dinsdag 28 juni 2022

Rep en roer


Het beloofde een stille zaterdag te worden. Het regende een klein beetje, het was donker en tamelijk warm. Ik nam mijn koffie mee naar het balkon. Met mijn boek op schoot keek ik naar de bedrijvigheid in de grote esdoorn. Twee duiven klapten druk met hun vleugels, een merel vloog op. Ik nam een slokje en stelde me de rimpelloze dag voor die zich voor me uitstrekte. Lezen, wandelen, wat pianostudie voor de mis van de volgende morgen. Wijn en pizza, beetje tv, bijtijds naar bed. 
Ping. Ik opende mijn telefoon. Een doorgestuurd appje: 'Hé grote vriend. Kunnen jij en Jan-Paul maandag om 18.00 uur optreden? Hoor graag, groet, R.'

La Passione. In 2011 hadden we na twintig rijke maar roerige jaren een punt gezet achter onze samenwerking. Sindsdien traden we nog maar sporadisch op. Nooit op eigen initiatief, alleen op speciaal verzoek. Het huwelijk van een voormalige weldoener, een informeel setje thuis bij trouwe fans, tussen het aperitief en het voorgerecht. Een enkele keer gaven we na lang aandringen een recital in een kerkje. Eén, hooguit twee keer per jaar het oude vuur oprakelen en dat was het. Drie jaar geleden hadden we voor het laatst onze krachten gebundeld. Toen kwam de pandemie. Ik dacht dat het nu toch echt voorbij was en vond dat wel zo rustig.

Mijn eerste impuls was, toen ik voelde hoe mijn hoofd, na het lezen van het appje, in rep en roer geraakte: afhouden! Zo'n verzoek op ultrakorte termijn kon je met goed fatsoen negeren, redenen genoeg om aan te voeren. Maar voor ik die gedachte goed en wel had uitgewerkt stond ik al met mijn gitaar in mijn handen. Puur uit nieuwsgierigheid: stél dat ik het zou doen, zou ik dan mijn partijen nog kennen na al die tijd? Zo speelde ik Chiove en 'Na sera 'e Maggio en bij de derde poging wist ik alle nootjes weer. Mijn vriendin zegt altijd, het is zo zonde als je iets zo goed kan, en het niet meer doet. In mij begon een strijd van geheel tegengestelde verlangens. Ik wilde met rust gelaten worden en ik wilde muziek maken. Ik vroeg een dag bedenktijd.

De volgende dag had ik verhoging. Na de mis was ik doodop, ik viel in de tuin van mijn vriendin in slaap onder het warme dek van een grijze hemel. In de namiddag kwam mijn zoon met mijn kleinkinderen. Al gauw kwam het dreigende optreden ter sprake. Een paar glazen wijn hadden inmiddels mijn vermoeidheid weggejaagd, ik pakte de gitaar, ooit op Koninginnedag gekocht, die daar altijd geduldig staat te wachten op mijn inspiratie, en zong en speelde Marechiare. Mijn kleindochter die in de keuken aan het helpen was wraps te maken deed er een dansje bij. Mijn kleinzoon, verdiept in de magie van een gereedschapskistje, begon ritmisch door zijn stevige beentjes te zakken. 'Vond je het mooi,' vroeg mijn vriendin. 'Ja!' riep hij.
Ik denk dat op dat moment het pleit beslecht was.

Er kwam een appje met alleen een vraagteken. De bedenktijd was om. 'Het is goed,' antwoordde ik.
'Ik heb er zin in,' meldde mijn collega. Ik dacht even na en tikte: 'Ik voorzichtig ook.'


(Illustratie: Carla Baarspul, 1999)


vrijdag 24 juni 2022

Rob de Nijs en het geheugen



'Ik zie hem ooit nog wel, als hij gewend is aan de onttakeling van zijn schijnbaar eeuwige jeugd, en als zijn stem het nog doet, Malle Babbe zingen vanuit een rolstoel. En ik zal dat droevig vinden, maar ook mooi.'

Dat waren profetische woorden, die ik in februari 2020 schreef. Eergisteravond vertoefde ik al in het zomerse Venetië van David Hewsons thriller The Lizard's Bite toen mijn vriendin me vanuit de huiskamer riep. 'Rob de Nijs op tv!' En daar zat hij in zijn rolstoel. Zijn allerlaatste concert. We haalden herinneringen op aan de twee concerten die we van hem gezien hadden.
Maar ... twee? Mijn vriendin herinnerde er zich maar een, in Zaandam, een verjaardagscadeau voor mij. 'Later hebben we toch nóg een concert gezien,' drong ik aan, 'nieuw repertoire, geen greatest hits, maar chansons en Americana? Nummers van Daniël Lohues?' Mijn vriendin wist van niks en opperde dat ik met iemand anders naar dat optreden was geweest of het op tv gezien had. Mijn geheugenmachine kwam knarsend op gang maar meer dan dat ene beeld wilde hij niet prijsgeven. Kleine setting, theaterconcert, quasi unplugged. Jaar, locatie, seizoen, omstandigheden, gezelschap: onbekend.
In Venetië kon ik mijn draai niet meer vinden en algauw viel ik in een onrustige slaap. Het was heet, er was een mug. De volgende ochtend werd ik wat verward wakker maar al snel herinnerde ik me mijn dilemma en begon mijn brein opnieuw een zoektocht door het toch niet zo verre verleden. Ik toetste "Rob de Nijs" in op de zoekbalk van mijn blog: Hamelen, wat terloopse vermeldingen, het citaat waarmee dit stukje begint, verder niets. Ik pakte mijn bewaarde agenda's erbij en begon te bladeren. Het eerste concert, het verjaardagscadeau ('Je jeugdheld,' had mijn vriendin gezegd, 'die moet je toch een keer live gezien hebben?'), was gauw gevonden. Zaterdag 23 maart 2013. Ik herinnerde me tal van bijzonderheden. De locatie (Zaantheater, grote zaal), het seizoen (een koude, winderige lente), zelfs het repertoire, de sfeer in de pauze (ik mocht een glas rode wijn voor de gelegenheid en nam er stiekem nog een) en het sms'je dat ik mijn dochter stuurde ('Hij zingt Hamelen!'). Maar van het tweede optreden ontbrak ieder spoor.

Ik gaf het op maar mijn geheugen niet. Dat lachte om mijn wijze aanmoedigingen om de zaak maar te laten rusten, want wat deed het ertoe. 'Wat het ertoe deed? Alles!' vond de archivaris van het verleden in mijn hoofd, een verdomde perfectionist, een dwangneuroot bij wijlen. Ik paste de technieken toe die de mentale hygiëne die mediteren heet me heeft geleerd. Zo slaagde ik er min of meer in om naar de zomer van 2022 terug te keren.
De hitte legde een deken over alles. Ik zat op het balkon en probeerde te lezen. Maar steeds als ik een bezwerende, samenvattende gedachte had ontwikkeld ('die greatest hits en dat nieuwe repertoire waren, zeker weten, onderdelen van een en hetzelfde grote concert') en een paar bladzijden lang ongestoord in Venetië had kunnen verblijven kwam er weer, zuigend en plagend, dat beeld boven van Rob de Nijs in een kleine theaterzaal. Het móesten ook wel twee concerten zijn geweest, want ik had gemengde gevoelens gehad over de Americana en was ontroerd geweest door de hits. Twee duidelijk onderscheiden nasmaken. 
Zo ging de dag voorbij in een onwillige dans met mijn herinneringen. Iedereen die wel eens fanatiek naar een vergeten woord of naam heeft gezocht en dat zoeken niet los kon laten begrijpt wat ik bedoel. Inmiddels is de hitte voorbij, regen en onweer hebben de atmosfeer verhelderd. In mijn hoofd is de situatie soortgelijk. Ik zit met een raadsel, maar er zijn wel meer raadsels in het leven. Die geheimzinnige, droomachtige halve herinnering zal misschien ooit aangevuld worden. Maar dat zal bij toeval moeten gebeuren - mijn roestige geheugenmachine krijgt het niet voor elkaar. 


(Naschrift: Direct na het schrijven van het bovenstaande besloot ik toch maar, voor alle zekerheid, ook de agenda's van de jaren tussen het verschijnen van de plaat met Lohues (2010) en het Zaanse concert van 2013 te raadplegen. Op 13 januari 2012 vond ik een notitie "Rob de Nijs". Mijn hart sprong op. Maar Google vertelde me dat op die dag Robs 70e werd gevierd in Carré, met als gasten o.m. Spinvis en Jan Rot. Daar ben ik zéker niet bij geweest. Mogelijk heb ik met het voornemen gespeeld, men schrijft wel vaker iets in de agenda als memo. 
En op maandag 18 oktober 2010 staat met twee vette uitroeptekens: "Rob de Nijs, Paradiso". Maar dat liep anders: ik dronk die avond mijn laatste calvados in Herberg de Smidse in Epen. De volgende morgen zou ik inchecken in de kliniek. Twee voorgenomen, maar niet bijgewoonde concerten, dat verklaart wel de urgentie van het 'verjaardagscadeau'.)




dinsdag 21 juni 2022

Weemoed en Wanderlust

Afgelopen zondag was ik in Kalmthout om mijn nieuwste geesteskind te signeren: de vertaalde gedichten van Eichendorff waar ik vorig jaar rond deze tijd vol van was. Boris Rousseeuw heeft er weer een prachtig boek van gemaakt, geïllustreerd met sprookjesachtige, quasi naïeve houtsneden van Zilveren Penseel-winnaar Isabelle Vandenabeele.
We waren de dag ervoor al op pad gegaan. In de lome hitte verkenden we de omgeving, we aten buiten in Quarantaine aan de groene rand van Essen, vlakbij de grens. Anders dan we dachten ontleende de hippe tent zijn naam niet aan recente gebeurtenissen, maar bleek het om de oude functie van de lage, lange gebouwen van rode baksteen te gaan: het vee werd hier in quarantaine op stal gehouden voor het verhandeld ging worden. Spaghetti met venusschelpen en scheermessen: die laatste had ik nog nooit gegeten. Een biologische witte wijn erbij die verdacht veel naar sherryazijn rook maar volgens de sommelier hoorde dat zo. 
's Nachts sloeg het weer om. De regen kletterde tegen het schuine dakraam van onze B&B, een vakantiehoeve die ook als paardenpension diende.
In Kalmthout had drukker en uitgever Boris de tafel gedekt met damast en kristal. Ik signeerde de boeken en we aten een smakelijke lunch terwijl we nu eens niet over literatuur praatten maar over de vogels, bomen en planten in zijn mooie tuin, die aan het bos van de Kalmthoutse Heide grenst. Een grote bonte specht streek neer op het voederplateau. Onlangs waren ook de zwarte en de groene specht te gast geweest, vertelde Boris.
Later die middag dwaalden we door het prachtige arboretum van Kalmthout. Een heilzame, grazige stilte heerste daar. De zwartkop en de zanglijster zongen een regenliedje. Niet de nachtegalen van Eichendorff, maar het kwam in de buurt.


Uit de catalogus van de Carbolineum Pers:
Jan-Paul van Spaendonck brengt een nieuwe vertaling van de gedichten van de Duitse superromanticus Joseph von Eichendorff.
De 40 gedichten zijn verlucht met 9 nieuwe houtsneden van Isabelle Vandenabeele
en worden gevolgd door een bronnenopgave en een uitvoerig nawoord van Van Spaendonck.

23 cm., 68 blz., volledig met de hand gezet uit de Goudy Village 16 punt en de Cochin 12 punt
en gedrukt op geschept en gevergeerd Römerturm 170 grams papier. De houtsneden zijn met de hand opgehoogd.
De oplage bleef beperkt tot 35 genummerde exemplaren, allemaal gebonden en in schuifdoosje. 75 euro.



Voorheen Rookzanger leest voor: Gesprek in het woud (Waldgespräch)


vrijdag 17 juni 2022

LOIRE


Niet iedereen bewaart boeken. Een vriend van me geeft ze weg zodra hij ze uit heeft. Hij is een belezen man maar dat kun je aan zijn huis niet zien. Een gelijkgestemde buurtgenoot had zijn of haar reisgidsen over de Loire in het weggeefkastje aan straat gezet direct na terugkeer in Amsterdam, dan kon ik zien aan de kleefbriefjes met plaatsen en data die her en der uit de boeken staken: 8 juni 2022, dag 3. Kasteel Chambord. Ik nam de gidsen mee omdat ik anders dan de vorige bezitter hoopte de Loire-vallei nog eens opnieuw te bezoeken. The Rough Guide en zo'n rijk geïllustreerd deeltje Dorling Kindersley Travel Guides, zo goed als nieuw. Daar moest maar een plaatsje voor gevonden worden in mijn uitpuilende kasten.

Op het balkon bladerde ik er wat in. Dat Château de Chambord, daar was ik ooit met mijn ouders geweest, eeuwen terug. De romantische dichter François René de Chateaubriand was er enthousiast over, las ik ('Als de haren van een vrouw die wuiven in de wind'), maar Henri James schreef vernietigend: 'Het hele geval was monsterlijk ... een overdrijving van een overdrijving.' Zelf had ik het ondanks de verbluffende proporties nogal saai gevonden. 
Bij een plaatsnaam in de hoek van een kaartje hield mijn blik halt. La Charité-sur-Loire... Dat riep een warme herinnering op met een verontrustend scherp bijsmaakje. Ik stond op en trok mijn reisdagboeken uit de kast. Bourgondië, 1981. 
Daar was het, maandag 13 juli:

'De weg verder brengt ons door kalere, graanrijkere streken, het landschap van de Loire-vallei gaat overheersen. Een vliegje vliegt mijn mond binnen en landt op mijn zachte verhemelte en maakt dat ik, met têre luchtwegen van koffie en morgensigaret, moet kotsen. Het kalere landschap, hoog en wijd, samen met het slechte weêr en de depressie die sinds de vorige dag over me hangt, doen me regelmatig huiveren. 
We komen door een groot bos, Forêt de Donzy, we zien een everzwijn, een en al samengebalde kracht, achter een hek. In een dorpje, Narcy, eten we in een café, waar boeren over dialectverschillen en Giscard praten en Ricard met siropen drinken, een omelet met frites. Niet bevorderlijk voor de maag. Een sombere atmosfeer overheerst. Het landschap van hier tot Charité is open en kaal, met slechts af en toe wat bos. Ik voel me zeer onbehaaglijk. Eindelijk in La Charité-sur-Loire, blijken de hotels, mogelijk in verband met 14 juli, allemaal vol. Wanhopig, moe, bezweet en gespannen fietsen we de hoge straten heen en weer. De drukte maakt ons dol. Vervloekt zij deze plaats voor immer! Na op het station de vertrektijden van de treinen naar Parijs en Nevers (eventuele uitwijkmogelijkheden) te hebben bestudeerd, proberen we een laatste kans: twee hotels over de Loire. Op wat een eiland in de rommelige, zanderige, zéér wijde rivier blijkt te zijn vinden we onze laatste troef, Hotel Le Bon Laboureur, open, gastvrij en duur. Voor 125 franc een luxe kamer met ligbad in een villa-achtig bijgebouw dat zich slingert rond een besloten tuin met bomen en terras. Een oase: de hoteldame, gesoigneerd, is vriendelijk, brengt ons bier op het terras, maakt een praatje over haar kat (grijze, 'afgestorven' staart). Opluchting. Wat smaakt het bier! Uitgebreid baden, lezen.
Een ritje de stad weer in, over de brede Loire, is als duizend naalden in mijn getergde, door warm bad en stilte ontspannen, maar o zo kwetsbare zenuwen. Postkantoor al dicht en waarschijnlijk gesloten morgen, dus oppassen met geld. Om half acht aan tafel. Kir, rillettes d'oie à la Périgord (heel fijne paté/pastei), poulet sauté au Sancerre of zoiets, gebakken aardjes, andijviesla, bresse bleu, glace, koffie, rode Loirewijn erbij. Al uitgekleed, komt er een optocht voorbij, we gaan nog even kijken: majorettes die sprongetjes maken, fanfare, lampionnen en fakkels, door de gewichtige politiemannen vastgehouden. Slaap.'

Naast al die pleinvrees (die mijn kritische blik van nu deels aan de opeengestapelde katertjes van dit soort genotzuchtige reizen denkt te kunnen wijten) herinnerde ik me ook een tegengestelde ervaring, een van opgesloten zijn. Dat bleek echter niet in dit laatste hotel te zijn geweest, maar aan het frisse en vrolijke begin van onze fietsvakantie, maandag 6 juli, in het plaatsje Mailly-la-Ville, aan de Yonne:

'Wandeling langs de Yonne bij zonsondergang. Bij het naar bed gaan het gedenkwaardige incident van de wc-deur die niet open ging, en de ontsnapping door het raam, via kreupelhout en brandnetels & de slaapkamer van de dochter des huizes: de grinnikende blik de volgende morgen van de baas en de dochter...'

Ik zie nog de openvallende mond van het meisje voor me, toen er een warrige jongeman in pyjama in haar raam verscheen die iets verontschuldigends mompelde terwijl hij naar binnen klauterde en snel door de deur verdween, nog voor er van gillen sprake kon zijn. 


dinsdag 14 juni 2022

SPIJT


Ik ben een tamelijk eenkennig mens en mijn sociale leven is dan ook beperkt. Mijn familie en een paar goede vrienden en hun kinderen, daar is het wel mee gezegd. Een op een, of liever nog twee op twee voel ik me het meest op mijn gemak. In grotere groepen moet mijn rol duidelijk zijn (zoals op de jaarlijkse zomerpicknick van mijn koor, of bij de nazit van een optreden) of moet er een zekere veilige anonimiteit heersen (zoals op een receptie). Verjaardagen met vreemden, etentjes, theekransjes of borrels van kennissen, ik mijd ze zoveel mogelijk. Mijn wél sociale vriendin weet dat allang en respecteert mijn schuwheid. Ze weet dat ik niemand een plezier doe met mijn halfhartige aanwezigheid. Dat ze soms in het dorp vragen of het nog wel aan is, neemt ze maar voor lief.

Maar zondag was het anders. De man van een vriendin uit het dorp ging pianospelen en iemand ging erbij zingen. Schumann, Dichterliebe. Liefhebbers, thuis, in klein comité, met een hapje en een drankje. Dat bracht mij danig in verlegenheid. Mijn mensenschuwheid is er op pensioengerechtigde leeftijd en na twee jaar corona bepaald niet minder op geworden. Hoe moest ik me opstellen? Vroeger zou ik misschien met sonore stem en welwillende glimlach de aangetrouwde maestro hebben gespeeld maar in spelletjes heb ik geen zin meer. Men weet dat ik beroeps ben en ik zou ongetwijfeld vragen krijgen. 'Wat vond je ervan?' En dit was geen anonieme receptie, ik zou iets moeten zeggen, gesprekken moeten voeren over zingen, over mijn dierbare Schumann en Heine. Ik zou complimenten moeten geven. En wat nou, als ik die niet had? Dan moest ik huichelen. Ook daar heb ik geen zin meer in, ik wil in waarheid leven.
Daar kwam nog eens bij dat mijn verhouding met mijn oude vak op het moment moeizaam is. Die niet goed uit de verf gekomen mis van Beethoven ligt me nog zwaar op de maag. Dit zou me weer confronteren met mijn slinkende zelfvertrouwen en mijn sleetse ambitie, ongetwijfeld zou ik zin krijgen zélf te zingen. Mijn trots zou me influisteren: 'Dit kan jij beter. Ga zelf ook weer eens een recital geven.' Nee, beter zou het zijn, véél beter, om dit culturele gebeuren maar aan me voorbij te laten gaan en de middag vredig lezend in de zonnige tuin door te brengen.

Ik voerde deze argumenten aan maar mijn vriendin gaf zich dit keer niet zo snel gewonnen. Uiteindelijk hield ik voet bij stuk. Zij was niet geamuseerd. Ze had gedacht dat ik juist bij deze gelegenheid eens wél gezellig mee zou doen: 'Muziek, en jouw lievelingsmuziek ook nog eens ...' Bij haar terugkomst merkte ik dat ze gereserveerder was dan anders. Ik had geen bonuspunten gescoord vandaag.
De volgende dag werd ik somber wakker. Mijn vriendin had mijn argumenten ontleed tot op de kale essentie. Ik was gewoon bang en ik had daar overheen moeten stappen. Ik geloofde nu dat ze gelijk had. Dat uurtje had ik hoe dan ook best kunnen uitzitten. En ik had heus wel een repertoire van standaardopmerkingen paraat. Ik zou er iedereen een plezier mee hebben gedaan als ik wat sportiever was geweest. De onbevangenheid waarmee ik de eerste jaren na mijn verblijf in de kliniek (twaalf jaar geleden alweer) met mensen was omgegaan (een beetje onthecht, vriendelijk afwachtend, ego-loos) was ver te zoeken. En wie weet had ik het nog leuk gevonden ook.
Ik verontschuldigde me voor mijn horkerige gedrag en beloofde beterschap. Maar deze middag kon ik nooit meer overdoen en dat zat me dwars. Het vredige lezen in de zon heeft de vrede ik mijn hoofd tot nader order bedorven.


vrijdag 10 juni 2022

AVONTUUR


Het was een doffe, natte dag. Ik liep door het park en dacht met weemoed aan mijn kleine reizen van de afgelopen jaren. Ongeacht welke: elk verblijf van twee dagen of langer in een huis, tent of hotel ergens buiten de stad had een speciale glans. Ik herleefde alles met een glimlach en met pijn in het hart omdat het voorbij was en nooit terug zou keren. Wel zou ik die plaatsen nog een keer kunnen bezoeken en daar verlangde ik plotseling hevig naar. 

Thuis zocht ik op mijn telefoon de foto's op. Eerst nog met voldoening, maar algauw met een gevoel van oververzadiging dat in twijfel omsloeg. Wat restte er van die reisjes behalve deze obligate kiekjes? Daar zat ik weer met een glas en een gevuld bord in een kroeg, restaurant of op een terras - was het niet alleen maar verkapte genotzucht, dit soort toerisme, reizen en je moe maken, om je aan het eind van de middag lekker te kunnen laten verwennen?
Ik schudde mijn beginnende somberheid van me af en zocht onze volgende aanlegplaats op. Binnenkort moest ik voor literaire zaken in België zijn en we waren van plan een nachtje in Ossendrecht te logeren, net voor de grens, in de Volksabdij Onze Lieve Vrouw Ter Duinen. Herhaling van zetten, maar we hadden het er fijn gehad in 2019 en 2020, dus waarom niet?

Ik wilde gaan boeken maar kon de link naar reserveringen niet vinden. Toen pas zag ik de voetnoot: Het hotelgedeelte heeft momenteel een maatschappelijke functie. Wat een groot budgethotel met vele kamers voor maatschappelijke functie te vervullen heeft laat zich raden. De oorlog in Oekraïne kwam weer een stapje dichterbij. Het bestuur van de abdij suggereerde een alternatief, het voormalige grootseminarie Bovendonk, een neogotische monstruositeit van Cuypers met 52 kamers, eveneens een 'leerhotel'. Vooruit dan maar. Maar die 52 kamers waren allemaal bezet, waarschijnlijk door een congres; net als de Volksabdij is het gebouw vooral conferentiecentrum. Wat nu? Lusteloos begon ik plaatsen in de buurt te overwegen, tot aan B&B's toe. Loewieke beloofde ons Brabantse gastvrijheid, kakelverse eitjes en een regendouche. Geen enkele plek leek me echter zo aanlokkelijk als de Volksabdij waar ik drie jaar geleden per toeval beland was. 

Per toeval beland... Drie jaar geleden ging ik nog op avontuur. Wat is er intussen veranderd dat ik me zo vastklamp aan vertrouwde pleisterplaatsen? Vroeger ging ik nóóit twee keer naar dezelfde vakantiebestemming en maakte ik me een beetje hooghartig vrolijk over de honkvaste vakantiegangers van de stacaravan of het jaarlijkse hotelletje waarvan ze de baas inmiddels bijna een vriend mochten noemen. Heeft de onzekere periode waarin we leven me zo gemaakt?
Ik zou het graag denken. Maar ik denk dat er meer aan de hand is. Door een vroegere verblijfplaats op te zoeken is het een beetje alsof je het verleden kan overdoen, alsof je de tijd kan doen stoppen. Het is iets dat hoort bij het ouder worden. Consolidering - dat is wat we willen, wij bejaarden! Te veel leeftijdsgenoten takelen af of zijn ziek, vrienden zijn gestorven. Wanneer zijn wij aan de beurt? Als de toekomst er zo onzeker uitziet is het verleidelijk om het verleden te gaan kopiëren. Hup, copy paste, voor een paar dagen onder de pannen en veilig voor verval.

De volgende dag scheen de zon. Ik lachte om mijn laffe stemming van de vorige dag en ging moedig op zoek naar bestemmingen verderop. Wel zover als Roosendaal durfde ik te dromen. 


dinsdag 7 juni 2022

Rozijntje Lekkerbek


We lunchten in de Vondeltuin onder een dreigende hemel. Toen we het laatste hapje van onze groentekroketten met limoenmayo op hadden begonnen er een paar druppeltjes te vallen. We liepen via de Zocherstraat en de Overtoom naar de Derde Kostverlorenkade. In de bovenzaal van theater De Cameleon stonden de ramen open in verband met de ventilatie. Covid was uit het zicht maar nog niet vergeten. Het begon nu serieus te regenen en terwijl het eerste lied klonk - Amarilli, mia bella... - ruiste het in de binnentuinen. Tijdens een aria van Borodin meende ik in de verte een donderslag te horen, maar ik registreerde dat slechts vaag want ik was te zeer geboeid door wat er hierbinnen gebeurde.

I. nam afscheid van het podium als klassiek zangeres. Ze was zestig geworden en merkte dat ze na twee jaar gedwongen inactiviteit geen zin meer had in alle rompslomp die het auditeren, lobbyen en organiseren met zich meebrengt. Bovendien vond ze het wel mooi geweest en wilde ze stoppen nu haar stem nog fris was. Dus geen Poulenc, Schubert en Debussy meer in een lange jurk. Wel lesgeven, en andere stemklusjes als die zich aandienden. Ze vierde haar naderende pensioen met een paar recitals voor genodigden. Ons werd verzocht om geen foto's, filmpjes of geluidsopnamen te maken. Om die reden voer ik mijn collega dan ook als I. op, ze is gesteld op discretie. 
Terwijl ze, nu en dan ondersteund door rekwisieten of de suggestie van een kostuum (een sjaal, een vest, een koksmuts of een plaksnorretje) uitsneden uit haar loopbaan liet horen, werden ook stukjes uit die van mij aangelicht, want we kennen elkaar al heel lang en hebben vaak samen gezongen.
Daar dook ze vanachter de vleugel op als de heks Rozijntje Lekkerbek, in een fragment uit Hänsel und Gretel van Engelbert Humperdinck (de negentiende-eeuwse componist, niet de charmezanger) - energiek, komisch en angstaanjagend, acterend met haar stem zo goed als met haar lijf. Ik werd teruggevoerd in de tijd. In die romantische kinderopera had ik haar leren kennen. Zij speelde de dubbelrol van heks en moeder, ik die van vader en teddybeer. De regisseur had het aardige idee opgevat, dat zij (als moeder) op mijn rug zou klimmen, en dat ik haar triomfantelijk over het toneel zou ronddragen terwijl ik mijn aria zong. I. heeft nu een tengere, zelfs frêle gestalte, maar destijds woog ze twee keer zoveel. Puffend en hijgend sjokte ik in een koddig dansje over de bühne, mijn hoge E's er met moeite uitpersend. Tralalala! Er is nog een foto van, die ik hier niet zal plaatsen. Het plezier dat we samen hadden, de zangeres en haar muzikale lastpaard, leidde tot verdere samenwerking. In de jaren negentig bedachten we een programma met luchtig en theatraal gebrachte klassieke liederen, aan elkaar gepraat door spreekstalmeester Carel A.. Een van de hoogtepunten daarvan deed ze nu ook: de op muziek gezette recepten van Leonard Bernstein. Ik genoot net als vroeger van de Civet à toute vitesse ('hazenpeper op topsnelheid'). Het royale gebaar waarmee ze aan het slot van het adembenemende lied het gerecht uitserveerde aan het publiek was nog precies hetzelfde: sèèèrvi!
Na afloop maakten we een praatje. 'Ik verheug me nu al op je comeback,' zei ik.
Buiten was het ondertussen gaan hozen. We vluchtten Gent aan de Schinkel binnen. Van Bernstein hadden we honger gekregen en we lieten ons verleiden tot een dagschotel. Geen hazenpeper maar gamba's en ravioli. Ik toastte glimlachend op mijn getalenteerde collega en dacht aan mijn eigen pensioen.

(Illustratie: Arthur Rackham)


vrijdag 3 juni 2022

Voorheen Rookzangers Notitieblog 35: drinken en sprookjes

 


'Ik kan de drank best laten staan; het komt er alleen nooit van,' zei Peter van Straaten ooit. Zelf zeg ik altijd dat ik alleen in het weekend drink en doordeweeks droogsta. Meestal is dat ook zo. Maar de afgelopen weken kwam het er, door reizen, vakanties en spannende, drukke dagen, niet echt van. Afpilsen en anticiperen ('alvast wat nemen') bedierf wat ik aan droge dagen had kunnen redden. Ik kondigde echter aan dat het na Hemelvaart gedaan was met de wilde rit en de vrije teugels. Juni zou een heel rustige maand worden van inkeer en discipline. Wandelen, lezen, schrijven, denken - geen kicks, alleen kleine genoegens.
Ik kan gelukkig stellen dat de eerste week (in feite vier dagen) van dat nieuwe/oude regime erop zit en geslaagd is. Er blijft toch altijd de vage angst dat je weer afglijdt en dat er opeens geen weg terug meer is, als je ooit, zoals ik, serieus aan de drank bent geweest. Sinds ik daar succesvol voor behandeld ben heeft mijn verhouding met de drank zich, na een aantal jaar van geheelonthouding, gestabiliseerd, maar helemaal normaal wordt het nooit. Maandag meteen al viel me weer eens op hoezeer mijn drinken binair is: ik doe het niet, of stevig. Is een van beide fasen aangebroken dan gaat er een knop om. Ik kan niet op drinkdagen besluiten nu voor de verandering eens niets te nemen, of het bij een enkel glas te houden; andersom kan ik op droge dagen niet een enkel glaasje voor de gezelligheid accepteren. Dat zou alles bederven want ik ontleen mijn eigenwaarde dan aan het droogstaan en geniet in zekere zin van de zelfopgelegde ascese. Zo ben ik twee mensen. Ik probeer die twee naar elkaar toe te brengen: de natte moet zich koest houden en de droge mag best eens lachen. Ik probeer geen schuldgevoel te hebben maar die tweedeling te accepteren. Dat gaat me steeds beter af.

*

Aan straat vond ik een boekje dat me opviel door de afbeelding op het omslag. Märchenwelt heette het. Het was in halflinnen gebonden en zag er lekker vergeeld uit. Bij de summiere informatie (geen auteur, geen jaartal) stond dat het op houtvrij papier was gedrukt. Ik vroeg me af waarom dat een punt van belang was, in de jaren twintig of dertig van de vorige eeuw. En ook waarom het boekje dan tóch zo vergeeld was. Verder bladerend viel ik als een blok voor de illustraties. Vier Farbdruckbilder van Willy Planck. Aquarellen die de wereld simplificeerden tot donker-lichte iconen, precies zoals sprookjes dat in taal doen. Ze deden me denken aan het werk van Johan Fabricius (Arretje Nof) en ook aan de amateuristische maar suggestieve waterverfjes van Tolkien en Hesse. Met dat verschil dat de portretten van de sprookjesfiguren, mensen en dwergen, uitmuntten in psychologische typering. De prent van Hans en Grietje en de heks bij het peperkoekhuisje kreeg een duistere lading doordat de kinderen duidelijk op weg waren naar de puberteit. Angst en ongemakkelijk zelfbewustzijn lagen op hun gezicht te lezen. Hans was met zijn schonkige benen iets te groot voor zijn kinderkleertjes. 
Ik zocht de maker op. Willy Planck (1870-1956) was een portretschilder, graficus en illustrator die ook tekende voor de bekende omslagen van de Karl May-boeken waarmee ik ben opgegroeid. Hij heeft er postuum een fan bij.
In de loop van de volgende dagen las ik de sprookjes. Precies de goede lectuur voor deze ingetogen week. Het waren ingekorte versies voor de 'heel kleinen'. Vreemd genoeg kwamen ze in deze samenvattingen beter tot hun recht dan in de wijdlopige, litterair gemaakte originelen van Grimm. Alles draaide om de fabel. Het Duits was mooi verzorgd en opvallend compact. De naamvallen deden (net als in het Latijn) hun werk en voorzetsels waren dus vaak overbodig. Wel vroeg ik me af of een ganz Kleine, zelfs in 1930, een constructie als deze meteen kon begrijpen: Einer Mutter war ihr Kind von den Wichtelmännern aus der Wiege geholt... ('Ener moeder was haar kind door de kabouters uit de wieg gehaald'). Maar misschien onderschat ik Duitse kinderen. Ook trof me de consequentie waarmee het grammaticaal geslacht domineert over de natuurlijke sekse. Doornroosje en Sneeuwwitje zijn taalkundig onzijdig (het witje, het roosje) en dus wordt ernaar verwezen met es en ihm, nóóit met sie of ihr.  Ik weet niet genoeg van Duits om in te kunnen schatten of dat literair, precieus en ouderwets is, of (nog steeds) gangbaar.