donderdag 30 september 2010

SONNET

'Nymfen,' zei mijn vriend. Hij reikte traag
naar een verzonnen druiventros, gebaarde
naar de schemering van 't bos, dat vaag
te zien was achter onze rozengaarde.

Muziek waar Bilitis naar had geluisterd
klonk vluchtig op, bleef hangen als een geur,
en meisjes werden naderbij gefluisterd
door melodieën in een teer mineur.

Voor ons verrukte geestesoog ontdeden
zich de nymfen van hun gazen kleren,
en dansten traag bewegend in het rond.

De schaduwen van halogeen vergleden
langs de rechte straten van Almere.
De nymfen boden ons hun wulpse kont.

(Uit: FAUN, herfst 1986)

zondag 26 september 2010

ADEM

Mijn vader drinkt niet meer. Dat wil zeggen, hij heeft een jaar lang niks gedronken en zit nu op het kleuterrantsoen van een, twee, op hoogtijdagen drie glazen wijn daags. Hij is bijna vijfentachtig, dat voorop gesteld. Volgens hem groei je over sommige dingen in het leven gewoon heen, raak je uiteindelijk vanzelf ontstegen, verlicht, of hoe u het wilt noemen. Ik drink nog net wel, en, laten we zeggen, problematisch. Ik ga ervoor in behandeling, dus ik durf dit best te schrijven omdat ik bang ben dat mijn stukjes toch alleen door familie en een paar welwillende vrienden worden gelezen. Dus, eerlijkheid! Ik was bij mijn vader op bezoek, voor ik voor langere tijd opgesloten zou worden. Intra muros, als u uw Latijn kent. Een goed gesprek, een laatste glas (je weet het tenslotte maar nooit, op zijn leeftijd en met mijn levenswandel): we hebben menig mooi uur samen aan de fles gezeten, eindeloos bomend, fantaserend, dat moest nog een keer gebeuren. Een morgen in Brabant. Een vroeg glas. Hij aan de koffie, ik aan de wijn. Onze vrouwen erbij. Nestgeur. Een goed, zelfs fijn gesprek, beter dan in jaren: we hebben vroeger veel te veel gevochten, en al die discussies over onze stokpaardjes mondden veel te vaak uit in gelijkhebberij over en weer. Zo niet nu. We haalden een van onze oudste stokpaardjes van stal. Het beest was schonkig geworden en vaal van tint, maar leefde wonderlijk op door onze berijding. Ademtechniek. Mijn vader, net als ik zanger, pianist en gymnasiast bleek nog elke dag een heel uur ademoefeningen te doen. Natuurlijk geheel verkeerd, vond ik met mijn eigenwijze kop, maar toch. Een uur! Ademoefeningen! Weet u hoe saai dat is? Mijn vriendin, een hoogademer zoals dat heet, was proefkonijn. We bliezen en tuften dat het een aard had en lieten haar onze flanken voelen, voelden aan de hare. Na een uur of twee was hij moe en stapten we op. Maar de les werkte door. Niet eens zozeer bij mijn vriendin en waarschijnlijk ook niet bij hem, lieve koppige tachtiger, maar vooral bij mij. Paulien en ik wandelden vanmiddag in de polder. Een laatste mooie nazomerdag. De septemberzon scheen warm over de wijde Schermer. Vluchten zwart-witte vogels oefenden luidruchtig kraaiend en kwetterend voor hun jaarlijkse emigratie, niets wetend van Wilders en de probematiek die schijnt te kleven aan dit heen en weer zwerven over de continenten, al naar behoefte. Ik was na een paar vroege glazen over mijn levens- en ruimteangst heen en marcheerde braaf over de zompige groene paden. En begon te ademen. Niet zomaar, ontspannen en gemakzuchtig, maar met het oude fanatisme van het begin van mijn zangstudie, dertig jaar terug. Ik blies en zuchtte en hijgde en tufte en maakte bijna nog meer lawaai dan die vogels. En verdomd, het hielp! Energie, euforie,wat niet al, endorfine, die modieuze stof van het runners high, noem maar wat positieve zaken, - ze namen sprongsgewijs toe. Dank je pa.

zondag 19 september 2010

LIGEIA

Ik lag ziek in bed. 'Wil je een glaasje sinaasappelsap?' vroeg mijn vriendin lief. 'Nee,' knorde ik. 'Wil je een aspirientje dan?' 'Hhrmpff.' 'Wat wil je dan, kan ik iets voor je doen?' Een blitslichtje. 'Ja, je mag me voorlezen.' Zo vlijde ik me even later tegen haar rug aan en sloot vredig de ogen terwijl zij een van mijn lievelingsverhalen voorlas. Ligeia, van Poe. Helaas in de vertaling van Vestdijk, want het Engelse origineel had ik hier niet bij de hand, in de polder. Het woei stevig en het regende, en Poe's woorden klonken, ook in de Vestdijkversie, bedwelmend. Maar gaandeweg begonnen me een paar vreemde zaken op te vallen. Waarom had ik vroeger, als jongen, nooit gemerkt dat Edgar zo'n enorm hysterische aansteller was? Mijn God, wat een onzin kraamt hij er soms uit! En die Ligeia, die vrouw, waarop we vroeger allemaal verliefd waren, die heeft geen vlees en bloed, die komt totaal niet uit de verf. Wat leren we eigenlijk over haar? Goed, ze heeft een diepe, welluidende stem, donkere ogen, een heerlijke mond, een enorme belezenheid, zeker, - maar verder? Ze blijft ondanks de vele bladzijden die Poe nodig heeft om haar volmaaktheid te beschrijven een schim, een naam, een mooie naam, dat wel. Afgeleid van het Griekse ligus (vrouwelijk ligeia) dat meen ik 'helder klinkend' betekent. Poe kruidde zijn verhalen graag met wat eruditie, al is die lang niet altijd betrouwbaar en vaak gebaseerd op briljante bluf. Charlatanerie was hem niet vreemd, die dronken fantast. Wat maakt dat deze Ligeia voor ons jonge gymnasiasten een icoon was? Precies dat, schoot me de volgende morgen te binnen, nog in halfslaap de voorleessessie overpeinzend. Een icoon. Dat ze dat was. Een leeg plaatje dat we in mochten kleuren naar eigen inzicht. Waarop we onze heethoofdige fantasie mochten loslaten. Ieder maakten we, meegesleept door de kolkende woordenstroom van Poe onze eigen Ligeia. Op mijn leeftijd heb ik niet zo'n aanleg meer om op andermans stroom, vurig bruisend of niet, mee te varen. Het is een tijd van pane e vino, deze late levensfase (de lonesome latter years, in Poe's woorden), niet van ideaalbeelden, hoe prachtig ook. Daar kan die goede Poe niks aan doen.

woensdag 15 september 2010

ZIEK

Ziek. Een niet zo eenvoudig begrip als u zou denken. Toegegeven, als je veertig graden koorts hebt, ben je voor het oog van de wereld ontslagen van alle plicht en voor alles geexcuseerd. Maar wat nu, als je op andere wijze niet in staat bent, je plichten te vervullen? Je bent, voor datzelfde oog van diezelfde wereld, heel wel in staat om normaal op te komen draven, alleen... je kunt het niet aan. Je bent simpelweg niet in vorm. Je bent depressief, moet in bed blijven, ofschoon je verkoudheid voor andere mensen een lachertje lijkt. Wat betekent die lopende neus, dat gekuch, niets toch? Stel je niet aan! Als kind kende ik het al. Schoolziek. Denk daar niet te min over! Het is geen aanstellerij. Het is de intense behoefte om alles even de brui te geven. Die behoefte is even sterk als heilzaam. Heilzaam in die zin, dat na het toegeven eraan het leven weer te leven is. Dat opgelopen schaafwonden spontaan genezen. Vroeger was zo'n dagje schoolziek puur genot. Ik verstopte me onder de dekens en verborg me in een Tom Poes-boek. Halverwege de middag werd ik kriegel van het liggen in mijn ranzige jongensbed, en ging ik naar beneden, waar mijn moeder de thee klaar had. Met koekjes, natuurlijk, uit een trommel. Nu mijn moeder al vele jaren lang dood is, moet ik zelf mijn thee zetten. En dat doe ik in de praktijk niet. Ik denk aan het thee zetten. Ik denk aan mijn moeder, en ijsbeer door mijn kamer. Ik verlang naar rust. Verlang naar de rust van een dagje schoolziek.

zaterdag 11 september 2010

FLIKKEN MAASTRICHT

De eerste keer dat ik al zappend belandde in een aflevering van Flikken Maastricht wist ik niet wat ik zag. Ik werd niet moe mijn verbijstering met wie die maar wilde horen te delen. 'Stel je voor, de stad Maastricht is ontvolkt van Maastrichtenaren, en opnieuw voorzien van inwoners uit het Gooi en Amsterdam. En als ze voor de couleur locale een zuidelijk klinkende figurant nodig hebben, nemen ze iemand uit Antwerpen. Bizar!'
Daar kwam mijn oordeel ongeveer op neer. Het oude liedje: Nederlandse films en tv-series deugen niet, blijven altijd steken in goedbedoelde knoeierij en amateurisme. Nee, dan de Britse producties! Oef, wat moeten wij ons schamen! Daar kan iedereen écht acteren, de series zijn even geloofwaardig als onderhoudend, je hoeft je niet te ergeren maar kan je integendeel identificeren, aan, met, de dramatis personae.

Goed. Ik heb zo mijn stokpaardjes, en ik berijd ze graag. Maar waarom, vroeg ik me af, bleef ik dan tóch kijken naar Flikken Maastricht, waarom verheugde ik me na het vrijdagavondnieuws op een nieuwe, ongetwijfeld belachelijke, aflevering? Niet uit een zucht naar 'camp', en dat 'belachelijk' zeg ik maar voor het gemak: belachelijk vond ik de serie al niet meer, na enig afstand nemen.
Het was namelijk al gauw duidelijk dat het verhaal meer dan in orde was, en de verfilming was érg aantrekkelijk. Maar dat acteren! Goed, er waren een paar rollen die oké waren. Wil van Kralingen is op de Bühne een uitstekende actrice, en is dat ook in de serie. Victor Reinier, de Nederlandse George Clooney, maakt duidelijk dat je 'casual' kunt spreken en tegelijkertijd verstaanbaar kunt zijn, dat je 'cool' kunt zijn zonder aan vakmanschap in te boeten, - iets waarvan zijn collega Helmert Woudenberg, met zijn irritante toneelschoolmanieren, bepaald geen weet heeft: hij is, met al zijn roem, niet beter dan de minste figuranten, die ook uitblinken in onnatuurlijkheid.
Maar doen de Engelsen het dan zoveel beter? Ik had eigenlijk al lang niet meer gekeken. Aangestoken door deze hernieuwde interesse volgde ik een paar Britse Krimi's. Ja, op het eerste gezicht zijn ze beter, zeker. God, wat overtuigen die vaak onaantrekkelijke acteurs! Lelijke, bonkige kerels, maar je zou ze zo willen kussen, die lieverds. Of mooie mannen en vrouwen die een diep verborgen ongeluk met zich meedragen, en daardoor sympathie inboezemen.
Eén ding viel me al gauw op. Engelse series hebben ondertiteling. En als je die volgt, is de dialoog die daarboven gaande is in vergelijking heel erg natuurlijk.
Of die dat werkelijk is, is de vraag. Voor de Brit is een televisie-dialoog waarschijnlijk net zo kunstmatig als die voor ons is, mutatis mutandis, als u begrijpt wat ik bedoel.

Voorlopige conclusie: Wat is er mis met Nederlandse televisieseries? Niks, geloof ik. In ieder geval niet met Flikken Maastricht.

donderdag 2 september 2010

DE GEUR VAN HERFST

Wieder hat ein Sommer uns verlassen, 
Starb dahin in einem Spätgewitter. 
Regen rauscht geduldig, und im nassen 
Walde duftet es so bang und bitter. 

Deze verzen uit het gedicht Herbstgeruch van Hermann Hesse achtervolgen me nu al dagen. Ze beïnvloeden zelfs mijn dromen, op een manier die ik niet voorzien had. Hoe kan een schrijver die ik als jongen en jongeman met kloppend hart las en sindsdien had bijgeschreven bij mijn jeugdzonden, na dertig, veertig jaar plotseling weer zo door mijn hoofd spoken? Het begon zoals zoveel associaties met vroeger beginnen: met de muziek. Die voor mijn koor in dit geval. Er moest een programma worden samengesteld voor het twintigjarig bestaan van het Linnaeuskoor, zoals het heet; iets met Linnaeus uiteraard, of uitgebreider, met planten en bloemen. Ik brainstormde met het bestuur, en ergens in die storm woei een vergeten blaadje van vroeger op. Had ik niet ooit een gedicht van Hesse op muziek gezet, waarin de herfsttijloos, dat bleke en bladerloze neefje van de krokus, werd bezongen? Ik zocht en vond mijn vergeten compositie, geschreven in het eerste jaar van het conservatorium, met jeugdige overmoed: de compositieleraar zette dikke rode strepen onder onreglementaire stemvoeringen en stemkruisingen en ik verdedigde me verontwaardigd en vurig: Maar het klinkt toch goed?! Hij lachte sceptisch in zijn pluisbaard. Bij de revisie moest ik hem in een paar gevallen alsnog gelijk geven. Ik verbeterde wat onhandigheden, schrapte wat gewaagde hoge noten, en breide er een nieuw slot aan. Daarmee was de kous af, dacht ik. 

Maar de herfstige klanken, in een idioom dat met alle schatplichtigheden aan Richard Strauss, Debussy en Hindemith onmiskenbaar Van Spaendoncks was (ik bleek muzikaal in al die jaren weinig te zijn veranderd) lieten me niet los. Ik neuriede de melodie tijdens mijn wandelingen door de eerste morgens van september. De vuurdoorn glom al van de oranje bessen, hier en daar was er een spinnenweb in aanbouw, er scheen een mild, wattig zonnetje. En ik droomde. Niet zomaar en chaotisch, maar heftig en samenhangend: lang uitgesponnen dromen over jeugdige verliefdheid, van het soort waaruit je tegelijk treurig en gelukkig, en vooral verward wakker wordt. Die dromen gingen over mijn ex, die ik meende ook al bijgezet te hebben, - niet bij de jeugdzonden, maar bij de verliesposten van het leven waarmee we nu eenmaal moeten leren omgaan. Na een luwte ('rouwverwerking geslaagd') kwam ze met verdubbelde hevigheid mijn leven weer binnenvallen en gooide mijn gemoedsrust totaal overhoop. Maar wat Hesse met mijn gestrande huwelijk te maken had kon ik met geen mogelijkheid zeggen. Tot ik de dichtbundel waarin Herbstgerucht staat erbij pakte, zo'n fijn ouderwets boekje van Inselverlag, met kartonnen kaft. Daar stond het, op de eerste blanco pagina, in Oost-Indische inkt, met prachtig en liefdevol gekalligrafeerde letters: 

Donum amantis, 
Donatum amore. 

M. 

XIII.III.MCMLXXVIII.


De geur van herfst

Weer heeft ons de zomerzon verlaten,
zijn licht getemperd tot oktoberkleuren,
de regen op de bomen ruist gelaten,
het bos is vol van bange, bittere geuren.

Herfsttijloos staat bleek verstard in 't gras,
naast het woekerend gedrang der zwammen.
En ons dal dat eerst oneindig was
en licht, vernauwt zich tussen heuvelkammen.

Benauwd en bang en vol van bittere geuren:
aan deze wereld is het licht ontnomen,.
Verman je, dit moet ieder jaar gebeuren,
er komt een eind aan alle zomerdromen!

(Herbstgeruch, Hermann Hesse, herfst 1947)