vrijdag 27 september 2013

SINTERKLAAS


Ik mocht voorlezen en zingen in de bibliotheek en zou bovendien geïnterviewd worden, een scenario dat me deed denken aan tv-programma’s als Dit is uw leven. Het was nieuw voor me en ik wist niet goed hoe ik me er op moest voorbereiden. Een beetje inzingen en de geselecteerde stukjes hardop lezen om de juiste klemtonen te zoeken en grammaticale hobbels bij voorbaat te effenen, verder kwam ik niet. Ik was niet nerveus en vreemd genoeg maakte dat gebrek aan de gehate maar vertrouwde plankenkoorts me onzeker. Ook de zenuwen zijn een soort houvast, op een perverse manier. Nu moest ik laten zien wat ik waard was als zenleerling en alles maar in goed vertrouwen op zijn beloop laten.
Ik mediteerde een half uurtje terwijl ondertussen de bel ging, mijn vriendin binnenkwam en met mijn dochter in druk gesprek ging. Ik hoorde de oven aangaan en even later klonk het discrete gerinkel van mijn kookwekkertje. Ik groette zoals het betaamt mijn kussentje en even later mijn dierbaren. We aten pizza, ik trok een nieuw zwart jasje aan, en met gitaar, antieke lezenaar en een tas vol boeken vertrokken we naar Oud-West.
De avond was – vergeeft u mij het cliché - als een warm bad. De interviewster gaf me zachte voorzetjes de goede kant op en ik liet me drijven op mijn woordenstroom. Voorlezen was fijn, wist ik weer; het was te lang geleden dat ik het voor mijn kinderen had gedaan. Voor me zag ik de glimlachende gezichten, vreemd en bekend, van een aandachtig en welgezind publiek. Ik voelde me een beetje als Sinterklaas in die rode Ollie B. Bommelfauteuil - als er iemand bij me op schoot was gaan zitten had ik dat heel gewoon gevonden. Als cadeautje deelde ik mijn liedjes uit.
Weer thuis zei ik tegen mijn vriendin: ‘Ik voel me geloof ik een beetje gelukkig.’ ‘Jammer dat er geen band meeloopt,’ lachte ze. ‘Zie je nou wel! Onthoud dit nou toch eens, als je weer zit te zenuwen voor een optreden.’

Midden in de nacht schrok ik wakker.
‘Ik heb Simenon niet genoemd! Het moet over!’
Er was me gevraagd naar mijn literaire voorbeelden en ik was, stamelend, niet veel verder gekomen dan een paar voor de hand liggende iconen – Reve, Nescio, Mulisch en Meijsing. Zo’n vraag kan je onder een soort examendruk zetten en tot paniekreacties leiden. Als eerstejaars had mijn leraar me ooit naar mijn zingende helden gevraagd en ik kon, koortsachtig maar vruchteloos nadenkend, alleen Dietrich Fischer-Dieskau noemen, wat in die tijd een zo voor de hand liggende naam was dat het me een klein maar onmiskenbaar smalend glimlachje opleverde.
Simenon, die in twee simpele zinnen meer kan zeggen dan menig schrijver in een hoofdstuk, Sim, mijn lievelingsschrijver, de bewaarengel op mijn nachtkastje! Vergeten!
Ook had ik met een mond vol tanden gestaan toen me gevraagd was naar vrouwelijke auteurs; niet één wist ik er te verzinnen, terwijl ik toch wekelijks de columns van Esther Gerritsen met bewondering en zelfs enige jalousie de métier lees.
Ik had me zo lekker laten drijven op die lauwe stroom en nu bleken er scherpe stenen op de bodem te liggen - ik kreeg alsnog last van een zucht tot perfectie en stootte me pijnlijk aan mijn eigen foutjes.
Mijn vriendin mompelde slaapdronken: ‘Dan doe je het toch gewoon nog een keer over?’
En ik moet toegeven, dat zou ik best willen. Want hoewel ik me de volgende dag moest verzetten tegen de schimpscheuten van een opspelend kwaad geweten en de vraag of ik al die aandacht wel waard was zich onuitgesproken in me roerde, god en Freud weten waarom, was ik toch een avond lang helemaal op mijn plek geweest, daar in die Sinterklaasstoel.




(Foto's: Andreas Strubin)


dinsdag 24 september 2013

BAARDENTIJD


Ik weet niet of het u is opgevallen, maar zo niet, dan open ik u de ogen: het is weer baardentijd.
Het begon onder alternatieve jongelui, werd overgenomen door de hipsters, dat wil zeggen de modieuze navolgers van die alternatieve jongelui, verspreidde zich onder kunstenaars en artiesten, bereikte de wereld van mode en film en zo uiteindelijk, via het nooit falende systeem van het rolmodel, het straatbeeld. Toen de Oscaruitreiking een opvallend percentage baarddragende sterren liet zien die het jaar daarvoor nog glad geschoren door het leven waren gegaan was het duidelijk: een baard was weer hip. Ik hoorde van iemand die net uit het toonaangevende Milaan kwam dat zowat alle mannen daar bebaard waren.
Zulke verschijnselen beginnen bovenaan en sijpelen naar onder. Je zag het vroeger met de Italië-hausse: elitaire glossy’s en lifestyle magazines kwamen er 'exclusief' mee en na een aantal jaar hadden ook het meest behoudende damesblad en de Allerhande de mond wekelijks vol van Italië. Je kon geen plaatselijk blaadje openslaan of er stond een pastarecept in. Op zo’n moment is het verschijnsel algemeen aanvaard en is de elite alweer naarstig op zoek naar een nieuwe manier om zich te onderscheiden van het gepeupel.
Met de baard is het snel gegaan, zoals alles snel gaat tegenwoordig. Voor deze zomer werd het hier en daar al vastgesteld: hé, een baard mag weer, is zelfs cool! Vele mannen kwamen ongeschoren van hun vakantie terug en lieten het zo. Deze week zag ik de eerste reclamespotjes waarin de rol van de brave huisvader in het modelgezinnetje werd gespeeld door een frisse maar bebaarde jongeman. Dan weet je dat het einde in zicht is, en dat hogerhands of ondergronds de stemming alweer wordt voorgekookt voor het tegenovergestelde – nog een jaartje en alto’s scheren zich spiegelglad.

Voor mij als levenslang baarddrager is dit alles natuurlijk heel prettig. Ik word niet langer automatisch weggezet als ouwe lul, artistiek type of seksloze filosoof. Ik hoef mijn baard niet meer weg te censureren tot een vaag sikje. Op straat word ik opvallend veel vaker door vrouwen bekeken, terwijl ik er toch niet jonger op word. Laatst werd ik zelfs aangesproken (door een man weliswaar): ‘hé, goeie baard heb je, man! Hoe onderhoud je die nou? Ik heb hem ook laten staan, maar het lukt nog niet zo.’
Het is een kwestie van doorzetten, had ik hem moeten antwoorden. Ik ben groot geworden in de vorige baardentijd, die grofweg van 1965 tot 1975 duurde. Toen mijn eigen vader, toen een gevorderde veertiger, zijn baard liet staan, een volle, stugge zwarte baard, die hem goed stond, wist ik dat het gedaan was met het hippietijdperk. Niet veel later sneuvelde de mijne, en de jaren tachtig begon ik met alleen een snor. Dat bleek esthetisch gesproken echter een misvatting en al gauw was mijn baard weer terug. Gezien mijn studie en aanstaande beroep kon dat wel, ook nu ik de tijdgeest niet langer mee had. Sindsdien is mijn baard zelden weggeweest. Nu en dan schoor ik me glad uit een gril, zoals een ander voor de grap een baard liet staan, een blauwe maandag.
Ik heb lang moeten wachten, drie hele kale, dorre decennia, maar nu voel ik me weer thuis in de wereld. Ik heb de neiging ze op straat allemaal te groeten, mijn collega baardapen, zoals ik in het begin naar elke pijproker de hand opstak. Maar daar is geen beginnen aan. Te veel vriendjes op de weg. En een baard is ook niet langer een garantie voor een zacht gemoed en een bedachtzaam karakter. Dat is dan wel weer het nadeel van een mode - niet elke baarddrager is een mysticus in spe of een verdwaalde kabouter. Er zijn wolven in schaapskleren onder.

Naschrift:

Een uur na het schrijven van het bovenstaande zat ik op het smalle terrasje van de Coffee Company in de Beethovenstraat (beide barista's droegen baarden). Ik stak een pijp op. Een man aan de andere kant van het looppad - zwarte instappers, grijze krijtstreep, effen lichtblauwe bloes - zei: 'Heer! Blaas eens deze kant op.' 'Ik zal het proberen,' zei ik, 'maar ik weet niet of de rook zover komt.' 'U bent helemaal in,' zei hij. 'Ik kom net uit New York; daar lopen ze allemaal met baarden en zo'n pijp.'
Daar werd ik toch wel even stil van. Ik wil geen trendsetter zijn.
Toen hij even later wegliep vertrouwde hij me vriendelijk toe: 'Geniet er maar van! Maar zo te zien doet u dat al.'
Daar werd ik nog stiller van. Ik wil al helemaal geen trendsetter zijn van een nieuw soort hedonisme. Ik voelde me als Heer Bommel die zich in Het nieuwe denken opeens in een wereld geplaatst ziet waarin iedereen geruite jasjes draagt en een pijpje schuift.
'Ik weet wat mij te doen staat,' sprak heer Ollie knikkend. 'Maar toch... eh... Soms denk ik... Ik bedoel... eh... Waarom is het onzin, wanneer men een Bommel als voorbeeld kiest?'

[Vanavond om 20.00 uur treed ik op in Bibliotheek Staatsliedenbuurt, in de Van Hallstraat in Amsterdam. Ik lees voor uit mijn bundel 'Rookzanger' en zing een paar liedjes. Info, reservering en kaartverkoop: slb@oba.nl, of 020 - 682 39 86.]



vrijdag 20 september 2013

PARTICIPATIE


Met de herfst kwam Prinsjesdag, waarop de koning als een heraut zijn onheilstijding mocht verkondigen – feitelijk zijn belangrijkste nog overgebleven functie. Ik benijdde hem niet, want de tijden zijn bar. Ik bracht de volgende morgen een bezoek aan Wildschut: een luxe, die ik mezelf zal moeten leren te ontzeggen, want al die keren dat ik twee-euro-tachtig neertel voor een koffie verkeerd maken samen toch een aardige som. Daar las ik in de krant met verbijstering de holle eufemismen die de jaarlijkse troonrede weer heeft opgeleverd - voze neologismen die nu al, in één vluchtige dag, een deel van ons taaleigen leken uit te maken. Participatiemaatschappij. Proef het woord: participatiemaatschappij. Wat wil dat nu eigenlijk zeggen? Dat we meer aan de maatschappij moeten deelnemen, of dat de maatschappij er een is waaraan iedereen zo eerlijk mogelijk participeert? De maatschappij participeert niet van harte aan ons, haar onbemiddelde burgers, zoveel is in elk geval duidelijk. 'Zelfredzaamheid' is zo'n ander toverwoord. Het komt erop neer dat we onverminderd meebetalen aan de dobberende wrakstukken van onze mooie, ooit florerende verzorgingsstaat (de staat van de Florijn, niet toevallig), of zelfs méér gaan betalen aan het onderhoud van die ruïne, terwijl de zorg tegelijkertijd juist minder wordt: mijn kinderen zullen mij kwijlend in hun achterkamertje moeten gedogen en mijn tandeloze mond met dunne pap moeten volgieten, lepel voor nikkelen lepel, en wie kanker heeft of een andere dodelijke ziekte kán weliswaar steeds eenvoudiger genezen worden door de voortschrijdende medische technieken, maar zál aan zijn stervenslot worden overgelaten, omdat al die vooruitgang het voorrecht van de rijken zal worden en buiten bereik van de armen zal blijven.
Heus, er zit iets volledig scheef in het huidige denken over de samenleving; alle van staatswege de kansel afgeroepen zogenaamde redelijkheid is niets anders, en ik herhaal, niets anders dan het in drogredenen vervatte eigenbelang van de elite - nee, niet eens van de échte elite, die verpaupert vaak net zo hard mee met de andere bijstandstrekkers, maar van de banken en hun vazallen, van de hogere echelons van het bedrijfsleven en de patserige monarchen van onze op bizarre aannames gebaseerde woekereconomie.
Ik kwam een beetje bezorgd thuis van mijn onverantwoorde uitspatting maar ging toch maar aan het werk. Ik stak een pijp op en keek met schuldgevoel naar de opkringelende rook - de tabaksverslaving drukt onevenredig zwaar op mijn krimpende budget. Er was een mail van een collega. Ik citeer: ‘De zelfstandigenaftrek zou een bijna onterecht voordeel voor ons zijn, alsof die niet een compensatie is voor heel veel onzekerheid en ontzegging. (Afgelopen weekeinde heb ik bijvoorbeeld met een snijdende keelontsteking een Hohe Messe gespeeld in Zweden: dat zie ik een in loondienst staande werknemer niet doen. En een ambtenaar?)’
Hij heeft gelijk. En als wij kleine zelfstandigen, freelance artiesten, kunstenaars en optimistische eenmanszaakjes verder worden ontmoedigd in onze dappere pogingen om te overleven en net als iedereen iets bij te dragen aan de samenleving wordt het de hoogste tijd daar de consequenties uit te trekken. Een Hohe Messe in Zweden, daar kom je ondanks je keelontsteking niet onderuit, omdat je je collega’s niet wilt laten zitten met de gebakken peren en het geld bovendien te hard nodig hebt. Maar ik voorspel u dat er op steeds grotere schaal belastingontduiking plaats zal vinden, en niet alleen onder Bulgaren en in de half criminele wereld van het vastgoed. Ook de integere burger zal noodgedwongen zoveel mogelijk zwart gaan werken en van de ruilhandel gaan leven. Misschien ga ikzelf wel op straat spelen, als statement zo goed als om centjes op te halen; ik zou mijn band het ZZP-Varieté kunnen noemen, als dat niet te leuk was. Crowd funding is het enige dat overblijft nu die eerder genoemde zogenaamde elite de slagroom op de taart die cultuur volgens hen in wezen toch is niet langer wenst te betalen. Die moet er maar gratis en voor niets opgespoten worden, omdat wij dat zo graag doen, spuiten. Ik denk aan de maand voor kerstmis, en aan de onderdoorgang van het Rijks Museum, daar klinkt het tenminste goed.

dinsdag 17 september 2013

BOLKNAK


Open Monumentendag. We parkeerden de auto in Oost en liepen vanaf de Mauritskade de binnenstad in. Omdat dat voor mij een ongewone invalshoek is (ik benader de stad altijd vanuit Zuid) leek alles anders. Straten, grachten en pleinen doken op onverwachte momenten op en ontlokten een verrast kreetje van herkenning. Hé, het Thorbeckeplein! Wat doet dat hier?
Het was een dag tussen twee seizoenen in. Grote woeste wolken werden flink aangelicht, soms ruiste er een vlaag regen door de bomen, die hier en daar al wat geel hadden. Het was nog warm in de zon, maar als die verdween en de wind opstak huiverde ik in mijn hoodie. De stad was gevuld met wandelaars. De gemiddelde leeftijd was hoger dan anders. Overal stonden mensen net als wij met een kaartje in de hand naar de gevels omhoog te kijken. Stadspaleizen die op gewone dagen gesloten façades waren waarlangs het verkeer raasde hadden hun deuren geopend en vertoonden hun eeuwenoude geheimen. Van de weeromstuit keek ik ook met frisse ogen naar classicistische brugornamenten en andere straatopsmuk waar je normaal achteloos aan voorbijgaat, en vond mijn stad mooi.
In de Nieuwe Kerkstraat gluurden we even om de hoek van verpleeghuis de Wittenberg en voor we het wisten waren we binnen gelokt door een vrijwillige suppoost en hoorden de geschiedenis aan van de voormalige Lutheraanse diaconie, terwijl onze voeten door dikke Perzen waadden. De grond waarop het monument staat was destijds door de gemeente belangeloos ter beschikking gesteld omdat prestigieuze nieuwbouw de verpauperde buurt zou kunnen verheffen die door louche kroegen en bordelen werd ontsierd; de geschiedenis herhaalt zich - iets dergelijks gebeurt nu op de Wallen.
We staken de Amstel over. Voor de ambtswoning van de burgemeester vonden we de rij te lang. Die moest maar wachten tot Van der Laan ons een keer persoonlijk zou uitnodigen.
Op de Keizersgracht stond het Geelvinck Hinlopen Huis op het verlanglijstje. De entree in het voormalig koetshuis leidde naar een grote fonteintuin, een klein ingesloten stadsparkje feitelijk, waarachter het eigenlijke paleisje lag, een oase van glanzende, voorname rust, dat naast een expositie over de slavernij een collectie historische piano’s herbergde. Voor we die mochten bekijken werden we staande gehouden door een strenge dame die haar verhaal kwijt moest over de familiegeschiedenis. De heer Geelvinck was er zo een die schatrijk geworden was met het gulzig uitzuigen van de koloniën. Terwijl ze sprak dwaalde mijn blik over een uitstalling van nostalgische producten die met die handel te maken hadden: koffie, thee, cacao en tabak. In een delfts blauwe tabakspot lag een berg sigaartjes, elk in cellofaan verpakt. Ik nam er een uit om het merk te bekijken. Ritmeester, een klein bolknakje. Ik wilde het dingetje terugleggen maar ergens halverwege sloot mijn hand er zich als vanzelf omheen. Ach, wie miste in zo’n berg één enkel sigaartje. Al die lang verdwenen of vergeten merken (Blooker’s Cacao- en Chocoladefabrieken!) hadden me doen denken aan mijn opa en oma, en vooral aan mijn Oom Jo, die normaal senoritas van Willem II rookte maar zich op feestdagen graag een bolknak liet smaken – kinderlijke genoegens!
Even later zaten we in rieten stoelen aan het water van de gracht. Ik blies met welbehagen wolken van mijn zoetige, ouderwets gematteerde sigaar de herfstige lucht in, en keek welwillend naar al die passerende grijze koppen. Die hadden vroeger vast ook wel eens een appeltje bij de groenteboer gejat.

vrijdag 13 september 2013

OVERMACHT


Hoe laat je de tijd sneller gaan als je ergens tegenop ziet? Of hoe zet je hem stil? Want een van die twee tegengestelde opties maakt het leven dragelijk, als de datum nadert waarop je iets moet doen dat je de zenuwen geeft. Gewoon je gang gaan lukt niet. Steeds is er dat obstakel in de nabije toekomst dat alle dagelijkse bezigheden overschaduwt. Je wilde dat het maar zover was, dat het, hoe het ook uitpakte, gauw weer voorbij was, dat enge ding. Get it over with.
Sneller laten gaan kan, door druk van buitenaf. Als je meegesleept wordt door hard werk en tijdelijk geen zeggenschap hebt over je eigen leven vergeet je je zorgen. Stil zetten zou moeten kunnen. Wie een meester is in meditatie leeft in een eeuwig nu, en maakt zich evenmin te sappel over gisteren als over morgen.
Omdat beide opties mij, kleine zelfstandige en amateurboeddhist, niet gegeven zijn heeft de voorzienigheid, uit mededogen, een derde voor mij bedacht.
Woensdagmiddag liep ik op straat toen ik merkte dat mijn lichaam steeds zwaarder werd. Mijn geest vloog dartel door maar werd gaandeweg neergetrokken door een logge last van 1.82 meter lang. De tachtig kilo die ik weeg leken in gewicht verdubbeld. Het was of er een zware hand drukte op mijn schouders die de spieren tot moes plette.
Die avond toen ik me uitkleedde om naar bed te gaan begon ik tot mijn eigen verrassing te klappertanden.
‘Ikkikik heb-b-b ut-t-t z-z-zo k-k-koud,’ zei ik tegen mijn vriendin, die me bevreemd aanzag – vlak daarvoor had ik nog rustig een pijp zitten roken, nu schokte mijn hand alsof ik Parkinson had in een vergevorderd stadium. Had mijn pijp er nog ingezeten dan hadden we brandjes moeten blussen. Ik kroop in bed maar wilde niet warm worden. Hoeveel dekens, nachtkledij en warm vrouwenlijf ik ook in de strijd gooide, de warmte leek niet dieper dan mijn huid te willen doordringen. Midden in de nacht was het juist andersom: de vlammen sloegen me uit. Ik gooide alles van me af maar vond geen verkoeling.
En zo lag ik dus gisteren de hele dag in bed. Tussen slaapjes door las ik wat in oude stripverhalen. Nu en dan stond ik op om wat te eten, te drinken of te roken, maar het smaakte me niet – ook mijn maag was van streek.
Mijn vriendin belde vanuit haar werk om te vragen hoe het nu was. ‘Ik voel me lang niet lekker,’ citeerde ik Heer Bommel. ‘Maar wel héél rustig.’
Want die zenuwen voor dat enge ding in de zeer nabije toekomst, die waren compleet verdwenen. Dit was overmacht. Ik kon er niks aan doen en moest maar hopen dat ik tijdig hersteld zou zijn. Tot dat moment genoot ik van de stroperig ingedikte, bijna tot stilstand gekomen tijd. Wat mijn meditatietechnieken niet konden bewerkstelligen bracht een ordinair virusje in een handomdraai tot stand.

dinsdag 10 september 2013

OPZIEN


Dit wordt een lofliedje op Amsterdam, de stad waar ik geboren ben en het grootste deel van mijn leven heb gewoond.
Mijn dochter heeft groen haar. Hier kijkt niemand daar van op. Toen we deze zomer naar Frankrijk gingen grapte iemand: ‘Als jullie de grens maar over komen.’ In Bretagne bleek haar opvallende kapsel echter evenmin voor problemen te zorgen. De Bretonnen zijn te aardig en te beleefd en deden net of ze niks bijzonders zagen. Of misschien zijn ze het als Kelten gewend om oog in oog te staan met sprookjeswezens, want nu en dan klonk het, tevreden leek het: ‘Ah, une fée!’
Opzien baarde ze pas in het brave Haarlem, en daar gingen we nota bene naar toe om een tentoonstelling over zeemeerminnen te zien. Dames op leeftijd keken zuur op van boven hun thee, en op straat riep een fietser hartgrondig: ‘Spook!’
Dat als inleiding.
Gisteren repeteerde ik voor een theaterprogramma, waarover ik later nog uitgebreid zal berichten. Voor een lied van Poulenc had de zangeres het idee, een vergiet te gebruiken. Het zou me te ver voeren uit te leggen hoe en waarom precies, neemt u het gewoon maar van me aan. Ik beloofde het voor haar mee te brengen, het oude aluminium vergiet uit de erfenis van mijn oma, gebutst, verbogen, en met een mooi patina – ik giet er bijna dagelijks mijn pasta in af.
Ze deed de scène, de dramaturg vond het idee te wild en het sneuvelde. Ik nam het vergiet weer mee naar huis.
Toen ik uit de auto stapte plensde het van de regen. In mijn linkerhand had ik mijn partituren. Om de auto af te kunnen sluiten had ik het vergiet op mijn hoofd gezet. Ik aarzelde nog. Zoiets is niks voor mij. Maar ik had lekker gezongen, het bloed stroomde bruisend door mijn aderen, mijn zelfbeeld was voor zo lang als het duurde dik in orde. En waarom ook niet? Je ziet wel gekkere dingen op straat.
Zo liep ik even later met een metalen muts op, als een lekkende paraplu. Ik moet eruit hebben gezien als een verdwaalde loopgravensoldaat.
Niemand keek. En als voorbijgangers mijn merkwaardige hoofddeksel al zagen, dwaalde hun blik meteen weer weg, zonder zelfs een glimlach achter te laten. Je kunt dat onverschilligheid noemen, ik noem het vrijheid.
Ja toch, er toeterde een auto, een paar keer. Maar het was mijn buurman, die vrolijk naar me zwaaide. Ik zwaaide terug en lichtte galant mijn hoed.

vrijdag 6 september 2013

BLOGGER


Daar zat hij om half acht ’s ochtends, besluiteloos achter zijn bureau, de blogger.
‘Je hoeft dit niet te doen, weet je,’ hield hij zichzelf voor. ‘Er is geen chef die je op je donder geeft als je dit keer verstek laat gaan. Je bent je eigen baas.’
Niet dat hij geen onderwerpen had om over te schrijven. Maar de dingen die hem bezig hielden waren te veelomvattend en wilden zich niet laten vangen in vijfhonderd woorden. Ook waren ze nog niet rijp. Sommige zouden dat nooit worden, eendagsvliegen die hij beter kon laten sterven aan het eind van de dag. Andere moest hij wat tijd en overweging gunnen. Toch had dat kortstondige of onaffe karakter van zijn gedachten hem nooit eerder gehinderd. Hij was bevangen door een beklemmende aarzeling, de blogger – kon hij zijn onzichtbare publiek hiermee wel lastig vallen?
‘Je had toch gezegd, dat je na het behalen van die 50.000 hits vrij zou zijn? Dat was je target. Daarna zou je alleen schrijven als je zin had, weet je nog? En zeg eens eerlijk, heb je nu zin?’
Hij wist het niet. Hij had de behoefte om te schrijven, maar die kon evengoed dwangmatig zijn, ingegeven door gewoonte – verslaving, feitelijk.
Buiten begon een prachtige nazomerdag. De temperatuur zou ook vandaag weer oplopen tot tropische waarden, zoals de weerman op het journaal dat noemde. Aan de overkant zag hij hoe een vrouw in een ouderwets wit schort in de keuken het ontbijt stond klaar te maken. Een zilveren lepel ving het zonlicht. Hij stond op van zijn bureau. Dat was misschien een goed idee: iets eten. Al was het maar een Luikse wafel. Daarna kon hij op het balkon gaan zitten met een boek tot de loodgieter kwam. Die zou tussen acht en twaalf komen, had de telefoniste van de woningbouwvereniging gezegd.
Het beloofde een lange morgen te worden.

dinsdag 3 september 2013

HOOP


Oranjerood moest de deur worden. De verf werd gekocht maar er kwam steeds iets tussen. Toen een tweede zomer zijn einde naderde bood ik aan, op misschien wel de laatste mooie dag, om het schilderwerk te doen – ik had net de week ervoor mijn halletje geverfd en mijn pols was in training.
De lucht was betrokken en de wind blies flink, maar we hielden het droog. Aan het eind van de middag glom de buitendeur van een stralend oranje, dat feller was dan bedoeld. Mijn vriendin keek lachend naar het resultaat. Ze vond het gedurfd, maar vrolijk.
Die avond keken we naar Zomergasten. De meeste afleveringen hadden we gemist. Het contrast tussen het eerste gesprek met de nihilistische Hans Teeuwen en dat met deze jonge hond, kunstenaar/uitvinder Daan Roosegaarde, kon niet groter zijn. Hier zat niet alleen een vertegenwoordiger van een nieuwe generatie, die in mentaliteit en in taalgebruik (supergaaf!) ver van ons afstond, maar ook een ambassadeur van een heuse nieuwe tijd. De boodschap die Roosegaarde verkondigde was opmonterend en in de grond nogal Zen, leek me: we moesten ons niet laten beknotten door conventies en nieuwe paden durven inslaan, waarbij we ons niet blind mochten staren op het eindresultaat – het experiment zélf was de moeite waard en zou wel ergens toe leiden. Daarbij werd het hoog tijd het benepen egoïsme achter ons te laten en onze blik te verruimen; hijzelf wilde met zijn kunst een bijdrage leveren aan een betere wereld en deed dat in samenwerking met anderen: van de mieren en de Chinezen kon je leren hoe groots dat kon uitpakken.
Ik heb al eerder de verkondiging van een nieuw tijdperk meegemaakt, en gezien hoe dat jammerlijk ten onder ging nog voor het goed en wel begonnen was. Maar het tijdperk dat Roosegaarde ons voortoverde was geen Age of Aquarius, geen primaat van liefde en goedheid, het was eerder een sciencefiction-achtig samengaan van creatief denken, technologie en een grenzeloos optimisme - en dat beviel me wel. Daarbij waren de fragmenten die Roosegaarde toonde fascinerend en was het gesprek goed op tempo. We deden de tv uit met een klein beetje nieuwe hoop - en dat is meestal wel anders.
De volgende morgen toen ik opstond was mijn vriendin al druk bezig een gat in de achterdeur op te vullen met vloeibaar hout. Het huis was oud, de houtrot rukte op en de herfst kwam eraan; haast was geboden.
‘Weet je,’ zei ik terwijl ik haar een kop koffie kwam brengen, ‘die jongen van gisteren, dat is jouw oranje deurtje.’