zaterdag 21 april 2018

Zwaaien en draaien, een dolle boel!

Dirigeren kan frustrerend zijn: je hebt van alles in je hoofd, maar het lukt je maar niet om die mooie vloeiende, innerlijke melodieën en die pittige ritmes te laten spelen door de muzikanten die voor je zitten. Het is dan alsof je met je handen probeert uit logge, onwillige klei iets te boetseren; de vorm die het moet worden zakt telkens in elkaar nog voor je hem goed en wel af hebt. Maker en wat gemaakt wordt, daar gaapt een kloof tussen.
Dirigeren kan ook op toverij lijken. De muzikanten verrassen je door zonder afspraak iets bepaalds te doen:  te versnellen, te vertragen, of harder of zachter te spelen. Ze hebben je diepste gedachten geraden en geven die vorm, soms nog voordat aan jou zelf duidelijk is wat je het liefste had gewild. Ik denk overigens niet dat die flow per se de verdienste is van de dirigent. Ik ben geen Haitink, en zwaai mijn stokje nog niet zo lang. Je zit met z'n allen op één lijn, zogezegd. Er is een klik. Magie! 


Het overkwam me van de week bij de repetitie met het ensemble Strijklicht en pianist Kees van Zantwijk. Het mooie weer zal een rol gespeeld hebben, de bomen waren nog nooit zo glanzend groen en de lucht was onbezoedeld blauw. Zomer in april, mijn overhemd was doorweekt en het speet me dat ik geen 'verschoninkje' had meegenomen. Feit is, dat er muziek gemaakt werd, daar in dat zaaltje in de Staatsliedenbuurt. Koor en solisten kwamen er 's avonds bij, en ze stegen boven zichzelf uit. Ze straalden. De voorstelling, waar ik tegenop had gezien, werd opeens iets om naar uit te zien.

Het is dan ook met vertrouwen dat ik hier reclame wil maken voor La Vie Parisienne, door Thalia, morgen in het ZAK Theater in Amsterdam. U ziet op onderstaande foto dat een dirigeerstokje een toverstokje kan worden, dat sopranen als poppetjes bij de kruin pakt en laat zweven. In de woorden van vertaler Joop Fransen: Het draait en draait en draait maar, het zwaait en zwaait en zwaait maar: op die manier dan wordt het hier een dolle boel, een dolle boel - ik heb zo'n voorgevoel!



La Vie Parisienne wordt op de zondagen 22 en 29 april en 6 mei uitgevoerd in het Theater Zuider Amstel Kanaal (Fred. Roeskestraat 84), door de Amsterdamse opera- en operettevereniging Thalia. Met medewerking van diverse solisten, pianist Kees van Zantwijk en ensemble Strijklicht. Regie: Evert de Vries, directie: Jan-Paul van Spaendonck. Aanvang 14.00 uur. Entree: 23/16,50/11,50.

Kaarten verkrijgbaar 0299 660254 en thaliakaartverkoop&kpnmail.nl. En aan de kassa (geen pin). 

woensdag 18 april 2018

Pang! pang! - Offenbachs satirische champagne

Nooit was Parijs vrolijker, mooier of schitterender  geweest dan in de zomer van 1867, toen elf miljoen mensen samenstroomden om de Wereldtentoonstelling te zien die de luisterrijke zwanenzang zou worden van het Tweede Keizerrijk.

(Uit: Tafelen bij Magny, Robert Baldick)

De satire van Jacques Offenbach en zijn vaste librettisten Henri Meilhac en Ludovic Halévy was ooit bijtend en berucht maar gaat nu goeddeels aan ons voorbij. Voor een tijdgenoot moet de handeling in La Vie Parisienne hilarisch zijn geweest. En ondeugend. En op de grens van wat je in het openbaar kon zeggen.
Het stuk speelt zich af tijdens de Wereldtentoonstelling van 1867, toen iedereen die het kon betalen naar de lichtstad kwam om zich te vergapen en vooral om zich te vermaken. Een van de officieuze hoofdattracties was Offenbachs eigen opéra bouffe: De Groothertogin van Gerolstein, met superster Hortense Schneider in de hoofdrol. Van de vijfenzeventig monarchen en prinsen die de tentoonstelling bezochten was er slechts één (de Oostenrijkse keizer) die deze voorstelling niet had bijgewoond. Edward, Prince of Wales, vervoegde zich persoonlijk bij soubrette Schneider om een plaatsje in de koninklijke loge te bespreken, en de Russische tsaar liet dat zelfs via zijn ambassadeur op voorhand regelen. Het leverde de door Offenbach ontdekte en groot gemaakte zangeres de bijnaam 'de passage der prinsen' op. Uiteraard gemunt door haar concurrenten.

Ook in La Vie Parisienne wordt de opera bezocht om een beroemde sopraan te horen zingen, maar de hooggeplaatsten die we hier aantreffen zijn een opgetrommeld zootje ongeregeld (plaatselijke kleine middenstand, kamermeisjes en huisknechten) in mottige verkleedkleren van oma's rommelzolder, die een toneelstukje opvoeren om een sullige Zweedse baron erin te luizen. Er is een tafelmajoor die jubelend bezingt hoe kundig hij de rosbief voorsnijdt, en een admiraal wiens krakkemikkige outfit het mikpunt van spot wordt: een zevenstemmig ensemble in grandioze operastijl heeft als voornaamste tekst: 'Admiraal, u heeft een grote scheur in uw jas'. Zoals in veel van Offenbachs werk krijgt het uniform het zwaar te verduren. Al wat pompeus is wordt neergesabeld. De immens populaire componist die als Jacob Offenbach uit Keulen was gekomen kwam ermee weg, terwijl tijdgenoten als Flaubert en Baudelaire voor het gerecht werden gedaagd toen ze zich te kritisch hadden uitgelaten over het regime van Keizer Napoleon de Derde.

Een van de attracties van de wereldtentoonstelling bestond uit de nagebouwde traditionele behuizingen van diverse landen. Er waren onder meer een Tirools boerenhuisje en een Zweedse blokhut. Zou dat de reden zijn dat er in La Vie uitgebreid gejodeld wordt door de Duitse handschoenenmaakster Gabriëlle en haar boertige gezelschap, en dat een naïeve Zweedse baron  het slachtoffer wordt van de samenspannende dandy's Gardefeu en Bobinet? Voor de tijdgenoot moet dat allemaal duidelijk geweest zijn, wij hebben nog slechts te maken met een klucht van het soort dat we kennen van John Lanting en zijn Theater van de Lach. De tijd heeft de klucht ontdaan van zijn scherpe satirische kantjes. Wat blijft is een ooit onschuldige pikanterie ('o la la, de vrouwtjes!') die heel snel verdacht aan het worden is in onze tijd van overspannen respect voor elkaar. En natuurlijk de vintage champagne van Offenbachs nog altijd bruisende muziek. Pang! pang! knallen de kurken. Belletjes zijn niet plat te krijgen door veranderende standpunten.



La Vie Parisienne wordt op de zondag 22 en 29 april en 6 mei uitgevoerd in het Theater Zuider Amstel Kanaal (F. Roeskestraat 84), door de Amsterdamse opera- en operettevereniging Thalia. Met medewerking van diverse solisten, pianist Kees van Zantwijk en ensemble Strijklicht. Regie: Evert de Vries, directie: Jan-Paul van Spaendonck. Aanvang 14.00 uur. Entree: 23/16,50/11,50.

Kaarten verkrijgbaar 0299 660254 en thaliakaartverkoop&kpnmail.nl. En aan de kassa (geen pin). 



vrijdag 6 april 2018

De behaaglijkheidsfabriek

Ik kende het alleen als eigennaam. Toen onze voortreffelijke impresario Peter Paul Tobi ermee stopte, beloofde hij ons in goede handen te geven. Vriend en collega Frans van Bronkhorst was de juiste man, verzekerde hij ons, en we maakten kennis: zwierig, bourgondisch type, met fluwelen hoed. Tobi was zuinig geweest, vrekkig op zijn talenten: zijn portefeuille bestond uit enkele artiesten, die hij bewaakte als een jaloerse schoonmoeder. Hij was berucht bij de theaters: kwam hij binnen, dan kreeg je hem niet zo gauw weer weg. Hij deed niets per telefoon af, hij was de persoonlijke brenger van aanbiedingen die moeilijk geweigerd konden worden. En zijn praktijken waren geslepen: ze mochten die populaire Jos Brink-show best boeken, graag zelfs, maar dan moesten ze wel het aanstormende duo La Passione op de koop toe nemen. Zo kwamen wij aan een lekker volle agenda. Bij Frans ging het anders. Hij beloofde veel, maar de telefoon bleef stil; optredens druppelden aanvankelijk nog wel binnen, maar na enkele drupjes viel de kraan droog. Toen we op de Uitmarkt zijn stand bezochten, bleek zijn brochure uit te puilen van de artiesten - half Nederland kon je bij hem boeken - , maar wij stonden er niet bij.

Vorig jaar Pasen hadden we doorgebracht in De Gouden Karper te Hummelo. De streek, de Achterhoek, was ons uitstekend bevallen, en dit jaar boekten we er wederom een hotel met een aanlokkelijke naam: Herberg de Gouden Leeuw, in ja: Bronkhorst. Het kleinste stadje van Nederland, amper een paar straatjes, en met een jaloers bewaakt stadsgezicht: het merendeel van de huizen is rijksmonument.
We hoopten maar dat het hotel het huiselijk comfort dat van de foto's uitstraalde waar zou maken, want mijn vriendin had haar enkel verstuikt en kon weinig anders dan strompelen, dus van lange wandelingen door het coulisselandschap zou niets komen, en die Paasvuren konden we ook wel vergeten. Nee, we moesten het hebben van de herberg. Hooguit konden we een autotochtje maken: een oud deeltje Van Egeraat ging mee in de bagage.
We hobbelden het miniatuurstadje binnen over kinderhoofdjes, passeerden geknotte bomen, lantaarns, wegwijzers in de vorm van wijzende vingers (fingerposts zegt de Brit zo mooi) en eerbiedwaardige bakstenen woningen; geen nieuwbouw te zien. Het was een kille dag met nog nauwelijks een zweempje voorjaar in de lucht, maar ik kon me voorstellen dat het hier in de zomer wel erg toeristisch zou zijn, als de druipende rieten kuipstoelen allemaal bezet zouden zijn door grijze reizigers die op de elektrische fiets een dagtocht maakten en hier zouden verpozen met koffie en gebak. De twee bloeiende restaurants pal tegenover elkaar spraken boekdelen, in de zomer was dit een soort openluchtmuseum.
We schelden aan en werden naar onze kamer geleid.
De Dickens Suite! Ik wist dat er in Bronkhorst een Dickens Museum was geweest, tot vorig jaar: toen had het zijn deuren gesloten. Deze kamer 1, met uitzicht op het nu onttakelde pand, was daar een residu van. De koperen beeltenis van de schrijver sierde de deur, een stapel van zijn romans in bijzondere edities lag op een tafeltje. Ik keek uit het raam en betreurde het dat we hier niet een jaar eerder waren gekomen. Maar mijn vriendin strekte zich met een zucht van verlichting op het weelderige bed uit, stak de bezeerde poot omhoog en vleide die neer op een kussen, en keek goedkeurend om zich heen. Beneden hadden we de haard zien branden in de Gelagkamer. Overal stonden, ter decoratie of als uitnodiging, rijen flesjes lokaal bier, met op de fleurige etiketten nét iets te leuke namen - Hop into Winter, Hoptimist. Obers en diensters draafden af en aan om iedere wens te honoreren.
Even later warmden we ons aan de knetterende vlammen. Ik dronk een Brok in de Keel, een zwaar en donker bier met tonen van laurier en rozijnen. De Gelagkamer was aardig vol, ook de eetzaal ernaast begon al vol te raken. Dat er nog een ruime lounge met een tweede vuurplaats was wisten we toen nog niet. Mijn vriendin raakte in gesprek met een vrouw die een hondenkapsalon dreef en vertelde dat je hier nog gewoon met de auto over zandweggetjes door het bos mocht rijden.
Ik voelde hoe een lauwe wolk van veiligheid en welbehagen op me neerdaalde en me omhulde. Alles was er hier in de herberg op gericht om me te behagen en me behaaglijk te doen voelen. Het was hier een behaaglijkheidsfabriek. Kom jij maar hier met je stadsstress, zeiden de vuren, de meubels, de schemerlampen, de balken van glanzend gewreven donker hout, de fonkelende glazen, we zullen jou weleens even verwennen. Ik liet ze begaan. Ik dacht: het zou altijd vijf uur moeten zijn in de gelagkamer van een herberg, op de eerste dag van je vakantieverblijf.