dinsdag 30 mei 2017

HITTE


Het was een dag als onder een stolp. Een bel van vochtige warmte lag over de stad. De grens tussen binnen en buiten was vervaagd, tijdelijk opgeheven: iedereen had ramen en deuren opengezet om een beetje wind te vangen.
Op het balkon waar ik de middag gelaten probeerde uit te zitten (het motto van Lin Yutang indachtig: 'Wie een geheel zinloze dag op een geheel zinloze manier kan doorbrengen, die heeft leren te leven') klonk het Italiaans van rolkoffertoeristen; ik verstond de woorden niet maar herkende het aan de melodie. In een tuin drensde een kind 'Picachou, Picachou', steeds maar weer. Mijn katten Snuf en Snuitje tobden met het dilemma, of ze voorrang moesten geven aan hun versuffing of aan de impuls om achter vliegjes aan te gaan. Ik herkende die mentale spagaat: ook in mij speelde nu en dan de aanvechting op om iets nuttigs te gaan doen, maar met ijzeren wil dwong ik me tot lethargie. Ik hóefde toch immers niets, vanmiddag? Ik probeerde te lezen, wat ik nooit doe, nooit kan, overdag. Een enkel kort hoofdstukje verder sloot ik het boekje. Zo, dat was toch maar mooi gelukt! In een soort waakzame luiheid ging ik verder met nietsdoen.

Die morgen had ik de tweejaarlijkse beeldenroute van Artzuid gelopen met mijn dochter.
Als je al niet landerig was werd je het daar wel van. Constructies van staal en steen, met als enig doel de openbare ruimte op een geheel overtollige manier te versieren. Meestal 'Spiraal', 'Seven Pilars' of 'Zonder titel' geheten. Kunst die je meteen herkent als kunst (want waarom zou zo'n ding hier anders staan?) maar die het om gewaardeerd te worden vooral moet hebben van de intentie van de maker, hier op kleine plaquettes tweetalig samengevat: men heeft bijvoorbeeld bij het scheppen gezocht naar de relatie tussen de vormen onderling en naar het contrast van de sculptuur met haar omgeving en men heeft gespeeld met dimensies, vlakken, lijnen en achtergrond; alsof alle kunst dat niet doet, zonder er woorden aan vuil te maken. Soms was een oranje geverfde staalconstructie zelfs 'ironiserend'.
Maar het meest genoot ik van het bordje bij een No Title van mijn generatiegenoot Leo Vroegindeweij. We zagen een installatie. Een berg wit steengruis, met daarop een soort lader, een fragment van een vrachtwagen. Ach, het was in elk geval gewaagder dan de spiralen en pilaren, al was het misschien ook lelijker en botste het ook meer met de statige groene Apollolaan waar dit alles uitgestald en opgesteld was onder curatele van Rudi Fuchs. Maar wat lazen we op het bordje?
'Vroegindeweij maakt installaties waarin mogelijke betrekkingen tussen elementen worden onderzocht en tot beelden samengebracht.' Daar moest ik even op kauwen, voor ik in de lach schoot. Mogelijke betrekkingen! Onderzocht! Laat Vroegindeweij zijn kunstzinnig laboratorium elders opstellen, dacht ik.
Het was warm, te warm voor kunst.

dinsdag 23 mei 2017

Vlier, asperges, time out


We zaten in de tuin te eten. Tussen vlier, boterbloemen en fluitenkruid. De meimaand geurde sterk.
Maar ik klaagde mijn nood over mijn stemming: oververmoeid, de snaren van mijn gemoed waren al maanden op veel te veel Herz gestemd en stonden zo langzamerhand op knappen.
Gelukkig proefde ik nog wel hoe lekker de asperges waren.
Mijn vriendin zei dat ik vooral aardig voor mezelf moest zijn, en alleen moest doen wat écht noodzakelijk was. De rest even uit mijn leven schrappen.
Vandaar, als voorschot op de kleine Hemelvaartvakantie verderop in deze week, vandaag even geen blog.

Wordt vervolgd!



vrijdag 19 mei 2017

De bril van mijn dochter

Na de koorrepetitie reden we over de rustige ring naar Station Sloterdijk. Mijn vriendin was er lang niet geweest en herkende het niet meer. Een sciencefictionlandschap van hoogbouw, de droom van een projectontwikkelaar. Op de bonnefooi parkeerden we op een plein waar we een paar internationale bussen zagen staan. Zelfs hier zongen de merels.
We liepen een brede trap op, daarboven was horeca, herinnerde ik me van een vorig bezoek. We kwamen op een drukke laan, overal flanerende mensen. Wat deden die hier, in wat 's avonds een desolaat gebied zou moeten zijn? Aan schragen tafels zaten toeristen te drinken. Meininger Hotel, zagen we op de gevel. We liepen naar binnen. De jongen aan de bar vertelde dat deze herberg met twaalfhonderd bedden waarschijnlijk de grootste van het land was, er zaten iedere morgen vierhonderd gasten te ontbijten. We zetten ons met ons glas aan een rustieke tafel en keken een poosje uit op de stationshal met daarachter de toren van het Mercure Hotel toen mijn telefoon ging. 'Ik ben er,' zei mijn dochter. Ik schetste mijn locatie op grond van wat overduidelijke oriëntatiepunten en zei dat we haar tegemoet zouden lopen om haar tassen te helpen dragen. Al snel zag ik een zwart poppetje naderen. We zwaaiden.
In de auto vertelde mijn dochter hoe blij ze was Amsterdam weer te zien. Londen was smerig, lelijk en veel te druk. Hier was het schoon, de terrassen waren gezellig vol, iedereen zat buiten. Op de Apollolaan snoof ze: 'Vers gemaaid gras!' Londen stinkt en is van steen.
We zetten de tassen in de gang, belden mijn jongste dochter en met zijn vieren liepen we naar Wildschut om ons bij de terrasmenigte te scharen. De zomerwarmte en de uitgelaten drukte op straat waren bedwelmend. Kuifje en de geheimzinnige ster. Iedereen die dat boek als kind gelezen heeft snapt wat ik hier schrijf. We vonden een tafeltje, en een vriendelijke jongen met een knap, Japans uiterlijk bracht ons algauw onze glazen. Lokaal bier van Brouwerij Het IJ, op mijn dochters verzoek: Duvel heb je in Londen ook. We proostten op het weerzien, na bijna vijf maanden.
Ik had Amsterdam vaak vervloekt de afgelopen weken, en gewild dat ik ergens anders was. Nu keek ik door de bril van mijn dochter en blikte tevreden om mij heen.



dinsdag 16 mei 2017

SCHNABBEL

Om het spectaculaire nieuwe aanbod van het telecommunicatiebedrijf op even spectaculaire wijze wereldkundig te maken, werd er een launch georganiseerd. In het bijzijn van de pers zou de CEO zijn verbluffende nieuwtje onthullen. Zijn praatje zou ingeleid worden door een lang crescendo (swell) op één toon, gespeeld door een heel symfonieorkest, aangevuld met mannenkoor. Als het hoge woord eruit was speelden en zongen koor en orkest fortissimo een stralend G-akkoord. Daarna zou de wereld niet meer hetzelfde zijn.
Zo had het reclamebureau het bedoeld.
Op verzoek van de componist had ik zes operazangers bij elkaar getrommeld. Mannen met kloeke stemmen, die wel raad zouden weten met zo'n swell. We troffen elkaar in het paleis van het telecombedrijf. Niet iedereen kende elkaar, en bij de koffie werd er goedgehumeurd kennisgemaakt. Meet and greet, zal ik maar zeggen. 'Hoe is jouw D?' 'Ik heb er de hele dag hard op gestudeerd.' 'Na deze gig kunnen we een D en een G aan ons repertoire toevoegen.' 'Ik heb mijn cv al aangepast.' Van die grappen. Lacherig pasten we de gospeljurken van knalgele kunststof die de reclamejongens ons hadden toebedacht. Het symfonieorkest was in rok, behalve één strijker, die om onduidelijke reden verkleed was als een Romeins soldaat. 'Bij ons bedrijf houden we wel van een beetje gekkigheid,' zou de CEO later in zijn praatje zeggen, in nogal plat Brits. Misschien stond die soldaat voor de gekkigheid.
De eerste repetitie kwam. Wij zangers werden door de stagemanager (of was het de regisseur?) als kleine jongens tot de orde geroepen. We hadden te veel lol samen, en moesten vooral heel serieus kijken. Onze smoelen bevroren. Collega links van me mompelde zichzelf moed in met een mantra, zacht maar sonoor: 'Ik ben een héél belangrijk persoon.' 'Een god in het diepst van mijn gedachten,' viel ik hem bij. Ondertussen flitsten op schermen fragmenten van de reclames voorbij, die de campagne kracht moesten bijzetten; van die spotjes die je ene oor in gaan om je via het andere oor meteen weer te verlaten, als je tenminste niet snel genoeg bent om ze weg te zappen. Er zou ook een optreden zijn, na onze stralende apotheose in G. Een DJ-mengtafel zou worden binnengereden en een bekende rapper zou zijn laatste hit zingen. Maar dat hoefde niet gerepeteerd te worden, meende de stagemanager. 'Zorg alleen dat er voldoende ruimte is om ze door te laten,' zei hij tegen de verzamelde medewerkers van het bedrijf, die voor het gejuich moesten zorgen.
Bij de operazangers schoten de wenkbrauwen omhoog. Men fronste. Otello in theatrale verbazing, Don José met ironische krul, Don Carlos borstelig en broedend. Alle theatermensen weten dat een technische doorloop minstens zo belangrijk is als een muzikale.
De tweede repetitie kwam, na de lunch. Camera-instellingen werden gecheckt. De CEO hield zijn praatje op het daartoe bedoelde moment. Weer bleef het changement voor de DJ ongerepeteerd. Het plafond was laag, er waren honderden mensen aanwezig, de meesten in sweaters en hoodies met het logo van het bedrijf. We begonnen flink te zweten in onze kunststof gospeljurken. Aan stoelen was niet gedacht, nu en dan gingen we zitten op de rand van het podium, hoewel dat eigenlijk niet mocht van de regisseur. We moesten de hele tijd afwachtende spanning en ernst uitstralen. En alles moest bij het oefenen precies zo gaan als straks, behalve dan natuurlijk die mengtafel, die kwam later pas.
Het werd eindelijk drie uur. De spanning steeg ten top, net als de hitte. De zaal was donker, de pers werd binnengeleid. De dirigent gaf de opmaat en het crescendo begon, begeleid door het roffelen op kopieerapparaten van een select aantal medewerkers. 'Aaah!' Daar gingen we. Een D! CEO verscheen, deed zijn zegje, de dirigent gebaarde en daar kwam het grootse, alles overtreffende, verpletterende en overdonderende G-akkoord. Confetti spoot uit een kanon. Zouden ze daarbuiten wel weten dat ze hun wereldbeeld drastisch moesten herzien? En toen...
En toen, niets. Een akelige stilte viel. Hier en daar klonk gegiechel. De seconden kropen voort, werden een minuut, misschien wel twee. Uiteindelijk was daar de paniekerige stem van de stagemanager. Er werd ruimte gemaakt en moeizaam manoeuvreerde de mengtafel zich door de massa heen. Monitoren werden haastig opgesteld, snoertjes aangesloten. Het grandioze effect dat het reclamebureau had bedacht was volkomen weg, die ene minuut spanningsopbouw en die tien seconden apotheose verdwenen als sneeuw voor de zon in het klunzige vacuüm dat erop volgde.
Eindelijk verscheen daar ook het rappertje. Hij kwaakte een paar liedjes. Blijkbaar haalde hij zijn schnabbels voor die dag door elkaar, want na zijn laatste noten zwaaide hij en riep: 'Doe je best op school!'
Daarna mochten we weg. De massa dromde richting bar, wij haastten ons naar buiten, naar het daglicht en de frisse lucht. Onderweg namen we een ijslolly aan van een dienblad, dat door een meisje in roze tutu werd gepresenteerd. Het bleek geen ijs te zijn maar als lolly vermomde roomtaart. Niets is wat het lijkt in de wereld van de reclame.

vrijdag 12 mei 2017

Het geluid van één klappende hand

De Zenmeesteres mailde me. Ze had griep. Wilde ik de matjes klaarleggen en de belletjes rinkelen?
Natuurlijk wilde ik dat. De rol was zuiver ceremonieel, de stichtende woorden die zij tussen het mediteren door tot ons richtte konden wegblijven. Zitten en stil zijn, daar ging het om.
Toch werd ik de volgende dag een beetje nerveus wakker. Ik zorgde dat ik vroeg aanwezig was. Nadat ik de sleutel van de kast had gekregen inspecteerde ik de inhoud. Matjes, kussentjes en krukjes, een glazen bak met een kaars, maar geen belletjes. Bij het weggaan had ik nog overwogen het eierwekkertje mee te nemen dat ik zelf vaak gebruik om de tijd te markeren. Hoe nu?
Toen ik iedereen had uitgenodigd te gaan staan en de traditionele groet met buiging te maken alvorens te gaan zitten, wist ik nog niet wat ik zou doen. Ik moest na een tijdje door mijn oogharen de klok in de gaten gaan houden, zoveel was duidelijk. Maar zou ik om vijf voor tien het teken geven voor de loopmeditatie, of liever een paar minuten eerder? En hoe moest ik dat teken dan wel geven, zonder de zilveren klankschaal of de schorre koperen bel?
Ik zat in de kleermakerszit aan het hoofd van de algauw diep stille congregatie. Ik probeerde mijn adem te volgen en kalm te worden, maar ik merkte, een beetje tot mijn verrassing, dat mijn hart in mijn keel klopte. Jezus jongen, dit is toch geen optreden! smaalde ik tegen mezelf. Ontspan je!
'De adem wijst de weg naar de bron, waar alles vredig is,' speelde het door mijn hoofd. Zou ik soms toch iets dergelijks zeggen, vóór de tweede meditatieronde? Ik kende genoeg van dat soort zweefspreuken, na het maken van twee scheurkalenders met spirituele inhoud. Maar nee, maak er nou geen spelletje van, riep ik mezelf tot de orde. Doe gewoon bescheiden wat je moet doen. Niet het beste jongetje van de klas willen zijn. Mijn adem werd rustig maar joeg algauw weer op: de belletjes! De gedachte dook op, om tringgg te zeggen, met falsetstem. Dat zou vast een glimlach tevoorschijn toveren bij mijn medemediteerders. Er mocht best wat meer gelachen worden in dit soort situaties. Maar... tringgg... was dat geen kokette ironie? Nee, ik zou zachtjes in mijn handen klappen. Twee keer, net als de zenjuf deed bij de kinhin. Langzaam werd ik rustig en hervond ik mijn routine. Geen spelletje, niet willen opvallen, niet leuk doen, gewoon ernstig zijn. Dat grappig willen zijn duidde op onzekerheid. En waarom zou ik onzeker zijn? Ze zouden zich heus niet beklagen achteraf, dat ik de meditatie te kort had laten duren, of ons te lang had laten lopen.
Door mijn wimpers zag ik dat de wijzers tussen tien en vijf voor tien aangaven. Ik opende mijn ogen en bleef de klok fixeren. De anderen waren in diepe rust verzonken. Zorgeloos als kinderen, zich onbewust van de voortschrijdende tijd, ik zou immers zeggen wanneer ze op moesten staan. Om zeven voor tien klapte ik droog en zachtjes in mijn handen. 'Wat is het geluid van één klappende hand?' luidt een bekende zenkoan. Ik had er twee, en ze deden het prima. Men rekte zich uit en stond op. De Kraanvogel nam zoals altijd een tablet uit zijn pillendoosje. Men stelde zich op. Ik klapte weer, dubbel, en we liepen. Twee rondes, had ik bedacht.
Toen we weer zaten schoot het door me heen dat ik na afloop zou kunnen zeggen: 'Nu weet ik wat ik later wil worden als ik groot ben: Zenmeester.'
Ik moest er zelf om lachen, een beetje honend. Wat ben je toch een fantast, dacht ik. Een zenuwenlijder en een fantast, die twee gaan hand in hand. Beiden leven in de toekomst. Nee, blijf jij nou maar bij je eigen vak; een nerveus temperament en een levendig voorstellingsvermogen zijn misschien een pre voor de artiest, maar voor Zenmeester ben je niet in de wieg gelegd.

dinsdag 9 mei 2017

Pas op de plaats: Spiegelogie


Op de valreep - ik had mijn schoenen al aan - sloeg de yogajuf het boek van 'Willem' nog even open. 'Als je je prettig voelt, wordt alles prettig om te doen,' las ze voor. Met die opmonterende boodschap stuurde ze ons de zonnige maandag in.
'Willem' is verhalenverteller, kunstenaar en Aloha-redacteur Willem de Ridder, die als auteur van Handboek Spiegelogie een cultaanhang in spirituele kringen verwierf. 'De werkelijkheid wordt zoals men haar beschrijft', vat Wikipedia de in het boek beschreven filosofie samen. De Ridder had na dit inzicht besloten zich voortaan prettig te voelen, waarna alles prettig werd. Ik vroeg me af hoe je dat deed, besluiten je prettig te voelen. Nou ja, besluiten, dat zou nog wel gaan, maar hoe zet je zo'n besluit in werkelijkheid om? Als je je lekker voelt is alles leuk. Ja, dat haal je de koekoek! De hele idee was me te veel een tautologie. En wat heb je daaraan? De Ridder mocht een vrolijke kunstemaker zijn, een denker was het niet.

De schijnbare eenvoud en de goeroeëske pretentie van De Ridders boodschap irriteerde me echter minder dan anders want ik was in een goede bui. De yoga had me opgerekt, ontspannen en in balans gebracht; ik voelde mijn spieren, mijn hoofd was leeg maar mijn blik helder; ik liep lekker en ik ademde lekker.
Later op de dag kwam ik een citaat tegen van Yeats: Things fall apart. The centre cannot hold.
'Als de dingen uiteenvallen,' schrijft Julie Rappaport in 365 Yoga - Daily Meditations, 'kan yoga helpen. Yoga werkt van binnen naar buiten. [...] Net als een spiegel werpen de oefeningen een heldere weerkaatsing terug. [...] Dingen vallen elke dag uit elkaar. Maar ze komen weer samen door de innerlijke beweging die yoga heet.'
Ik ordende mijn muziek voor de koorrepetitie van die avond, zette me achter mijn laptop en ging aan de slag, de laatste scheurkalender van het jaar liep tegen zijn deadline aan. Er kwam een mailtje binnen van mijn Vlaamse collega Vitalski. Hij moest voor de radio spreken over Simenon en vroeg mijn advies. Ik verwees hem naar mijn blog. Ik twijfel vaak aan de zin van het bloggen, maar nu voelde het als pure rijkdom, een schat waaruit ik zomaar een juweeltje tevoorschijn kon trekken.
De telefoon ging. Dat reclamespotje voor Amstel Ongefilterd was bij de opdrachtgever zo goed gevallen, dat ze een dergelijk mannengezang bij de presentatie van een nieuwe telecom-dinges wilden. Kon ik dat regelen, voor volgende week maandag? Ja hoor, zei ik opgewekt. Ik klapte mijn telefoon dicht en boog me weer over Yoga 2018.

Ik heb dagen genoeg dat de veelheid en versnippering van wat ik doe me dwarszit. Vooral op momenten dat ik tussen 'meeslepende' projecten in zit en pas op de plaats maak. Wie of wat ben ik nou eigenlijk? Ben ik niet gewoon een charlatan, een klusjesman, een duvelstoejager, in plaats van de homo universalis, de alleskunner, die ik op overmoedige dagen meen te zijn? Op zulke dagen verlang ik naar focus, en benijd ik de mensen die zich op één ding hebben geconcentreerd. Die zanger zijn, of schrijver, of componist, of... vooruit... Simenonkenner, of koordirigent, of kalendermaker.
De wereld met haar tienduizend dingen kan verwarrend zijn. Een open geest kan kwetsbaar en makkelijk te verwonden zijn. Maar een sterke, harmonieuze geest laat zich niet van de wijs brengen door dat dagelijkse bombardement van chaotische informatie. Die heeft de prikkels van de buitenwereld niet echt nodig en kan ze daarom liefdevol op zich af laten komen. Misschien is dát wat Willem bedoelde?

vrijdag 5 mei 2017

Het Zwarte Gat, een takje en een pijp


Je hebt een tijd lang alles op alles gezet, voor één ding. Dan is het ding - wat het ook is, we houden het even abstract - voorbij. Laten we zeggen dat het goed afgelopen is. Wat dan? Hoe geef je je leven weer inhoud?
Sommige mensen zijn er meesters in, die gaan onmiddellijk aan de slag voor een volgend ding, in de verre of nabije toekomst, of pakken opgelucht hun gewone leventje weer op. Anderen proberen juist zolang mogelijk de sfeer van het voorbije ding vast te houden en het moment uit te stellen dat onvermijdelijk moet komen: dat het uit elkaar valt, zijn glans en samenhang verliest, tot stof verdwarrelt - dat het iets van vroeger wordt. Dat ze belanden in het Zwarte Gat, het gevreesde vacuüm dat precies tussen de zuigkracht van alle gebeurtenissen in ligt.
Mijn vader ging de morgen na een spannend concert, waar hij lang naartoe had geleefd, al vroeg met de hond wandelen om de jenever uit zijn hoofd te laten waaien en zat om tien uur alweer achter de piano, vol van het voornemen het in de toekomst beter te doen; over de ouwe koek van gisteren wilde hij het liever niet meer hebben.
Ik heb altijd tot de tweede categorie behoord. Het artiestenbestaan, sex, drugs & rock 'n' roll, u weet wel. Optredens waren triomfen en die triomfen werden kunstmatig nog een tijdje gerekt, de feestroes werd door wodka en wijn op peil gehouden; ik straalde in het licht van mijn roemvolle daden, of praatte de minder roemvolle onvermoeibaar goed; dat deed ik net zo lang, totdat ik uiteindelijk geveld werd door de kater, en in een slome, lusteloze ledigheid terechtkwam. Daarna krabbelde ik langzaam weer op en begon voorbereidingen te treffen voor een nieuwe bergbeklimming.

Dat was vroeger. De laatste jaren heb ik een rustig leven geleid. Ik heb vrijwel geen Zwarte Gaten beleefd, om de doodeenvoudige reden dat ik alles wat ik deed al eens gedaan had. Niet dat het me koud liet, zeker niet, maar ik kreeg er ook geen kick van. Geen grote pieken, geen adrenaline- en alcoholstromen, en dus ook geen katers en Zwarte Gaten.
Maar onlangs heb ik me weer ergens hals over kop ingegooid, met onzekere afloop. Ik vond het spannend om een avondvullende operettevoorstelling te leiden en te dirigeren. Zoiets had ik nog nooit gedaan. En ik merkte dat ik het moeilijk vond om mijn gemoedsrust weer terug te vinden na al die opwinding, zonder het afkicken dat ik vroeger zo bourgondisch deed. Ik bleef nerveus, ook zonder reden: want het werk zat erop en was goed gegaan. Mijn boeken gaven me niet de ontspannende afleiding die ik gewend ben. Ik stond dagen na de laatste voorstelling nog steeds op scherp. In mijn dromen deed ik elk moment van de partituur nog eens over.
Dinsdag wandelde ik lang door het park. Ik zocht mijn favoriete plekken op, tuurde naar het water en naar het ooievaarsnest. Hier in het park leek het weer veel minder grauw en somber. Overal piepten en kirden vogels en het groen was fris en glanzend. Ik wilde een pijp opsteken, maar merkte dat die niet goed trok. Geen gereedschap bij me, dus zocht ik naar een takje dat stevig en scherp genoeg was om in de steel van de pijp te steken. Ik moest er verschillende oprapen voor ik een goed exemplaar vond. Toen mijn pijp na een hoop gepruts eindelijk weer rookklaar was stelde ik vast dat ik een kwartier lang alleen maar dát had gedaan: prutsen met een takje en een niet-trekkende pijp. Dit is het begin van 'landen', dacht ik. Je hebt toch wel iets geleerd van al dat mediteren. Een zenmeester ben je nog lang niet, maar je staat niet meer machteloos tegenover de Pieken en het Zwarte Gat.


(Illustratie: Jan Kusters)

dinsdag 2 mei 2017

SPEECH

De optredens waren gedaan, maar er was nog één hindernis te nemen, voor ik echt kon ontspannen. Mijn dochter had me verteld dat ik bij het gezamenlijke etentje een toespraak zou moeten houden. Tijdens de tramrit probeerde ik orde te brengen in de woorden die in me opkwamen; en hoe persoonlijk zou ik het maken, dat speechje? In Grand Café Hermes nipte ik van mijn wijn. Ik moest een helder hoofd houden. De carpaccio verscheen op tafel, en daarna de spareribs. Er werd afgeruimd en de eerste schalen met toetjes werden al binnengebracht toen de voorzitter aan zijn toespraak begon. Hij sprak lang, vloeiend, warm en geestig, zette iedereen gul in het zonnetje - hier was niets meer aan toe te voegen, en dat bleek ook helemaal niet van me verwacht te worden. Ontspannen hapte ik in mijn grand dessert, dat hier niet zo grand was, met een paar happen was het weg. Ik wenkte de serveerster en bestelde nog een Malbec. Mijn werk zat erop.

Maar omdat eenmaal in mijn hoofd geformuleerde woorden toch een uitweg willen, schrijf ik hier op wat ik misschien gezegd zou hebben, als de voorzitter me indringend had aangekeken en tegen zijn glas had getikt:

'Allereerst: zangers en zangeressen van Thalia, jullie waren fantastisch. Jullie zijn boven jezelf uitgestegen die laatste voorstelling. Vooral de grote koorstukken knalden er vol zelfvertrouwen uit, spatgelijk en glashelder en krachtig. Het zangplezier straalde ervan af. Ik was trots op jullie. Chapeau!
Wat mijzelf betreft: met mij en Thalia is het een beetje raar begonnen. Zoals sommigen van jullie weten was mijn vader ook musicus. Hij was repetitor bij de Nederlandse (tegenwoordig Nationale) Opera. En hij dirigeerde ook een operettevereniging. Ik ben als jongeman min of meer in zijn voetsporen getreden, maar koos toch een iets andere weg. Ik ging zingen. In het begin nog vooral opera en operette, maar in de loop der jaren maakte ik me van mijn vaders invloed los, en begon mijn eigen weg te vinden, steeds verder verwijderd van het operamilieu waaruit ik kwam.
Vorig jaar zomer werd mijn vader ziek, en het was algauw duidelijk dat het einde naderde. En juist op dat moment kwam het verzoek om bij Thalia in te vallen. Toen ik voor het eerst op de repetitie kwam zag ik daar mijn vaders vleugel staan. Exact dezelfde Kawai. De moed zonk me in de schoenen. Moest ik soms zijn rol overnemen, nu hij dat niet meer kon? En kon ik dat wel? Hij was een veel betere pianist dan ik, aan zijn techniek kon ik niet tippen.
Met mijn vader ging het in de herfst snel bergafwaarts, en ik werd gevraagd om dirigent van Thalia te worden. Ik had dat graag met mijn vader overlegd, maar hij was toen al te ver heen en te veel in de war om een serieus gesprek te kunnen voeren. De naam Thalia zei hem nog wel wat, dat kon je zien. Maar wat er precies allemaal in dat oude hoofd omging was een raadsel. Ondertussen had ik na een paar slapeloze nachten de knoop doorgehakt. Als het mijn lot was om terug te keren naar de operette - nu niet als zanger, maar om mijn vaders oude werk te doen - dan was dat blijkbaar zo voorbestemd. Ik moest het maar gewoon proberen. Eén productie, en dan maar zien of het me beviel. Ik kon het daar altijd nog bij laten.
Soms zag ik mezelf daar zitten, als repetitor met de zangers, en bedacht dat het precies dát werk was, dat mijn vader vijfentwintig jaar lang bij de opera had gedaan. En toen de voorstelling naderde en ik de baton ter hand nam, zag ik mezelf soms dezelfde gebaren maken die hij gemaakt had.
Hij is er niet meer, en ik doe wat hij deed. Ik heb er niet alleen vrede mee, ik vind het ook prachtig werk. En ik geloof, pa, dat ik het er niet zo slecht vanaf heb gebracht. Jammer dat ik niet meer met je kan overleggen: hoe zou jij die opmaat nu aangeven? En sla je zoiets nou in vieren, of toch beter in tweeën?'

Ach, waarschijnlijk was dat allemaal veel te serieus geweest. Maar ik had willen besluiten met:

'Beste zangers en zangeressen, het was voor mij soms een moeilijk proces, deze Sorcerer, al hebben jullie dat misschien niet zo in de gaten gehad; ik heb erg moeten wennen aan deze nieuwe uitdaging die zoveel persoonlijke associaties met zich meebracht. Maar nu die eerste productie achter de rug is kan ik zeggen: ik ben met hart en ziel lid geworden van die oude, eerbiedwaardige en soms erg luidruchtige en chaotische familie die Thalia heet, ook ik ben nu Thaliaan... Mij krijgen jullie zo gauw niet meer weg!'

(Eventuele punchline: 'Zolang Henk de facturen betaalt en Jan Willem voor de koekjes blijft zorgen tenminste.')