vrijdag 29 april 2016

ZORGEN

Het ging niet goed met mijn vader, er werd flink heen en weer gebeld, geappt en ge-sms't. Mijn jongste broer was in de auto gesprongen om ter plekke poolshoogte te gaan nemen. Ik ontworstelde me aan de stroom feestgangers om hem in een rustig zijstraatje te bellen. Hij was somber. Wat er ook precies aan de hand was, goed was het niet, en op zijn negentigste heeft een mens niet zoveel reserves meer om uit te putten.
Ik klapte mijn telefoon dicht en probeerde me weer te verdiepen in de handelswaar die dit jaar slordiger uitgestald lag dan anders, klaar om bij een hagelbui terug in dozen te worden gestouwd. Ik kocht een paar mooie pijpjes en, toch maar, een boek van Felix Timmermans, voor mijn vader. Maar de hele middag bleef een deel van mij met allerlei doemscenario's bezig, in een doffe, maar dwingende herhaling.
Mijn vriendin had afgesproken met vrienden die in Westerpark wonen. We stalden haar aanschaf bij mij thuis en reden naar de Haarlemmerweg. In het park was het stil, de eenzame gestalte van Andreas die met een feestelijke plastic beker bier op ons wachtte werd al gauw zichtbaar. Hij troonde ons mee naar een bar waar jongelui in oranje kleren dansten. Normaal zou ik zoiets als een beproeving ervaren maar nu merkte ik dat de afleiding me welkom was.
Het werd tijd om aan eten te denken. Het Ketelhuis was te vol. Andreas liep met ons mee naar onze auto, maar onderweg wilde hij ons nog een café laten zien. Een echt alcoholistencafé, vertelde hij, met een knipoog naar mij. Andreas is fotograaf en hij kijkt en denkt als een fotograaf: het plaatje dat iets op zou kunnen leveren kan hem opgetogen maken; in feite een heel positief wereldbeeld, heel anders dan de visie van de zwartkijker die ikzelf zo moeilijk kan afschudden.
We zaten een tijdje in de vensterbank, keken naar het gedoe aan de bar, praatten en dronken wat. Andreas haalde een indrukwekkende zwarte machine tevoorschijn, richtte die op ons en knipte. Ik vroeg me af of je op de foto zou zien dat ik in mijn hoofd rumineerde op zoveel sombere dingen en was verbaasd toen hij ons het plaatje liet zien. De binnenkant van mijn hoofd stond er niet op, en als je niet beter wist zag je daar twee vrolijke, met het leven uiterst tevreden mensen.
We verlieten de Staatsliedenbuurt, besloten de dag in een uitstekend Turks restaurant in Osdorp en ontvluchtten de steppe van restafval. Op weg naar de auto pikte ik nog een broeierig kijkende gorilla op, zijn pels nat van de regen, die mocht mee de auto in.
Toen ik de volgende dag belde met Brabant om de mening van de doktoren te vernemen zei mijn stiefmoeder: 'Wil je je vader zelf even?'
Waarom verraste die vraag me? Dat ruminerende deel van mij dacht te ver vooruit, en ging voorbij aan het feit dat mijn vader er nog gewoon was, al was hij dan ook wat in de war.
En, in de war? Zelf ontkende hij dat, hij vond al die aandacht maar overdreven. Alles is nu weer gewoon, zei hij, iets te luchtig naar mijn smaak, maar ik hoopte vurig dat hij gelijk had. En dat boek van Timmermans, dat had hij al. Twee keer zelfs.

(Portretfoto: Andreas Strubin)

dinsdag 26 april 2016

IJSVOGELS

Het was geen mooi, maar wel interessant weer. Knipperlichtweer: als april haar witte hoed niet lichtte (met als gevolg een ratelende hagelbui) werden de bollenvelden fel uitgelicht; maar net als ik uit de auto stapte om zo'n typisch Hollands plaatje te schieten, kon het gebeuren dat de zon plotseling verdween in het ruim van een diep zwart wolkenschip; een schuit met zure appelen noemde mijn moeder dat.
Iemand had op tv iets gezegd wat me bij was gebleven. Je moet je niet verzetten tegen omstandigheden waaraan je niks kunt doen, het leven moet geen gevecht zijn. Ik besefte dat mijn streven naar tevredenheid zo moeizaam verliep, omdat tevreden zijn een actie impliceert. Iets doen is lastig. Hoe word je tevreden? Maar iets nalaten is makkelijker: afzien van ontevredenheid, dat zou nog wel gaan. Ik besloot me niet meer wrokkig te verzetten tegen de omstandigheden - de lente kwam of hij kwam niet, we zagen het wel - en vrede te hebben met wat er zich voordeed, daar de schoonheid van te zien; zelfs al was dat een schuit met rotte appelen.
Onderweg naar het landgoed Wildrijk, waar mijn vriendin de wilde hyacinten wilde zien, kwamen we door een dorp dat volgens de borden een Ierse pub bezat. Wat kan dat nou zijn, hier in een Noord-Hollands gat, begon mijn oude wrokkige ik, maar mijn kersverse nieuwe ikje piepte: laten we maar eens gaan kijken.
Verscholen tussen bomen lag een uitspanning. Je kon je de postkoetsen zo voorstellen. Een kok zat in een rieten stoel op zijn mobieltje te kijken. Wegwijzers wezen hoeveel kilometer Ceathramhadh nog was. Konden we hier ook koffie drinken? Jazeker. Binnen kwamen we terecht in de mooiste pub die ik ook ten oosten van het grijze kanaal heb gezien, een grote maar gezellige ruimte vol donker glanzend hout en glimmend koper, die huiselijk maar niet kitscherig aandeed. Flessen whiskey en Guinness in talloze varianten bevolkten de schappen. Er was regelmatig live muziek en er werden proeverijen georganiseerd, leerden we, zes halve shots zeldzame malt whiskey voor vijfentwintig euro. Niets voor mij, maar ik besloot dat de eerstvolgende zondag dat mijn strenge maar tamelijk intuïtieve regels me toestonden om alcoholica te nuttigen hier doorgebracht moest worden. We aten onze scone met clotted cream en jam en staken het visitekaartje bij ons.
Op de rand van Sint Maartenszee en Sint Maartenvlotbrug vonden we het landgoed. Na een argwanende blik op de hemel verlieten we de auto. Mijn vriendin werd niet teleurgesteld en ik werd verrast, want de wilde hyacinten bloeiden overdadig tussen de kale, kronkelende elzen. We wandelden een uurtje tussen de paarse tapijten. Onderwijl keek ik goed uit, want er moesten hier ijsvogels zijn. Maar, bedacht ik bedremmeld, die zouden zich wel verstopt houden als ik te veel op ze rekende. Ik probeerde dus geen ijsvogels te willen zien. Maar dat bleek nog moeilijk.

vrijdag 22 april 2016

BLOEMBAKBANK


Bij de Albert Heijn in de Beethovenstraat staat een dubbelzijdige bank waarvan de flanken en de rug uit bloembakken bestaan. Het is een luwe plek, dus ik zit er graag op twijfelachtige dagen. Ook gisteren streek ik er neer, hoewel het weer duidelijk genoeg was: het was een fraaie lentedag, punt.
Ik genoot van de zon, at een reep chocola en bekeek het komen en gaan van de boodschappenhalers. Het was rond drie uur, de scholen gingen uit, dus het was druk. Achter me, verborgen door de bosschage die mijn rugdekking was, was een vader met zijn zoontje in gesprek. Het jongetje sprak vrijuit, veilig in zijn nis naast zijn vader. 'Papa, hierachter is nog een bankje hè?' Voor een kind is alles een gespreksonderwerp. De vader gaf hem gelijk, maar aan zijn stem hoorde ik dat hij zich niet alleen wist. Hij bracht het gesprek op tovenaar Kwark en de heks Foeksia, het jongetje liet zijn aandacht gewillig wegleiden.

Naast me was een man komen te staan. Ik had zijn nadering niet bemerkt. Een grote, lompe man. Hij stalde twee tassen uit en liet zich langzaam zakken op de bloembakbank. In zijn hand had hij een bekertje gratis koffie uit de Heijn. Aan zijn stukgelopen sportschoenen, zijn veel te warme jas en zijn vettig glimmende spijkerbroek zag ik dat hij dakloos was. Ik was op mijn hoede, klaar om op te staan zodra hij iets van me zou willen. Maar hij bleef zwijgen en keek alleen maar voor zich uit. Zijn ademhaling ging zwaar, die grote borstkas rees en daalde niet meer vanzelf, leek het. Dan haalde hij iets uit zijn zak tevoorschijn. Ik zag in mijn ooghoek het blinken van een stormaansteker en even later kwam de geur van zware shag mijn kant op. Maar er was iets niet zoals het moest zijn. Ik draaide mijn hoofd iets naar links en zag tot mijn verrassing dat de man een pijp rookte. Maar niet zoals een pijproker dat doet - hij hield het ding verborgen in de palm van zijn hand, die op zijn bovenbeen rustte. Nu en dan, als hij een slokje koffie had genomen, bracht hij het naar zijn mond en nam een diepe trek. Alsof hij een chilm rookte in plaats van een oude Big Ben.
Ik vroeg me af waarom iemand in zijn positie voor een pijp zou kiezen, als hij tenminste geen pijproker was geweest voor hij de straat op was gegaan. Was het een makkelijker manier om zijn zware shag te inhaleren, trilden zijn vingers soms te veel bij het rollen van zijn shagjes? Of had hij de pijp ergens in zijn omzwervingen gekregen of gevonden, en was het een nieuw speeltje? Hij zag er niet uit als iemand die nog wist wat spelen was - die doffe ogen verrieden geen enkele emotie of gedachte.
Ik had zelf een pijp op willen steken, maar liet de mijne in de zak van mijn iets te weinig warme jas. Ik wilde geen aanknopingspunt voor een gesprek en al helemaal geen ostentatieve verbroedering.
De dagen dat ik nieuwsgierig met zwervers in gesprek raakte zijn al zo lang voorbij, hoewel ik nog altijd een zekere verwantschap met hen voel. Er zit daar een tamelijk keurige meneer op die bankjes in mijn chique stadsdeel die weet hoe hij zijn pijp moet roken, maar innerlijk is hij soms dakloos. Iets van een verlangen naar eenvoud, naar het niet meer hoeven meedoen met de grotemensenwereld met haar moeizame rollenspel roept hun aanwezigheid nog steeds in me op. Alles de vinger te kunnen geven! Ik romantiseer hen heus niet: er is niets romantisch aan de 'verzwerving' (J.C. Bloem); maar het loslaten van conventies en ambities blijft aanlokkelijk, op bepaalde dagen. Ze zijn een lakmoesproef, de zwervers. Als ik de neiging voel hen aan te spreken, betekent dat dat ik me te veel in bochten heb gewrongen om in de mensenwereld te passen, dat ik te weinig 'bij mijzelf gebleven ben' en me eenzaam ben gaan voelen. In de kliniek waarin ik jaren geleden verbleef was er een verslavingsgoeroe die het volgende vertelde: hij stond al jaren probleemloos droog. Als hij merkte dat zijn aandacht toch weer door Gall & Gall-etalages werd getrokken wist hij dat er iets mis was in zijn leven. En in plaats van de winkel binnen te lopen bezon hij zich op wat hij verkeerd deed, net zo lang tot hij het rotte plekje had gevonden - dan verloren de etalages meteen weer hun aantrekkingskracht. Zo is het met mij en de zwervers.

De man naast me pulkte zijn pijp uit met een takje en stopte haar terug in de zak van zijn winterjas. Hij stond zwaar op, hees de propvolle tas om zijn schouder, tilde de plastic zak (waarin ik bierblikjes vermoedde) op en koerste zich doelbewust en zonder om zich heen te kijken een weg naar de overkant. Ik gokte dat hij regelrecht naar de bakker ging, maar hij hield halt buiten de winkel. Daar stond hij een tijd in zijn zakken te voelen. Zocht naar muntjes, wedde ik. Even later ging hij inderdaad de bakkerij binnen.


(Foto: ODBNED)

dinsdag 19 april 2016

APRILGULS


April is the cruellest month, breeding
Lilacs out of the dead land, mixing
Memory and desire, stirring
Dull roots with spring rain.


- T. S. Eliot, The Waste Land

De lente kan lelijk zijn. Alles lijkt onder dwang uit te botten, als onder bedreiging met een gericht geweer: 'Raus!' Huiverig komen blad, spruit en bloem tevoorschijn. Mensen en dieren knipperen tegen het schelle licht, overal heerst een fragmentarische, vitalistische onrust. Liever had de natuur nog even geslapen, maar de roep om wakker te worden is te sterk. Die wreedheid van de lente, in de noten van Stravinsky's Sacre gebeiteld en door Eliot in de aanhef van The Waste Land vereeuwigd, staat haaks op mijn geliefde voorjaarsversie: zachte, van binnenuit opwarmende dagen, een beetje klam van die nieuwe warmte, windstil, met een vriendelijk zonnetje en een beetje motregen nu en dan, waarin het zingen van de merels des te mooier uitkomt. De natuur wordt lui en langzaam wakker en wrijft zich op haar gemak de slaap uit de ogen.
U zult begrijpen dat ik het niet makkelijk heb deze aprilmaand, want we hebben in hoge mate te maken met het eerste, het wrede type lente, een beproeving voor meteoropaten. Een uitbundige chaos is de wereld plotseling geworden, die 'het gemoed verwart'. (Ik googelde die uitdrukking omdat ik meende een gedicht te citeren, maar trof alleen pagina's met religieuze onderwerpen en verwijzingen naar héél oude boeken. Dat zegt toch wel iets over mijn taalgebruik).
Ik vroeg mijn vriend Karl, die ooit de term 'maartangst' muntte, of hij een vergelijkbaar neologisme voor april wist - woorden geven macht, en zo'n toverwoordje was me wel welkom in deze gemoedstoestand; 'aprilgulzigheid' verscheen tentatief in de chatbox. 'Te lang,' ketste ik terug. Het was even stil. Dan: 'Van Kooten zou er "aprilguls" van maken.' 'Dat is precies wat me tegenstaat in Van Kooten.' Er verstreek nog geen seconde. 'Koothaat,' spelden de letters. Daar kon ik alleen nog maar met een lachend icoontje op antwoorden.
Ik dwaal af, opzettelijk, want wat ik wil zeggen weet ik niet. Of liever gezegd, ik weet het wel, maar heb het al zo vaak gezegd, en wil niet altijd maar weer die zeur zijn die nooit lering lijkt te trekken uit de periodieke wisselingen in weer en kop, en nooit eens schouderophalend toegeeft: 'Ach ja, zo is het nu eenmaal. Gaat wel weer over.'
Dat het overgaat weet ik ook wel natuurlijk. April wordt vanzelf mei en voor je het weet zitten we midden in het rustige, een beetje saaie plateau dat zomer heet. Maar ik wil helemaal niet dat het zo snel voorbijgaat, ik wil juist van de lente genieten! Ik had er zulke mooie verwachtingen van gehad: eerst even zestig en opa worden, en dan is het gedaan met alle onrustige nieuwigheid, en kun je fijn en vooral kalm aan je nieuwe status wennen, gestaag werkend aan je dagelijkse klusjes, tussendoor op vroege terrasjes zittend en met welbehagen om je heen kijkend.
Die verwachting is, zoals verwachtingen nu eenmaal vaak doen, daar zijn het verwachtingen voor, niet uitgekomen. Ooit zal ik leren om nergens naar te verlangen en dus ook nooit meer teleurgesteld worden, maar dan zijn we wel weer een aantal jaar verder, denk ik, als het al ooit zover komt. Voor het moment moet ik het doen met deze fragmentarische, koude en wrede maand, en uit de snippers en scherven zoveel samenhangends bij elkaar zien te lijmen als ik kan. In het tamelijk nederig stemmende besef, dat het de scherven van mijn eigen illusies zijn, die ik opraap.

Naschrift: En toen... was alles opeens anders, zomaar. April streek met zijn hand over het hart. Ik liep op straat, had het te warm, deed mijn jas open en voelde hoe een bijna zoele wind langs mijn slapen streek. Mijn hoofd werd helder, de vermoeidheid week uit mijn borst, de spanning uit mijn buik. Waar ik eerst alleen toekomstige spoken gezien had zag ik weer lichtplekken, kansen. Misschien doordat ik mijn verwachtingen 'officieel' had opgegeven kwam waar ik op hoopte alsnog mijn kant op. Als daar geen les in schuilt!

vrijdag 15 april 2016

Niet thuis

Daar klonk het elektronische belletje van Facebook. De chatbox floepte open. Hoe of het ging? wilde Karl weten. De ochtend was al verstreken en ik had nog niet geblogd - hij maakte zich zorgen. Men rekent op bepaalde dingen: de zon komt op en gaat onder, dagelijks. Rookzanger blogt, dinsdags, vrijdags.
Ik antwoordde hem dat ik de hele ochtend weg was geweest, op cursus. Ik had de avond tevoren vooruit proberen te werken, legde ik uit, maar dat was op een mislukking uitgelopen. Het resultaat, een warrig stuk vol analyses die niet wilden sluiten, had ik na enig aarzelen resoluut naar de prullenbak verwezen. Blijkbaar, opperde ik, was bloggen een soort instant-kunst, en had ik de tijdsdruk van het moment nodig, en het spannende gevoel, dat er daarbuiten, achter andere computers of op vreemde smartphones, op mijn woorden werd gewacht. Het zijn er misschien niet veel, mijn lezers, maar ze zijn trouw.
Nu ik me alsnog achter het toetsenbord zet merk ik dat die adrenaline die me anders voortstuwt niet wil vloeien. Mijn vriendjes hebben aangebeld, hebben nul op hun rekest gekregen, en zijn afgedropen. Ik hoor mijn moeder de voordeur sluiten, krijg spijt, schiet in mijn jas en haast me naar buiten. Te laat. De straat is leeg en stil.
Volgende keer beter.

dinsdag 12 april 2016

RODE KOP

De mannen van het festival hadden lamswollen truitjes aan onder hun jasje. De een was haarfijn gekapt, de ander gladgeschoren. De kale was in de buurt opgegroeid. Hij had, in zijn enthousiasme, nog steeds iets van een schooljongen: de ideeën fladderden als voorjaarsdronken vlinders uit die kale schedelpan. Ik keek ze na, vond ze bijna allemaal even mooi, en moest lachen om zoveel spontane verbeeldingskracht. Ook zijn partner glimlachte, maar fijntjes, net zo fijntjes als dat Merino truitje van hem en dat in model geaaide kapsel. Ook hij had iets jongensachtigs, maar dat beperkte zich tot zijn uiterlijk. In het duo was hij degene die, toegeeflijk en geamuseerd, en soms verbaasd, op de rem moest gaan staan, en concrete zaken als budget en logistiek moest stellen tegenover de buitelende ideeën van de ander. Ik schatte hem van mijn leeftijd, de Osdorpse fantast was een jaar of tien jonger. Achter het duo lag de plas. Rimpelend water, zilverblauw, onder een egaal blauwe lucht. De zon scheen recht in mijn gezicht. Ik besefte dat ik te snel te veel zonlicht binnenkreeg, op deze uitbundige bijna-eerste lentedag, maar in de sfeer van plannenmakerij en theatrale visioenen zou het afbreuk doen aan mijn geloofwaardigheid als ik in een terzijde zou aankondigen, dat ik even uit de zon wilde gaan. Tenminste, dat dacht ik, op een diep niveau ergens in mijn hersenpan, onder de meedenkende, luisterende, vertellende en plannende supervisor. Dan zou het zijn alsof ik uit een rol stapte; alsof ik alleen maar veinsde enthousiast te zijn maar in feite voor het geld aan deze tot vergadertafel uitgeroepen picknicktafel in een grasveld zat. Nee, dan maar een rode kop. Zo denkt en besluit een mens van alles zonder het op dat moment werkelijk te beseffen.
Thuis waren mijn dochters al bezig met het voorbereiden van het avondeten, wist ik meteen toen ik de deur open deed en een geur van hete olie, knoflook en specerijen opsnoof. Mijn humeur, dat toch al goed was, werd nog een streepje beter. Onverwachts niet te hoeven koken is een traktatie voor wie het bijna dagelijks doet. Ik vertelde van de festivalplannen en liet een van de ideetjes van de jongensachtige kale op hen los - Executive Producer Marketing & Sales was hij, zag ik op het kaartje dat hij me gegeven had. Het idee viel in goede aarde, en we stoeiden er een tijdje mee rond. Maakten prachtige plannen, die zich al snel verwijderden van het moederidee en er uiteindelijk nog slechts zijdelings mee te maken hadden. U hoort er nog van - of niet, natuurlijk.
Als je zonder enigerlei vorm van doping of stimulans zo enthousiast kunt raken, dan weet je dat het lente is. En ik weet dan, dat ik op de rem moet gaan staan - ik ben mijn eigen zakenpartner daarin, mijn eigen Executive Producer. 'Nou niet meteen scenario's gaan uitwerken tot diep in de nacht,' weet die verstandige vennoot, 'slaap er eerst maar eens een nachtje over, en kijk wat er morgen van overblijft.'
Ik heb meer dan eens gezegd dat ik het vermogen van mijn katten om in het nu te leven benijd, maar hierin ben ik superieur aan deze jongens. Zij slenterden hongerig en ontevreden door het huis, klierig voorwerpjes omver gooiend of hun nagels scherpend aan gordijn of stoel, kien op elke open kierende deur, doordrongen van niets anders dan het verlangen, die grote, geurige en hel-lichte buitenwereld, vol vette vogels, te gaan verkennen, zonder enige temperende bijgedachte. Ik had met ze te doen.

vrijdag 8 april 2016

Bruges-la-Vivante

(Wat vooraf ging: Heilig Bloed)

Vroeger droomde ik mijn leven bij elkaar. Ik stelde me een mooi scenario voor, en zorgde dan dat de werkelijkheid er ook zo ongeveer uitzag. Dat vereiste vaak wat aanpassingen, en die transformatie werd gemaakt met behulp van droomelixir in fles, glas of zakflacon. Vakanties werden zorgvuldig voorbereid, met veel lezen en studie, en klopte wat ik buitenslands aantrof met mijn fantasie, dan was een mooie euforie het gevolg. Euforie was een sleutelwoord toen, in mijn levensgevoel. Euforie en weemoed.
Tegenwoordig ga ik het liefst onvoorbereid op pad en laat me verrassen door wat zich elders aanbiedt. Reizen wordt zo een manier om de open levenshouding die ik nastreef, maar die me in het dagelijks leven zelden lukt, althans voor een paar dagen of weken te realiseren. Onderweg ben ik de zenmeester die ik zou willen zijn. Ik drijf mee met de stroom van de duizend dingen en leef in een voortdurend NU.
Maar soms speelt die houding me parten
Ik had er blindelings op vertrouwd dat we in Brugge zonder moeite aan een heerlijk maal zouden geraken. In alle eethuizen en brasseries, op alle willekeurige terrassen van beneden de Moerdijk, of het nou Den Bosch, Brussel, Lier of Maastricht was, had ik de laatste jaren uitstekend gegeten. Maar hier kwamen we niet verder dan een soort degelijk toeristenmenu. Toegegeven, we hadden de eerste avond een beetje haast, want we kwamen verkleumd uit het Begijnhof en wilden de warmte in. We gingen twee willekeurige restaurants binnen om ze meteen weer te verlaten toen we de lege eetzaal zagen of door een Pakistani in het Engels werden aangesproken. Het derde, Maximiliaan van Oostenrijk, zou aanstonds een bus Taiwanezen gaan voederen, waarschuwde men ons alvast, maar het was er gezellig genoeg. De Bourgondische sfeer schiep verwachtingen. We bestelden een 'regionaal menu'. Wat op tafel kwam - ham, paté, stoofvlees in donker bier met sla en friet - was in orde, ja heus. We hielden het onszelf voor: 'er is niks mis mee'. Maar het stoofvlees verveelde gauw en de paté was hoogstens goed ingekocht. Met het voedsel was niets gedaan dan wat strikt noodzakelijk was. En dan als dessert een bolletje ijs met slagroom en wat chocoladesaus (niet uit een potje, toegegeven)... we waren teleurgesteld. Later bleek dat het restaurant reeds in het toeristengidsje uit de jaren zeventig adverteerde met het predicaat 'Bourgondisch'. Gold hier soms de wet van de remmende voorsprong? Overal elders, op de terrassen en in de brasseries, probeerde men er iets speciaals van te maken, gaf men een bijzondere draai aan het menu, versierde en verrijkte men het met al wat de mode voorschreef, maar hier leunde men terug op een formule die immers al zo lang werkte. Een machinale kok stond al vijftig jaar dat vlees te stoven in Leffe, de Taiwanezen vonden het ongetwijfeld heel bijzonder.
De volgende middag hadden we een soortgelijke ervaring op de Markt. De zon scheen hevig, ik had mijn hoed schuin naar voren geschoven om me als sombrero te dienen. Het was er lawaaierig en druk. Veel levendiger dat we ons herinnerden van onze vroegere bezoeken. Toen hadden we het toerisme in Brugge vooral bedaagd gevonden. 'Misschien zijn we zelf wel bedaagd geworden,' opperde mijn vriendin. Daar moest ik even op kauwen.
We hadden die morgen eerst een expositie in het Sint Janshospitaal gezien over de heksen van Bruegel. Ik had een educatieve, speelse tentoonstelling verwacht volgens modern museaal concept, met een minimum aan origineel materiaal van de meester en een maximum aan klein grut om volume te creëren, en dat is precies wat ik kreeg. Goed voor een amusant uurtje en een zonnig terrasbezoek op de binnenplaats. En ondertussen hadden de gelovigen de Onze-Lieve-Vrouwekerk verlaten en was de kerk open. Nu ja, kerk? Museum. Een godshuis is openbaar en vrij toegankelijk. Wat doen nu die rakkers ginds om toch wat meer geld te verdienen dan die paar centen van offerande en collecte? Ze schuiven, de dienst gedaan, een paneel voor de ingang en hangen een bordje 'museum' op. Maar het was de paar euro ruimschoots waard: de serene witmarmeren madonna met op schoot haar bewegelijke kind is misschien wel het mooiste beeld van Michelangelo. Het werd, zoals de film The Monuments Men ons heeft geleerd, in de oorlog door de Nazi's mee naar huis genomen en later ongeschonden teruggevonden in een Oostenrijkse zoutmijn. Maar ook de rest van de afgeschermde kerk was indrukwekkend, zoals het praalgraf van Karel de Stoute en Maria van Bourgondië. En, bijkomend voordeel van deze permanente expositie: geen leerzame speelhoek voor de kinderen en geen opgeblazen Wiki-lemma's op de muren.
We besloten, verzadigd van cultuur maar hongerig nu de carbonades Flamandes eindelijk verteerd waren, in Brugge te eten en dan via Zeeland terug te rijden; de heenweg vanaf Antwerpen had nogal opgehouden, hoewel ik het bordje met de afslag Lapscheure niet graag had willen missen.
We kozen uit de reeks aaneengesloten brasseries aan het marktplein degene die ons het meest aantrok. De kaaskroketten en waterzooi van mijn vriendin, mijn romige paddenstoelenpasta - ze waren oké, meer niet. Op het Vrijthof deden ze dat toch echt veel beter. Eenmaal thuis bekeek ik wat culinaire sites en zag ik wat we allemaal gemist hadden door ons niet voor te bereiden. Ik had natuurlijk een pagina als BRUGES-LA-VIVANTE: HIP & HAPPENING IN BRUGES moeten checken: "Brugge is meer dan enkel belfort, begijnhof en Bloedkapel. Achter de clichématige postkaartjesfaçade gaat wel degelijk een bruisende stad schuil. Je hoeft enkel te weten waar je moet zoeken. Bruges-la-Morte, you say? Think twice! Op deze plekken is Brugge alvast springlevend!" In Brugge ligt het goede eten blijkbaar niet voor het opscheppen en soms kun je niet op je gelukkige hand vertrouwen.
Maar toch... Als we geweten hadden dat de Ronde van Vlaanderen die dag in Brugge van start zou gaan hadden we vast een andere reisbestemming gekozen. Dat de dranghekken allang weggehaald waren toen wij de straat opgingen en dat de helikopters zich discreet zouden verwijderen na ons ontbijt, hadden we immers niet kunnen voorzien. En dan hadden we ook het feestelijke optreden van Hans Peter Janssens gemist, op de Markt, de avond tevoren - een fijn weemoedig regentje glom op de kasseien. Een geweldige bariton, deze Brugse ster, al verveelde het hoge volume en de hoge noten van zijn musicalsongs me, na de aanvankelijke kick, net zo snel als het stoofvlees van Maximiliaan van Oostenrijk.

dinsdag 5 april 2016

Heilig Bloed


We hadden zin om Brugge weer eens te zien. Ik had er dertig jaar geleden een paar fijne dagen beleefd met vrouw en baby, en later had ik er nog eens een alcoholisch weekend doorgebracht met vrienden. Mijn vriendin was er ooit met haar ouders geweest. De ANWB had een mooie aanbieding, als beloning voor mijn trouwe lidmaatschap. Eigenlijk had die het hele plan aangezwengeld, maar toen die zin in Brugge eenmaal was ontstaan en we wilden gaan boeken bleek de aanbieding inmiddels verlopen. Op dat moment hadden we feitelijk overal naar toe kunnen gaan, maar Brugge had post gevat in ons hoofd, en Brugge werd het. Bruges-la-Morte, zoals het mooie boek van Georges Rodenbach heet: heel veel verwachtingen hadden we er niet van, het was meer een reisje terug in de tijd.

We parkeerden de auto net buiten de stadswallen, liepen de Ezelpoort onderdoor naar het centrum, en checkten in bij Hotel Ter Brughe, gevestigd in een middeleeuws gebouw, zoals bijna alles hier. Op de kamer onder de hanenbalken zat ik even moed te verzamelen in een fauteuil. Er was voorjaar voorspeld, ik had mijn winterjas thuis gelaten en haar en baard laten millimeteren, maar de zeewind was gemeen koud geweest. Allez, de straat op, we hadden niet zoveel tijd. Een dertig jaar oude toeristengids ging mee, in dit museumstadje zou er wel niets veranderd zijn.

Stadswandeling 1 voerde ons langs de voornaamste attracties, onderweg onderbroken voor de aanschaf van Semois-tabak en florentines en een terrasje tegenover de Onze-Lieve-Vrouwekerk. De kerk mochten we niet in, er was een mis gaande. 'Priez pour les réfugiés', hoorde ik uit de speakers komen. Die beroemde Madonna met kind van Michelangelo zouden we morgen dan wel gaan zien, als de beloofde lente zou zijn aangebroken.

Bij de Heilig Bloedbasiliek hadden we meer geluk. Deze kleurige, bijna oriëntaals weelderige kapel, waar ik destijds in een Triple-nevel niets-ziend doorheen was gezweefd, bleek niet alleen open, het allerheiligste relikwie waar zij haar naam aan ontleent werd juist nu tentoongesteld. Achter een altaartafel zat een man (of was het een vrouw?) beaat te glimlachen, roerloos, als een zeepstenen Boeddha. Spaanse en Taiwanese toeristen beklommen het altaar en passeerden het uitgestalde kokertje waarin zich een stukje stof bevond dat gedrenkt zou zijn in het bloed van onze verlosser. Daarna werd men geacht een donatie te doen, maar ik zag dat niemand dat deed, net zomin als iemand een kruis sloeg. Dit was misschien nog als heiligdom in bedrijf, maar toch eerst en vooral een toeristische attractie.
Er was echter ten minste één persoon die daar anders over dacht. Een streng bebrilde dame had me bij binnenkomst gemaand mijn hoed af te zetten. Was me niet meer overkomen sinds de jaren tachtig, in Florence. Daarna schoot ze weer weg, op andere zondaars af, ze kwam handen tekort om ons op onze oneerbiedigheid te wijzen. Mijn vriendin, die van humanistische huize is, raakt altijd een beetje onder de indruk van zulke omstandigheden, maar in mij roepen ze een duiveltje wakker. Misschien uit vertrouwdheid met het katholicisme ('Mijn kerk, niemand schrijft mij hier de wet voor!'), misschien vanuit de rooie beeldenstormersziel van mijn moeder - ik krijg dan de baldadige aanvechting om te gaan spotten. De bewaakster van de eerbied had ons al twee keer boos aangekeken en een vinger tegen haar mond gelegd. Ik had op fluistertoon mijn vriendin wat wijzer gemaakt in de geschiedenis en de rituelen van de kerk. Nu deed ik alsof ik praatte, geluidloos. Ze wierp een dodende blik op me en hief de vinger dreigend op. Ik maakte schouderophalend een gebaar van onschuld. Ze schudde haar hoofd, daar trapte ze niet in, ze had me in de gaten, lelijke ongelovige die ik was.
'Kun jij een foto maken terwijl ik het altaar opga?' vroeg ik aan mijn vriendin. Ik schaarde me in de rij Spanjolen en liep langs het pastoorke (het was toch echt een man), sloeg een kruis, en bezag het relikwie. Uit mijn ooghoek zag ik hoe de roomse cerberus woest op mijn fotograferende vriendin afliep. Niet flitsen, siste ze. Maar de flits deed het helemaal niet. Ze wendde zich af, wiste zich het zweet van het voorhoofd. Ze zag er moe uit.


(Foto: Paulien Kop)

vrijdag 1 april 2016

VERHALEN


De hele dag stond in het teken van verhalen. Aan het eind ervan las ik Bleak House van Dickens uit, en ik nam in gedachten mijn hoge hoed af voor de meesterlijke manier waarop de chroniqueur van het Victoriaanse tijdperk al zijn plotlijnen, ieder in een geheel eigen register getoonzet, bij elkaar bracht. Op pagina 989 had ik het voldane gevoel dat de levens waarover ik gelezen had, fictieve levens van lang geleden, tot een bevredigende conclusie waren gebracht. Ook al was hun einde soms dramatisch, het was zinvol, het paste in een verhaal, hier was niet voor niets geleefd. Ik vind niets zo ontroerend als een goede epiloog: je hebt een boek lang met personages meegeleefd en krijgt in kort bestek te horen hoe het verder met hen ging - of zal gaan, want Dickens schrijft sommige verhaallijnen in de tegenwoordige tijd. Die panoramische blik op onze aardse wandelingen, vanuit de ruimte waarin de alwetende verteller huist, geeft me altijd een merkwaardig behaaglijk, bijna religieus gevoel. Een weemoedig soort veiligheid. Alles gaat weliswaar voorbij, maar is onderdeel van een grote, overzichtelijke vertelling.

Maar het leven is geen roman van Dickens. Kon je het maar zo bezien! Ik las laatst in de krant een interview met een filosofe of psychologe. Die zei, dat wat we onder onze 'identiteit' verstaan samengesteld is uit de verhalen die wij onszelf vertellen over onszelf, én de verhalen die anderen over ons vertellen. Zolang er verteld wordt is er een gevoel van vebondenheid: wij hebben een omschreven plaatsje in het geheel. Wie wordt doodgezwegen en zichzelf niets meer wijsmaakt raakt in hopeloos isolement.
Misschien vanuit die gedachte heeft de Anbo een project Levensverhalen geïnitieerd. Schrijvers worden gekoppeld aan hoogbejaarden om in een reeks van interviews hun verhaal op te tekenen. Het resultaat verschijnt in boekvorm, in miniatuur oplage: in principe alleen voor de verteller en zijn of haar familie; maar kiezen die voor de openbaarheid, dan mogen ook belangstellenden een exemplaar bestellen, de Vanity Press is geduldig.
Bij de presentatie van de vorige editie trad ik op, met Joch, toen 86 jaar. Het idee ontstond ter plekke: deze gitarist was ook schrijver, en hij kende zijn zangeres goed, dus... Waarom niet? Het project was natuurlijk bedoeld om oude mensen te helpen hun leven zinvol af te ronden, zei de organisatrice, maar je zult zien hoe goed het voelt om je zo dienstbaar te maken voor iemand anders. Daar had ik wel oren naar. Ik moet natuurlijk oppassen dat ik de huur kan blijven betalen, maar ik beleef tegenwoordig het meeste plezier aan werk waarmee ik anderen een plezier doe - de jaren van het najagen van ijdele zelfbevestiging zijn, zo goed als, voorbij. De week daarop wapende ik me met Moleskine schriftje en recorder en trok naar Slotervaart. Even later zaten we in de Jordaan van de jaren '30, het begin van Jochs verhaal.

Gisterenmiddag rondden we het boek in wording af. Het was winter geweest en ondertussen lente geworden. Grote wolken zeilden langs het hoge balkon. Onder me zag ik de trein voorbijrijden over de spoordijk waar we vroeger, op de middelbare school, onze Bacchanalen hadden gehouden en onszelf overmoedig een plaats in een vertelling van mythologische proporties hadden toegedacht. Ik las een bladzij voor. Voorwaarde voor de reeks is dat de boeken in de ik-persoon worden geschreven. Ik had geprobeerd om me in Jochs manier van praten te verdiepen, zonder al te veel in letterlijke spreektaal te vervallen. Ik keek op van mijn A-4tje en zag haar ogen glimmen, ze lachte verrukt om een anekdote die ze zelf had verteld, en die nu, door mij opgeschreven en voorgedragen, als het ware officieel was gemaakt. Bij het weggaan kreeg ik een warme knuffel.
In de auto verwijlde ik nog even in de verschillende periodes van haar leven, een niet zo héél bijzonder, vooral gelukkig leven, ze had het een 'acht' gegeven. Ik dacht aan mijn kleindochter, die haar verhaal nog helemaal moet beginnen, eerste alinea, eerste bladzij, eerste hoofdstuk. De gedachte dat er over zevenentachtig jaar een biograaf bij haar op de bank zou zitten, met een kopje koffie voor zich en een Moleskine schriftje op schoot, was absurd.