vrijdag 29 september 2017

Een zonnige kijk

'Hoe was je zomer?' vroeg M. bij de Zen-les.
M. is een zonnig type. Ze keek er stralend bij.
Ik was overrompeld door de vraag. Een hele zomer in één zinnetje samenvatten, vlak voor we het matje opgingen, dat was nogal wat. Ze zag mijn aarzeling en vulde zelf maar aan: 'Ach ja, dat is alweer zolang geleden, nietwaar?' Ik knikte dankbaar.
Hoe was je zomer? Een vraag die andere tijden oproept. In een boek van Couperus had het antwoord kunnen luiden: 'In juni waren we in Italië - Florence, Rome en Napels. De maand juli hadden we in Nice zullen doorbrengen bij onze vrienden de markies en de markiezin, maar halverwege zijn we wegens de hitte toch maar naar Sint-Petersburg gegaan. Vandaar naar Berlijn, en augustus hebben we grotendeels op ons landgoed in de Achterhoek doorgebracht.'
Mijn zomer leek daar niet bepaald op. Een weekje of twee weg, een ommetje door het nabije Duitsland, dat was alles. En het was hard nodig, want de zomer was - dat had ik moeten antwoorden als ik eerlijk was geweest en de tijd zou hebben gehad - niet best. Narigheid en drama in mijn nabije omgeving; discretie verbiedt me in details te treden, maar leuk was het allemaal niet.
Hoe was je zomer? vroeg M. 'Hoe was je week' vind ik al een hele kluif, als vraag. M. gaat iedere zomerdag lachen in het Vondelpark, een vorm van dynamische meditatie volgens de richtlijnen van Osho. M. heeft patent op de roze bril, je ziet aan haar tegelijk alerte en zwemmerige blik dat ze de wereld met de grootst mogelijke welwillendheid beziet. Zij zou er geen moeite mee hebben, maar ik zit danig in mijn maag met zo'n simpel vraagje. Voor zover ik de dagen van deze week nog precies kan reconstrueren kom ik tot een resumé dat me in eerste instantie somber maakt. De herfst is begonnen. Ik was dermate verzonken in de correctie van mijn binnenkort te verschijnen roman De sigarenwinkel dat ik de atmosfeer van ondergang en verloedering die uit dat boek straalt (als je dat zo mag zeggen) slechts met moeite van me af kon schudden. Ik mis mijn tabakspijp enorm. Ik ben kilo's aangekomen en mijn buik zit me in de weg. Ik moest iedere avond de deur uit om te werken, had iedere middag slaap en was iedere namiddag nerveus. Als ik M. haar bril opzet en probeer door de mist heen te turen, moet ik vaststellen dat er ook positieve dingen te melden zijn. Het niet-roken begint zijn vruchten af te werpen: mijn conditie, en dan vooral die van mijn stem, wordt beter. Eergisteren sloeg ik Schuberts Schöne Müllerin open, een werk dat ik al jaren mijd - te hoog en te lenig voor een oudere, zware en doorrookte stem. Nu kwam ik vrijwel moeiteloos door de liederen heen. 'Dein ist mein Herz, und soll es ewig, éwig bleiben!' jubelde ik verbaasd. Ik weet nog niet goed wat ik met dat gegeven moet, nu de wereld dagelijks donkerder en kouder wordt, maar kwaad kan het zeker niet. Een lichtpuntje, vrij willekeurig ('random' zou mijn dochter zeggen), maar ieder lichtpuntje is welkom en moet met aandacht worden waargenomen.

dinsdag 26 september 2017

De Vis à Vis-traditie


Achter de nevel had de zon nog de kracht van de zomer. Ik keek naar het silhouet van de bomen en moest mijn ogen beschutten tegen de platina gloed, waarin steeds meer koper kwam naarmate het later werd. We aten op een strandterras, ik een vegetarische pasta, mijn tafeldames zalm in een kruidenkorstje. Dat was de reden dat ik steeds naar die bomen moest kijken, tegen de zon in: bomen op het strand, dat is vreemd. Het strand zelf was trouwens ook vreemd: een waas van groen gras lag over het zwartige zand.

We waren hier terechtgekomen, in strandpaviljoen Poort Dok op het Almeerderzand, na een voorstelling van Vis à Vis. Al een aantal jaar gaan we bijna iedere zomer naar hun theaterstukken, die opgevoerd worden op hun eigen terrein dicht bij de rand van het IJmeer. Spectaculaire voorstellingen zijn dat, met industrieel ogende decors, door hijskranen getakelde stunts, explosies, vuurwerk en verbluffende staaltjes van techniek. We waren het erover eens dat Silo 8 uit 2010 moeilijk overtroffen kon worden, maar deze Mare was zeker niet hun slechtste. Slapstick en absurdisme met een boodschap, hoewel die laatste nogal dunnetjes was. Terwijl ik me vergaapte aan een onderwater rijdende taxi waarvan alleen het dak zichtbaar was vroeg ik me af hoe de makers met de werkelijkheid zijn omgegaan, toen hun apocalyptische toekomstvisioen nog geen maand geleden in Houston werkelijkheid werd: de journaalbeelden kwamen hier tot leven. Is er van tevoren iets gezegd, een excuus of een ernstig, vermanend woord, of hebben ze de coïncidentie maar laten passeren? Maar vooral dacht ik: wat moeten die acteurs bekaf zijn na elke voorstelling; alles speelt zich op, in en onderwater af. Net als bij het ballet wordt enorm veel kracht, discipline en energie gestoken in een moeiteloos ogende illusie.
We besloten de voorstelling volgend jaar, als hij in reprise gaat, nog eens te bezoeken, maar dan 's avonds. Mooi uitgelicht zou alles er nog veel fraaier uitzien dan op deze nazomermiddag.
Na afloop dronken we wat. De vuren brandden nog niet. We verwonderden ons erover dat iets wat je eens bij toeval doet door herhaling uit kan groeien tot een ijkpunt in het jaar. Iedere zomer Vis à Vis, vaste prik, met uitzondering van één seizoen, toen ze een reprise speelden van een stuk dat ons niet zo was bevallen. We maakten een lijstje en bespraken de verdiensten van de verschillende shows.
Maar thuisgekomen twijfelde ik daaraan. Ik telde de voorstellingen die we hadden bijgewoond en kwam uit op zeven keer, in tien jaar. De eerste, Bij Nacht en Ontij, moeten we al in 2007 hebben gezien. Het geheugen heeft de hardnekkige neiging om de zaken compacter en simpeler te maken. Is dat erg? Nee hoor. Ik zeg het graag en blijf het gewoon zeggen: elke zomer gaan we met mijn jongste dochter naar Vis à Vis. Het is een lange en inmiddels ook eerbiedwaardige traditie, want die eerste keer was ze nog een meisje en nu is ze een vrouw van vijfentwintig, die gelukkig op zijn tijd nog net zo hard kan lachen, joelen, fluiten en klappen als dat meisje van toen.



(Foto's: Maria van Spaendonck)


vrijdag 22 september 2017

Hoe gaat het? Kut!

Mijn zoon belde. Hoe of het ging. Ik zat middenin een tekstklus en antwoordde afwezig: 'Z'n gangetje.'
'Z'n gangetje,' zei hij nadenkend, 'dat is niet slecht toch?'
Ik had meteen spijt. Hij had oprechte belangstelling getoond en ik had hem met een dooddoener afgescheept.

In de kliniek waar ik alweer lang geleden verbleef leerde ik dat je in waarheid moet leven en dienovereenkomstig moet spreken, anders loop je vroeg of laat vast. Dus geen sociaal wenselijk gebabbel, al of niet geestig. Alles wat je zegt moet rijmen met wat je voelt of denkt. Onverschrokken de diepte in! Juist handelen, juist spreken, zegt de Boeddha.
Ik heb het geprobeerd maar ben ervan teruggekomen. Deels doordat ik merkte dat veel mensen niet gediend waren van zoveel openheid, deels doordat ik inzag dat een lichtvoetig gesprek voeren een kunstvorm op zich kan zijn. Zoals maskers een kunstvorm zijn, en een maskerade dat is. Mits je dat bewust doet is er niets op tegen om je tot de oppervlakte te beperken. Sterker nog: gesprekspartners die altijd maar meteen de diepte in willen kunnen behoorlijk vermoeiend zijn, en ik denk dat ik dat wel was, in die eerste tijd na de kliniek. Ik bedoel, iemand die op de opmerking 'lekker weertje hè?' met een verhandeling over meteoropathie komt en de zon nooit eens gewoon in het water ziet schijnen kán vervelend zijn, hoe waarachtig hij ook communiceert.
Toch heb ik nog steeds moeite met de simpele vraag: 'Hoe gaat het?'
Men wordt dan geacht te zeggen: 'prima' of 'drukdrukdruk' of 'niet slecht', of op zijn minst: 'z'n gangetje'. Pas als er écht iets mis is neem je de vraag serieus en ga je er dieper op in. In alle andere gevallen is het een soort verbale manier van een hand geven - conventie, meer niet.
Maar ... zeggen dat het goed gaat als je je toevallig kut voelt die dag, dat voelt verkeerd, dat riekt naar onwaarachtigheid, naar mooi weer spelen, naar lafheid, leugen en bedrog, en dat kan in een ver gevorderd stadium leiden tot sociaal isolement, depressie of drankzucht, leerden ze in de kliniek. Toch is in zo'n geval botweg 'kut' antwoorden ook niks, want dat is maar een momentopname: degene die de vraag stelde heeft je een tijd niet gezien en wil een overzichtsplaatje.
Als compromis ben ik daarom ooit begonnen om op zulke momenten te zeggen: 'Nou, vandaag niet zo, beetje een dipje, en dan dat weer hè, maar over het algemeen: goed, prima, drukdrukdruk, niet slecht, z'n gangetje.'
Dat klinkt alleen wel erg uitleggerig - zo precies had de vraagsteller het niet bedoeld. Dus steeds vaker laat ik al die nuances maar gewoon weg en zeg net als vroeger dat het goed of prima met me gaat, ook als ik daar vanbinnen helemaal niet van overtuigd ben, integendeel, als ik weet dat ik een potje sta te liegen. Ik rechtvaardig die kleine leugen voor mezelf door te zeggen dat een mens best eens een beetje stoer mag doen, en niet altijd zo hoeft uit te weiden over zijn eigen kwaaltjes. En vooruit, in zekere zin is het ook een manier van positief denken: als je maar vaak genoeg zegt dat het prima gaat en alle bedenkingen daarbij onuitgesproken laat ga je er misschien zelf nog in geloven.

Men kan ook te veel tobben. Voor het geval dit stukje dat nog niet afdoende bewijst geef ik daarvan een overtuigend voorbeeld: als het wél echt goed met me gaat en ik dus de zuivere waarheid spreek als ik met 'goed' antwoord wanneer men mij vraagt hoe of het gaat, dan zoek ik onwillekeurig naar iets van hout om het af te kloppen. Nu ik geen pijp op zak meer heb kan dat best eens een probleem worden.

dinsdag 19 september 2017

Stop - and smell the roses...


In december 2011 heb ik een experiment uitgevoerd: ik schreef een maand lang alleen maar positieve stukjes. 'Vrolijke' stukjes, had ik me voorgenomen - maar mijn definitie van 'vrolijk' is niet die van iedereen. Halverwege stelde ik vast - onder veel voorbehoud - dat het hielp: ik zakte veel minder in seizoensgebonden somberheid weg dan andere jaren. Positief denken, een optimistische instelling (of mindset, zoals dat tegenwoordig heet) kon blijkbaar leiden tot een gelukkiger bestaan, en geluk was daarmee in zekere zin maakbaar, was mijn conclusie.
In latere jaren kwam deze boodschap op een andere manier bij me binnen. Mindfulness of wat daarvoor door moest gaan (mijn eigen mix van zen, vipassana-meditatie en wat me maar bruikbaar leek uit de spirituele winkel) zorgde ervoor dat ik de rozen langs het pad zag en zelfs kon ruiken, overal waar ik ging. Ik lette namelijk goed op en bleef de schoonheid van de wereld zien, zelfs als mijn eigen stemming bepaald somber en zwartgallig was. Een groot winstpunt, leek me dat. Ik leerde dat stemmingen niet alles overspoelend en overweldigend hoeven te zijn. Dat ze als een mist zijn die tijdelijk het zicht belemmert: als je goed zoekt, is er altijd wel een gaatje in de vinden, waarachter de zon onverminderd straalt, en als je maar hard genoeg blaast trekken de flarden vroeg of laat op.

Zoals u weet ben ik gestopt met roken. Mijn positivisme wordt sindsdien danig op de proef gesteld. Ik ben nu de vierde week zonder nicotine ingegaan en stel vast, dat de komende dagen me tegemoet grijnzen als een donkere tunnel waar ik doorheen moet kruipen. Werk, routine, plicht en regelmaat en anders niets. Geen momenten van heerlijke reflectie bij een goede pijp tabak. Geen beloning, nooit. Aan het eind is er dan een beetje licht. Een uitje op zondag straalt als een juweel in de duisternis. Maar dat is toch geen leven, je door de werkweek heen te moeten worstelen om bij een lichtpuntje in de verte te komen? Als een ezel die in beweging blijft door die bengelende peen voor zijn snuit?
Gisteravond liep ik van mijn auto naar de sacristie waarin mijn koor repeteert. Het Linnaeushof in de Watergraafsmeer is een mooie plek, met al dat rosse baksteen, een oase in de stad. Plotseling besefte ik dat het een voorrecht is om op zo'n plek te werken, en niet in een of andere karakterloze kantoorkolos. Ik herkende dat besef. Dat was het experiment van 2011, dat waren de rozen langs het pad van mijn zelfgefabriceerde 'boeddhisme'. Dat was positief denken. Ik begroette het aarzelend. Terug van weggeweest? Blijkbaar moet je iets wat je je aangeleerd hebt steeds opnieuw opfrissen. Helemaal eigen wordt het nooit, men moet goed blijven opletten. De rozen aan de kant van de weg hebben regelmatig water nodig.

Pas verschenen, HIER te bestellen: De meermin, het monster en de maan, door Jan-Paul en Rosanne van Spaendonck:

vrijdag 15 september 2017

De meermin, het monster en de maan!



Goed. Ik zou u alles vertellen over mijn nieuwe boek. Waarop ik trots ben, waarop ik denk ik het meest trots ben: trotser dan op al mijn vorige platen en boeken en boekjes.
Het is een kinderboek, en ik word al bladerend weer een kind. Ik wou dat iemand me dit verhaal voorlas, terwijl de regen tegen de ramen sloeg, en de wind in de schoorsteen loeide, en ik behaaglijk in mijn dekens wegkroop. Ik geloof dat ik er nu toch in geslaagd ben, iets te maken dat ik zélf gezellig vind! En dat dank ik aan mijn dochters. Maria hielp me om me al schrijvend te verplaatsen in het meisje Laura, en Rosanne maakte de illustraties.

Gisteren zag ik een item uit het Polygoonjournaal van 1969. Over een expeditie in Loch Ness. Zwart-wit-bootjes gingen scheep om het meer af te struinen, op zoek naar het legendarische monster. Deze en soortgelijke beelden moeten het geweest zijn, die de inspiratie vormden voor onze eigen Amsterdamse Nessie, het Monster van de Sloterplas. Er zijn mensen die claimen dat zij dat sprookje bedacht hebben. Verschillende mensen zelfs. Feit is dat overal rond de Plas het verhaal ontstond, in die jaren.
Mij heeft het beest sindsdien danig beziggehouden. Ik schreef er ooit een liedje over. Dat leidde tot een cd en tot een theatervoorstelling. Twee jaar geleden kwam er het boek Het Monster van de Sloterplas, een samenwerking met Fred Martin en Anthonie Holslag. En nu is er dan dat kinderboek, De meermin, het monster en de maan.

Daarin wordt eindelijk uit de doeken gedaan, hoe het écht zat, met dat monster.
Laura, een 11-jarig meisje, verlaat op een herfstavond haar ouderlijk huis; ze is boos op de wereld en op zichzelf. Ze dwaalt wat rond door het Ruige Riet (dat gedeelte van het Sloterpark dat wij vroeger het Vogeleiland noemden) en ontmoet daar een geheimzinnige oude man, die met zijn hondje in een hutje aan de waterkant woont. Een zwerver, denkt ze. Maar de oude man blijkt een heleboel te weten van de geschiedenis van de Plas. Hij vertelt haar, op een paar achtereenvolgende, maanbeschenen avonden, het verhaal, het wérkelijke verhaal. Hoe een zeemeermin…. Maar ik wil geen tip van de sluier oplichten – koop het boek - voor uzelf, voor uw kinderen of kleinkinderen, voor uw neefje of nichtje, of voor uw buurjongens of -meisjes - lees het, lees het voor, en huiver!

De meermin, het monster en de maan is vooral bijzonder geworden door de illustraties, of het artwork, zoals dat heet. Mijn dochter Rosanne tekende er zoals gezegd voor. Prachtige, minutieus uitgewerkte en deels ingekleurde pentekeningen, in een stijl die aan de art nouveau herinnert. De kinderziel wordt niet gespaard, want de tekeningen zijn soms best eng. Maar met een Kinderboekenweek op komst die griezelen als motto heeft is dat alleen maar passend, en bovendien: het enige wat kinderen niet goed verdragen, is iemand die op zijn hurken gaat zitten en een te braaf verhaaltje vertelt. Wat nét buiten het eigen bevattingsvermogen ligt spreekt het meest tot de verbeelding. Ik heb daarom ook niet geaarzeld om een paar ‘moeilijke’ woorden te gebruiken, hier en daar.

Hoe en waar u dit boek kunt bestellen?
Natuurlijk bij iedere boekwinkel. Maar het liefst rechtstreeks bij de uitgever, Stichting de Driehoek. HIER komt u bij het bestelformulier. Het kost slechts € 13,90.

dinsdag 12 september 2017

Rookzanger stopt


Het hing al een tijd in de lucht. Het genoegen dat ik eraan beleefde werd steeds lauwer, de nadelen wogen steeds zwaarder. Overtuigd roker was ik al niet meer, het was - alle romantiek ten spijt - toch in de eerste plaats een ordinaire verslaving geworden. Op de eerste januari van dit jaar zette het voorspel in: ik doofde mijn laatste filterloze sigaret en heb sindsdien alleen nog maar pijp gerookt; in het besef dat ook dát langzaam maar onvermijdelijk tot het verleden zou gaan behoren.
De aanleiding kwam toen een van mijn beste en oudste vrienden ernstig ziek werd. De chirurg weigerde hem te opereren als hij niet zou stoppen. Hij stopte. Als hij het kon, die geen dag van zijn volwassen leven zonder Zware Van Nelle had geleefd, dan moest ik het toch zeker ook kunnen. Ik zou solidair zijn met mijn zieke vriend. Op de laatste zondag van de vakantie dronk ik in de zomerse tuin van mijn vriendin een fles Duitse rode wijn leeg en dampte er nog eenmaal lustig op los: ironisch genoeg een pakje filtersigaretten, want ik had te weinig pijptabak meegenomen naar de polder. Nu zou je natuurlijk kunnen betogen: waarom dan niet nog diezelfde middag, na het laatste kruimeltje Sail, gestopt, waarom moest er per se een pakje Lucky Strike worden gehaald in het plaatselijke café? Dat de volgende dag voor de helft in de prullenbak verdween bovendien? Rituelen, antwoord ik u, rituelen. Blijkbaar hoort men te stoppen op een katterige morgen, een nieuw leven begint op een nieuwe dag, en niet halverwege de vorige; zo irrationeel zit ik in ieder geval in elkaar.
Goed, het gebeurde, die maandag, en ik ben nu zestien dagen verder. Het waren niet de zestien beste dagen van mijn leven. Ik wil positief zijn en vaststellen dat in elk geval de lamlendigheid die me de eerste week aan de grond nagelde is verdwenen. Mijn concentratievermogen is weer enigszins redelijk. De snoeplust is verminderd en ook mijn stoelgang is weer normaal: espresso doet nu ook zonder zijn vaste partner nicotine zijn zegenrijke werk. Mijn humeur daarentegen is zeer wisselend en op kwade momenten begrijp ik niet waarom ik mijn leven zo verarmd heb; een zwarte somberheid trekt dan op als plotselinge ochtendmist en belemmert me het zicht op de mooie kanten van het leven.
Langzamerhand begin ik voorzichtig iets te merken van de voordelen die me beloofd waren. Ik word fris wakker. Soms voel ik een nieuw soort energie, een soort lichtvoetigheid die ik tot voor kort zeker niet had. Nadeel daarvan is dan weer dat die levenslust (laat ik het zo maar noemen) hand in hand gaat met een oplaaiende gretigheid, een intens verlangen naar de vertrouwde kick van nicotine, rook en teer. Ook dat moet ik maar weer positief zien: een kenmerk van helende wonden is dat ze gaan jeuken.
Eind deze week ben ik drie weken zonder. Volgens mijn broer is dan het ergste wel achter de rug. Ik hoop dat hij gelijk heeft, want, eerlijk is eerlijk, het valt me niet mee.

Ik moest dit even kwijt, maar zal verder zwijgen over de kwestie. 'Roken is zó overschat,' meldde een vriend me, en ik zou hem graag gelijk willen geven.
Aanstaande vrijdag ga ik u alles vertellen over mijn nieuwe boek, waarvoor mijn dochter Rosanne de prachtige illustraties heeft gemaakt. De meermin, het monster en de maan heet het, en het is een kinderboek, voor kinderen in de Harry Potterleeftijd - dat wil zeggen dat u het gerust ook kunt lezen. Ik ben er reuzetrots op; alleen het feit dat een van de hoofdpersonen pijp rookt... moest dát nou?
Hier alvast een foto:

vrijdag 8 september 2017

Van Wesel naar Heimbach: een rondje Duitsland


5. Höfen, Heimbach en heimwärts


Ach, deze reis, zo bescheiden in omvang en duur, is alweer twee weken voorbij. Er zijn andere dingen om over te bloggen. Het feit dat ik al twaalf dagen niet meer rook en dus feitelijk geen Rookzanger meer mag heten. De publicatie van het kinderboek dat ik met mijn dochter heb gemaakt. Ze schreeuwen om aandacht, deze zaken!
Toch, mijn compulsieve aard gebiedt me dat het eenmaal begonnen reisverslag niet halverwege gestaakt kan worden. Het moet netjes worden afgerond. Ik zal proberen snel en bondig te zijn zonder mijn verhaal af te raffelen.

Waar was ik gebleven? In het verregende en verlopen stadje Hachenburg.
We wilden zo snel mogelijk weg uit Hachenburg. Hachenburg was ook in de opgeklaarde morgen geen parel, zoals de reisgids het wilde: het is als de kern in een rotte vrucht. Het stadshart is nog nét intact maar ook hier rukt de nieuwe armoede op.
Met kleine weggetjes naar Koblenz, was het plan, van daaruit een stuk autobahn, om in de Vulkaan-Eifel het land weer in te duiken en de grootschaligheid van de snelweg te verruilen voor de fijnmazigheid van D-weggetjes. Een flinke slinger naar het Noordwesten zouden we maken, om uiteindelijk toch maar het Monschau van opa en oma te bereiken, waarom niet? Als het weer daarna slecht bleef en we genoeg kregen van al die hotelletjes, waren we zo thuis.

In Daun stopten we voor koffie en taart in een Kneipe. Niet overal is de keuken gutbürgerlich – deze taart leek verdacht veel op vlaai uit de vaderlandse supermarkt, ingevroren en ontdooid in de magnetron. Maar de koffie was redelijk en je mocht er gewoon roken. In een sportzaak kocht ik een te duur fleecevest, want het was nog steeds kil, na al die regen. De verkoper gaf ons een speldje in de vorm van een lieveheersbeestje, in de hoop op beter weer. We vergeleken onze talen en proefden elkaars woorden. Marienkäfer. Lieveheersbeestje. Alle weer komt van boven, dat bleek maar weer.
Via Gerolstein voerde nu de weg. Ik had eens in een operette van Offenbach gezongen die zo heette: De Groothertogin van Gerolstein, vandaar; je moet maar een aanleiding hebben, een reisdoel kan buitengewoon associatief ontstaan. Het landschap was hier trouwens prachtig: weelderig beboste heuvels die bijna bergen mochten heten; tot het kaler werd en onmiddellijk door de pestilentie van die onrustig wiekende, misschien noodzakelijke maar wellicht ook modieuze windmolens werd bedorven.
Monschau bereikten we in de namiddag. We parkeerden er beneden, op een met P aangeduid terrein dat het verplichte startpunt voor het bezoek leek te zijn, en beklommen de beroemde burcht. Ik begreep meteen de charme die het stadje voor onze grootouders moet hebben gehad. Het ligt hoog boven een klaterend riviertje tussen de rotswanden geperst als het vleesgeworden begrip ‘romantisch stadje’. We hadden gehoord dat het toerisme tegenwoordig wel meeviel, maar daar was geen sprake van. Een dagje uit voor de gewone mens, een uur vertier voor de rondreizende Aziaat, met busladingen tegelijk. Er waren nog Zimmer frei maar hoe mooi het plaatsje ook is, er slapen leek me een raar idee: je slaapt niet in een museum, toch?
Aan de weg terug vonden we in het gehucht Höfen een hotel. De eigenaar stond een luchtje te scheppen, hij zag er vertrouwenwekkend dik uit. We werden er in het Limburgs verwelkomd en aten er uitstekend, huisgerookte forel onder meer. Na een geurige obstler wandelden we in de schemering het land in. Mist trok op uit de grond. De Hoge Venen begonnen hier, even verderop, aan de Belgische kant van de grens, Hautes Fagnes geheten: we waren er zo vaak doorheen gereden op onze winterse vakanties in de Ardennen.
De dag erna was het weer dermate opgeklaard dat we toch nog een camping wilden zoeken. Op de kaart stonden een paar tentsymbooltjes in de buurt van Nideggen. Daar beklommen we de ruïne van de oude burcht. Mooi gelegen, maar de klimop was weggezaagd en de stenen allemaal net iets te mooi opgepoetst. De eerste camping die we vonden was van het type Ordnung muss sein, ‘wat niet verboden is, is verplicht’. Als we interesse hadden konden we na de middagsluiting terecht. We hadden geen interesse. Een eind verderop, bij Heimbach, aan de Rur en langs de lijn van een boemeltreintje, vonden we een véél betere: fijn rommelig, en we hadden er een half dal voor ons alleen. Daar brachten we drie fijne dagen door. In Heimbach beklommen we het steile bergpad naar het klooster Mariawald; ik klauterde piepend en zwetend omhoog, steunend op mijn zelf-gesneden wandelstok, te zeer buiten adem om Schubert te zingen, en blij in het kloosterrestaurant aan een Abteiteller en een Trappist te zitten.
Mijn vriendin stookte als de vleermuizen gingen vliegen een fikkie – dat mocht hier. We dronken van de wijn die we in Linz hadden gekocht en ik schaafde aan het gedicht dat ik een paar dagen geleden op dit blog zette, tot het tijd werd om op het terras van de bistro onze schnitzels met friet te gaan eten. Geen couscous bij de tent dit jaar: in onze haast hadden we vergeten kookgerei mee te nemen.
Op de terugtocht beleefden we nog een avontuur op de snelweg. Gered door rijkspolitie en ANWB zeilden we uiteindelijk in een provisorisch opgelapt busje met 90 km per uur op huis aan. Maar dat is een ander verhaal.

Om de vragen te beantwoorden die ik in het eerste deel van deze kroniek stelde: ja, het bestaat nog, het ouderwetse, ‘romantische’ Duitsland – ik heb het zien schemeren, met zijn schittering van snelstromend water en zijn door bladerkronen gezeefde licht, in de Eifel en op de groene weg door het rivierdal voor Koblenz. En ja, de gewone glazen rukken op, maar de roemers met hun gedraaide groene voet zijn nog in gebruik. Voor dirndls moet je denk ik zuidelijker wezen, áls je die al wilt zien. Wat mij betreft is er een grens aan romantiek – bij klederdracht trek ik de streep. Wie die grens wil passeren, kan beter het theater bezoeken. De wereld is geen openluchtmuseum, tenslotte.

- Slot -


(De foto bovenaan toont de burcht van Heimbach. Het schilderij van de uitrustende reiziger is van de hand van Carl Spitzweg.)

dinsdag 5 september 2017

Van Wesel naar Heimbach: een rondje Duitsland


4. Westerwald

Toen we incheckten had ik hem aan het middagmaal zien zitten met de familie: een oude Griekse schaapherder, kromgegroeid, mager, gelooide huid, witte snor. Nu stond hij met kaarsrechte rug aan onze tafel en nam bestellingen op. En hoe! Bij elk gerecht dat we noemden fronste hij. Geschokt, leek het wel, door wat we daar opperden. Dan dacht hij even na, en ten slotte knikte hij toegeeflijk, met scheef hoofd: zijn kin boog naar links en zijn rechteroor naderde zijn rechterschouder. Het ging allemaal snel, in vloeiende lijnen; misschien was het zijn gewone manier om zijn trots te verzoenen met zijn nederige werk. Hij gaf aan: ik doe het niet, misschien vandaag nog niet, maar ik kán jullie bestellingen weigeren!
Dit restaurant Pegasos, annex hotel Friedrich, was onze redding geweest in Hachenburg, ‘de parel van het Westerwald’. Al tijdens ons bezoek aan de statige cisterciënzer abdij Marienstatt met zijn bemoste bomen begon het te druppelen, maar toen we Hachenburg binnenliepen ging de hemelse kraan met overtuiging open, voorlopig niet van plan zich te laten sluiten. Een koude regen, ook dat nog.

De avond tevoren hadden we nog met plezier onder het afdak van een ‘bikershotel’ naar de regen zitten kijken. Ik doodde er de tijd met het maken van een kwatrijntje of twee.

Boele's Place

We hebben, vermoeid van de stijgende wegen,
een plek in een herberg voor bikers gekregen.
Daar kijken we stil naar het druipende groen;
een eekhoorn hipt door het gat in de regen.


De eigenaar, een Nederlander met een enorme grijze baard, had ons gezegd: ‘Zij kookt vanavond. Als jullie willen, kun je mee-eten.’ Ons tentje stond op het veld achter het hotel. We waren welkom, ook al reden we geen motor. Het buffet was overdadig en uitstekend. Ook die nacht had het fiks geplensd, maar ’s ochtends hadden we het tentje toch redelijk droog het busje ingekregen.

Hachenburg was heel wat minder gastvrij dan het knusse Boele’s Place met zijn bric-à-brac en zijn huiselijke keuken. Aan het marktplein lagen weliswaar een paar aardig ogende hotels, maar die waren allemaal potdicht, zeker tot vijf uur. De VVV bood uitkomst. Na flink kloppen verscheen er een slaperig hoofd achter de deur van hotel Friedrich, iets buiten het centrum. Gesloten! Jaja, dat begrepen we inmiddels, alles was hier ’s middags dicht. Maar konden we een kamer krijgen? Dat kon, al ging het niet van harte. Een hete douche later, droge kleren aan het lijf, gingen we opnieuw het stadje in, met het voornemen er wat te drinken en een restaurant te zoeken. Iets drinken bleek vóór dat heilige uur van vijf niet mogelijk, en de restaurants lokten ons sowieso niet. Dus maakten we rechtsomkeert naar ons hotel en aten voor de tweede keer binnen een week Grieks in Duitsland.

We waren in de Koppacher Schweiz terechtgekomen op aanbeveling van mijn nieuw-aangeschafte landkaart ‘met zoom-functie’, die de regio speciaal tipte om zijn verdroomde valleien, ruisende wouden en kronkelende stroompjes. Misschien waren ze er moe na het afsluiten van het toeristenseizoen, of misschien zat het weer gewoon niet mee, maar ik was blij deze overschatte streek met haar smoezelige parel H. de rug toe te keren.

- Wordt vervolgd -


zondag 3 september 2017

Van Wesel naar Heimbach: een rondje Duitsland


3. Lyrisch intermezzo

De hagedis van Heinrich Heine


In Linz am Rhein beklommen we,
Met vele steile treden,
De groen beboste Kaiserberg,
Hoog boven ’t dal beneden.

Daar vonden we een heiligdom,
Waar pelgrims vroeger kwamen:
Een neogotische kapel
Met hoge, smalle ramen.

De poort erheen bestaat niet meer,
Alleen de roestige pinnen.
De kerk ligt er verlaten bij,
Geen mens nog bidt daarbinnen.

Ik probeerde er de akoestiek,
Zong zacht een lied van Heine,
Een droevig en romantisch lied,
Dat rijmde op ‘alleine’.

Opeens was me mijn stem zo vreemd:
Ze danste door de stilte,
En breidde zich vibrerend uit;
Maar vulde mij met kilte.

Was ik die zanger van dat lied
Dat galmde door de koepel?
Het leek te botsen met mijn hart,
Het klonk te glad, te soepel.

Bezwaard verliet ik de kapel.
Probeerde te genieten
Van ’t vergezicht op berg en dal –
Toen ik iets weg zag schieten.

Het was een kleine hagedis
Die ’t zonlicht in zich opzoog,
Maar vluchtend voor de schaduwen
Zo schichtig van mij wegvloog.

Ach, hagedis van Heinrich H.,
Dacht ik, jij hebt toch zeker
Beroemdere zoekers dan ik
De goede weg gewezen?

Je was zijn gids in ’t leven ooit;
Kun jij dat óók niet wezen
Voor mijn verdwaalde zangersziel,
Kun jij mijn kaart niet lezen?

Het diertje zweeg en hield zich stil.
De zon begon te stralen.
Het rende over ’t groene mos
Om ’t zonlicht in te halen.

En bovenop een oude muur
Bleef ’t slikkend, blikkend zitten;
Het diamanten ogenpaar
Weerkaatste licht en hitte.

In Heine’s Reisebilder kon
Zo’n hagedisje spreken:
Een alchemistisch toverdier,
Dat moeiteloos kon breken

Door wanden die de werkelijkheid
Van de verbeelding scheiden,
En zo het overvolle hart
Van ballast kon bevrijden.

In mijn geval zei het dier niets –
Ikzélf begon te praten;
Ik kon me op ’t meevoelend hart
Van mijn vriendin verlaten.

De rotzooi kwam er hortend uit,
Die mij had dwarsgezeten:
Al wat ik god, mijzelf en lot
En wereld had verweten.

Dat luchtte op! Ik zuchtte diep,
En lachte door mijn tranen.
Met plotseling verlichte tred
Begon ik af te dalen;

Het pad naar de kapel weer langs,
Naar de rivier daaronder.
Ik keek nog even dankbaar om
En dacht: ik moet dit wonder

In Heine’s eigen heldere taal
Mijn schriftje toevertrouwen;
Met simpel rijm een monument
Voor ’t hagedisje bouwen.

In Heimbach in het Eifelland
Heb ik dit opgeschreven,
Opdat die kleine Eidechse
Nog even voort mag leven.


vrijdag 1 september 2017

Van Wesel naar Heimbach: een rondje Duitsland


2. Linz am Rhein

Mijn vriendin kende Linz niet en ik eigenlijk nauwelijks: ik had er opgetreden, verschillende keren. Maar meer dan de Burg en het dichtstbijzijnde terras of restaurant heb ik er destijds niet van gezien, mijn hoofd te vol van Schubert - eerst zenuwen en daarna opluchting - om open te staan voor toerisme.
In Remagen staken we met het veer de Rijn over. Daar aan de overzij lag het, groter dan ik me herinnerde, een wit lint over de groene heuvels. We parkeerden het busje en liepen het historische centrum in.
Onze eerste reactie was die van verheugde verrassing. Hier geen shoarmatenten, nieuwbouw en Aldi: tussen de propere vakwerkhuizen, ieder met zijn eigen geschilderde spreuk op de gevel, ontspon zich een schilderachtig maar toch levendig straatbeeld. Toegegeven, het publiek was veelal grijs, dagjesmensen, afkomstig van de plezierboten die af en aan voeren, maar er werd geleefd tussen de coulissen van dit operettedecor! De vele terrassen zaten vol, schnitzels dampten en glazen fonkelden in de zon.

Over Linz wil ik twee dingen kwijt. Dat ik er lekker at en dronk wilt u wel van me aannemen, wat precies doet er niet toe, en de geschiedenis en de attracties van het stadje laat ik onbesproken, die kunt u net zo goed googelen als ik. Het eerste wat me van het hart moet betreft een persoonlijk iets, een catharsis, een crisisje zo u wilt. Zonder op aanleiding of details te willen ingaan kan ik dat niet onvermeld laten. Gelukkig leidde het tot een stroom poëzie, waarmee ik me de laatste dagen van de vakantie op de camping aangenaam vermaakt heb. Een dezer dagen zal ik die als ‘lyrisch intermezzo’ op dit blog zetten.
Dan is er, als tweede, de gedenkwaardige avond van de wijnproeverij. Mijn vriendin verzamelt flyers en folders, overal waar ze gaat, en stelt er een verlanglijstje uit samen. Die van ‘Wein im Hof’ lag bovenop.
De opzichter van dit lustprieel was een middelgrote kabouter met een wankele gang, waterige ogen, een brede, lieve glimlach en een wonderlijk wipneusje: op de plek waar zich bij de meeste mensen de neusbrug bevindt had hij een diepe inkeping, zodat het puntje van zijn neus prominent naar voren stak. In zijn rechterhand droeg hij een rek zoals de melkboer vroeger had. Het was gevuld met wijnflessen. Algauw nadat we een plaats hadden gekozen aan een van de tafels maakte hij zich los van zijn gezelschap en zwaaide op ons af. Hij ging op zijn gemak bij ons zitten, gaf een hand, glimlachte wazig uitnodigend en vroeg mompelend welke wijn we wilden proeven. Hij schonk gulle scheuten in de gereedstaande roemers en proefde zelf van harte mee. Nadat hij ons een vol glas van onze eerste keus had ingeschonken stond hij traag op, want andere mensen vroegen dringend zijn aandacht. Ook aan hún tafels had hij half geleegde glazen staan. Zo verplaatste hij zich van glas naar glas, van gesprek naar gesprek. De meeste gasten daar onder de druivenranken schenen gewend te zijn aan de gang van zaken, maar een jong stel uit Hamburg, op fietsvakantie in de buurt, was net zo verbaasd als wij, en we wisselden geamuseerde blikken, die algauw in een prettig gesprek overgingen. Ik had inmiddels Käsewürfel besteld in de veronderstelling dat het om een portie kaas ging, en nadat de kabouter een tijdje in zijn geheimzinnige hol was verdwenen, was hij naar buiten gekomen met een bord waarop hoog opgetast zo ongeveer een kilo aan blokjes Goudse kaas lag. Zo hadden we het niet bedoeld – al was al dat eiwit goed om de wijn te binden – en we lieten de enorme schaal rondgaan langs de gasten.
Goudse kaas! De keus bleek niet toevallig. De wijnkabouter had iets met Nederland. Aangetrouwde voorouders van hem kwamen er vandaan. Hij troonde ons mee in de krochten van het hevig naar wijndestillaat geurende bedrijf, en na een kleine rondleiding langs alle ketels en alambieken opende hij een zijkamer, waarvan de wanden bedekt waren met ordners. Hij zocht even, en haalde er een tevoorschijn die aan Nederland gewijd was. Veel Maxima en Willem Alexander natuurlijk. En als we die en die plaat van André Rieu nog ergens tegenkwamen, moesten we die voor hem kopen. We beloofden het plechtig. Hij schonk nog een laatste beetje van de dure Spätlese in onze glazen. (‘Voor na het eten? Dessertwijn? Ach… Die kun je ook ’s ochtends vroeg heel goed drinken hoor.’) Dat zijn eigen roemer nog halfvol rosé zat deerde hem blijkbaar niet, de Spätlese ging er gewoon bij. Het deed wel iets af aan de lof die hij de wijn even tevoren nog had toegezwaaid, vond ik. Wij gasten moesten proeven, maar voor hem gold dat niet meer, hem ging het gewoon om de alcohol, op dit uur van de avond.
Het werd stil in de Hof. Zijn vrouw kwam zeggen dat het sluitingstijd was. Met twee dozen onder onze arm liepen we lacherig naar ons hotel.
De volgende morgen wilde mijn vriendin nog terug om een derde doosje wijn op te halen. Ik stribbelde tegen. Wat zouden we aantreffen? Schoorvoetend volgde ik haar. We kwamen bij de poort, die open stond. Niemand te zien. Na bonzen op de deur van het kantoortje kwam er een man tevoorschijn die daar blijkbaar de boeken had zitten doen. Hij opende de huisdeur en riep: ‘Dieter!’
En daar kwam onze gastheer van de vorige avond. Dezelfde glimlach, dezelfde waterige oogjes. Dieter bleek geen last van kater of ochtendhumeur te hebben. Sterker nog, hij wist nog precies wat we hem verteld hadden over onze reisplannen, en nam ons weer mee naar binnen. Met toegeknepen ogen en een zwaaiende vinger zocht hij in zijn mappensysteem naar knipsels over het Westerwald. Ook welke wijn we niet hadden kunnen dragen maar toch mee naar huis wilden nemen wist hij nog precies. De doos stond al klaar. Ik vroeg me af in hoeverre hij een clownsact opgevoerd had. Hij was toch behoorlijk bezopen geweest de avond ervoor, of had dat maar zo geleken? Of kon hij, door beroepsmatige gewenning, gewoon enorm goed tegen het spul? Hoe dan ook, Dieter was niet gek, zoveel was duidelijk. De rekening was met onvaste hand geschreven maar klopte tot in de puntjes. We namen hartelijk afscheid met het voornemen om nog eens terug te komen. Bij leven en welzijn, natuurlijk.

- Wordt vervolgd -