De Zenmeesteres mailde me. Ze had griep. Wilde ik de matjes klaarleggen en de belletjes rinkelen?
Natuurlijk wilde ik dat. De rol was zuiver ceremonieel, de stichtende woorden die zij tussen het mediteren door tot ons richtte konden wegblijven. Zitten en stil zijn, daar ging het om.
Toch werd ik de volgende dag een beetje nerveus wakker. Ik zorgde dat ik vroeg aanwezig was. Nadat ik de sleutel van de kast had gekregen inspecteerde ik de inhoud. Matjes, kussentjes en krukjes, een glazen bak met een kaars, maar geen belletjes. Bij het weggaan had ik nog overwogen het eierwekkertje mee te nemen dat ik zelf vaak gebruik om de tijd te markeren. Hoe nu?
Toen ik iedereen had uitgenodigd te gaan staan en de traditionele groet met buiging te maken alvorens te gaan zitten, wist ik nog niet wat ik zou doen. Ik moest na een tijdje door mijn oogharen de klok in de gaten gaan houden, zoveel was duidelijk. Maar zou ik om vijf voor tien het teken geven voor de loopmeditatie, of liever een paar minuten eerder? En hoe moest ik dat teken dan wel geven, zonder de zilveren klankschaal of de schorre koperen bel?
Ik zat in de kleermakerszit aan het hoofd van de algauw diep stille congregatie. Ik probeerde mijn adem te volgen en kalm te worden, maar ik merkte, een beetje tot mijn verrassing, dat mijn hart in mijn keel klopte. Jezus jongen, dit is toch geen optreden! smaalde ik tegen mezelf. Ontspan je!
'De adem wijst de weg naar de bron, waar alles vredig is,' speelde het door mijn hoofd. Zou ik soms toch iets dergelijks zeggen, vóór de tweede meditatieronde? Ik kende genoeg van dat soort zweefspreuken, na het maken van twee scheurkalenders met spirituele inhoud. Maar nee, maak er nou geen spelletje van, riep ik mezelf tot de orde. Doe gewoon bescheiden wat je moet doen. Niet het beste jongetje van de klas willen zijn. Mijn adem werd rustig maar joeg algauw weer op: de belletjes! De gedachte dook op, om tringgg te zeggen, met falsetstem. Dat zou vast een glimlach tevoorschijn toveren bij mijn medemediteerders. Er mocht best wat meer gelachen worden in dit soort situaties. Maar... tringgg... was dat geen kokette ironie? Nee, ik zou zachtjes in mijn handen klappen. Twee keer, net als de zenjuf deed bij de kinhin. Langzaam werd ik rustig en hervond ik mijn routine. Geen spelletje, niet willen opvallen, niet leuk doen, gewoon ernstig zijn. Dat grappig willen zijn duidde op onzekerheid. En waarom zou ik onzeker zijn? Ze zouden zich heus niet beklagen achteraf, dat ik de meditatie te kort had laten duren, of ons te lang had laten lopen.
Door mijn wimpers zag ik dat de wijzers tussen tien en vijf voor tien aangaven. Ik opende mijn ogen en bleef de klok fixeren. De anderen waren in diepe rust verzonken. Zorgeloos als kinderen, zich onbewust van de voortschrijdende tijd, ik zou immers zeggen wanneer ze op moesten staan. Om zeven voor tien klapte ik droog en zachtjes in mijn handen. 'Wat is het geluid van één klappende hand?' luidt een bekende zenkoan. Ik had er twee, en ze deden het prima. Men rekte zich uit en stond op. De Kraanvogel nam zoals altijd een tablet uit zijn pillendoosje. Men stelde zich op. Ik klapte weer, dubbel, en we liepen. Twee rondes, had ik bedacht.
Toen we weer zaten schoot het door me heen dat ik na afloop zou kunnen zeggen: 'Nu weet ik wat ik later wil worden als ik groot ben: Zenmeester.'
Ik moest er zelf om lachen, een beetje honend. Wat ben je toch een fantast, dacht ik. Een zenuwenlijder en een fantast, die twee gaan hand in hand. Beiden leven in de toekomst. Nee, blijf jij nou maar bij je eigen vak; een nerveus temperament en een levendig voorstellingsvermogen zijn misschien een pre voor de artiest, maar voor Zenmeester ben je niet in de wieg gelegd.
2 opmerkingen:
'Er mocht best wat meer gelachen worden in dit soort situaties'.
Mijn kennismaking met Zen verliep heel lang geleden via de boeken van Van De Wetering; eerst 'De lege spiegel' en later de 'Grijpstra en de Gier' boeken. Een roedel klungelende politiemensen als discipelen en hun gehandicapte commissaris als Meester tegen wil en dank. En de eerste attractie van Zen voor mij was het ongerijmde, en een soort van Dadaïstische humor die Van De Wetering aan Zen toeschreef...
De lege spiegel, Het dagende niets, en de latere toegift Afterzen (weet niet hoe het in vertaling heet) - eindeloos herlezen! De Grijpstra en De Gier-reeks heb ik pas kortgeleden ontdekt, tot mijn plezier...
Een reactie posten