dinsdag 29 maart 2016

OPA


Hoe het is om vader te worden, dat wist ik. Dat heb ik drie keer mogen meemaken. De vader heeft het natuurlijk lang zo zwaar niet als de moeder, maar hij is wel heel direct betrokken bij de bevalling. De tijd dat hij kettingrokend op de gang ijsbeerde is allang voorbij. Hij staat ernaast, de aanstaande vader, puft mee, lijdt inwendig mee, zijn hand wordt vermorzeld door de greep van de persende moeder, hij probeert zijn hoofd helder te houden en de verbindende schakel tussen zijn barende vrouw en de medische staf te zijn - tot uiteindelijk de spanning te groot wordt, het overkoepelende bewustzijn hem ontglipt en hij net zo weerloos door de gebeurtenissen wordt meegesleept als zijn partner. Als alles voorbij is mag hij als beloning voor zijn machteloze inzet de navelstreng doorknippen, als een lintje waarmee hij ceremonieel een nieuw leven opent.

Nee, dan de aanstaande opa! Hier is veel verborgen leed, de aanstaande opa's vormen een vergeten groep. De opa mag en kan niks. Hij is er niet bij, maar is ook nergens anders. Hij wacht maar af tot het verlossende telefoontje komt.
Zaterdagmiddag lag ik lam op bed uitgestrekt. Ik keek naar de wolken. Ik had geprobeerd om gewoon door te werken maar ik had me niet kunnen concentreren, mijn empathie maakte dat ik met mijn aandacht elders was, in een ziekenhuis tien, vijftien kilometer verderop.
Om vier uur kreeg ik een sms'je over de stand van zaken, het aantal centimeter ontsluiting, en dat het nu wel snel zou gebeuren. Daarna verdiepte het wachten zich tot een soort activiteit, op bed liggen ging niet meer, als een ouderwetse vader ging ik ijsberen. Ondertussen maakte ik rekensommetjes. Om acht uur moest ik in de kerk zijn voor de Paaswake. Hoeveel tijd had ik om nog even op en neer naar Zaandam te gaan? Als het nou een beetje opschoot paste het allemaal nog net.
Half zeven, ik had net een rommelig maal naar binnen gewerkt, rinkelde eindelijk mijn telefoon. Godzijdank geen loos alarm, geen energie- of telecommunicatieaanbieder: op het display lichtte de naam van mijn zoon op. We praatten, mijn zoon was schijnbaar zijn laconieke zelf maar ergens halverwege een zin kwamen de tranen. Ik kon het me zo verschrikkelijk goed voorstellen, ik wist nog zo goed hoe het was geweest, dertig jaar geleden, toen ik mijn ouders had gebeld - al kan ik me niet herinneren hoe dat precies ging: gsm's waren er nog niet; stond er een telefoon in de verloskamer, moest ik naar een muntjestelefoon in de gang? We spraken af dat ik direct na de dienst zou bellen, hij voorzag dat ik nog wel even langs kon komen, van slaap zou voorlopig toch wel geen sprake zijn.

In de kerk werd een zee van kaarsen aangestoken. De overwinning van het leven op de dood werd gevierd, de opstanding van Jezus uit het graf. Met mijn eigen ontstoken kaarsje in mijn hand zat ik achter de piano. De pastoor ging er eens lekker voor staan en haalde theatraal uit, koos zijn woorden op zijn gemak, nam alle tijd. De klok sloeg. Tien uur. En we waren pas op de helft van de ceremonie! Ik speelde zo mooi als ik kon, haasten had geen enkele zin, ik moest het maar uitzitten. Maar zelden heb ik met zo'n gemengd gevoel muziek gemaakt. De muziek was mijn vijand geworden, ze pestte me en hield me aan het lijntje, ze stond tussen mij en mijn kleindochter in. Mijn collega opa en mijn ex waren nu natuurlijk allang wezen kijken en het nieuwe leven wezen begroeten, en ik moest hier dat abstracte nieuwe leven vieren, met al die noten, al die woorden, al die kaarsen....
Om elf uur was het eindelijk gedaan. Ik sms'te mijn zoon maar wist al dat het nu te laat was. Morgenochtend dan maar!
Maar 's nachts kwam er een nieuw pesterig spookje bij. Mijn tandvlees, dat de hele dag al gevoelig was geweest, begon te bonken. Ik stond op en slikte twee paracetamolletjes. De volgende middag had ik een recital. Normaal zou ik daar op dit moment erg voor gevreesd hebben, maar nu was er een andere zorg: dat concert, hoezeer ik daar ook naartoe had geleefd, dan kon ik afzeggen, dat was opeens volslagen onbelangrijk geworden. Maar stel, ik zou ziek worden, verkouden, besmettelijk, dan kon ik toch niet aan kraambed en wieg verschijnen?
Ik werd vroeg wakker. Zomertijd, het was eigenlijk nog vroeger. Opgelucht stelde ik vast dat het bonken was opgehouden. Ook was ik niet koortsig, en verkouden evenmin. Allemaal zenuwen natuurlijk, dacht ik, terwijl ik het nummer van mijn zoon intoetste.

Om tien uur liep ik met mijn dochter door een volstrekt verlaten ziekenhuis. De receptie was onbemand, de bloemenwinkel gesloten. We vonden de kamer waarin het nieuwe gezin het zich gezellig had gemaakt. Er stond zelfs een gitaar, zag ik tot mijn verrassing. Even later kwam mijn vriendin, die de zomertijd vergeten was en met ongekamde haren in de auto was gesprongen. Zij had gelukkig bloemen bij zich, een wild en vrolijk voorjaarsboeket. We bewonderden Anna. Anna Mea. Genoemd naar de pas kort geleden overleden moeder van mijn schoondochter en naar mijn eigen, te jong overleden moeder, die de ideale oma was geweest.
Ik was dan wel niet meteen ter plekke geweest, de vorige avond, maar mocht nu de vreugdevolle taak vervullen, de jonge ouders met hun als een roze bonbon ingepakte baby en al hun spullen naar de auto te helpen. De gitaar op mijn rug. Vrolijk Pasen! Een nieuw leven, nieuwe kansen, de lente kon beginnen! Het voelde goed, om uiteindelijk opa te zijn.




(foto's: P. Kop, M. Bolmers)

vrijdag 25 maart 2016

STANDPUNTEN


Goede Vrijdag vandaag, en ik zal het luchtig houden. Ofschoon de dag daar minder aanleiding toe geeft dan de mensen die dezer dagen troost zoeken in Bach wel denken. Op Goede Vrijdag viert men het bloedige offer dat Christus bracht: door de marteldood te sterven verloste hij ons van onze zonden en versloeg hij de Satan. Echt waar: het staat in een beroemd sprookjesboek. Ik wil geen onzuivere parallellen trekken, en, toegegeven, voor andermans zonden sterven is nobeler dan voor de eigen paradijselijke geneugten, maar ik zie toch een verband: dood = beloning. De doodscultuur der grote religies werpt een zwarte schaduw over ons. Of we nu seculier zijn of niet, niemand ontkomt er nog aan.

Ik las deze week drie columns waar ik het geheel mee eens was, maar alle drie drukten ze een geheel ander standpunt uit. Thomas van Aalten pleitte op zijn website voor volksopvoeding, zingeving en integratie. Ik citeer: 'Het probleem ligt op dit moment een paar honderd meter verderop verveeld onderuit op een bank, de blik op oneindig en bereid om die blik om te zetten naar eindig. Laat een willekeurige drop out of kruimeldief uit een buitenwijk een kaart van Syrië zien, en hij heeft geen idee. Tot voor kort was hij meer verslaafd aan Red Bull dan aan de rozenrode hemel uit Sura 55.' We moeten ons verplaatsen in de toekomstige potentiële daders en zo 'de vijand uit de samenleving masseren,' zegt Van Aalten.
Ephimenco in Trouw nam krijgshaftig stelling tegen een veel gedeelde Voetnoot van Grunberg en vond dat de idee om moedig vast te houden aan onze open samenleving niet alleen naïef was, maar ook laf: we steken onze kop in het zand en lopen weg voor onze verantwoordelijkheid, de staart tussen de benen. Met knuffels, kaarsen en een zee van bloemen wint men geen oorlog, aldus Ephimenco.
Vital Baeken (Vitalski) tenslotte stelt op zijn dagelijks blog voor: 'Het kan niet anders dan dat we ons, ooit op een dag, maar liefst zo rap mogelyk, een volstrekt stoïcisme toemeten - géén berichtgevingen hierover; ja, misschien eventjes aanduiden; om daarna meteen over te gaan naar onze orde van de dag, onze agenda. verdomd, dàt zou ons sterk maken.'

Als ik het met drie, zo tegengestelde, meningen eens kan zijn, dan is het maar beter dat ik er zelf geen mening op nahoud, dacht ik. Mijn meningen dobberen blijkbaar rond op de stroom van mijn stemmingen. Nu eens die kant op, dan weer de andere. En standpunten die niet op feiten maar op emoties zijn gegrond zijn waardeloos. Als ze in drijfzand steken kan het zelfs gevaarlijk zijn eraan vast te houden - aan zulke standpunten wordt de redelijkheid misschien nog niet gekruisigd, maar verdrinken doet ze wel.
De emotionele denker is een gevaarlijk sujet: er is eerst de overtuiging, die stoelt op intuïtie - lees: gevoel of emotie - en vervolgens worden er argumenten gezocht om die hoogst persoonlijke, gevoelsmatige overtuiging te staven. Hoe slimmer en mondiger deze denker, des te gevaarlijker hij is. Het werkelijke denken moet de eigen drijfveren en sentimenten net zo glashelder en net zo afstandelijk bezien als de omringende werkelijkheid. Alleen dan kan tot een redelijk oordeel worden gekomen.

Maar ik zou het luchtig houden. 'Ik denk helemaal niets,' zei Maigret altijd, gevraagd naar zijn oordeel. Hij onthield zich van een mening tot hij alle feiten kende. Als ik naar buiten kijk kan ik het me maar moeilijk voorstellen, maar het wordt lente, hoe dan ook. De merel is gisteren begonnen het leven te vieren, in de binnentuinen, met een extatisch lied. Bloemen waren er al, door de zachte winter, en ooit zullen ook de bomen weer groen worden. Vandaag of morgen word ik opa. Het is nu zaak stoïcisme te bewaren voor de dingen waarvoor dat behulpzaam is, en in alle overige dingen de vreugde niet te laten bederven. 'God is de liefde, verder niet' - je zou het bijna vergeten.

dinsdag 22 maart 2016

ETHIEK

Met de digestieven verschenen ook de zware onderwerpen op tafel. Kwesties waar we anders maar liever over zwijgen werden met Dutch courage aangepakt. De moraal was in het geding. Met zware stem veegde mijn vriend Gaston de ethiek van de dinertafel: 'Goed en kwaad bestaan niet. Dat zijn gewoon maar afspraken.' Omdat zijn toon uitnodigde tot polarisering en dialectiek probeerde ik tegenargumenten te vinden. Absolute waarden waren buiten de boeken der filosofen en religieuzen misschien moeilijk te vinden, maar iets moest er toch ten grondslag liggen aan al die afspraken? Au fond was ik het, als twijfelaar en agnost, met hem eens, maar dat 'gewoon maar' stoorde me - dat die morele afspraken bestonden was niet zo gewoon - dat er over de gehele wereld überhaupt enige consensus bestond over hoe we juist moeten handelen, dat was een klein wonder, dat we moesten koesteren.
Op tv (het zal DWDD wel geweest zijn, want er was een Professor aan het woord) hoorde ik een uitleg over een doorbraak in het Alzheimer-onderzoek. Om die mijlpaal te bereiken waren genetisch gemodificeerde muizen gebruikt. Ik voel me daar altijd een beetje ongemakkelijk bij. Niet eens zozeer het feit dat dieren fungeren als levende testobjecten ten bate van onze menselijke vooruitgang, maar de vanzelfsprekendheid en het gebrek aan enige schaamte waarmee zoiets wordt vermeld. Het zal wel de erfenis van mijn moeder zijn, die lid van de dierenbescherming was én van de bond tegen vivisectie. Misschien is het ook wel het boeddhisme, met zijn respect voor de gehele schepping, inclusief de kleinste vliesvleugelige onderdaan, dat me aan heeft gestoken. Maar hoe dat ook zij: bij een openbaar statement over proefdieren hóórt voor mij een kritische vraag of voetnoot, of een excuus op voorhand. Toch was hier, in DWDD of waar het ook was, geen enkele volgeling van Marianne Thieme te vinden. De vooruitgang werd er eensgezind bejubeld, en het gebruik van dieren in het onderzoek als de gewoonste zaak van de wereld gepresenteerd. Dat 'gewoon maar' stoorde me, ook hier.
Mag de mens voor god spelen? Over zijn soortgenoten niet, daar zijn we het allen wel over eens, ethica overbodig. Daarna begint het gesjacher en geschipper. Onder aan het spectrum, waar de Zika-muggen krioelen, daar hebben we de vrije hand. Daarover zal alleen de strengste Jaïnist van mening verschillen. Helemaal boven, laten we zeggen bij de grotere zoogdieren, wordt onze vrijheid van handelen in rap tempo ingeperkt. Dierentuinen en circussen staan onder vuur. Ons vee moet waardig behandeld worden, dat vindt vriend én vijand van Thieme zo langzamerhand vanzelfsprekend. Maar in het midden, waar de muisjes zich bevinden?
Zo bedacht ik, terwijl ik, een beetje schuldbewust, mijn jonge katjes naar huis reed. Ze keken doezelig uit de draagtas. Was het alleen in mijn perceptie dat ze voortaan met minder scherpe blik naar de wereld om zich heen zouden kijken, dat ze de geuren van de naderende lente nu al minder gretig opsnoven, nu ze hun ballen bij de dierenarts hadden achtergelaten? Was ik 'gewoon' praktisch, of was ik een beul geworden, dankzij de algemeen aanvaarde afspraken die over zoiets als castratie bij huisdieren bestonden? De grens tussen ethiek en sentiment is niet altijd even duidelijk te trekken.

vrijdag 18 maart 2016

Vervangende nieuwbouw


Ooit was er sprake van dat ik een gezelschap Napolitanen wegwijs zou maken in Amsterdam. Ik brak mijn hoofd over alternatieven voor de verplichte nummers, en probeerde mijn stad met scherpe ogen te bezien: wat was nou écht de moeite waard, wat was nou écht typisch Amsterdams? Gelukkig ging de onderneming niet door, want ik maakte daar een grote denkfout. Bij een eerste kennismaking moet je bij nul beginnen. Dus gewoon de grachten en het Rijks, en niet obscure plekjes aan de periferie: dat is voor (veel) later. Wat voor de bewoner een cliché is, dat is precies wat de gast wil zien, en dat moet je hem gunnen.
Dus toen ik mijn jonge Engelse logé over Amsterdam vertelde begon ik bij het begin. Uit de archieven in mijn hoofd diepte ik zelfs het woord gable op, dat T. (die Shelley en Shakespeare uit zijn hoofd kan opzeggen) niet bleek te kennen. Hier was kennis in te halen, ik adviseerde hem een rondvaartboot.
Bij de bakker had ik croissants gehaald. Die aten we met paaseitjes als ontbijt; voor B&B-gastheer deug ik denk ik niet. Al improviserende in de mij vreemde taal kwamen er heel wat weetjes boven. Buitenlandse gasten kunnen onverwacht een nationalistische trots in de mens losmaken, die je, getemperd door een beetje onderkoelde zelfspot, maar al te graag wilt delen. Ook in mij bleek de toeristengids te schuilen, veel dichter aan het oppervlak dan de B&B-gastheer - ik kreeg bijna zin om zelf zo'n round trip te maken.

Maar de Londenaars gingen naar de binnenstad en ik vertrok naar de westelijke nieuwbouwwijken, waar ik iets te doen had. De Sloterplas lag open en bloot onder de blauwe hemel, nog wat rillerig, maar uitnodigend mooi. Als T. ooit mijn schoonzoon zou worden dan zou ik hem dit stukje Amsterdam ook laten zien, besloot ik, maar voorlopig bleef het nog een attractie voor gevorderden.
Ik reed door de buurt waar ik opgegroeid ben, Geuzenveld. Langzaam, zoals altijd. Plotseling schokte mijn voet, ik remde. Had ik het goed gezien? Mijn oude lagere school, de Pieter Jelles Troelstra, lag half in puin. Er was een grote hap uit genomen, het klaslokaal waar juffrouw Offenberg ons liefdevol had onderwezen was al weg. De bulldozer stond er nog naast.
Ik wist niet precies wat ik moest voelen. Heel verrassend was dit niet. Die hele wijk ligt al jaren op de schop, het was al een klein wonder dat mijn oude buurtje de kaalslag tot nog toe overleefd had. Dat uiteindelijk ook de sloophamer neerkwam op zoiets iconisch als mijn oude school was misschien onvermijdelijk geweest, en de droefheid die me overviel was dan ook tamelijk oppervlakkig. Te rijk gemengd met berusting om echt pijn te doen. Ik leerde wat ik al wist: dat alles voorbijgaat. Alleen het moment waarop, deze blauwe, optimistische dag, waarop een jonge Londenaar voor het eerst de Amsterdamse grachten met hun gevelhuizen zag, die er na al die eeuwen nog steeds waren, was door het noodlot wat ongelukkig gekozen.

Thuis zocht ik informatie op Google. Er kwam 'vervangende nieuwbouw', las ik. De school bleef bestaan, werd opnieuw opgericht op dezelfde plaats, naar ontwerp van moderne architecten. Wat was er mis geweest met het oude ontwerp? En gingen dan ook de zusterscholen eraan? Want mijn school was een zogenaamde H-school geweest, zo genoemd naar de vorm, en dezelfde mal waaruit ze was gegoten was gebruikt voor aantal andere schoolgebouwen.
Ik probeerde er iets positiefs in te zien. Heel Nieuw-West, overwoog ik, riekte naar de tekentafel. In heldere lijnen was een buurt ontworpen. Dat had iets onmenselijks. Het feit dat de open plekken die nu door de sloop ontstonden zonder overkoepelende visie werden ingevuld, hap snap, naar behoefte van de gebruikers, had iets organisch. Een stad hoort te groeien, steen voor steen. Tekentafelsteden leven niet.
Maar, zei een duiveltje in mij: die grachtengordel, is die ook niet ontworpen? Is er soms niet ooit besloten om die aan te leggen? En toch is die nog steeds in tact, en zelfs tot werelderfgoed verklaard. Ik googelde verder en las dat onze hoofdstedelijke trots op de lijst was gezet overeenkomstig criteria I, II en IV: 'het is een meesterwerk van een menselijk genie', 'het stelt een belangrijke interactie van menselijke waarden ten toon', en: 'het is een voortreffelijk voorbeeld van een type gebouw, architectonische of technologische samenstelling of landschap, dat significante stappen in de menselijke geschiedenis voorstelt'.
Tja. Of de Pieter Jelles Troelstra School in Geuzenveld zo omschreven kon worden, dat betwijfelde ik. Maar hoe de toekomst ook zou lopen, als T. ooit mijn schoonzoon zou worden, dan zou ik hem mijn oude lagere school niet meer kunnen laten zien. En dat was zuur.

dinsdag 15 maart 2016

POPPENSPEL


De morgen is grijs en mistig. Op het balkon koert een duif. Ik ben vandaag vroeg en opmerkelijk monter opgestaan omdat ik me verheugde op de routine die ik nog maar kort geleden als een keurslijf ervoer. Dinsdag, blogdag. Na de stroomversnelling van een paar ongewone, drukke dagen leek het me heerlijk om weer in mijn gewone doen te zijn. Maar het gewone doen laat zich nog niet zo makkelijk pakken, het schiet weg als ik mijn hand ernaar uitsteek, ontglipt me toch nog als ik denk het beet te hebben. Ik kijk naar de mist en luister naar de duiven die lente beloven terwijl er nog geen merel gezongen heeft en probeer de beelden die in mijn hoofd tevoorschijn springen een ordelijk plaatsje te geven.
Ik had een huis tjokvol familie op de dag dat ik zestig werd. Er lijken twee manieren te zijn om met zo'n beladen datum om te gaan, als ik kijk hoe leeftijdgenoten het doen: groots vieren, of totaal negeren. Dat eerste wilde ik niet. Ik houd niet van massale feesten, zeker niet als ze in handen van professionele catering worden gegeven en in een afgehuurd zaaltje worden gehouden. Maar helemaal niets doen vond ik toch ook vreemd. Vluchten naar een vreemde stad, dat had nog gekund; er liggen nog kortingsbonnen voor een hotel in Brugge, een cadeautje voor een kwart eeuw ANWB-lidmaatschap. Maar omdat ik de dagen ervoor en de ochtend van mijn verjaardag zelf nog werken moest verviel die optie. Bovendien wilde ik mijn dochters niet teleurstellen, die zich verheugden op een beetje ouderwetse reuring in mijn stille huis.
Een compromis dan maar. Alleen familie. Maar met mijn kinderen, mijn vriendin, mijn broers en zuster, mijn nichten en de vrienden die door bloedbroederschap of peetvader- of -moederschap familie zijn geworden en hun vrouwen en kinderen was mijn etage helemaal gevuld. Iedereen was goed gehumeurd, dorstig en hongerig. Te midden van de vrolijke chaos sliepen Snuf en Snuitje vredig, na een kleine, bijna plichtmatige poging om taart en worst van tafel te stelen. Ik dacht aan een verhaal van Janwillem van de Wetering over een congres van zenmeesters. De verlichte mannen komen onderweg aan op een groot station in Tokyo en raken volslagen in paniek. Vergeten al hun lessen en rennen als kippen zonder kop door de hal. Dan deden mijn katten het beter.
De morgen na mijn verjaardag was ik zelf een beetje katterig van het bruisen van de gesprekken en de ongewende feestwijn, maar het gewone doen was nog lang niet in zicht: de Londense vriend van mijn dochter arriveerde per bus, er werd kennis gemaakt en de hele dag - een helblauwe, open dag - werd er Engels gerateld. We aten van de feestresten en daarna vertrok ik naar mijn koor, blij dat ik weer even gewoon mocht doen wat ik altijd doe op maandag. Maar 's avonds in bed, met Bleak House van Dickens, dacht ik aan wat T. allemaal over dat boek had verteld. Hoe Dickens als een ware puppet master al zijn personages laat dansen in een superieur geplot ballet. Ik las een hoofdstuk en viel onmiddellijk na het sluiten van mijn ogen in een diepe slaap. Een marionet in een door mijzelf geregisseerd poppenspel.

vrijdag 11 maart 2016

Een alternatief boekenweekgeschenk


Over de Osdorpse boekhandel Meck & Holt heb ik al eerder geschreven. Het 'literair epicentrum' van het stadsdeel noemde ik de winkel daar, 'een bastion van de bibliofiele traditie'. Maar bastions zijn er niet alleen om de buitenwereld op een afstand te houden, je kunt ze ook als uitvalsbasis gebruiken. De ophaalbrug omhoog en - hop! - op dravende paarden de wereld in, met gestrekte lans!
Ergens in de grauwe januarimaand hielden we krijgsraad, Eddie Mekkelholt, Fred Martin, Anthonie Holslag en ik. De boekhandelaar had het plan opgevat om een eigen boekenweekgeschenk te maken voor Nieuw-West. Wij hadden nog maar kort daarvoor ons boek over Het Monster van de Sloterplas ten doop gehouden. Met z'n vieren moesten we er wel uit komen.
We maakten een lijst van schrijvers die in Nieuw-West woonden of er vandaan kwamen en we schreven ze aan. Op een enkele uitzondering na ('Wat betaalt het? Niks? Laat dan maar...') waren ze allemaal graag bereid iets te schrijven voor het bundeltje. Veertien werden het er, onszelf inbegrepen: Thomas van Aalten, Gökhan Aksoy, Abdelkader Benali, Rose van Dongen, Robert Eksteen, Hugo Hoes, Murat Isik, Pim Ligtvoet, Glenn Pennock, Cathelijn Schilder en Hans van Wetering. Het boekje kreeg de titel Tussen Andreasplein en Zwarte Pad - Nieuw-West van A tot Z, met andere woorden - en op het omslag kwam een foto van het interieur van Eddie's winkel. Vanavond wordt het officieel ten doop gehouden, in de winkel, tijdens wat in onze gesprekken een 'boekenballetje' was gaan heten. En vanaf morgen krijgt u het - samen met het officiële boekenweekgeschenk van Esther Gerritsen - cadeau als u de moeite neemt om uw literaire boodschappen in een Amsterdamse buitenwijk te doen. De boekwinkel vindt u op Tussenmeer. Na de boekenweek komt het bundeltje in de handel, voor € 7,90. Maar we hopen natuurlijk dat de voorraad tegen die tijd is uitgeput.

dinsdag 8 maart 2016

KAPERS

Toen ik donderdag mijn mail opende trof ik daar een vreemd tafereel aan. Ik was nog niet helemaal wakker en staarde glazig naar een plotseling sterk verkleinde pagina, waarop nog maar een paar mailtjes te zien waren. Op de plekken waar titels als 'Postvak In' en 'Instellingen' hadden gestaan stonden woorden in een exotisch schrift, dat ik na enig peinzen als Arabisch herkende.
Even later begonnen de telefoontjes.
'Zeg, ik kreeg een vreemde mail van jou, en ik wilde je even waarschuwen.'
Ik was, zo bleek uit die mail, tijdens een vakantie op Cyprus beroofd en was alles kwijt - geld, plastic, paspoort. Dus kon de aangeschrevene me met een lening van dertienhonderd euro uit de brand helpen? Over te maken op een vreemde bank.
De mails waren ondertekend met mijn vaste ondertekening - 'hartelijks' - en dat had de geadresseerden aanvankelijk op een verkeerd been gezet. Maar ze hadden, ook als ze nog nooit met het verschijnsel phishing mail te maken hadden gehad, onraad geroken doordat ik met mijn pinpas blijkbaar ook mijn grammatica kwijt geraakt was: de mail was niet automatisch vertaald maar door een kenner van het Nederlands geschreven, maar die taalgebruiker hield er andere normen op na dan ik. 'Enigste' zou ik, zo veronderstelden de bellers, nooit gebruiken.
De uren daarna besteedde ik aan het terugbrengen van de oude toestand. Ik heb een hekel aan geploeter dat niet iets nieuws oplevert, maar slechts leidt tot het herstellen van de oude situatie. Het voelt niet alleen zinloos, er kleeft bovendien de bijsmaak aan van grote onzekerheid. Je dacht dat je ergens was en moet opnieuw beginnen. Alles wat vanzelfsprekend leek wankelt, tolt om zijn as, en begint naar beneden te rollen, als je je schouders er niet flink onder zet. Het lot van Sisyphos, de Korinthische koning die als straf voor zijn hoogmoed tot aan het eind der dagen een rots de berg op moest duwen. Maar dan een Sisyphos Lost in Translation, want net als Bill Murray in die film werd ik nog steeds door betekenisloos lopend schrift aangestaard, welke knopjes ik ook indrukte.
Mijn wachtwoord had ik inmiddels veranderd, mijn beveiliging aangescherpt, een computerscan was gemaakt, bedreigingen waren geëlimineerd. De bron van mijn besmetting was ook duidelijk geworden: mijn mailprogramma was twee uur daarvoor overgenomen door een Windows besturingssysteem uit Lagos, Nigeria. Maar hoe ik ook aangaf dat ik mijn pagina in het Nederlands wilde lezen, mijn profielfoto bleef ondertekend met wat er uitzag als een vers uit de Koran. En ondertussen stond de telefoon niet stil. Vage bekenden maar ook mensen die ik goed kende en lang niet gesproken had. Ik moest op mijn tong bijten om ze niet na één woord af te kappen. Ik voelde me een beetje jarig met al die aandacht. Maar dan op een perverse manier.
Toen ik er ook met behulp van helpdesks en fora nog niet uitkwam begon ik behoorlijk te wanhopen. Maar daar verscheen mijn dochter. Ze duwde me opzij en nam plaats achter mijn besmette laptop. Ik ging ondertussen douchen en hoorde door het troostende ruisen van het water heen allerlei kreetjes van verontwaardiging en uiteindelijk een roep van triomf. Ik snelde druipend naar mijn bureau en zag over haar schouder mijn vertrouwde pagina. 'Gefixed!' Ze had taalinstellingen ergens diep in het apparaat weten om te zetten van Corsicaans in Nederlands. Corsicaans?? De internetkapers die mijn pc geënterd hadden waren Saraceense piraten, varend over de digitale oceaan, zwaaiend met kromzwaarden van licht, en die leken in mijn fantasie wel wat op de Morenkop met bandera die de vlag van Corsica siert. Maar dat ze op het 'Lieflijke Eiland' Arabisch schreven was nieuw voor me. Raadselachtig.

De morgen naderde zijn eind en het rotsblok was weer bovenaan de berg. Dankzij die aardige Meneer Google had ik al mijn mails weer terug, die uit pure kwaadaardigheid overboord waren gegooid door de kapers. Ik was er ook in geslaagd om het retouradres waarnaar de antwoorden op mijn mails gingen terug te veranderen in het juiste: de boeven hadden heel geniepig de g uit gmail gehaald, zodat antwoorden op hun phishing mail niet mij bereikten, maar in Lagos, Nigeria belandden. Nu restte me nog één ding. Met in mijn linkerhand de gloeiende telefoon tikte ik met rechts een waarschuwend briefje aan mijn hele adressenbestand. Het was dan wel niet mijn schuld, deze ellende, maar ik voelde me er toch verantwoordelijk voor. Mijn naam was gebruikt, en als er al mensen zo goeiig waren geweest om zonder verdere informatie in te winnen geld over te maken naar die rare bank, dan hadden ze dat gedaan omdat ze mij een goed hart toedroegen.
Maar naar ik begrepen heb is daar toch op de valreep nog iets mis gegaan: dat mailtje blijkt niet iedereen bereikt te hebben. Daarom, voor wie alleen die eerste mail van mij heeft ontvangen en dit leest: stuur geen geld naar Nigeriaanse Corsicaanse Arabieren, ik ben niet beroofd en zonder middelen gestrand in Cyprus.