vrijdag 27 november 2020

TERRY JONES


Ze kwam laat thuis, het was na middernacht. Toen ze haar fiets had vastgemaakt aan de boom en naar binnen wilde gaan zag ze dat de buitendeur niet in het slot was gevallen. Haar huisgenoten trokken die altijd goed dicht dus er moest een vreemde binnen zijn geweest. Misschien een pakjesbezorger, die zijn kind aan huis dezer dagen. Terwijl ze de trap beklom, pakte ze haar telefoon uit haar jaszak, deed Spotify uit en zette haar koptelefoon af. In plaats van de verwachte stilte hoorde ze geroezemoes. Ze opende de huisdeur. Het geroezemoes bleek een onbekende, sombere mannenstem te zijn. Ze bleef staan met de klink in haar hand. De mannenstem sprak in een vreemde taal. Een andere mannenstem antwoordde, even vreemd, even somber. Ze sloop verder met de schrik om het hart. Alles was donker maar uit de studeerkamer kwam een zwak lichtschijnsel. Ze hield haar adem in en keek voorzichtig om de hoek van de deur.
'Jezus, ben jij het,' zei ze. 'Ik kreeg zowat een hartverlamming. Wat ben je aan het doen, waarom ben je nog op?' Haar vader klikte YouTube weg en draaide zich om. Met zijn witte naakte lichaam deed hij haar denken aan Terry Jones achter het orgel, in de befaamde scène van Monty Python. 

Ik had al om elf uur mijn licht uitgedaan en was me net lekker aan het voorbereiden op een diepe slaap toen het gedicht dat ik aan het vertalen was door mijn hoofd begon te spoken. Het draaide maar rond en rond om die ene zin, die ik nooit goed begrepen had. Ik had allerlei oplossingen bedacht, maar nu sloeg de twijfel weer toe. Wat nou, dacht ik, terwijl ik me van mijn ene zij op mijn andere draaide, wat nou als dat 'Qui' geen betrekkelijk voornaamwoord is, maar het begin van een nieuwe zin? Dat zou een heel andere betekenis geven. Louis Aragon gebruikte geen leestekens, en dat zorgt soms voor problemen. Na een tijdje te hebben gepiekerd en vruchteloos de slaap te hebben gezocht wierp ik het dekbed van me af en liep naar de computer. Ik zocht op YouTube en vond twee versies van het gedicht Vingt ans après, gedeclameerd door native speakers. Allebei mompelden ze op de schijnbaar onaangedane toon die bij het voordragen van Franse poëzie hoort. Ze walsten gladjes over de passage heen. Als er bij Qui al een nieuwe zin begon, dan hadden de beide Franse voorlezers dat ook niet begrepen. Ik was gerustgesteld, maar spoelde voor de zekerheid terug om nog eens te luisteren.
'Jezus, ben jij het,' hoorde ik achter me. Ik draaide me om en keek in de grote ogen van mijn dochter. Ik bedacht dat ik eruit moest zien als Terry Jones achter het orgel. Ik trok de bijbehorende grijns.


dinsdag 24 november 2020

RENAISSANCE


Ik had vannacht een vreemde, maar heel duidelijke droom. Hij speelde zich af in een middeleeuws landschap (afgezien van die ene maanraket, die aan de einder stond, of was dat een andere droom?). Robin Hood moest uitkomen tegen een tegenstander. Er was, honderden meters verderop, een schietschijf opgesteld. Een onmogelijk doel leek het. Robin mikte, schoot, en leek te gaan winnen, maar zijn anonieme tegenstander werd bijgestaan door toverij. Er was iets als een vlaag van duistere nevel, en Robin was verslagen.

Op zich ben ik niet heel verbaasd over zo'n droom. Ik heb vaak naar de serie Robin of Sherwood gekeken met mijn dochter. Daarin komt heel wat prijsschieten voor, en ook zwarte magie. Blijkbaar was de roulette van mijn droommachine blijven steken bij de herinnering daaraan. Een werkbare symboliek kan ik er tenminste niet in zien.

Maar waar het me om gaat is het vervolg. Direct na die schietwedstrijd veranderde de wereld. Het was alsof alles in een klap zijn samenhang verloor. Tevoren waren sfeer en landschap middeleeuws geweest, zoals ik zei: een tafereel uit een sprookje dat stilstaat in de tijd, een levend schilderij, een scène uit een boek, opgetekend en voor altijd gefixeerd, een veilig ritueel. Maar nu begon er zich iets te roeren. De mensenmenigte verloor haar houvast en begreep zichzelf niet meer, werd onrustig en druk, angstig, twistziek en ongeduldig. Verandering zette in, de samenstelling van de dingen was instabiel geworden. De stroom van de tijd, die tevoren gestagneerd was, begon weer te lopen en deed zijn werk. De straten van Londen, waar het zich blijkbaar afspeelde, kregen in snel tempo namen, terwijl ze tot dan toe naamloze zandpaden waren geweest. Trafalgar Square, hoorde ik zeggen, en Bond Street.

In mijn halfslaap overpeinsde ik die droom. En ik moest denken aan het beroemde boek Herfsttij der Middeleeuwen van Johan Huizinga. Nog niet zolang geleden heb ik daar in een verloren uurtje in zitten lezen. Wat me opviel was de romantische opvatting die de auteur had van zijn vak als historicus. Hij schildert in lyrische bewoordingen een exotisch tijdvak dat in een hoop dingen wezenlijk verschilt van onze tijd. Zelf heb ik de tijd altijd als een continuüm gezien van elkaar voortdurend opvolgende veranderingen, klein en geleidelijk of groot en schoksgewijs. Huizinga verdeelt haar in scherp contrasterende hoofdstukken. De middeleeuwse mens bezat volgens hem, in overeenstemming met zijn andere omstandigheden, ook een andere psychologie. Ik denk eigenlijk altijd dat de mensen door alle eeuwen heen precies hetzelfde zijn geweest, ook al veranderen hun gebruiken, omstandigheden en opvattingen dan ook voortdurend. Ik geloof niet in die middeleeuwer van Huizinga die zich met kinderlijk ontzag vergaapt aan de wonderen die adel en kerk hem voorspiegelen. De middeleeuwen waren geen andere planeet. Er zal destijds net zo'n cynisme hebben bestaan als nu, en het is maar helemaal de vraag of de middeleeuwer echt zo onder de indruk was van de rijke kleren en kleurige banieren van de feodale klasse en de clerus. Er zullen harde grappen gemaakt zijn aan de toog van de kroeg, het internet van die tijd.

Maar mijn droom gaf Huizinga gelijk. Die gemiste pijl van Robin Hood moet heel abrupt de renaissance hebben ingeleid.


vrijdag 20 november 2020

FAMILIE


Ik was op weg naar de apotheek toen ik bedacht dat ik mijn mondkapje thuis had laten liggen. Bij de Etos kocht ik er een, zwart. Ik paste het aan. Met mijn hoed en dat zwarte masker waar mijn baard onderuit stak zag ik eruit als een bankrover uit een oude western.
De apothekeres stak haar handen niet omhoog achter haar spuugveilige balie, maar vroeg beleefd om mijn gegevens. 'Van Spaendonck,' zei ik. 'Dertien maart negentienzesenvijftig.'
Een mevrouw die aan de zijkant zat te wachten op haar recept zei verrast: 'Van Spaendonck? Zo heet ik ook.'
Het was een keurige mevrouw. Vriendelijk maar een beetje gereserveerd. Ik kon haar gezicht niet zien maar haar houding, haar ogen en haar stem vertelden me dat ze van goede komaf was. Er ontspon zich een gesprekje. 'Met AE en CK?' 'Jazeker!' Omdat ik al dagen niet met een mens uit de buitenwereld had gesproken flapte ik er in een paar volzinnen mijn halve geschiedenis uit. Ik vertelde haar over mijn Tilburgse opa die als personeelschef van de Volkskrant was verhuisd van Brabant naar Amsterdam. Zelf kwam ze ook uit Tilburg, zei ze. We spraken over de toevalligheid van onze ontmoeting. Je vindt niet zoveel naamgenoten buiten die textielstad. Toen ik hier langgeleden kwam wonen stond er maar één andere Van Spaendonck in het telefoonboek. Een fotografe, Pia van Spaendonck; van de rijke tak, geen familie. De mevrouw zei: 'Pia, dat is een nichtje van me.' We speculeerden over onze eigen verwantschap. 'Staat u in het boekje?' vroeg ze. Ik nam aan dat ze de genealogie bedoelde die ooit is gepubliceerd door Mr. dr. Barend Jan van Spaendonck. 'Ja,' zei ik zwierig. 'Mijn opa, Alphonsus Antonius heette hij, moet daar zeker in staan.' Weten deed ik het niet, want ik had destijds het boek niet aangeschaft, te duur voor een eenvoudig zanger. 'Als u in het boekje staat, dan zijn we familie,' besloot de keurige dame. We groetten elkaar met een hoofse knik. De apothekeres die al die tijd een beetje ongemakkelijk glimlachend had staan luisteren, gaf me mijn oxazepam en ik verliet de winkel met een warm gevoel.

Ik liep door het Beatrixpark. Een hoosbui brak los maar dat deerde me niet. Ik zocht een bankje uit dat niet te nat was want ik moest de ontmoeting eens rustig overdenken. Er was iets dat me hinderde. De mevrouw had het terloops ook over het patriciaat gehad. Ik besefte nu dat ze met dat 'boekje' niet gerefereerd had aan die uitgebreide genealogie van Barend Jan, maar aan het zogenaamde Blauwe Boekje. Dat is een uitgave van het Nederland's Patriciaat waarin ieder jaar de bijgewerkte stambomen worden gepubliceerd van vooraanstaande families. En met vooraanstaande families worden die families bedoeld die al minstens honderdvijftig jaar een voorname rol spelen in de Nederlandse samenleving. Regenten, predikanten, doktoren, officieren, zakenlieden en wetenschappers, dat soort lieden. Geen dagbladmedewerkers, pianisten en zangers.
Ook besefte ik, dat ik op het moment zelf al een vermoeden had gehad van haar bedoeling. Maar ik was eroverheen gewalst. Ik had graag bij die geslaagde Van Spaendoncks, textielbaronnen, paters Jezuïeten, hoogleraren, directeuren en advocaten, willen horen. Ik hád natuurlijk moeten zeggen: 'Nee, ik ben van de arme tak.' 

Dat ik dat niet gedaan heb is de schuld van mijn opa, die zijn hele leven onvermoeibaar bezig is geweest met aan te tonen dat onze familie verwant is aan die rijke tak. Hij en zijn broer moesten teruggaan tot 1450 om de link te vinden, maar het is gelukt. Mijn opa vond dat belangrijk, want zijn vader had een fietsenwinkel in een volksbuurt gehad, en hij was gevoelig voor status, of liever, voor traditie en historie. 
Zelf heb ik van huis uit juist een wantrouwen meegekregen tegen mensen die zich op hun milieu laten voorstaan, bewust of onbewust. Eigen verdienste, daar ging het om. Ik ben dankzij mijn vader allergisch voor de sfeer van old boys' network en vanzelfsprekend overwicht die er soms heerst in de kringen van de gegoede families. Ik heb beroepshalve veel in dat milieu verkeerd maar heb me er altijd slecht op mijn gemak gevoeld. Dus waarom niet gewoon eerlijk zijn?

Beste mevrouw uit de apotheek aan het Minervaplein, mocht u dit lezen: Nee, we zijn geen familie. We behoren wél tot dezelfde clan. Ook mijn geschiedenis begon in de beemd die Spaendonck in de Haghorst, vlakbij het huidige Moergestel. Maar in het Blauwe Boekje sta ik niet.


dinsdag 17 november 2020

TEAMS

Een uur van tevoren liep ik al te ijsberen. Ik deed zelfs wat stemoefeningen, om te zorgen dat ik goed gearticuleerd en sonoor zou overkomen. Mijn vriendin, die dagelijks met MS Teams werkt, moest er om lachen. 'Het lijkt wel of je moet optreden,' zei ze.
'Dat is ook zo,' antwoordde ik. 'Ik leef als een kluizenaar, ik zie als een berg tegen deze confrontatie op. En bovendien is het mijn debuut op het digitale podium.'
'Je zult zien dat het meevalt,' zei ze bemoedigend, terwijl ze een rozijnenboterhammetje met walnootpasta voor me smeerde. Ik keek op de klok. 'Ik hoop het,' zei ik met volle mond. Van de walnootpasta proefde ik niets.

Om vijf voor twaalf ging ik voor het schermpje van haar tablet zitten. Mijn vriendin wilde net een appeltaart in de oven gaan zetten.
'Doe dat nou straks,' zei ik paniekerig. 'Je moet me even helpen. Het is bijna tijd.'
'Ach joh, leer mij ambtenaren kennen,' zei ze ontspannen. 'Het zou me zeer verbazen als het stipt op tijd begon.'
Maar ze liet de taart even rusten en wees me hoe ik beeld en microfoontje moest bedienen. Als ik wilde interrumperen moest ik op het icoon van een handje drukken. 
Stipt om twaalf uur verscheen er een man in beeld en werd mijn eigen kop zichtbaar, rechts onderin. We zaten elkaar een tijdje aan te grijnzen, de man en ik. Mijn vriendin drong erop aan dat ik iets zou zeggen. Dus ik drukte op het knopje dat de microfoon aanzette en stelde me voor. De man, een dertiger met een baardje, gromde verveeld. 'Ik snap er niks van,' er gebeurt niets,' hoorde ik hem mompelen. Hij streek blijkbaar met zijn hand over zijn scherm, want een vleeskleurig vlak onttrok hem aan het zicht. Zo zaten we een tijdje ongemakkelijk naar onszelf en naar elkaar te gluren. Een melding op het scherm, linksboven, vertelde ons dat er een aantal mensen in de lobby zat. 
Net toen ik het met een zucht wilde opgeven (mijn best gedaan, aan mij lag het niet, ik kon met opgeheven hoofd, etcetera) verscheen er in de rechterbovenhoek een vrouw. Ze stelde zich voor als de secretaresse van de juridische commissie. Er was een fout gemaakt. Er waren, in twee verschillende mails, twee verschillende links verstuurd. De rest van het gezelschap zat in de andere 'ruimte' te wachten.  Wij moesten de oorspronkelijke link activeren.
Mijn vriendin zocht op haar laptop de eerste mail op en stuurde die door naar het tablet. Maar die werd verzonden, dat zagen we, maar arriveren deed hij niet. Ik zuchtte andermaal en wilde opstaan. Maar daar, als bij toverslag, was een mozaïek van portretjes op het scherm verschenen. Iedereen was er, alleen de man in wiens tuin de omstreden boom staat, ontbrak nog. Toen hij na een hoop geklooi ook de juiste papieren voor de vergadering had gekregen begon het. Twintig minuten te laat. 

'Gewoon maar afwachten,' had mijn vriendin gezegd. 'Er is een moderator, die leidt het gesprek en zorgt dat iedereen aan het woord komt.' En ja, iedereen kwam aan het woord. En bleef kalm. Er werd niet geschreeuwd. Argumenten en standpunten werden weloverwogen naar voren gebracht. Het viel mee, inderdaad. Tot slot zwaaiden we naar elkaar. Niet met een blauw handpalmpje, maar met onze echte handen.

Of de uitkomst van de hoorzitting ook zal meevallen, is nog maar de vraag. De groendeskundige die door de woningbouwvereniging (de aanvrager van de kapvergunning) was ingehuurd sprak met norse, luide stem. Wat hij zei was discutabel, maar klonk als zekerheid. De onafhankelijke groendeskundige van de gemeente (de jongeman tegen wie ik de eerste minuten had zitten aangrijnzen) haalde feitelijk alles wat hij zei onderuit, maar deed dat zo onderkoeld, quasi verveeld mompelend, dat het klonk als aarzeling.
Nu maar hopen dat de juriste die moet gaan beslissen over het lot van de boom daardoorheen kan en wil luisteren. Het zal erom spannen, want erg op onze hand klonk ze niet. Misschien houdt ze wel niet van bomen. Ik kijk naar buiten, waar een boomklevertje de schors onderzoekt op insecten en een vinkje en een meesje broederlijk samen van tak naar tak hippen. Claws crossed, zeg ik tegen de katten, die met me meekijken.


vrijdag 13 november 2020

HOORZITTING

De boom is al aardig kaal aan het worden. Wat er nog aan blad te zien is wordt elke dag een beetje meer verdord en bruin. De herfst is net als de Tweede Golf over zijn piek heen, het plateau dat winter heet staat voor de deur. Geen Zwarte Piet zal erop dansen dit jaar. Zou Paulus de Hulpsinterklaas nou ook op de stapel te verbranden boeken van de bibliotheek terechtkomen? Of is er dispensatie voor bewezen meesterwerken?

De boom was gedoemd, ik heb het u een tijd terug verteld. Maar onlangs was er goed nieuws. In reactie op een bezwaarschrift dat wij omwonenden hebben ingediend verscheen er iemand van het Stadsdeel, vergezeld van een deskundige van de gemeentelijke groenvoorziening. Eerder had men uitsluitend op grond van foto's en beschrijvingen de kapvergunning verleend. Corona, immers. Hoewel de pandemie heviger woedt dan toen kwamen ze nu wél persoonlijk poolshoogte nemen. Je kunt niet alles begrijpen. 
De groendeskundige stelde een rapport op in heerlijk kromme taal, net zo kronkelig gedraaid als de bomen waarmee hij zich dagelijks bezighoudt. 'De boom heeft waarden en zijn de beeldbepalende waarden bijzonder te noemen,' meende hij. 'Op locatie heb ik geconstateerd dat de bewoner geen overlast ondervind van de boom en er ruimte is om de esdoorn te snoeien. De boom kan rondom licht worden teruggesnoeid. Zo worden de balkons vrij gesnoeid en kan de overlast beperkt worden bij naastgelegen percelen. Als ik deze gegevens tot mijn beschikking had tijdens de belangenafweging had dit mijn advies geweest.'

Goed nieuws, dus, als ik het goed lees. Anders dan de media, die goed nieuws zo snel als maar enigszins mogelijk is laten smoren in mitsen en maren, en zich nu en masse geworpen hebben op de te verwachten moeilijkheden die het vaccinatieprogramma zal ontmoeten (want je zou eens op een kwade dag niets verontrustends te melden kunnen hebben, stel je voor!) ben ik niet van plan mijn optimisme door twijfel te laten verpesten.  Alleen dat 'licht terugsnoeien' maakt me een beetje ongerust: als hoveniers een beetje op kappers lijken willen ze het liefst doorgaan met knippen een zagen tot er weinig meer over is dan de kale stam. 
Maandag is er een hoorzitting met alle betrokkenen. '
Wij vinden dat u allen voordat de hoorzitting wordt gehouden op de hoogte moet zijn van deze bevindingen omdat dit de discussie tijdens de hoorzitting sterk kan beïnvloeden,' schrijft de juriste van het Stadsdeel. Het zal mijn debuut worden in de digitale vergaderwereld. De link naar MS Teams is gekopieerd, ik heb niet langer het excuus van een pc die zulke programma's niet aankan, nu ik een grote nieuwe iMac bezit. Duimt u voor mij, en voor de winterkoninkjes, bonte spechten, Vlaamse gaaien en andere direct betrokkenen? 


dinsdag 10 november 2020

WASBEURT

Ik ben geen impulsief iemand. Tussen aanvechting en daad ligt een heel niemandsland van aarzeling, bespiegeling, laksheid en moedeloosheid waardoor ik moet ploeteren voor ik tot actie kom. Meestal blijf ik steken in dat moeras en komt er niets terecht van die eerste vonk van dadendrang. Maar soms...

We zouden eigenlijk ergens gaan wandelen. Waar was nog onduidelijk, ergens bij mij in de buurt waarschijnlijk, dus ik zou opgepikt worden. Maar mijn vriendin had net haar haar in de henna gezet en dat moest, na het intrekken, nog uitgespoeld worden en daarna drogen. Ook moest er nog een pakje bij een dorpsgenoot bezorgd worden. En nog zo wat.
Ik zat al startklaar, schoenen aan, en keek op de klok. 'Ja maar,' sputterde ik, 'dan ben je pas om drie uur hier. Wat moet ik al die tijd doen? Ik heb al genoeg achter het scherm gezeten de afgelopen dagen. Mijn hoofd is beurs. Ik kom wel naar jou toe en dan zien we wel.'
Ik sloot mijn computer af, verzamelde wat ik mee moest nemen en ging de deur uit. Het was lekker fris, zonnig en windstil. De bomen waren geelgoud maar rafelig, de winter was niet heel ver meer. Zachtjes wiegde nu en dan een blad naar beneden. Een prachtige zondagmiddag.
Terwijl ik door de polders naar het noorden reed kreeg ik plotseling een dwaas idee. Ik zou mijn auto gaan wassen. Dat was precies waar ik na dagen van vertalen en teksten corrigeren behoefte aan had. Mijn auto wassen. Want die was erg vies, dat had ik gezien in die heldere novemberzon. Gewoontegetrouw hield ik er rekening mee dat deze briljante inval zou stranden nog voor ik mijn bestemming had bereikt.
Maar nadat ik mijn vriendin had begroet legde ik het voornemen vast. 'Ik dacht dat ik mijn auto maar eens moest gaan wassen.' Ze trok hoge wenkbrauwen op onder haar rood besmeurde plastic kapje. 'Jij? Je auto wassen?'
'Ja,' zei ik, 'is dat zo gek? Dat heb ik wel vaker gedaan toch?' Inderdaad had ik eens, misschien vijf jaar, misschien langer geleden, met haar hulp, mijn toenmalige Ford Focus een grondige schoonmaakbeurt gegeven. Maar verder dan een incidentele wasstraat kwam ik in de regel niet.
Mijn vriendin wist nog ergens een flesje Wash & Wax te liggen. Ze gaf me een emmer en wees op een grote ketel heet water die op het vuur stond. 'Meng daar wat van bij, dan krijg je niet zulke koude handen.'

Zo stond ik even later over mijn grijze auto gebogen met emmer, spons en doekje. De zon scheen, er kwetterde een naamloos zangvogeltje in de top van de boom alsof het lente was. Zes, zeven keer liep ik af en aan met de emmer. Mijn overhemd was al behoorlijk doorweekt. Steeds als ik meende dat de carrosserie nu toch echt brandschoon was zag ik door de genadeloze helderheid van de lage zon hoe er zanderige strepen op achtergebleven waren. Toen ik uiteindelijk voor het laatst een volle emmer over het dak plensde was met het vuil ook Louis Aragon verdwenen. Geen Alexandrijn dreunde nog na in mijn hoofd. Zelfs Trump, Biden en corona waren daaruit verjaagd.
Mijn vriendin kwam terug van het bezorgen van haar boodschap en was onder de indruk. 'Een enorm verschil,' zei ze prijzend. 'Hij is weer helder blauw.' Daarna nam ze het sponsje van me over om met geduldige precisie het ingesleten vuil van de motorkap weg te poetsen dat ik er niet af had gekregen.
We bekeken samen het resultaat. Als nieuw, mijn automobilofiele zoon zou trots op me zijn.
'Auto wassen in het weekend,' zei ik tegen mijn vriendin terwijl we naar binnen liepen. 'Ik ben dan toch eindelijk een echte man geworden. Tijd voor een biertje.'
Die man had de volgende morgen overal spierpijn.


vrijdag 6 november 2020

MACHTSSTRIJD


Mijn katten heten Snuf en Snuitje. Naar het sukkelige roversduo uit Pipo de Clown. Ook die waren gekleed in zwart-wit. Tenminste, zo herinnerde ik het me. Als ik foto's oproep zie ik ook kleur. Mogelijk speelde de zwartwit-tv die we heel vroeger hadden mijn geheugen parten toen ik de broertjes vijf jaar geleden zo doopte. Of liever herdoopte, want de namen die de eigenares hun had gegeven pasten niet bij de beestjes. NAPOLEON en OSCAR. Idioot zware namen voor zulke dropjes. Mijn dochter kende de serie niet, maar vond de namen heel toepasselijk.

In het begin zagen we vooral overeenkomsten, het leek wel een tweeling, afgezien van hun neuzen. Maar later kwamen de verschillen steeds meer naar voren. Niet alleen moesten ze ieder een andere vader hebben gehad (dat kan bij katten, één worp kan het resultaat zijn van het sperma van diverse katers): de één een oosterse, de ander een westerse korthaar - maar ook hun karakters waren hemelsbreed verschillend. Snuf was ondernemend en dominant. Snuitje was angstig en volgde zijn broertje voorzichtig als de kust veilig leek. Het is flauw maar ik moet het schrijven: Hij keek eerst een tijd de kat uit de boom.

Een tijd geleden kochten we een grote krabpaal. Zo'n ontsierend element in je verder smaakvolle huis dat de kattenmens aanschaft met het idee 'alles voor die beestjes'. De toren eindigt in een met zachte stof bekleed plateau. Algauw zat Snuf erbovenop. Een ideale plek om meditatief, spiedend of verlangend naar buiten te turen. Snuitje keek op een afstandje toe hoe zijn grote (maar fysiek kleinere) broer met een sierlijke sprong op zijn troon plaatsnam; zelf bleef hij liever op terra firma. 

Tot op een dag Snuitje, heel wat maanden later, een omzichtige manier ontdekte - via de kast, achter de tv langs - om zonder roekeloos springen op die hoge plank te komen. Sindsdien is er een voortdurende strijd om de macht. Wie is de Top Cat van de dag? Snuf straft Snuitje af door tijdens hun wederzijdse wasbeurt zijn wimpers met zijn tanden te trimmen. Moeders doen dat ook om te voorkomen dat hun jongen te ver uitzwerven van het nest. Zonder die tastende sprieten zijn ze onzeker van hun gang. Maar Snuitje, gekortwiekt van oogharen, zette door. Ze passen er samen op, op die plank, maar dat gaat nooit lang goed. De troon is een twistpunt in de altijd zo hechte familie geworden. Heus geen Shakespeareaans koningsdrama. Soms wordt er een beetje gedold en wordt er wat gegromd of in het nekvel gebeten, maar meestal geldt: wie het eerst komt het eerst maalt. De ander druipt af en ligt ontevreden op het vloerkleed naar de zetel van macht te kijken alvorens in slaap te vallen.

In mijn bed gold een soortgelijke hiërarchie. We delen het bed eerlijk met ons drieën. Snuitje aan het voeteneind, Snuf op een plat donkergrijs kussen naast mijn hoofdeinde. Als mijn vriendin logeert schikken we allemaal een beetje in. Als ik 's nachts wakker word zie ik naast me het witte neusje van Snuf opgloeien onder het silhouet van twee zwarte puntmutsen. Ik aai zijn slapende gestalte even, hij piept verrast, en ik slaap gerustgesteld weer in.

Tot een week geleden. Ik werd wakker omdat ik moest plassen en keek naast me. De lange witte neusstreep die Snuitje aan zijn naam heeft geholpen zo goed als de sukkeligste van de twee rovers uit Pipo de Clown,  was duidelijk te zien in het donker. 'Hé,' zei ik, 'wat krijgen we nou? Wat doe jij hier? Dat hoort niet!' Snuf was nergens te bekennen. Die nam geen genoegen met een plaats aan het voeteneind en had het zich ergens anders in huis gemakkelijk gemaakt.

De volgende avond ging Snuf eerder dan anders op het grijze kussen liggen. Normaal komt hij pas als ik het licht heb uitgeknipt, vaak pas als ik allang slaap. Nu lag ik nog te lezen toen hij langs me heen trippelde en zich met een zucht oprolde. 

Een nieuw machtsspel is begonnen. Het is maar afwachten wie ik naast me vind, als ik 's nachts wakker word. Onzekere tijden, hoor.


dinsdag 3 november 2020

ALLERZIELEN


Mijn dochters zijn een week in Zeeland om eens lekker uit te waaien. In de loop van de komende stille dagen zal ik ze gaan missen, dat weet ik nu al. Maar voor een dag of twee is het wel fijn om het huis
helemaal voor je alleen te hebben, als je dat niet meer gewend bent. Gisteren was het Allerzielen. Ik besloot de feestdag in afzondering en contemplatie door te brengen en alle zorgen van onze tijd uit mijn agenda te schrappen. En ik wist precies hoe ik dat zou gaan doen.

Nadat ik 's middags boodschappen had gedaan sloot ik de deur met beide sloten. Ik verving mijn jeans door een oude pyjamabroek, stapte in mijn pantoffels en deed mijn schapenwollen vest aan. Ik trok de gordijnen dicht hoewel het nog schemerde. Nadat ik voorbereidingen voor het eten had getroffen zette ik een kaars op mijn bureau, stak die aan, schonk me een glas wijn in, stak een pijp op, gewoon binnen, tijd genoeg om te luchten, en toverde op mijn nieuwe iMac de gedichten van Louis Aragon tevoorschijn. Ik koos er een uit en begon te vertalen. Uit de keuken dreef de troostrijke geur van zachtjes pruttelende ragout. 

De liefdesverzen die Aragon in de jaren veertig voor zijn vrouw Elsa schreef passen perfect in deze sombere tijd. In de gedichten klinkt de oorlog mee en het verzet; de sfeer van angst en dreiging is nooit ver weg en de wereld is een gevaarlijke, onherbergzame plaats. Maar als een beschut en warm licht in die onherbergzaamheid is er de liefde voor Elsa, waarin de dichter de troost en veiligheid zoekt die in het openbare leven niet meer is te vinden.

Na een uur of twee stond een eerste versie van Les mains d'Elsa op het scherm. De geur van Bolognesesaus was inmiddels intens geworden. Ik blies de kaars uit en liet mijn computer sluimeren. Ruim op het tijd voor het achtuurjournaal, om toch nog even, van een veilige afstand en door een klein venstertje, naar het wereldgebeuren te gluren. Daarna lagen Mary Shelley's Frankenstein en Paulus en de eikelmannetjes op me te wachten.

ELSA’S HANDEN

Geef mij je handen om tot rust te komen

Geef mij je handen die ik in eenzaamheid

Zo vaak terugzag in benauwde dromen

Geef mij je handen tegen angst en spijt

 

Als ik ze veel te gretig heb omkneld

Mijn handpalm angstig haastig en beschroomd

Als ik ze vastpak als de sneeuw die smelt

En rondom van mijn koude handen stroomt

 

Zul jij ooit weten wat mijn rust verstoort

Wat mijn gemoed zo loodzwaar heeft beladen 

Zul jij ooit weten wat mijn hart doorboort

Wat ik toen ik versaagde heb verraden

 

En wat die diepe taal te zeggen heeft

Dat dierlijk stomme spreken van de zinnen

Zonder een blik die in weerspiegeling leeft

Dat woordeloze beven van het minnen

 

Zul jij ooit weten wat die vingers denken

Van hun maar even vastgehouden vangst

Zul jij ooit weten wat hun stille wenken

Herkennen wil van een verwante angst

 

Geef mij je handen voor mijn hart als wapen

Zodat de wereld stil is een moment

Geef mij je handen dat mijn ziel kan slapen

En dat mijn ziel een eeuwig slapen kent