vrijdag 26 februari 2021

PUTTERTJES


Een man bleef staan voor mijn bankje. 'Mag ik ernaast komen zitten?'
'Ja hoor, ik schuif wel even op,' zei ik. 'Dat hoeft niet hoor, ik ben nergens bang voor,' zei hij. Maar misschien ik wel, dacht ik, terwijl ik naar de uiterste punt van het bankje doorschoof. Gelukkig was het geen prater. We zaten zwijgend naast elkaar in de voorzichtige zon naar het lege ooievaarsnest te staren tot ik er genoeg van kreeg. Ik stond op, groette, en wilde al verder lopen toen plotseling toch de twee ooievaars aan kwamen zeilen, navigerend op de thermiek. Tevreden keek ik toe hoe ze landden op het nest, dat ze een paar dagen geleden weer in bezit hebben genomen, na hun overwintering in respectievelijk West-Afrika en Artis.

De dag ervoor had ik mijn bankje op een heel andere manier gedeeld. Een meisje dook op uit het niets, ging op het puntje zitten, vroeg of ik even tijd had en of ze me een persoonlijke vraag mocht stellen. Mijn antwoord zou ze opnemen. Het was voor een project van de universiteit, waaraan ze media, kunst en design studeerde. Ze vertelde wie haar professor was, Erik Kessels, hij had het IAmsterdam-logo bedacht. En of het goed was dat het interview in het Engels ging. Terwijl zij praatte en ik aarzelend luisterde zag ik dat het een aardig meisje was, ze had een slotjesbeugel in en ze leek op de dochter van goede vrienden. Vooral dat laatste trok me over de streep. 'Het is goed,' zei ik. 'Als het niet te lang duurt, want ik wou net weggaan.'
Ze gaf me een voorwerp waarmee ze al die tijd had zitten spelen. Het zag eruit als een scheerkwast, maar dan met naar binnen gebogen flinterdunne latjes zijn plaats van haren. Als iemand me kan vertellen waarvoor zoiets dient, graag. 'Dit is de microfoon,' zei ze, terwijl ze me het speeltje aanreikte. 'Daar moet u in praten, en dan neem ik het op.' Ik pakte de scheerkwast bevreemd aan en had alweer spijt van mijn goedmoedige toezegging. Maar ik had A gezegd, en dus moest ik ook maar B zeggen, desnoods in het Engels en in een vreemd voorwerpje. 'What was a turning point in your life?' vroeg ze. Ze richtte haar telefoon op me en keek me afwachtend aan, met een stralende metalen glimlach.

Ik zag mezelf daar zitten met dat ding in mijn hand en de moed ontzonk me. In een flits overwoog ik mijn antwoord. Over mijn scheiding en over de U-turn die ik had gemaakt in de kliniek wilde ik het niet hebben, in het Engels, met dat blonde beugelmeisje, in het park in de lente, in dit rare spelletje dat ik opeens aan het spelen was. Maar wat dan? Wat was licht genoeg en kon toch omschreven worden als een keerpunt in mijn leven? Ik besloot mijn verhuizing terug naar Amsterdam te kiezen. Het zal Erik Kessels en zijn verdomde toeristenlogo zijn geweest die me dat ingaf. Waarom die verhuizing zo belangrijk voor me was geweest, wilde ze weten, ze ging er bloedserieus op in. Ik verzon het een en ander, over discovering where you really belong enzo, en legde uit wat een echte Amsterdammer is (die hebben the heart on the tip of their tongue verzon ik, op the heart on their sleeve kon ik even niet komen). Haha, dus dáárom ging ik zo open in op haar persoonlijke vraag! Ik was een echte Amsterdammer! Ondertussen was ik me bewust van oog en oor van haar camera, ik koos mijn woorden zorgvuldig, praatte sonoor en zorgde voor een nette Britse uitspraak. Maar meteen toen het klaar was en we vrolijk afscheid hadden genomen schaamde ik me diep.

Dat meisje zag een man met een grote witte baard, een hoed, een leren jas en een oorringetje op een bankje zitten peinzen en hoopte op een diepe levensles. En die had ik haar kunnen geven, als ik het gesprek serieus had genomen en die scheerkwast er niet was geweest, en die taalkundige maskerade. Maar ik plaats daarvan kwam ik met halfhartige bullshit over de repatriatie naar mijn geboortestad aan. Het eerste stuk van mijn vervolgde wandeling was er alleen dat: schaamte. En spijt: kon ik het maar overdoen! 
Zinloos sentiment, dat besefte ik heel goed, dat mijn veelbelovende dag niet mocht bederven. Als troost hield ik mezelf voor dat ik dat meisje toch maar mooi iets intrigerends had gegeven, voor haar mediaproject. Een oude, knoestige, authentieke Amsterdammer uit Geuzenveld, die in keurig Brits praat over de verknochtheid aan zijn wortels. Wist zij veel van het U-Center en mijn scheiding? Hier zou ze dik tevreden mee zijn, hopelijk gaf Kessels haar een voldoende.

Bijna bij de zijuitgang van het park (dat later op de middag door de politie ontruimd zou worden, maar daar hadden we op dat moment nog geen weet van) zag ik drie kakelbont gekleurde vogeltjes door de struiken fladderen. Spetters bloedrood, kanariegeel, helder zwart en wit op een warm beige fond. Puttertjes! Die had ik nog nooit in het echt gezien. Weg was het beugelmeisje, weg was het ludieke, ongemakkelijke vraaggesprek, weg was het restje schaamte. Fluitend liep ik naar huis.


dinsdag 23 februari 2021

Onrust, vooral


Ik heb me iets te licht gekleed en ben gaan lopen,
heb door de nog te koude stad gedwaald op zoek
naar lichtval, naar een goede geur, een invalshoek,
een zaak waar ze die witte wijn van toen verkopen.
Ik wilde weer de lente drinken uit een glas....

Uit: "De lente als persoonlijk bezit", Robert Eksteen, van de cd "Dwarsliggers"

De lange zondagmiddag hadden we buiten doorgebracht. Mijn vriendin met het planten van een amandelboompje, ik met het opzetten van een boom over alles wat ik had gedacht en meegemaakt de afgelopen dagen. Die avond ging ik vroeg naar bed, te moe om meer dan een halve bladzij te lezen.
De volgende morgen zag ik dat mijn gezicht rondom de ouwelijke lockdownbaard een roze biggetjeskleur had. Mijn vriendin hield een ingewikkeld verhaal over haar computer- en internetproblemen maar ik luisterde maar half en onderbrak haar op zeker moment tactloos, want ik had gezien dat er buiten twee meesjes bezig waren met het nestkastje. Dat feestelijke moment mocht niet onopgemerkt blijven. Toen de meesjes na hun eerste inspectie van de toekomstige kraamkamer weer verderop waren gefladderd probeerde ik me alsnog te verdiepen in de geheimen van telefonie en mailverkeer maar mijn kop bleef ergens anders.

Thuis moest ik aan een nieuwe tekstklus beginnen, de vorige had ik de vrijdag ervoor afgemaakt en ingeleverd. Maar ik merkte dat ik er te ongedurig voor was. Ik deed een tussenjas aan, iets tussen colbert en winterjas in, en liep naar het park. Daar was het druk. Groepjes jongelui meenden de lente kracht bij te moeten zetten met op hun fiets meegezeulde speakers waaruit muziek klonk waar ik niet van hield. Op een bankje in de buurt van het nog onbemande ooievaarsnest streek ik neer. Al gauw zag ik dat het in de lucht ook drukker dan anders was. Twee zwartwit getekende vogels, ongeveer zo groot als een spreeuw, fladderden om elkaar heen met veel gedoe, van boom naar boom. Ik stond op om ze beter te kunnen zien. Het heldere rood op kop en onderlijf was duidelijk. Grote bonte specht. Ze deden een mooie pantomime, waarin de een de ander een verzonnen wormpje voorhield. De ontvanger sperde de bek wijd open en sloeg driftig met de veertjes. Daarna werd er suggestief gehamerd op een plek hoog in de boom waar een nest gebouwd zou kunnen worden. Baltsrituelen.

Ik verliet het park. In de Van Baerlestraat was ongewoon veel verkeer. De lucht was smoezelig. Met een rare oranjekleur die iets met Saharazand te maken scheen te hebben. Ik deed mijn maskertje voor, ging de Albert Heijn binnen en kocht een fles wijn. Op een gewone maandag. Iets wat ik normaal nooit doe, want ik heb een alcoholprobleem gehad en moet oppassen. Ik kan niet beschrijven waar die impuls vandaan kwam, waarom ik die noodzaak voelde. De wereld kwam opeens zo hard op me af. Ik voelde me niet senang, was rillerig zonder koorts te hebben. Ik had behoefte aan verdoving. Maar ook zin in euforie. Grüner Veltliner, als ze Luxemburgse wijn hadden verkocht was het die geworden: de mythische, rinse wijn van mijn jeugd. Thuisgekomen dronk ik een glas dat, door schuldgevoel, niet meteen wilde smaken. Het voelde of ik mezelf aan het troosten was. Maar ook of ik wat te vieren had. Ritalin of oxazepam, kopje thee of espresso, ik wist het niet. Onrust vooral. Lente.


vrijdag 19 februari 2021

PIROUETTE

Afgelopen zondag volgden we vanaf Wijk bij Duurstede de rivierdijk, langs de ondergelopen en stijf bevroren uiterwaarden van de Nederrijn, en keken hoe er oud-Hollands geschaatst werd onder een zonnige winterhemel. Koek en zopie, feestmuziek. Ik moest denken aan de aquarellen die Johan Fabricius in de jaren dertig maakte voor een Arretje Nof-album; winterpret in waterverf, gebonden in bruin karton. Landinwaarts bij Amerongen reden we naar het noordwesten door de kleine stadjes van bebost Midden-Nederland. Zeist, Driebergen, Maarn, Doorn. De avond viel. Overal glom lantaarnlicht dat de sneeuw deed glinsteren. Ons hongerig oog vergastte zich aan uithangborden voor uitspanningen en herbergen. Tantaliserend etaleerden de verlaten hotels en café-restaurants hun oud-Hollandse gastvrijheid. We hadden de verjaardag van mijn vriendin te vieren. Ik maakte een bakje nootjes open, smeerde nog maar een broodje met paté en schonk een glas in dat ik wiebelig op het dashboard zette. We beloofden revanche: als dit voorbij was, deze schrale ellende, dan zou de Utrechtse horeca een goede klant aan ons hebben! Een hoopgevend vooruitzicht.

Dat is bijna een week geleden. Inmiddels heeft het seizoen een ferme zwaai gemaakt, weg van winter en richting voorjaar. Bijna een pirouette. In het park zijn de kraaien terug. Ze hielden zich koest toen alles onherbergzaam was. Nu maken ze kabaal voor tien en er wordt zelfs al met nestmateriaal rondgevlogen. De ijsvogel zie ik niet meer, die zal wel dood zijn, want anders dan hun naam suggereert kunnen ijsvogels niet tegen vorst; ze betrekken hun verse vis uit open water en zijn anders dan vele andere vogels niet aangepast aan het stadsleven; verse vis moet het zijn, uit open water, anders niet. In zo'n periode van vorst kan hun aantal wel gedecimeerd worden tot tien procent van het oorspronkelijke aantal. Collateral damage van de ijspret. Gelukkig, hoorde ik op tv een boswachter met een cowboyhoed op zeggen, planten de overlevers zich als een razende voort zodat de populatie al vrij snel weer op peil is. Daar hopen we dan maar op.

Op straat zie ik grote reclameborden voor Herstel-NL. Ook in de mensenwereld schift en gist er iets met de lente in zicht. Dit zijn niet de ontevredenen die hun zweefhoofden laten deinen op de hartslag van hun onderbuikgevoelens, nee, artsen en economen, lees ik. Hoogleraren. Ze prediken een nieuwe aanpak van de crisis. Of dat goed of fout is weet ik niet. Ik heb me afgeleerd om een mening te hebben over die kwestie. Een mening daarover hebben is ook gewoon te ingewikkeld, als je ervan uitgaat dat een mening goed gefundeerd moet zijn. Ik weet te weinig en de informatiestroom is zo grillig en alomtegenwoordig dat je erin verzuipt. Maar één ding lijkt zeker. Er is verandering op til. Wat die verandering zal brengen is onduidelijk, maar zolang de wereld in beweging is kan het ook de goede kant op gaan natuurlijk. Hoop, heet dat.

Illustratie: Johan Fabricius, uit: De vroolijke bruiloft van Arretje en Annetje.


dinsdag 16 februari 2021

ELZENKONING



Wie rijdt nog zo laat door nacht en wind?

Het is de vader, maar met zijn kind.

Hij heeft de jongen vast in zijn arm,

Omklemt hem stevig en houdt hem warm.

 

‘Mijn zoon, wat is het toch dat jij daar ziet?’

‘Zie jij de Elzenkoning dan niet?

De Elzenkoning, met kroon en zweep?’

‘Mijn zoon, dat is een nevelstreep.’

 

‘Ach lieve kind, kom nu maar gauw!

Heel leuke dingen doe ik met jou,

Veel mooie bloemen staan aan ons strand,

En mijn moeder kleedt zich in ’t fijnste kant.’

 

‘Mijn vader, mijn vader, klinkt niet in jouw hoofd

Wat Elzenkoning mij zachtjes belooft?’

‘Wees rustig, blijf maar rustig, mijn kind;

In dorre blaadjes lispelt de wind.’

 

‘Wil jij, mijn jongen, niet mee met mij?

Want mijn dochters wachten op jou zo blij;

En die dochters leiden de dansen vannacht

En ontvangen je wiegend en zingen heel zacht.’

 

‘Mijn vader, mijn vader, en zie je niet daar

Zijn dochters wenken met nachtzwart haar?’

‘Mijn zoon, mijn zoon, ik zie het heel goed,

Dat is wat het grauwe wilgenbos doet.’

 

‘Ik hou van jou, jij volgt me mijn liefje, mijn held,

Indien niet gewillig, desnoods met geweld!’

‘Mijn vader, mijn vader, nu raakt hij mij aan!

En ach, hij heeft me zo’n pijn gedaan!’

 

De vader huivert en rijdt nu gezwind,

Houdt in zijn armen het ijlende kind,

Bereikt zijn huis ternauwernood;

Maar in zijn armen was ’t kind al dood.

 

Erlkönig, Johann Wolfgang von Goethe

 

Vertaling: © JPvS 

 

Illustratie Anton Pieck



vrijdag 12 februari 2021

Wandelen, vertalen en zingen


Een kleine twintig jaar geleden kwam ik op het idee om Schuberts Winterreise te vertalen en met die gezongen vertaling de boer op te gaan. Destijds een tamelijk nieuw idee, maar het hing in de lucht, zoals dat vaak gaat. Ik had me door de vierentwintig gedichten van de cyclus heen geploeterd met min of meer bevredigend resultaat en ging met mijn toenmalige impresariaat praten. Daar kreeg ik te horen dat collega Maarten Koningsberger al een reeks concerten had staan met een vertaalde Winterreise. Jan Rot had zich erover gebogen. Thuis zou ik stoom afblazen door verschrikkelijke vloeken uit te roepen over die Rot, die eerder al een parodistische vertaling had gemaakt van Erlkönig, waarin de mythische spookruiter was getransformeerd tot een pedofiele 'Oom Harry' - maar ten burele van het concertagentschap kon ik niet anders dan mijn verlies accepteren. Koningsberger zowel als Rot waren bekender dan ik, mijn onderneming was bij voorbaat kansloos. Dat mijn vertaling getrouw aan het origineel was en zonder ironische ongein, mocht niet baten.

Omdat al die moeite toch niet voor niets mocht zijn geweest organiseerden we zelf maar een concert. In de Suite aan de Willemsparkweg was een select gezelschap vrienden, familie en collega's verzameld. Mijn vader en ik werkten ons met routineus plezier door de zo vertrouwde cyclus heen, die ik nu voor het eerst van een velletje papier moest lezen. Het was artistiek gezien een succes, hoewel de vleugel slecht gestemd was: een valse hoge D jankte hinderlijk door het eerste lied heen. Daarna gingen we gezellig met z'n allen wat drinken en op Jan Rot schelden, en dat was het. De vertaling ging de kast in en in de loop der jaren raakte ik haar kwijt. Ze dook pas weer op toen ik de nalatenschap van mijn vader ordende: hij bleek mijn moeizaam en liefdevol vertaalde verzen in een keurige map te hebben bewaard. 'Winterreis Jan-Paul' staat erop.

Deze winterse week moet ik veel aan die onderneming denken. De lente is nog ver weg maar ik zie het volkstuinhuisje weer voor me waar ik werkte aan de negentiende-eeuwse poëzie; hoe negentiende-eeuws mocht ik zélf zijn in mijn vertaling - mocht 'getogen' bijvoorbeeld, of kon dat niet? In het Vondelpark zwiert men op het ijs, dat angstaanjagend golft onder zoveel voeten, en ik denk aan de lierenman, zoals Lennaert Nijgh hem noemde, der Leiermann, die barrevoets zijn deuntjes speelt terwijl mooie jongelieden, hun handen in warme moffen gestoken, hem lachend voorbij schaatsen. Om mijn conditie op peil te houden (waarom eigenlijk, denk steeds vaker, naarmate de maatschappelijke ellende voortduurt) zing ik elke dag een uurtje, zoals ik elke dag een uurtje wandel. Winterreise, natuurlijk. In de lage ligging, want ik word vijfenzestig binnenkort en mijn stem doet niet meer precies wat ik wil. En doorleefd klinken is leuk en aardig, maar de hoge noten moeten er nog wel soepeltjes uitkomen zonder panikerend geloei.

Vertalen heeft me door de lockdowns heen geholpen. Na De Lorelei en andere gedichten van Heinrich Heine, en de bundel met liefdespoëzie van Louis Aragon die deo volente aanstaande lente verschijnt, heb ik me gestort op een nieuw vertaalproject. Ik berichtte er al over en zal er te zijner tijd uitgebreid op terugkomen. Het ligt dus, al met al, voor de hand dat ik de map met Winterreise-vertalingen weer eens opengeslagen heb. Glimlachend lees ik hoe mijn jongere zelf bepaalde valkuilen niet kon vermijden; hoe hij geen raad wist met de liefde waar die moest rijmen; hoe hij niet kon kiezen tussen idiomatisch archaïsch en vlot hedendaags; maar de ernst ervan en de toon bevalt me. Hier is het openingslied, licht geretoucheerd: inmiddels weet ik wel wat er op liefde rijmt.

Goede nacht

Vreemd ben ik hier gekomen,
Vreemd ga'k hier weer vandaan.
De meimaand reikte dromen
En lentebloemen aan.
Het meisje sprak van liefde,
Haar moeder zelfs van trouw.
Nu zoek ik, diep gegriefde,
Mijn weg door sneeuw en kou.

Ik heb op zulke reizen
De tijd niet in mijn macht.
Moet zelfs de weg me wijzen
Door menig donkere nacht.
Er gaat een schim van maanlicht
Als metgezel me voor,
En in het witte uitzicht
Volg ik van 't wild het spoor.

Wat zou ik langer dralen?
Ik raak hier toch nooit thuis!
Laat straathonden maar huilen
Rondom haar vaders huis!
De liefde is zwerflustig,
God heeft haar zo bedacht.
Op zoek en nimmer rustig,
Mijn liefste, goede nacht!

Ik wil je droom niet storen,
Je slaapt zo vlinderlicht.
Je mag mijn stap niet horen:
Zacht, zacht de deuren dicht!
Ik schrijf in het voorbijgaan
Aan jouw deur: 'goede nacht'.
Zo zul je erbij stilstaan:
Aan jou heb ik gedacht!

Gute Nacht, Wilhelm Müller


De komende tijd zal ik de overige gedichten overtikken en die op een aparte pagina plaatsen, die ik aan dit blog zal toevoegen.

Illustratie: Sporen in de sneeuw, van Hans Andersen Brendekilde (1857-1942)


vrijdag 5 februari 2021

Vreemden in de nacht


 


Dezer dagen ben ik bezig om, samen met mijn goede vriend Robert Eksteen, een groot aantal liedteksten te vertalen. Vijfenzestig in totaal. De bedoeling is dat daarvan nog dit voorjaar een boekje wordt gemaakt, dat zal verschijnen ter gelegenheid van ons beider vijfenzestigste verjaardag. De teksten zijn afkomstig van zeer uiteenlopende artiesten en hebben slechts deze ene gedeelde eigenschap: dat we ze artistiek de moeite waard vinden en dat ze in ons leven iets betekenen of betekend hebben. Nu ik vanmorgen niet hoefde te bloggen van mezelf (zie mijn vorige stukje), kon ik de tijd vrij maken om me over mijn ooit innig geliefde Sinatra te buigen. Geen literair hoogstandje, deze gelikte tekst, maar het betekende wel de start van een nieuwe carrière voor de zanger die er al twee op had zitten. Popster in de sixties!



Vreemden in de nacht


Vreemden in de nacht

Ogen die glanzen 

Vragen aan de nacht

Wat zijn de kansen

Dat wij samen zijn

Nog voor de morgen gloort?

Iets in hoe jij kijkt 

Was zo verslindend

Iets in hoe jij lacht 

Was zo opwindend

Iets in mijn gevoel 

Zei me dat het zo hoort

 

Vreemden in de nacht 

Eenzame mensen, beiden vreemden in de nacht

Tot het moment kwam van die aarzelende groet 

Wisten we niet goed

Hoe de liefde lokken kan en adem zomaar stokken kan

En sinds die ene nacht

Voor altijd samen

Liefde onverwacht

Niet te beramen

Heeft zoveel gebracht

Voor vreemden in de nacht

 

JP

 

Strangers in the Night

Frank Sinatra, van het album Strangers in the Night (1966)

Auteurs: Bert Kaempfert, Charles Singleton, Eddy Snyder

 

(PS: hoewel ik dit liedje met veel plezier heb vertaald, ziet het er naar uit dat het de selectie niet gaat halen. Het valt een beetje uit de toon bij de rest van de teksten. Jammer dan. Doebidoebiedoe!)

dinsdag 2 februari 2021

DWANG

De blogger vond dat hij in waarheid moest leven en dus ook de waarheid moest schrijven.
Maar als hij in gedachten naging waaruit zo'n waarachtig stukje dan zou moeten bestaan, dan zag hij de zoveelste litanie voor zich, want de tijden gaven weinig aanleiding tot vrolijkheid. En wie zat daar nou op te wachten? Hij hield zichzelf voor dat hij toch vooral voor zichzelf schreef. Discipline hield hem op de been. Weer of geen weer, er kwam een stukje, tweemaal in de week. Het zou hem dus niets moeten kunnen schelen, wat de mensen ervan dachten. Laat die maar zeggen: 'Daar heb je hem weer met zijn gezeur.'
Maar zelf dacht hij er net zo over, en dat was het probleem. Hij wilde zo graag iets positiefs melden. Hij had geen zin om steeds maar weer op de treurharp te spelen. Maar hij werd bij voorbaat moe als hij zich forceerde om vrolijkere deuntjes te ontlokken aan de fluit, die steeds zwaarder in zijn hand woog. Liever speelde hij helemaal niet, fluit noch harp.
De blogger dacht aan een winterslaap. Alle creatieve neigingen opzouten tot de lente. Weg met die onrust, er hoefde even niets. Tot maart alleen het noodzakelijke doen. Ondertussen afwachten. Een beetje mee dobberen met de tijdstroom. Weg met die eigendunk. De wereld kon heel goed zonder zijn commentaar.
Die gedachte beviel hem. Maar hij schrok ook van de consequenties ervan. Een hele maand zwijgen? Wat nou als hij een geweldig fijn idee had voor een stukje, een positief stukje?
Dan mag je dat gerust schrijven, zei hij tegen zichzelf. Discipline moet niet ontaarden in dwangmatigheid, dat is alles. Je hoeft even niet, iedere dinsdag, iedere vrijdag. Maar schrijven staat je ten allen tijde vrij.
De blogger deed, een uur vroeger dan anders, zijn schoenen aan. Hij had zin om te bewegen, om koude lucht op te snuiven.
De hoogste tijd voor een dwangmatige wandeling in het park.


Illustratie: 'Ein Besuch', Carl Spitzweg (1808-1885)