maandag 29 januari 2018

Een vreemde vriend


In december werd Ga met me mee, zelfportret in 100 stukken gepresenteerd, een nieuwe bloemlezing met nagelaten teksten van Lennaert Nijgh, samengesteld door Peter Voskuil. Voskuil schreef eerder, in 2007, de biografie Testament.
   Ik was uitgenodigd maar ben niet gegaan. Deels omdat ik niet lekker was, deels door iets anders, iets groters. Ik merkte dat ik geen zin meer had om me in dat kringetje van Nijgh-mensen te begeven. Nijgh was mijn vriend, mijn pennevriend vooral, toen ik een dertiger en veertiger was. Als ik denk aan die tijd ken ik mezelf niet terug; ik kijk in een vervormende spiegel. Voor vrienden van toen geldt dat in nog heviger mate. Nog steeds fascineert Nijgh me, maar zoals een andere schrijver me zou kunnen fascineren, een die ik nooit gekend heb en die al eeuwen dood is. Ik denk niet vaak meer aan hem als aan een vriend. Hoogstens is hij de vriend van die vreemde versie van mijzelf. Die tweede dood van Nijgh maakt me ongemakkelijk en bedroefd, en daarom ben ik niet naar Haarlem gegaan.

Behalve de mettertijd gegroeide afstand tussen ons is er nog een reden voor die vervreemding. Sinds zijn dood is er zoveel over hem geschreven en gepraat. Taboes zijn doorbroken, geheimen naar buiten gekomen en ik heb mijn beeld van Lennaert zeer moeten bijstellen. Postuum is hij een andere man dan hij bij zijn leven was; voor mij tenminste.
   Lennaert was een junk. Hij is gestorven aan een mishandeld en uitgewoond lichaam. Ik heb dat toen nooit gezien, en zelfs intimi die het wel zagen wilden het niet zien. Lennaert verzweeg en ontkende het en dus was het er niet. Achteraf zijn alle signalen duidelijk. Hoe hij opgeknapt van de wc terugkwam, als we een afspraak in een van zijn stamcafés hadden, hoe zijn doffe ogen dan oplichtten hoewel hij pas één glaasje Beerenburg op had. Iedereen wreef hem alcoholisme aan, dat paste beter bij de schipper/dichter die in zijn hart een negentiende-eeuwer was dan de coke en de speed. Maar ik heb me er altijd over verwonderd hoe zo weinig drank iemand zo kon uithollen. Die paar glaasjes Weduwe Joustra die hij traag naar binnen zoog konden zoveel kwaad niet doen.  Zelfs als je er zijn kettingroken en zijn slechte eet- en slaapgewoonten bij optelde.

In de week na kerst arriveerde het boek. Voskuil had er een vijftal aan mij gerichte brieven in opgenomen (‘Lieve Zanger!’)  en was zo attent om me als dank het exemplaar toe te sturen dat bij de presentatie voor me klaar had gelegen. Het zag er prachtig uit. Typografisch tot in de puntjes verzorgd en rijk geïllustreerd, net als zijn grote broer Testament
   Ik sloeg het open en zocht de bladzijden op in het laatste gedeelte, waarop de brieven stonden afgedrukt (‘Amice!’, ‘Waarde Liereman!’). 
   Een paar stukjes waren weggelaten, zag ik. Ik vroeg me af waarom, las de voetnoten en was verbaasd.
   ‘Waarlijk, het wordt tijd. Die Winterreise wacht,’ beëindigt Nijgh zijn brief van 31 januari 1994. Het commentaar van Voskuil: ‘Die Winterreise wacht’ – Lennaert koesterde op dat moment plannen om zijn eigen Winterreise te schrijven, en het werk daaraan wachtte dus.
   Verbaasd? Verbijsterd was ik om zoveel onbegrip. Dat bedoelde Lennaert helemaal niet! ‘Die Winterreise’ was in de omgang met Lennaert een vaak terugkerende metafoor die stond voor de eenzame laatste levensjaren, de barre tocht naar het einde. Het ‘Waarlijk, het wordt tijd’ heeft in die context een bijna Bijbelse klank; en de brief, die een dramatisch afgelopen ontmoeting met een jeugdige Geliefde beschrijft, eindigt in mijn lezing in een melancholiek mineur: ‘Te laat! Mijn tijd is om! Niets dan ouderdom en dood in het verschiet!’
   Maar Voskuil leest het als: ‘Sorry, ik moet kappen met deze brief, moet aan de slag met een tekstklus. Doei!’
   Ik zette het aan ergernis grenzende onbegrip van me af en bladerde door het boek. Een rijkdom aan vergeten teksten, opgediept uit laden, overgetikt uit schriftjes. Genoeg om je vingers bij af te likken, als je van Nijgh houdt.
   Maar al die tijd dacht ik, niet voor het eerst: als er fouten staan in wat ik toevallig kan verifiëren, hoe zit het dan met al die dingen waar ik niets van weet? Hoe betrouwbaar zijn al die feiten eigenlijk, die we dagelijks voorgezet krijgen?
    En wat nou, als ik me vergis, en Voskuil het bij het rechte eind heeft?
   Wat is de ware toedracht toch altijd ingewikkeld, en wat zijn we toch allemaal vreemden voor elkaar.


Lennaert Nijgh zou vandaag 73 zijn geworden. 



vrijdag 5 januari 2018

Een tijdelijk afscheid


Het begon ermee dat ik de naam aanpaste omdat de oude de lading niet meer dekte. Vervolgens wisselde ik ongedurig van lettertype, zonder ooit echt tevreden te zijn over het resultaat. Als je zo met de vorm bezig bent is er meestal iets mis met de inhoud.

Jarenlang was dit blog een plaats in het digitale universum waar ik me thuis voelde. Ik kroop er tweemaal in de week in weg, zag uit naar die uren, en zag er met plezier op terug. Een tentje van taal was het, helemaal zelf opgetrokken, een tempeltje ook voor de culte du Moi, een schuil- en rustplaats waarin koffie en tabak heerlijk smaakten.

Het afgelopen jaar was een productief jaar, maar geen fijn jaar. Ik had te veel petten op: de uniformpet van de verkeersregelaar, de directeurenhoed, het baseballpetje van de toffe jongen, de schelpenhoed van de pelgrim, de met inkt bespatte klep van de klerk, de scheve slaapmuts van de kamergeleerde - ik begon ze te verwarren en wist niet meer waar ik het hoofddeksel had gelaten dat ik die en die dag of dat en dat uur nodig had.
Vijf boeken de wereld in geholpen, vier scheurkalenders ingeleverd, ondertussen operettedirigent geworden en mijn andere muzikale bezigheden gewoon blijven doen: het was te veel.

Ik trok me steeds minder graag terug in het tentje. Het leek of het aan de openbare weg lag, het tentdoek was te dun om veiligheid of de suggestie van veiligheid te bieden. Beter kan ik het niet zeggen.

Toen ik in mijn laatste blogje (in de ontwijkende hij-vorm) schreef dat ik een sabbatical wilde houden was dat een wens die eruit floepte voor ik het wist. Pas later besefte ik dat ik het serieus meende. Dus, lezer, u zult een tijdje weinig van me horen. Pas in de lente wil ik dit hervatten. De komende tijd wil ik geheel wijden aan de muziek en alleen dat schrijven wat geschreven moet worden.

Ik sta mezelf natuurlijk ten alle tijde toe om van dit voornemen af te wijken - als ik iets belangrijks te melden heb of de aandrang voel om u en jullie deelgenoot te maken van wat erin me omgaat, zal ik dat zeker niet laten.

Tot dan, adieu! Tabé, aju, de mazzel en houdoe!


(Foto: Paulien Kop)


**************************************************************************



In december is mijn tragikomische roman De sigarenwinkel verschenen. Wilt u dit boek bestellen? Maak dan € 19,50 over op NL85 INGB 0680 2522 15 ten name van W.S. Huberts te Nijmegen, onder vermelding van 'Sigaar’ en met opgave van uw naam en adres. Let op, dit bedrag is inclusief verzendkosten.