dinsdag 29 juli 2014

Op zoek naar Sherlock Holmes


Mijn Maigrets (75, de korte verhalen niet meegerekend) zijn prima te herlezen, maar soms verlang ik wel eens naar een ‘zaak’ waarvan ik niet weet hoe hij afloopt. In mijn speurtocht naar een alternatief viel me al snel op dat Maigret de norm heeft gesteld waaraan een fictieve politiecommissaris moet voldoen. Hij moet tenminste één opvallend maar vooral menselijk trekje hebben. Simenon kon nog wegkomen met pijproken en een voorliefde voor bier en zuurkool maar voor zijn opvolgers werd het allengs moeilijker hun held te profileren. Ik heb er heel wat uitgeprobeerd en vond ze meestal ongeloofwaardig. Hun tekenende trekjes zijn vaak vergezocht, meer eigenaardigheden dan blijken van karakter, en niet te rijmen met hun harde beroep; en als de schrijver een vrouw is (vaak het geval) hebben de detectives opvallend veel zachte kanten. Zoals de Xenofon lezende, politiek correcte Guido Brunetti van Donna Leon, die eerder een wensdroom lijkt van deze puriteinse en esthetische dame dan een man van vlees en bloed. Een gevoelige ziel die ruim een dag van slag is als hij in het kader van een onderzoek een slachthuis heeft bezocht.

Onlangs besloot ik de stroom van misdaad maar eens naar de bron te volgen. Daartoe aangespoord door de briljante Britse serie Sherlock wendde ik me tot Sir Arthur Conan Doyle. Sherlock Holmes was de lectuur die ik mee zou nemen naar Wales. Ik had al twee deeltjes, en in een tweedehands boekwinkeltje, The Book Exchange aan de Kloveniersburgwal, kocht ik er twee bij. Facsimile uitgaven van de oorspronkelijke publicaties in The Strand, erg kleine lettertjes voor een kippige man, maar met mooie gravures.
In Duinkerke ging ik nog slapen met een paar bladzijden Maigret, maar eenmaal in Engeland drukte ik mijn leesbril wat steviger aan en sloeg ik Conan Doyle open.
Het was veel beter dan ik me herinnerde. Je moet wel tegen een overvloed aan bijvoeglijke naamwoorden kunnen en Conan Doyle heeft alle tijd van de wereld, maar de introductie van Holmes en Watson in A Study in Scarlet, de korte roman waarmee de reeks in 1887 opende, is meesterlijk. Holmes veegt de vloer aan met het cliché dat hij later is geworden en komt bladfris uit de pagina’s tevoorschijn als een heerlijk arrogante superman, een bipolaire puzzelaar, tegelijk wereldvreemd en alwetend. De dialogen zijn geestig, de toon erudiet, en waar Conan Doyle zich te buiten gaat aan romantische wijdlopigheid moet in ieder geval vastgesteld worden dat hij een uitstekend schrijver is.

In Wales was ik al zover in de materie ingeleefd dat ik besloot alles over Holmes te gaan lezen. Dat is goed te doen, want de ‘canon’, zoals fans dat noemen, is overzichtelijk: vier romans en vijf verhalenbundels. Conan Doyle was geen veelschrijver zoals Simenon. De precieuze Holmes en de grof besnaarde Maigret worden, hoewel beiden pijprokers, door meer dan de Manche en de tijdgeest gescheiden.
Op het programma stond een bezoek aan het boekenstadje Hay-on-Wye, dat met bijna twee dozijn boekwinkeltjes op krap tweeduizend inwoners een mekka is voor liefhebbers. Op 1 april 1977 verklaarde boekverkoper en kasteelheer Richard Booth het stadje aan de grens met Engeland onafhankelijk. Met eenzelfde knipoog werd het officieel gelieerd aan Timbuktu.
We parkeerden de auto op een terrein iets buiten het centrum en liepen het marktplaatsje in. Vakwerkhuizen en nauwe straatjes. Zonnig. Toeristen van een ander slag dan je elders zag, bedachtzamer, rustiger. We hadden een foldertje bij ons waarin de boekwinkels en hun specialiteit stonden vermeld maar lieten ons verleiden door het eerste antiquariaat dat we tegenkwamen. Daarbinnen stond ik tot mijn verrukking in een drie verdiepingen omspannend labyrint van getimmerde boekenkasten. Hier moesten ze alles hebben wat ik maar wenste. Ik bedwong een duizeling, oriënteerde me en liet mijn dochters achter bij de fantasy en de vogelboeken. Maar wat er van Conan Doyle was viel nog tegen. En welke deeltjes miste ik ook alweer? The Memoirs, of The Casebook of Sherlock Holmes? Ik gokte op The Casebook. We rekenden af bij een precieus miniatuurvrouwtje met een kinderstemmetje en vervolgden onze weg, ditmaal met een gericht doel en een blik op de plattegrond.
Uit een boekwinkeltje kwam een vrouw tevoorschijn: ‘That’s an old one you’ve got there,’ zei ze behulpzaam, wijzend op onze folder. Ze gaf ons een nieuwe. Mijn vriendin, die een rasoptimiste is, vroeg of er tegenwoordig soms méér waren. De vrouw lachte beleefd maar een beetje meewarig. Helaas. Meer en boekwinkels, die woorden rijmen niet.

We dwaalden een beetje rond en vonden uiteindelijk in een zijstraatje Belle Books. Fantasy en crime was hun specialiteit en het werk van H. P. Lovecraft dat mijn dochter zocht, zouden ze daar zeker hebben. De ordening bleek echter tamelijk onoverzichtelijk en ik schoot de eigenaar aan.
Hij was een kleine man met een tanig, licht gebruind gezicht, een scherp gesneden neus met een hoge brug, heldere grijze ogen en kort wit haar. Lovecraft, zei hij peinzend, ja, die had hij laatst nog ergens gezien. Hij rommelde een tijdje in een ruimte achter de winkel en kwam terug met een deeltje. ‘Nou, voor wie zou dit boek toch bestemd kunnen zijn?’ vroeg hij zich hardop af met een ironische blik op de tattoos en het turquoise haar van mijn oudste dochter.
‘Ik hoorde jullie praten,’ zei hij. ‘Ah, the lovely sound of Dutch!’
Zelf had hij in de sixties in Amsterdam gewerkt, in de scheepswerven. Lassen, schepen repareren. Prachtig werk, met je handen iets maken, met weerbarstig staal boetseren. En al die kennis, al die expertise was nu verdwenen. All gone. So sad. Hij vouwde een kaart open en vroeg me uit welk jaar ik dacht dat die was. Ik zag de Zuiderzee, dus hield het op voor de oorlog. Hij wees op Polen en zei dat hij de kaart op grond van de naamgeving op maart 1939 kon vastpinnen. Zijn benige vinger ging naar de oostrand van het IJsselmeer, bleef stilstaan boven Kampen en Elburg. En al die vissers, wat mocht daarvan wel geworden zijn? All gone. Hij schudde verdrietig het hoofd. Ik vertelde hem over de bruine vloot en de koppig doorvissende Volendammers, maar hij leek het niet te willen horen.
Ik rekende The Hound of the Baskervilles af. Ah, daar had hij een mooi verhaal over. Conan Doyle was hier geweest. Jazeker. Vlak bij Hay was Baskerville House, nu een hotel. Conan Doyle had de naam en ook de plaatselijke legende van een helse hond geleend en verplaatst naar Dartmoor, om die brave mensen van hier niet te compromitteren. Hij wees ons de richting, we moesten er maar een kijkje gaan nemen.
Toen we al in de deuropening stonden zei hij opeens: ‘Ik heb nog viereneenhalf jaar te leven. Al die boekwinkeltjes hier zijn ten dode gedoemd. De een na de ander verdwijnt en wordt een curiosity shop. Binnenkort is het allemaal verleden tijd. All gone. Maar mijn tijd zal het nog wel uit duren. Hoewel… ‘ Er verscheen een flikkerend lichtje in zijn ogen. ‘Vorig jaar was ik nog een schim, kaal en uitgemergeld. En moet je me nu zien. Ik heb met mijn handen staal bedwongen. Oceaanschepen weer heel gemaakt. Waarom zou ik die kanker er niet onder krijgen?’
We wensten hem veel geluk en zochten een terrasje op om ons aan scones, lemon and orange cheesecake en andere heerlijkheden te buiten te gaan.

Thuis bleek mijn gok de verkeerde. Ik had toch de Memoirs moeten hebben. Bij een bezoek aan Waterstones in het verloederde havenstadje Newport kocht ik voor een luttele elf pond de verzamelde verhalen van Sherlock Holmes, in een prachtig gebonden uitgave, Daarmee maakte ik mijn eerdere aankopen feitelijk overbodig, hoewel niet minder plezierig.



zondag 27 juli 2014

RAAF


De hele vakantie hebben we gespeurd naar raven. Nadat ik er vorig jaar drie gezien meende te hebben boven de Bretonse kust werd het voor mijn dochter, die bij een vogelopvang werkt, een erezaak om de geheimzinnige reuzenkraai ook zelf in het wild te zien. In Wales moest dat wel lukken, en zeker in het natuurreservaat Brecon Beacons. Daar lagen de schapenkarkassen voor het oprapen, en de raaf is voornamelijk een aaseter, afhankelijk van road kill en wat de boer laat liggen.
Hoopvol citeerden we Poe. Bij elk gekras hief ik vermanend mijn vinger op.
Maar hoe we ook naar de hemel tuurden, alles wat we zagen bleek bij nadere beschouwing toch een kraai of een roek. De raaf is zo groot als een buizerd, met een spanwijdte van ruim een meter. Die omvang haalden de zwarte vogels die over de groene heuvels klapwiekten bij lange na niet.
Wel hebben we hem gehoord, Corvus corax.
Officieel is hij een zangvogel. Maar over hoe je moet zingen verschillen de kikkerschool en de leeuwerikschool van mening, volgens een Chinese wijsgeer. De raaf hangt duidelijk de kikkerschool aan. Het ‘kruk’ of ‘groink’ uit de boekjes klinkt in de praktijk als het kwaken van een kikker. Een kikker met een diepe bas. Dat morrende gekwaak hebben we verschillende keren uit bomen en velden horen komen maar de bijbehorende vogel hield zich goed verstopt.
Alleen mijn zoon heeft, vlak na het klinken van dat ‘groink’, het gefladder van grote zwarte vleugels gezien. In de avondzon, vanaf de transen van het sprookjesachtige Dinefwr Castle. Daarmee staat de enige waarneming van dit jaar op zijn naam. Of die helemaal telt is overigens de vraag. Hij is een muzikant met een vlijmscherp gehoor, maar zijn gezag als vogelaar is volgens mijn dochter twijfelachtig.


vrijdag 25 juli 2014

OUD


De afgelopen zomers heb ik de gedachte nog voor me uit kunnen schuiven als die zich aandeed. Mijn dochters spelen in de vakantie heel sportief het spelletje mee, waarin we doen of alles nog zoals vroeger is: papa aan het stuur als de man van de wereld die zijn gezin veilig door verre buitenlanden loodst, de meiden op de achterbank, verdiept in mp-3’s of passerend landschap. Maar dit jaar moest ik het toch echt onder ogen zien. Ik word oud.
Mijn zoon ging voor het eerst in jaren mee op onze reis, en daarmee werd het plaatje van de herder met zijn schaapjes ontmaskerd als een zoetige illusie. Met de trotse voortvarendheid van de jeugd nam hij de rol van chauffeur op zich. Hij stuurde het oude Volkswagenbusje trefzeker links draaiende rotondes over en haalde het vrachtverkeer van Engeland naar Wales rechts in, net iets te hard naar mijn smaak. Ik zat ernaast, probeerde me te ontspannen en niet steeds mijn hakken in een fictieve rem te zetten. Ik was gedegradeerd tot bijrijder.
In het begin voelde ik me daardoor ontmand. Iets in mij rebelleerde tegen deze rolverdeling en toen we een paar dagen in de Brecon Beacons waren gaf mijn zoon me grootmoedig de autosleutel. Ik laveerde behoedzaam door de kronkelige bergweggetjes naar de onoverzichtelijke rotonde bij Brecan, draaide de motorway naar Abergavanny op en bereikte met een zucht van verlichting Raglan Castle. Ik kon het nog, mijn mannelijke eer was gered. Maar de terugweg liet ik graag aan hem over.
Die hele eerste week nevelde het gevoel in me op dat ik kleiner aan het worden was. Ik was gekrompen. In dit groepje jonge volwassenen moest ik mijn plaats opnieuw bepalen. Ik probeerde verschillende technieken uit om boven het lawaai uit te komen dat opsteeg zodra cider en bier op tafel verschenen. Concurreren had geen enkele zin, dat zag ik al gauw. Ik ken genoeg leeftijdgenoten die desgewenst doen of ze dertig jaar jonger zijn maar mij ligt dat niet zo. Het meest effectief was nog de rol van de oude vader - als ik die een beetje theatraal aanzette met smeuïge verhalen over vroeger, kleefden de kinderen aan mijn lippen. Toch beviel deze rol me niet, zoals geen enkele rol me nog bevalt.
Uiteindelijk gaf ik het maar op en had er vrede mee dat ik was die ik was in deze constellatie. Niet langer de zon waarom de planeten draaiden maar slechts één van de dwaalsterren: hun verwekker én medereiziger. Een onduidelijkere plaats in de hiërarchie dan vroeger maar ook een met minder verantwoordelijkheden. Als ik een slechte dag had hoefde ik niet bang te zijn dat er niets gebeurde, want het initiatief werd elders genomen. Aan het stuur zat de erfgenaam van mijn vroegere zelf. Ik hobbelde mee en knapte ervan op.
Toen we van Duinkerke terug naar huis reden was ik zelfs geen bijrijder meer. Ik zat achterin en hoorde glimlachend hoe voorin een stroom van foute muziek uit de jaren negentig luidkeels werd meegezongen. Wat voor mij als een aberratie van de nadagen van de wereld klonk was voor mijn kinderen jeugdsentiment.
Ik zag me weer naast mijn broer zitten, in de auto op weg naar Deauville, met mijn vader achterin. Die keer dat hij de legendarische woorden had gesproken: ‘Ga ik naar Frankrijk, nemen ze mee naar Zandvoort.’ Op dat moment was door de een of andere onuitgesproken overeenkomst bepaald dat het zo hoorde: wij aan het stuur, hij achterin. Een kantelpunt, want vanaf dat ogenblik waren we hem als een oude man gaan zien.
Nu was mij dat overkomen. Het klopte ook wel: ik was ongeveer zo oud als hij toen was.
Ik neuriede mee met Spandau Ballet en zag hoe Vlaanderen voorbijtrok in de valavond. Mijn vriendin klopte me bemoedigend op mijn been.
Ach ja, dacht ik. Waarom ook niet? Het is weer eens wat anders, en verzet is zinloos. En ook op deze reis valt veel te genieten.




vrijdag 4 juli 2014

TEXEL


Meeuwen om de boot.
Rust in mijn kop, en ruimte.
Elk eiland is ver.



dinsdag 1 juli 2014

SYNESTHESIE


We bereidden een salade voor,
en ieder sneed iets aan de keukentafel.

Opeens gealarmeerd vroeg ik mijn vrienden
om nog te wachten met de peterselie.
Die leek in As (of was het Gis?) te staan.
Maar dan - in welke toonsoort stond de sla?
Ik kon de harmonieën niet herkennen,
begreep niet waar de melodie heen ging.

We besloten het mijn zoon te vragen,
als iemand het kon weten dan wel hij.

Ik stopte achter ieder oor een ei
om zo een passende entree te maken.

Ik brak door zachte grenzen in mijn droom.



(Illustratie: Clément Louis)