vrijdag 27 september 2019

DOKTERSADVIES

Drie ernstige jongens, verdiept in horlogemakersklusjes, achter een balie. Ze dragen propere witte jassen met een rood logo. De hele winkel is in rood en wit en alles is van een kraakheldere orde, die niet zomaar het gevolg is van goed schoonmaken en opruimen: een Ontwerper heeft hiervoor een flinke nota ingediend.
(Dat zeg ik niet zomaar. Een vriend van me die veel voor musea werkte werd eens gevraagd de kleur van een bepaalde expositieruimte te bepalen. Hij gaf niet meteen antwoord maar vroeg om een paar dagen bedenktijd. Toen belde hij terug, zei met ferme stem: 'Groen' en declareerde drie dagen werk.)
Een van de jongens kijkt op van zijn gepruts en vraagt vriendelijk waarmee hij me van dienst kan zijn. Ik haal mijn Samsung Galaxy uit mijn colbert en leg hem op de toonbank. 'De camera doet het niet meer. Is daar iets aan te doen?'
De jongen neemt het apparaatje liefdevol kritisch in ogenschouw. 'Ach, een oudje. Welk type, weet u dat toevallig?' Ik zeg dat ik geen idee heb. Hij vraagt me het toestel te ontgrendelen. Dat doe ik, en hij pakt het van me aan. Hij tikt wat in, knikt, en zoekt op zijn laptop. 'De Grand Prime. Nee, daar hebben we geen onderdelen meer voor. Misschien dat u hier en daar rond kunt vragen en dat u ze ergens nog kunt vinden. Maar ik geef u weinig kans. En dan, de reparatie zou waarschijnlijk meer kosten dan een vervangend telefoontje.'
Ik knik. 'Daar was ik al bang voor,' zeg ik.
'Hoe lang hebt u hem al?'
'Bijna drie jaar.'
Hij kijkt deelnemend.
'Dat is lang. Er staat twee, drie jaar voor zo'n ding. Hooguit. Als ik u was kocht ik lekker een nieuwe.'
Een illusie armer loop ik buiten in de motregen, in mijn zak het blinde, hoogbejaarde telefoontje.
Gelukkig was het advies van de telefoondokter geheel gratis.


dinsdag 24 september 2019

WESTPOORT

Ik had de hele zaterdag in een zachte cocon geleefd. Zondag kroop ik daar als vanzelf in terug maar om half een schrok ik wakker uit mijn artistieke mijmeringen. Ik legde mijn gitaar weg - het meesterwerkje in wording moest maar wachten tot een volgende sessie - en poetste haastig mijn tanden. Ik griste wat spullen bij elkaar, groette de katten en snelwandelde naar mijn auto. Nog steeds prachtig weer, zag ik. Niks aan de hand. Met een beetje geluk kon ik nog op tijd zijn voor het concert.

Mijn slechte voorbereiding werd direct afgestraft. De N200 bleek afgesloten. Op goed geluk reed ik Westpoort binnen, in de hoop dat ik iets zou herkennen en dat mijn eerdere ervaring me de weg zou wijzen.
De Westelijke Havens op zondag... hoe kan ik ze beschrijven zodat u iets van het ongemak voelt dat mij bekroop toen ik daar algauw flink aan het verdwalen was? Een immense vlakte vol loodsen, containers, tanken, windmolens en andere enorme dingen, doorsneden door een symmetrische infrastructuur van anonieme straten, snelwegen en spoorlijnen, berekend op tienduizenden mensen, maar vandaag volstrekt verlaten - want wonen doet hier niemand en niemand gaat hier voor zijn lol heen. Een land voor reuzen, menselijke maat was hier ver te zoeken. Nergens kon je schuilen, geen café, geen huis, niks, hoogstens een bushokje, leeg.
Het enige waaraan mijn oog troostrijk houvast vond waren de bomen die herinnerden aan de vroegere landelijke status van het gebied. Maar genoeg was dat op den duur niet. Boven mijn hoofd raasde het luchtverkeer. Een lichte paniek kondigde zich aan. De overgang van mijn cocon naar deze blootstelling aan onherbergzame leegte was te groot en mijn oude kwaal agorafobie speelde op.
Maar gelukkig, daar ging mijn telefoon.

'Waar ben je?'
'Aan het verdwalen.'
'Zet je navigatie dan aan.'
'Dat kan ik niet.'
'Je hebt toch Google Maps?'
'Ik weet niet hoe dat moet en dat ga ik nu niet uitvinden,' zei ik gejaagd.
'Zie je een straatnaam?'
'Ja. Papierweg.'
'Oké. Ik zit achter mijn pc. Hier heb ik het. Je moet terug, en dan naar de A10. Dan neem je de A5 richting Rotterdam, en als je dan de afslag S102 volgt, kom je er vanzelf.'

De vertrouwde stem van mijn vriendin had mijn opstekende paniek gesmoord en met nieuwe moed vervolgde ik mijn weg. Algauw kwam ik bij het voormalige eiland Ruigoord, nu een ingeklemde oase tussen reuzenspeelgoed in een andersoortige woestenij. Ik liep het stille groene kunstenaarsdorpje in. Het concert in het aftandse kerkje was al begonnen maar ik mocht nog naar binnen, ze keken hier niet zo nauw. Er werd prachtig gezongen en gespeeld en alle ellende was al snel vergeten.

's Avonds was ik in de polder. We hadden buiten gegeten en ik genoot van de idyllische avondstemming. De ganzen waren nog slechts proefvluchten aan het maken maar toen er een vliegtuig overkwam volgde ik het in gedachten. Het zou misschien over Westpoort vliegen. Dat daar, die lelijke leegte, bestond allemaal ook, hier niet ver vandaan. Ik voelde me plotseling onveilig. Die nacht sliep ik slecht.

Ik lees dat er ginds op grote schaal woningbouw gaat komen. Haven-Stad moet het gaan heten, een stadswijk zo groot als Haarlem. Woningtorens gezellig tussen de loodsen en tanken. Een horrorscenario als u het mij vraagt.


vrijdag 20 september 2019

BLOEMENZEE

Het was met de moord op Pim Fortuyn dat Nederland, na eeuwen gesluimerd te hebben, weer tot de grotemensenwereld toetrad. Een schokkende rite de passage was dat, we moesten even slikken en ons opnieuw oriënteren, maar daarna hoorden we er weer bij. Theo van Gogh volgde algauw. Het wachten is nog op een echte terreuraanslag, en dat hebben we toch echt dezelfde status als de ons omringende landen. Geen lief landje van tulpen, klompen en kaasboertjes meer. De harde, sterk gepolariseerde wereld van nu die de dijken heeft doorbroken en de polder heeft geannexeerd.

Ik verbaas me over het gemak waarmee de nieuwslezers het over de Mocro Maffia hebben. Mag dat zomaar, denk ik dan. Ik durf, als 'witte' man, het woord neger niet meer in het openbaar uit te spreken. Dat is net zo'n vies woord als Gouden Eeuw. Aan de verbastering met dubbel k durf ik niet eens te dénken. Als Godfried Bomans nu 'het nikkertje Flop' als romanfiguur zou introduceren zou vermoedelijk zijn tong worden uitgerukt of tenminste zijn rechterhand worden afgehakt. Ik lees op internet dat mocro niet een echte geuzennaam is, omdat het niet, zoals nigga, oorspronkelijk een scheldwoord was. Vooruit dan maar.

De moord op een advocaat is een aanslag op de rechtstaat, lees ik. Jazeker, natuurlijk, dat is wat de maffia doet, de rechtstaat ondermijnen. Italiaanse toestanden, net de echte, 'grote' wereld. Maar we hebben toch al een hooggeplaatst politicus en een bekende voorvechter van het Vrije Woord onder de slachtoffers van extreem geweld gehad? Of was dat niet hetzelfde? Hoe dan ook, we zullen eraan moeten wennen dat het er bij ons in de gepolariseerde polder net zo genadeloos hard aan toegaat als elders op onze gedoemde planeet.

Als ik 's avonds naar de repetitie rijd zie ik in mijn ooghoek een zee van bloemen. Een politieauto houdt de wacht en ik hoop maar dat ze mijn kapotte rechter koplamp niet zien. Ik had me, bij het volgen van het nieuws, niet gerealiseerd dat het kantoor waar Derk Wiersum werkte bij mij om de hoek is. Ik houd mijn snelheid in en kijk, plotseling ontroerd, naar al die boeketten. Doorgaans reageer ik nogal cynisch op de bloemenhulde die steevast ons nationale antwoord op tragedies is. Maar als zoiets in je eigen straat gebeurt is het toch anders.

dinsdag 17 september 2019

CLUB

Onze gids had lange benen en een forse romp, met een stevige nek waarop een wakker ambitieus hoofd stond. Zijn torso leek niet zozeer het resultaat van sportschoolbezoek als wel van aanleg: hij zag eruit alsof generaties sjouwers en werkers hem voor waren gegaan. Ook zijn tongval had een zweem van weggewerkt plat. Zijn dure pak spande een beetje en zijn das was te fel en te breed. Nieuw geld, dat rook je. Drie jaar was hij nu lid van De Koninklijke Industrieele Groote Club, en uit de trotse manier waarop hij over de historie en de mores van de sociëteit vertelde kon je opmaken dat hij enorm naar het lidmaatschap had toegeleefd en vastbesloten was om er het uiterste uit te halen. Een ander groepje passeerde ons, geleid door een man met een bleek, fijnbesnaard gezicht met een gouden knijpbrilletje op de slanke neusbrug. Oud en nieuw geld lieten elkaar hoffelijk voorgaan terwijl ik de lederen meubels, het zware houtwerk, het kristal en de met textiel bespannen muren in me opnam, waarop menig navolger van Breitner te bewonderen viel. Een beetje jammer, vond ik, dat er geen craquelé en patina was om de eerbiedwaardige, meer dan honderdjarige geschiedenis van de club te onderstrepen. Maar de renovatie van 2017 heeft die samen met de sporen van sigarenrook netjes weggepoetst. Aan de schilderijen werd nog gewerkt, de restauratrice zat even verderop geconcentreerd aan een doekje te penselen. Nieuw Geld wees ons op een muurvullend winterlandschap à la Koekkoek en vertelde dat het doek voor het zomerreces nog een herfstlandschap was geweest.
Een van de 1500 leden, in tenue de ville, hoewel het nog geen 17.00 uur was en hij dus strikt genomen in nette vrijetijdskledij had mogen verschijnen, zette zich aan de vleugel en speelde wat lichte kabbelmuziek.
Ik vroeg Nieuw Geld of hij weleens een Bommelverhaal had gelezen. 'Jawel, niet allemaal natuurlijk,'  zei hij ontwijkend. Ik vertelde dat Bommel de Rommeldamse notabelen treft in de Kleine Club, en dat die gebaseerd is op het monumentale pand aan de Dam. NG grinnikte een beetje en leidde ons snel verder.
Bij de uitgang gaf hij me een hand. Hij had een handdruk als een bankschroef.


vrijdag 13 september 2019

Vos is boos


Mijn kleindochter zit naast me. Ze duimt niet, maar heeft de uitdrukking in haar ogen van een kind dat duimt. Ik lees voor. Ze luistert gefascineerd. Naarmate het verhaaltje vordert zakt ze steeds dichter tegen me aan. Alle eigenwijsheid en stoere reserve zijn verdwenen.
Ondertussen denk ik, kritisch, onzeker: zal ze dit wel leuk vinden, begrijpt ze dit wel? Want de grap van het verhaal berust vooral op het letterlijk nemen van uitdrukkingen. Uitdrukkingen die een driejarige niet kent. Vos, de ene hoofdrolspeler van het door Thé Tjong-Khing geïllustreerde boekje, kookt een maaltijd. Als hij naar de tuin gaat om peterselie te plukken neemt Haas, zijn tegenspeelster, de gelegenheid waar om in de pannen te gaan kijken. 'Ik heb er alleen een blik in geworpen,' zegt ze verontschuldigend, als Vos uit de tuin terugkomt en haar betrapt. Vos wordt boos. 'Wat voor blik, een blik tomaten, erwten?' Et cetera. De verwarring komt een paar keer terug en telkens lezen we dat Vos boos wordt.
Als het verhaal, dat ik met mijn beste toneelstem heb voorgelezen, uit is, kijkt mijn kleindochter peinzend voor zich uit. Er kwelt haar iets. 'Waarom is Vos boos?' vraagt ze. Ik probeer haar uit te leggen dat de twee, Vos en Haas, elkaar niet begrepen, en dat Vos daarom boos werd. Ze knikt, maar vraagt nog een keer, met iets andere intonatie: 'Waarom is Vos dan boos?'
Terwijl ze naar de kast loopt om een ander boek te pakken bedenk ik dat het helemaal niet uitmaakt of kinderen precies begrijpen wat er in een boek staat of niet. Emotie, suggestie en plaatjes, daar gaat het om. Anna is zelfs zo aangedaan door de boosheid van Vos dat ze even vergeten heeft dat ze naar de wc moet. Een plas verspreidt zich om haar voeten. Ze laat het boek dat ze in haar hand heeft verrast zakken, kijkt me verlegen en tegelijk grappig aan en zegt: 'Klein ongelukje. Geeft niets!'


dinsdag 10 september 2019

VUURPROEF

Ik speelde al een tijd met de gedachte. Je moet daar eerst een tijd mee spelen voor je hem in daden omzet. En er moet een goede aanleiding zijn. Het moment is ook belangrijk.
Gisterenmorgen werd ik wakker en besloot me niet, zoals vaak op maandag, nog eens om te draaien en te verstoppen voor de wereld, maar kordaat op te staan. Toen mijn vriendin uit de schuur terugkwam, waar ze appels had staan sorteren, was ik koffie aan het zetten. 'Pak maar twee matjes vandaag,' zei ik.
Op yoga werd er verrast opgekeken. Er werd gezoend. Het was de eerste les na de vakantie maar het voelde alsof dat zoenen speciaal voor mij was. De verloren zoon was teruggekeerd.
Ik werd officieus lid van het clubje in januari 2011. Na zes jaar begon een aantal zaken me te veel te storen. Bovendien was die maandagmorgen steeds zwaarder geworden, naarmate de weekeinden drukker werden en er zondagavond steeds vaker gefeest werd om van dat weekendwerk te ontspannen. Ik liet steeds vaker verstek gaan tot ik moest vaststellen dat ik niet meer meedeed. Ook met die gedachte moest eerst gespeeld worden.
En, hoe was het geweest, na al die tijd? Ik bekende dat ik wel wat moeite had met bepaalde oefeningen. Vooral ook omdat ik een flink aantal kilo's ben aangekomen sinds ik in januari met roken ben gestopt. Er werd geapplaudisseerd. Ik voelde me een beetje verlegen. Ik vertelde er niet bij dat het ook voelde alsof ik een dierbaar stukje van vroeger terug had, de maandagmorgen had zijn onschuld terug.
Nog voor de thee werd rondgedeeld en er uit Handboek Spiegelogie van Willem de Ridder zou worden voorgelezen was ik verdwenen. Gepast geld had ik al neergelegd. Zo miste ik het spirituele theekransje, dat me steeds meer was gaan tegenstaan en dat indirect tot mijn stoppen had geleid. Nu was dat een fluitje van een cent, omdat mijn vriendin zaken te doen had, maar volgende week wordt mijn vuurproef. Dan zal mijn vriendin blijven zitten om mee te praten over de dorpse dingen, en ik zal onaardig moeten zijn en spelbreker. Dat vind ik lastig. 

vrijdag 6 september 2019

Klokken en menhirs: Het Beauvais Syndroom

Ik zou hier graag schrijven dat ik tientallen ingezonden brieven heb gekregen maar niemand heeft geklaagd. Toch vind ik het zelf onbevredigend hoe mijn recente reisverslag smoort in een paar onsamenhangende dagboekfragmenten. Vandaar dat ik hier, als toegift, nog een verhaaltje ga vertellen dat zich afspeelt aan het einde van onze reis naar Bretagne.


Na een taaie rit door lege landen wilden we van de weg af voor een laatste overnachting. Ik had Neufchâtel-en-Bray uitgekozen omdat mijn ANWB Reisgids er aardige dingen over zei.
Het is altijd wonderlijk hoe de dingen veranderen als je de snelweg verlaat. Wat vlak, leeg en uitdrukkingloos lijkt krijgt plotseling een gezicht. Details ontpoppen zich meteen na de eerste afslag. Een open vlakte, dit stuk Normandië? Nee hoor! Daarginds ligt een levendig stadje, knus neergevlijd in de oksel van een bespikkeld heuveltje. We komen dichterbij en het stadje blijkt een gezellig plein te hebben met een oude kerk. Er is een huwelijk geweest, de gasten praten na voor het gotische portaal. Een draaimolen zwiert rond. Een terras lonkt. Maar ho! Eerst onderdak vinden. Daarginds ligt een ommuurd hotel met een bloementuin. Twee sterren slechts. We gaan de poort onderdoor en het trappetje op. Binnen is de receptie leeg. Een man sloft naderbij. Vol vertrouwen vraag ik of hij een kamer voor ons heeft. Hij trekt een verbaasd gezicht. Voor vannacht? Maar neen! Zaterdag, hè? Alles is vol. Overal. Welke kant gaan we op, Amiens? Rijd dan maar door naar Amiens, dat is een grote stad, daar vindt u wel iets.
We trekken ons terug op het grijnzende terras aan het plein, bestellen iets, en houden krijgsraad. Amiens is nog tamelijk ver en we hebben geen zin om een echte stad in te rijden. In een hotelgidsje zoeken we de plaatsjes iets verderop. Ik verzamel moed en bel. Het Non, complet klinkt vermoeid en bijna honend. We rijden terug naar de ingang van het stadje waar we een bord camping hebben gezien. Dan maar de tent opzetten, al is die dan ook gehavend uit de storm tevoorschijn gekomen, met een gebroken fiber stok.
Bij de camping, Sainte Claire, zitten we verslagen te kijken naar een stoepbord dat aan duidelijkheid niets te wensen overlaat. Complet. Full. Voll. Vol. 
'Het Beauvais Syndroom,' zuchten we.

In 2011 kwamen we met mijn dochters uit de Dordogne. Boven Parijs hoopten we een hotelletje te vinden. Maar de hele streek waardoorheen we reden bleek economisch in vrije val te zijn geraakt. Dichtgespijkerde winkels alom, en de weinige logementen waren alle gesloten. Soms was een voormalige auberge nog als bar in gebruik. We werden er aangegluurd door ontevreden dronkenmannen. Uiteindelijk reden we (de avond was al gevallen) naar de dichtstbijzijnde stad, Beauvais. We waren hondsmoe. Vlakbij de kathedraal was een hotel. Het was vol, maar de baas was zo vriendelijk te bellen naar een collega. In de stromende regen vonden we uiteindelijk in een buitenwijk onderdak. De eigenaar verwees ons naar een restaurant waar we zo laat nog konden eten.

Mijn vriendin herstelde zich het eerst. 'Ik ga het gewoon even vragen,' zei ze, 'we hebben maar een klein plekje nodig, en als ze je zien is het toch altijd anders.'
Toen ze lang wegbleef begon ik te duimen. Even later kwam ze aanlopen en stak twee duimen in de lucht. De beheerder had haar aangehoord, geknikt en gezegd: 'Bon.'
Toen de tent stond, met één door een touwtje bijeengehouden stok, gingen we naar de brasserie. Want ons geluk was dermate gekeerd, dat we zelfs niet terug naar de stad hoefden voor ons avondmaal. In de hof van een voormalige hoeve waren tafeltjes gedekt. Heel netjes, net een echt restaurant. Dat voorgerecht en toetje zo uit de supermarkt kwamen gaf niks. Het hoofdgerecht was wel degelijk door een oma gemaakt, die de hele middag in een koperen pot had staan roeren. Halverwege mijn fles koude Sauvignon draaide ik me om naar de buren, die ik al een tijdje had zitten beluisteren, met een half maar nieuwsgierig oor.
'Eindhoven of Helmond?' zei ik.
Beide, naar bleek. Even later schoven ze hun tafeltje aan bij het onze. Het werd reuzegezellig. Ik vertelde over mijn Brabantse vader en mijn vriendin had veel succes met een jeugdverhaal over haar sprekende parkiet Paulus die, toen hij ooit was ontsnapt, zijn naam en adres had kunnen zeggen. Het had zelfs de lokale krant gehaald.
Het was een hete dag geweest maar die nacht kwam er een klamme kou opzetten. Enigszins doorwaakt stond ik mijn tanden te poetsen. Daar waren onze vrienden van de vorige avond. We wisselden onze toestand uit. Ik zei dat het wel ging maar dat ik iets meer water moest drinken dan gewoonlijk.
'Wij nie. Wij zijn da wel gewend.' Hij keek me eens aan. 'Maar gij toch ook?'

'Daarin had hij natuurlijk gelijk,' zei ik tegen mijn vriendin, toen we op huis aan reden. 'Deze zomer is wel wat Bourgondisch geweest. Of zullen we zeggen Brabants, of  Bretons? In ieder geval wordt het hoog tijd voor een nieuw sober regime.'

Maar eerst gingen we, in een bloedheet Amsterdam, nog eten bij La Vallade aan de Ringdijk. Geen kaart, vijf gangen wat de pot schaft. Het was uitstekend, en we rondden er een fijne vakantie mee af.



(Foto: P. Kop)


dinsdag 3 september 2019

Klokken en menhirs


4. Dagboek, dolmens, besluit

'Paris-Brest-Paris komt langs. Dip. Heb het even gehad met alle pret en ben warrig en droevig. Na mediteren even naar de bakker. Dan naar het Fôret van Fougères voor een prachtige wandeling door doodstil groen drippend varen- & beukenwoud langs het Cordon des Druïdes. Erna boodschappen in de Intermarché. Worsten gebakken met veel groentespul en goed brood. Taart toe die P. iets had laten aanbranden. Tamelijk vroeg naar bed in de benedenslaapkamer aan de serre die beter, intiemer is dan die boven aan de straat, hoewel een beetje vochtig.'

Met de vorige drie stukken over de reis naar Bretagne van dit jaar heb ik onbedoeld een lange rode loper uitgelegd voor een heel klein evenement. De heenreis door Picardië en Normandië is breed uitgemeten, en blijkt achteraf het hoofddoel te zijn geweest. Tenminste, zo zullen latere Rookzangervorsers concluderen: want ik heb, nu het werk weer is begonnen, tijd noch aandacht om net zoveel woorden te besteden aan de tweede week, die van ons eigenlijke verblijf in Bretagne. Ik heb natuurlijk dagboek bijgehouden. Deels zoals hierboven, deels in een soort steno, puur voor de feiten, deels in wat ik écriture automatique (automatisch schrijven) noemde, toen ik het neerpende in de mooie, zonnige tuin van ons vakantiehuis. Dat gaat dan zo:

'Dinsdag 20 augustus, Le Loroux

Met goed weer op. Besloten Bretagne vandaag links te laten liggen en de Mayenne in te gaan, hele kleine weggetjes te nemen. Zo komen we via prachtige landelijke routes, in een ongelooflijke stilte (alleen een vogel af en toe), door mooie, goed verzorgde, bebloemde dorpjes (geheel tegengesteld aan de asfaltvlakte van Le Loroux en andere plaatsjes aan de doorgaande weg naar Fougères) die aan slingerende weggetjes in een glooiend, vriendelijk coulisselandschap liggen te soezen in de zon die zich vandaag gelukkig goed laat zien, langs vele goeiige koeien in alle kleuren (en één stier met wollige vacht en de grootste horens die we ooit zagen) en heel wat fijne plekjes in een grazig, romig achterland, en langs een paar megalithische sites die bewijzen dat La Bretagne het alleenrecht niet heeft op dolmens en menhirs: eerst volgden we de D224 naar Larchamp, over Vaubarbot naar Boussardière, waar we de gelijknamige menhir bekeken (vlak na de officiële menhir vonden we er nog er een, blijkbaar niet geclassificeerd, vlak langs de D224, naast een boerderij, bij Cosnuère). Daarna over de D224 tot de D220, rechtsaf richting Ernée. Rechts van de weg de dolmen De La Contrie du Rocher. Prachtig hunebed, van de weg af in een groen rivierbosje. Terug naar de weg en die overgestoken, de veel minder goed onderhouden, met uitgebloeid vingerhoedskruid bedekte La Tardivière - geen officiële borden hier, hij was ook niet 'betafeld' en gerestaureerd. Daarna thee gedronken in de tuttige Engelse tuinen Les Jardins des Renaudies; in Gorron nog even vergeefs gezocht naar een volgens de kaart en een desgevraagd tandeloos boerinnetje aldaar bestaande menhir De la Roche, in het veld, bij de Super-U.
Eerste tuinzit daarna in hete zon.'


Soms is er een korte bespiegeling tussen de aantekeningen. Over de dorpjes in de Pays Gallo was ik blijkbaar matig enthousiast:

'Deze streek is lelijker, of laten we zeggen prozaïscher (praktischer, grauwer) dan ik had gehoopt. Vooral de overvloedige aanwezigheid van asfalt, beton en cement bederft veel van wat oorspronkelijk de charme van simpele, ruwe dorpjes had kunnen zijn. Er zijn nog geen tweetalige borden zoals in het westen. Je bent tussen twee streken in. Een eenduidig karakter ontbreekt. Veel is gesloten. 'Te weinig toerisme om de boel open te houden,' zei de patron van een tamelijk hippe bistro modern in Vitré. (Daar aten we trouwens wederom een gepocheerd ei vooraf, dit keer met bospaddenstoelen en foie gras-saus; zou het mode zijn?). Strakke, liniaalrechte wegen snijden door bossen en heuvels: functionaliteit wint het van schoonheid, het doet er allemaal niet zo heel veel toe hier - nergens pleintjes, terrasjes, de mensen leiden hun leven achter de dikke stenen  muren.'

Dat van die tweetalige borden is overigens niet helemaal waar. In Fougères waren er zelfs drie borden: in het Frans, Bretons en Gallo, de aan het Normandisch verwante streektaal die rap aan het uitsterven is maar die enigszins meelift op de revival van het Keltische Bretons.
Om Haut-Bretagne recht te doen en niet de indruk te wekken dat het hier alleen maar een tegenvallend rendez-vous met een oude jeugdliefde betrof, eindig ik met een wat lyrischer fragment.

'Donderdag 22 aôut, L.L.

Misverstanden en kibbelarij over de plannen voor vandaag. Uiteindelijk toch de auto in om naar Cancale te gaan. De lucht heeft al het weemoedige diepe blauw van september.
Mooie weg via Dol de Bretagne. De Route de la baie is schilderachtig en net niet te druk. In Cancale naar de Bourg. Vandaar lopen we via uitzichtpunt (diamantjes in de Blauwe Zee, Mont Saint-Michel in de verte als een bruingrijs silhouet, een omgekeerde spitse puddingvorm) boven langs de klif (een scheut hoogtevrees) naar de benedenstad waar een enorme rij restaurants ligt. We kiezen de rustigste, waar een alsnog gestreste donkere schoonheid ons huitres + un ver de Muscadet (P) en een pizza Seville (met veel emmentaler en chorizo) (ik) brengt. En een pichet de rosé.
Terug in de Bourg zitten we nog op een klein terras voor een trou Normand.
Daarna even de fout in door over de noordroute van het schiereiland naar de Point Grouint te rijden. Prachtig, maar we raken vastgeklemd in een stroom van blik. Ons eenmaal losgerukt hebbend vinden we de terugweg en zoeven lekker naar Fougères om de Fakir te zien die het lokale festival Les scènes déménagent opent. Hartverwarmend knullig (P), vervelend provinciaals (ik).
We eten crèpeje en frietje, drinken uit statiegeldbeker rosé en kijken een tijdje naar de vriendelijke kleinsteedse bedrijvigheid; kinderen worden rondgeduwd in een zelfgemaakte draaimolen, ingenieus gebouwd uit oude fietsen en winkelwagentjes, terwijl een tandeloze kindervriend een hengel boven hen vasthoudt waaraan een knuffelvis bengelt, die ze moeten weggrissen.
De schemering valt langzaam over de oude burcht, de grootste van Europa volgens de brochures. Thuis nog in de tuin naar de vleermuizen gekeken. In de keuken nog een snack en wat cider.'


De eerstvolgende tijd is het mijn bedoeling om minder frequent te bloggen. Vermoedelijk alleen nog op vrijdag. Muzikale bezigheden krijgen even voorrang. Uiteraard sta ik mezelf toe hier vanaf te wijken als ik daar zin in heb.