen zou hekelen maar hij vertelde dat hij heel voorzichtig was, met zijn hartkwaal, en dat hij blij was dat hij de eerste prik met Pfizer erin had zitten. Ik zeg dat ik moeite moest doen: als ik mijn vriend zijn gang had laten gaan waren we meteen in oeverloze en uitwaaierende gesprekken over de literatuur en de literaire wereld terechtgekomen. Minder druk en opgewonden dan vroeger, dat wel. We zijn zeventig en vijfenzestig. We praatten over muziek. Hij speelde elke dag wat viool en saxofoon. Ik vertelde dat ik veel wandelde en zong. Hij vroeg me naar het verschil tussen Schubert en Schumann en gaf me daarmee een klein podium, het podium dat ik zo miste in deze tijd van Berufsverbot. Ik weidde uit over classicisme, vroeg-romantiek en hoogromantiek. Hij knikte, zo had hij het ook gedacht. Allebei hielden we meer van Schubert.
Hij rookte nog steeds pijp. 'Een van de weinige kleine genoegens die me nog resten,' zei hij. Ik had daarop gerekend en een afgestofte pijp meegebracht. Hij reikte me een blikje aan, Nightcap van Dunhill, een oude favoriet. We staken op. Het was geen vredespijp want ruzie was er niet geweest; maar het maakte toch iets heel wat stuk was geweest, om zo tegenover elkaar te zitten en een wolkje uit te blazen terwijl we het eens waren over de deplorabele staat van de moderne wereld, waarin wij ouderwetse mannen ons niet meer thuisvoelden.


dinsdag 27 april 2021

ROADKILL

Ik reed over een drukke autoweg langs een kanaal toen ik ze het asfalt op zag lopen om over te steken, een eend met vier, vijf jongen in haar kielzog. Een eind voor me uit, misschien honderd meter. Ze hadden gebruik gemaakt van een luwte in het verkeer en geen rekening gehouden met de stroom de andere kant op, de stroom waarin ik meereed. In de seconden daarna heb ik niet nagedacht maar wel gehandeld. Al je afwegingen gaan op zo'n moment razendsnel, woorden hebben het nakijken. Ik ging niet op mijn rem staan. Ik ben een ervaren chauffeur en weet blijkbaar ook zonder nadenken wat je in zo'n geval beslist niet moet doen. Ik moet in mijn spiegel gekeken hebben want ik minderde voorzichtig vaart, zo veel als ik durfde zonder het achteropkomende verkeer (en mezelf) in gevaar te brengen. Dat het bij lange na niet genoeg was besefte ik tegelijkertijd ook. Ik had het lauwe, noodlottige gevoel dat ik deed wat ik kon maar dat er niets was wat ik écht kon doen. Ik kon geen kant op. Links kwam het verkeer me alweer tegemoet, na die luwte. Rechts was alleen een vangrail, geen vluchtstrook. Achter me toeterde een vrachtwagen want ik had mijn voet van het gaspedaal gehaald en verloor steeds meer snelheid, en vrachtwagens houden graag tempo.

Ik verloor steeds meer snelheid maar lang niet genoeg. Daar waren ze, vlak voor me, bijna aan de andere kant van de weg, bijna veilig. Ik had nog even een wilde hoop, toen ik over de vogels heen reed, dat ze zich precies tussen mijn wielen zouden bevinden en dat ze hun noodlot konden ontkomen als ze snel genoeg renden om mijn achterligger voor te blijven. Maar de kleine hobbels onder mijn wielen en de bijbehorende plofgeluidjes maakten aan elke illusie een eind. Mijn motor sloeg af. Ik had niet teruggeschakeld en reed nog in zijn vijf. De hobbel deed de rest. Op dat moment was het dat de vrachtwagen toeterde, denk ik achteraf. Ik herstartte snel en reed verder. Het had allemaal hooguit tien seconden geduurd maar nu het voorbij was leek het alsof er veel meer tijd was verstreken. Gedachten en woorden kwamen terug en daarmee ook verbeelding, sentimenten. Ik herleefde het moment nu bewust, zag de donzige pullen die in blind vertrouwen achter hun opgewonden snaterende moeder aanrenden, hun dood tegemoet. De tranen sprongen me in de ogen en voor ik het wist raakte ik alsnog overstuur. 

Ik dacht aan mijn rijleraar van vroeger die 'gas geven' snauwde als er een dier overstak. Beter een beest dan een mens, was de begrijpelijke theorie daarachter. Die gedachte troostte me enigszins en ik probeerde het gebeurde te relativeren door te denken aan al die eendjes die door ratten omlaag worden getrokken, de diepte van de sloot in. Een heel wat erger lot dan deze dood-in-een-klap. Maar al die tijd zag ik die paaskuikentjes voor me in hun pluizige onschuld. Ik was misschien geen moordenaar geweest, maar wel het instrument van hun executie. Een beul tegen wil en dank.
Ik wilde iets tegen de zenuwen en besloot sigaartjes te kopen, het allerkleinste doosje. De man van het tankstation keek me vreemd aan. Waarschijnlijk zag ik er verwilderd uit, met die rood betraande ogen boven mijn boevenmasker. Het sigaartje smaakte smerig maar het maakte me wel rustig. 
Het 'plok, plok, plok' heb ik de hele dag in gedachten nog gehoord.


vrijdag 23 april 2021

PRIK


De vaccinatie vond plaats in dezelfde kerk waar ik vaak met operettevereniging Thalia had opgetreden. Het was vriendelijk weer, ik wandelde erheen. Op het plaatsje voor de kerk was het zo stil dat ik me afvroeg of ik me niet vergist had in tijdstip of locatie. Twee mannen waren op hun gemak aan het praten, over hun fiets geleund, in de zon. 'Ach, en mogen we tóch niet naar Spanje, dan hebben we altijd nog onze caravan in Bakkum.' Ik liep naar de ingang en zocht naar een papier met instructies, protocol, waarschuwingen. Het was er niet. Ik deed mijn mondmasker voor, duwde de dikke glazen deur open en oriënteerde me. Her en der in de schemerige ruimte stonden stoelen waarop mensen rustig zaten te wachten. Dwars op de ingang, op de plek waar bij onze optredens de kaartjes werden verkocht, stond een tafel die als receptie diende. Achterin, op het altaar, onder de pijpen van het monumentale orgel, zag ik mijn huisarts en zijn assistenten; daar gebeurde het blijkbaar, het prikken.
Ik gaf mijn formulieren af en kreeg er een registratiekaart voor terug. 'Gaat u maar naar de piano, dan wordt u geroepen als u aan de beurt bent.' Ik keek naar de vleugel, rechts achterin. Een mooie maar wat levensmoede Steinway, matzwart. In gedachten zag ik Brian Fieldhouse zitten die onaangedaan zijn partituren ordende en af en toe een klaterend arpeggio of een lastig loopje speelde, terwijl rondom hem alles in rep en roer was: zangers en zangeressen die zich druk maakten over alles wat er nog te doen is zo vlak voor een concert. Zaalopstelling, licht, rekwisieten, de prijzen voor de tombola, koffie en thee, kostuums, make-up: waar was die drukte nu? Dat alles was veel te lang geleden. 
Ik ging naast de schim van de oude Brian staan, keek even verlangend over zijn schouder mee. Een aria van Verdi, een duet van Puccini misschien. De klep van de vleugel was dicht, gespeeld werd er hier niet meer. Ik keek afwachtend naar het podium en kreeg meteen een uitnodiging. Zoals ik vroeger de zangers met een zwierig gebaar had gevraagd hun positie in te nemen zo werd ikzelf nu naderbij gedirigeerd. 'Hebt u Corona doorgemaakt?' Toch nog een toets van dramatiek in deze ontspannen setting. Normale ziektes krijg of heb je, Corona maak je door. 'Nee,' zei ik. Ik deed mijn hoodie uit, wees mijn linkerarm aan. Een miniem prikje met een flinterdun naaldje, net boven mijn tattoo. Dat was wel wat anders dan de dikke spuiten vol thiamine die ze rechtstandig mijn bil in hadden gehengst, destijds in de kliniek. 'Ik heb er niets van gemerkt, knap hoor,' zei ik, terwijl ik opstond en mijn kleren in orde maakte.
Ik moest op een stoel gaan zitten om een eventuele allergische reactie af te wachten. Het tijdstip waarop ik de kerk mocht verlaten had de doktersassistente op een geel stickertje geschreven dat op mijn registratiekaart was gekleefd. Een kwartier lang keek ik vredig naar de glas-in-loodramen. Ik had nooit eerder gezien wat ze voorstelden.


dinsdag 20 april 2021

Deel zes alweer!

Hiernaast ziet u het nieuwste deel van onze serie 'literaire jaarboeken voor Nieuw-West'. Het ruikt nog naar vers papier, lijm en inkt. Ik had geen goed beeldbestand paraat, dus wat u hier ziet is het boek, gefotografeerd zoals het op de zitting van mijn luie stoel ligt, ingekaderd als het ware in een passe-partout van warm velours.

Het is alweer deel 6. Vanmorgen was ik bij Fred Martin, uitgever en mede-redacteur van de reeks, en we stelden het met ongeloof vast. De tijd, inderdaad, vliegt. Na de eerste delen vroegen we ons af wanneer we door ons materiaal (en daarmee doel ik oneerbiedig op de auteurs zowel als op hun werk) heen zouden zijn. We zouden wel zien hoeveel rek er in ons initiatief zou blijken te zitten.
Dat bleek veel meer dan verwacht: het eerste lustrum ligt alweer achter ons, de pool van contribuanten groeit jaarlijks, schrijvers melden zich spontaan aan, het boek wordt met elke editie dikker.

Helaas moesten we er noodgedwongen opnieuw toe besluiten om het boek zonder feestelijkheden de wereld in te sturen. Voor het tweede jaar al. Geen voorlezingen, muziek, praatjes, hapjes en drankjes en andere gezelligheid. We kunnen alleen maar hopen dat er binnenkort weer ruimte komt voor dit soort bijeenkomsten. Met nog een cd die bijna af is in de pijplijn hebben we dan iets moois in het vooruitzicht. Twee delen van Tussen Andreasplein en Zwarte Pad en een gloednieuwe plaat met liedjes om officieel te presenteren. Dat wordt feest, ik houd u op de hoogte. 

Maar dat is toekomstmuziek, en die is nog steeds erg onzeker van intonatie. Voorlopig moeten we tevreden zijn met weer een flink boek, vol met afwisselende verhalen uit en over Nieuw-West, dat van vroeger en dat van nu. Fictie en non-fictie, drama en klucht, toekomstvisie en terugblik. Allemaal bestellen alstublieft: het is de zeer schappelijke prijs meer dan waard! Hieronder een link naar de webpagina van de uitgever. 

BESTEL NU


vrijdag 16 april 2021

NUT

Het is moeilijk vast te stellen wat het is dat de verandering veroorzaakt. Je kunt natuurlijk zeggen: 'het licht' - maar ook in het begin van deze week was de lucht blauw en scheen regelmatig de zon, met die typische helle, wat vlakke glans van april. Nee, het licht is het niet alleen. De temperatuur dan? Kan. Het is minder winters koud, geen rode handen meer na een uur wandelen. De prikafspraak, die als een geruststellende wenk, als een baken van hoop in de agenda staat? Misschien. Maar vooral is het toch het momentum waarmee alles langzaam maar zeker lijkt aan te sturen op een betere tijd. Er is een stuwende beweging in de wereld, een lawine die met horten en stoten op gang kwam maar nu toch vaart lijkt te krijgen. Obstakels tellen niet meer als het zover is, die worden omvergeworpen of ondergesneeuwd. Hopelijk is het niet alleen mijn eigen goede stemming van vandaag die me tot een dergelijke mollige beeldspraak verleidt.

Ik kreeg een mail van een dierbare collega van voor de pandemie die mijn boek met Aragon-vertalingen wilde bestellen. 'Hopelijk is alles goed met je, naar abominabele omstandigheden?'
Dat van die abominabele omstandigheden, dat had ik nog geen twee dagen geleden volmondig onderschreven. Toen liep ik in het park en keek naar vogeltjes en had daar op zich wel plezier in, maar vroeg me ondertussen af (als een soort permanente ondertoon, een drone onder het vogelgekwetter) wat de zin en het nut van dit alles in vredesnaam kon zijn: lopen door het park en naar vogeltjes turen. Ik vulde mijn tijd zo prettig mogelijk, meer niet. Ik analyseerde al lopende en turende wat er allemaal mis was en kwam daarmee een heel end. Een handvol dingen hoofdzakelijk. Meer algemene factoren zoals ouder worden en daarmee samenhangende zorgen buiten beschouwing gelaten. En ook de pandemie telde ik gemakshalve even niet mee.
Ik telde ze op mijn vingers, de dingen die er mis waren: het einde van een lange, donkere winter en toch wilde het maar geen lente worden; een scheut cabin fever hoewel ik dagelijks een paar uur buiten ben: het maakt je langzaam maar zeker kriegel om alsmaar op dezelfde twee, drie plaatsen te zijn en dezelfde twee, drie mensen te zien; het einde van een periode van verwoed en geïnspireerd vertalen, het zwarte gat, het dal na de piek, niks nieuws; en natuurlijk dat moe en misselijk makende gezwabber van de boven ons geplaatsten.
Ik kwam mijn Zen-juf tegen in het park. Normaal zouden we zwaaien en lachen, nu keerde ze haar fiets voor een praatje.
'Weet je,' zei ze, 'het is helemaal niet erg om twintig kilometer te lopen, als je je daarop instelt. Maar het halt houden met het idee dat je er bent en dan weer op gang moeten komen omdat je opeens toch weer een paar kilometer extra moet lopen, daar word je moedeloos van op den duur.' Dat was nog eens een andere wijsheid dan 'elke mars begint met de eerste stap' van Lao Zi. Ik gaf haar groot gelijk en nam afscheid met de uitgesproken hoop, dat we gauw weer samen zouden mogen komen met ons clubje. 

Vanmorgen reed ik naar Zaandam. Mijn zoon en ik zijn de laatste hand aan het leggen aan de cd die het afgelopen jaar ontstaan is en we hadden een paar uur werk gepland. Opeens was dat niet meer, zoals eergisteren nog, een tamelijk zinloos klusje: op een lauwe manier prettig zoals dat spotten van zwartkop tuinfluiter of boomklever; opeens was het weer belangrijk. De boekjes en liedjes die ik nog de wereld in ga sturen doen ertoe. Ik zie ernaar uit en zet me ervoor in.
Ach lezer, weet u wat het is? Ik zou er na al die jaren geen woord meer aan vuil hoeven maken. Het is gewoon het oude liedje, dat van de lente. U hebt het al net zo vaak gehoord als ik het heb gezongen, en toch schijn ik het te moeten blijven zingen, zinloos of niet. Want levenslust heeft aan nut geen boodschap.


woensdag 14 april 2021

RECLAME!



Onlangs verschenen bij de Carbolineum Pers: Louis Aragon: Mijn prachtig ongeluk. Door mij vertaalde liefdespoëzie van de grote Franse dichter, geïllustreerd met pentekeningen van mijn dochter Rosanne. Van dit schitterend uitgevoerde boek heb ik zelf ook een paar exemplaren in de aanbieding, tegen gunstige voorwaarden. Neem contact met mij op als u belangstelling heeft:

jpvanspaendonck@gmail.com

Uit de brochure:

"Dit ambachtelijk geproduceerde boek heeft een formaat van 25 x 17 cm., is gebonden in harde kaft en wordt geleverd in beschermend schuifdoosje. Omvang 44 bladzijden. 

De tekst is met de hand gezet uit de 12 punt Perpetua en met de handpers gedrukt op een vooroorlogse partij romandruk papier.
Gedrukt in zwart, rood (sierletters), groen (sluitstukken) en oranje (illustraties). 
Oplage beperkt tot 35 genummerde en desgewenst gesigneerde exemplaren. 

Louis Aragon (1897-1982) begon als surrealistisch dichter maar schreef nadien meer realistische en zelfs romantische gedichten in traditionele vorm, met alexandrijnen en op rijm. 
Deze bundel bevat de beste van zijn tientallen gedichten gewijd aan zijn muze, Elsa Triolet, 
meestal voor het eerst in het Nederlands vertaald door Jan-Paul Van Spaendonck. 
De vertaler heeft de vormelijke elementen zoals het rijm strikt gerespecteerd maar leverde tegelijk een soepele, aangenaam lezende vertaling af."


vrijdag 9 april 2021

Witte Pasen


Soms vergeet ik weleens dat voorjaar nog geen lente maakt. 
We zouden met Pasen weg, wandelen in het Geuldal. Maar de voorspellingen waren slecht. Uitgerekend op ons reisje (toch al zo'n zeldzaam fenomeen tegenwoordig) zou het gaan sneeuwen, hagelen en wat niet al. Erger nog, de voorspellingen kwamen nog uit ook.
Zo reden we naar Epen op het ritme van de mantra "Ach, we maken er wel wat van". Restaurant en bar waren dicht, maar de kamer was knus en we hadden boeken en wijn bij ons. We zouden de tijd wel doorkomen.

In Limburg was het onverwacht mooi weer. Voor de herberg, op het plaatsje waar zich normaal een ordelijk terras bevindt, stonden en zaten overal mensen met broodjes, punten vlaai en bekers koffie, ongeplaceerd. Wandelaars, fietsers, passanten, aangetrokken door het schoolbord. Nadat we onze kamer hadden ingericht gingen we op pad, door een tourniquet het dal in. Mijn kijker zat in de zak van mijn winterjas. Waren die picknicktafels er altijd al geweest? We marcheerden in ganzenpas achter de andere wandelaars aan. Na de historische Volmolen sloegen we af, over de ruisende beek heen, een rustig zijpad in. Twee jonge mensen kwamen ons hevig ruziënd tegemoet. Zij groette ons en hij verweet haar prompt 'sjijnheiligheid' om haar goede manieren. Hij leek me dronken. Ze hadden twee stevig gebouwde honden aan de lijn die onrustig blaften. Toen ze schreeuwend uit het zicht verdwenen waren kon ik de vogeltjes weer horen die tsjitsjten en kwetterden in het malse groen van april. Ik kreeg er een in het vizier, met een zwart kopje en een rossige borst. Mijn vakliteratuur beweerde dat het een roodborsttapuit was. Dat klonk me zo exotisch in de oren dat ik het nauwelijks durfde geloven. 

We aten op de kamer. Er was een tafeltje gedekt. Het hoofdgerecht kwam zoals afgesproken een kwartier na het voorgerecht, en dat bleek te snel: we hadden te langzaam en te spraakzaam genoten van de voortreffelijke salade van gebakken Val-Dieu-kaas en een vleeswaren-trits van het diervriendelijke bedrijf Kuusj, waar men varkens 'hoedt in plaats van houdt'. Het blijft natuurlijk behelpen met deze lockdown-improvisaties, hoe behendig ze ook worden uitgevoerd. Maar toen we de schalen en borden weggezet hadden in een speciaal daartoe ingerichte kamer, waar zich eveneens een welgevuld koelkastje bevond voor na achten, als het personeel naar huis was en er geen alcohol meer geschonken mocht worden, voelden we ons verwend en voldaan. We trokken nog maar eens naar buiten, het schemerende dal in. Nu waren we alleen met de schapen.

De volgende dag gingen we illegaal België in. Nou ja, je rijdt daar rond over die landweggetjes, en soms ben je in Nederland, soms bij de zuiderburen. Maar geen excuus: Aubel ligt net over de grens. We bezochten er de fraaie cisterciënzerabdij van Val-Dieu ofwel Godsdal, wandelden door het uitgestrekte en verlaten kloosterpark. Toen we in de winkel kaas en trappist kochten begon de voorspelde sneeuw te vallen, aarzelend nog, en gemengd met regen. 
Maar terug in Epen was de lucht weer wat opgeklaard en we benutten die opklaring door nog een flinke wandeling te maken, naar het Onderste Bosch, langs de kliniek waar ik in 2010 verbleef en binnendoor terug. Dat beetje hagel deerde ons niet. Pas toen we op de kamer uitrustten en wachtten op de klop op de deur en het gemaskerde personeel dat ons de dampende borden met asperges à la Flamande en gehaktballen in stroopsaus zou aanreiken begon het serieus te sneeuwen. Dickens lag al klaar op het nachtkastje. Een witte Pasen in Limburg.


vrijdag 2 april 2021

KIJKEN


In het Vondelpark had ik na twee ontruimingen even geen zin. In het Beatrixpark moest het gebeuren. De warmte was verdwenen maar het was nog steeds mooi weer. Op een bankje haalde ik mijn verrekijker tevoorschijn, ontdeed hem van de beschermende dopjes en stelde hem scherp. In close-up zag ik de kraaien paraderen, borst vooruit, kop omhoog, glanzend zwart in de veren, de kraaloogjes monsterden de omgeving met hevige interesse. Ik zag ze heel intiem van dichtbij maar zij zagen mij niet. Het was alsof ik midden in de natuur naar een natuurfilm keek.
Je valt op, natuurlijk, met zo'n ding. Wie om aanspraak verlegen zit moet gaan vogelen, want iedereen wil graag meekijken als er iets bijzonders te zien is. Ik hoorde een stem achter me: 'Pardon meneer, mag ik vragen waarnaar u kijkt?' Een bejaarde mevrouw, donkerbruin geverfd permanent, met een keurig hondje.
'Och, ik dacht dat ik een vogel zag die ik nog niet kende. Maar ik vergiste me.' Ze keek teleurgesteld en trok haar hondje mee, dat aan mijn been begon te snuffelen. 'Succes meneer, het gaat u zeker lukken.' Ze was nog maar net in een zijpad verdwenen toen ik lager op de boom iets zag bewegen. Even later scharrelde er een boomkruiper in mijn lens, ik zag hoe hij met het licht gebogen lancet van zijn snavel de bast omspitte op zoek naar larven en insecten. Ik zag ieder veertje en iedere kleurnuance en bedacht dat het nu veel gemakkelijker zou zijn om wat ik in bos of park zag terug te vinden in Zien is kennen. 

De dag ervoor waren we naar Zeist gereden, naar de winkel van de Vogelbescherming. Mijn vriendin had een handzaam model uitgezocht dat schappelijk geprijsd was maar toch aan hoge kwaliteitseisen voldeed. In de bostuin achter de villa kwetterden wat meesjes. De verkoper liet me zien hoe ik de kijker op mijn ogen moest afstellen. Ik richtte het instrument nog wat onwennig op het gedoe in de tuin en de meesjes sprongen mijn blikveld binnen, een explosie van kleur en beweging. Ik had nog wel wat langer willen kijken maar ons tijdslot was voorbij, er werd buiten al ongeduldig gewacht door een andere aspirant vogelaar.

Thuis vierden we de eerste echte lentemiddag van het jaar. We proostten met een sprankelende vinho verde op de verjaardag van mijn beste vriend. Mijn vriendin bezemde het balkon schoon en verwijderde wat planten die de winter niet hadden overleefd en ik vermaakte me met mijn nieuwe speeltje. Tussen de nog kale takken door zag ik, of ik wilde of niet, de buren aan de overkant in de weer met hun eerste echte lentemiddag; voorheen poppetjes, nu levensgroot. Bij zo'n kijker moet wel een dosis discretie worden meegeleverd, want voor je het weet ben je een gluurder.