vrijdag 25 december 2020

Fijne Kerstdagen!

 

dinsdag 22 december 2020

WINTERWENDE


Gisteren was de winterwende. De kortste dag van het jaar, en dit rampjaar ook nog eens de donkerste. Maar er was een lichtpuntje voorspeld: Jupiter en Saturnus zouden, voor het eerst sinds 1623, zo dicht bij elkaar staan dat ze voor het oog versmolten tot één reuzenster. 'Planeten spelen voor Kerstster' las ik ergens. Gezien het weer had ik weinig fiducie in deze 'kosmische kus', maar toen ik op het voorspelde uur mijn huis verliet om naar de repetitie voor de kerstnachtmis te gaan liet ik elk restje hoop varen. Waar vroeger een hemel was geweest waar mogelijke conjuncties van planeten aan te zien zouden zijn bevond zich nu een ondoordringbare walm, een natte, tastbare duisternis waarin alleen kerstige ledlampjes en straatlantaarns nog enigszins zichtbaar waren.

In de lege kerk, veel te groot voor die paar mensen, oefenden we onze liedjes van hoop. We hardden ons gelaten voor een treurige nachtmis. Katholieken lezen namelijk weleens de krant, en anders dan hun starre medechristenen in Barneveld of Staphorst lijden ze niet aan het waandenkbeeld dat de Heer dit allemaal heeft gewild en wel voor ons welzijn zal zorgen (of niet). De nachtmis gaat dus gestreamd worden, de priesters van dienst en het handjevol muzikanten zullen donderdagavond voor een holle kerk hun mis opdragen. Ik zie er niet naar uit.

Toen ik de kerk verliet was de druilerigheid gemuteerd tot een ware zondvloed. Mijn auto maakte mooie tsunami's bij de stoepranden. Er was geen mens op straat, alsof er daadwerkelijk al een avondklok was ingesteld. Thuis kroop ik haastig onder het dekbed en probeerde in mijn boek iets terug te vinden van de wereld zoals die ooit, nog niet zo heel lang geleden, was. 

Ik doe er even het zwijgen toe op deze plaats. Een fijne Kerstmis allen, en laten we blijven hopen op betere tijden!


vrijdag 18 december 2020

KERSTGEDACHTE



De Kerstman kwam langs, even later gevolgd door de Kerstvrouw. In het normale leven, dat al zo lang geleden lijkt, zijn ze penningmeester en voorzitter van 'mijn' Linnaeuskoor. Ze brachten me het jaarlijkse kerstpakket, een grote doos tot de rand gevuld met delicatessen. Ook aan de poezen was weer gedacht. Ik bekende dat ik me wel een beetje verlegen voelde om die verwennerij, waar ik anders dan andere jaren niets voor had hoeven doen. Of liever, niets voor had mogen doen. Ze wuifden dat weg - ik had toch al die mooie muziek voor ze geschreven? - en daar was ik ze dankbaar voor. We praatten over literatuur, Dickens, Trollope en Geerten Meijsing, wiens Zeven Kerstvertellingen onlangs zijn verschenen, over Midsomer Murders (waarvan ik de afleveringen nu eindelijk, dankzij de repetitiestop, in hun geheel kan zien) en over, natuurlijk, de Toestand. Toen ze na de koffie weer vertrokken bedacht ik dat ik ze weleens wat sterkers had mogen aanbieden. Het was nog geen borreltijd weliswaar, maar wat is de klok in deze dagen? Ik probeer alles zo normaal mogelijk te doen, te bloggen op vaste tijden, te wandelen op steeds hetzelfde uur. Leven volgens een prikklok van eigen makelij om niet weg te glippen in het uitzichtloze moeras waarop ons gesloten bestaan soms lijkt. Maar deze vrijdagmiddag in de opmars naar kerst zou een goed moment zijn geweest om te breken met gewoontes. Ik joeg, zwaaiend met een fles Barolo uit 2016,  kat Snuitje weg van de tafel, die daar hevig aan een dikke worst aux noisettes entières aan het ruiken was, en joeg daarmee ook de zinloze spijt uit mijn hoofd. 

's Ochtends had ik ook gebroken met een gewoonte. Op het uur waarop ik normaal mijn vrijdagse blog schrijf stond ik aan de oever van de Zaan met een elektrische gitaar in mijn handen. De zon scheen op het water, er blies een frisse maar milde wind, er kwam een roestige vrachtschuit langs. Mijn zoon en ik hadden zojuist een twin solo ingespeeld voor onze aanstaande kersthit, en mijn dochter filmde ons in allerlei woeste poses voor de bijbehorende video. Ik had geen elektrische gitaar meer aangeraakt sinds de dagen van mijn jeugd, toen ik met haar tot halverwege de rug in de band Lotos de leadguitar speelde. Nu had ik na een paar dagen oefenen blaren op mijn vingers van de ongewende harde stalen snaren maar ik moest vaststellen dat ik het beter deed dan vroeger; de lessen van mijn zoon waren niet voor niets geweest, zo hoog op de hals (of moet ik zeggen laag?) had ik nog nooit gedurfd.

Als deze ellendige tijd één voordeel oplevert dan is het toch dit: dat we met een beetje geluk loskomen van het beeld van onszelf dat samenhangt met onze maatschappelijke functie en dat we terug kunnen keren naar wie we lang geleden waren. Die ochtend was ik even weer zestien geweest. En 's middags was ik als een kind zo blij met mijn onverwachte kerstcadeau. 'Je bent iets vergeten,' zei ik tegen de voorzitter toen ze al met haar jas aan stond. Ik reikte haar het in bruin papier gehulde pakje aan dat op tafel was achtergebleven, naast de doos met lekkers. 'Nee, dat is voor jou,' zei ze. 'Ook dat nog,' stamelde ik, in gedachten blozend. Het was een hyacint, die misschien al snel gaat geuren naar de lente.


dinsdag 15 december 2020

GITAARHELD


In de kamer die zowel een professioneel geoutilleerde ministudio als een slaapkamer is leggen we de laatste hand aan ons nieuwe kerstliedje. Kleinzoon Noah is, een deur verder, nog veilig in slaap. Kleindochter Anna heeft inmiddels geleerd dat ze stil moet zijn als er opgenomen wordt. Dus ze springt op en neer op het bed zonder de bijbehorende schaterlach, een filmpje waarvan het geluid uitstaat. Als de laatste koortjes erop staan gaan we naar beneden. Noah is inmiddels luidruchtig wakker geworden en aan de borst van zijn moeder gelegd. Mijn zoon maakt toastjes met hummus en doet een quiche in de oven. De glazen worden volgeschonken en we proosten op kerstmis. De rest van de zondagnamiddag verstrijkt in een vrolijke chaos. We verdelen onze aandacht tussen de soepjes die Anna maakt in potjes en pannetjes uit haar speelgoedkeukentje ("Opa, jij was de chef-kok!") en die we moeten proeven (de lucht is bezwangerd van rondstuivende specerijen), het wiegen van de baby, en het bespelen van gitaren. Als we weggaan krijg ik een elektrische gitaar mee, om te oefenen, want het is zonneklaar duidelijk, vinden we, dat ik voor het eerst sinds mijn zestiende maar weer eens een jankende gitaarsolo moet inspelen.

Een dag later zit ik thuis met dat onwennig zware instrument in mijn handen. Wat ik in mijn hoofd hoor, de echo van Clapton, Ted Oberg en Gary Moore, krijg ik niet uit mijn vingers. Ik twijfel hevig aan mijn overmoedige ambitie om, opa die ik ben, alsnog gitaarheld te worden. Met de blaren die ik voel ontstaan groeit mijn bewondering voor de behendigheid van mijn zoon, die schijnbaar achteloos reeksen razendsnelle nootjes aan die weerbarstige hals ontlokt. Ik zou misschien andere snaren moeten kopen, overweeg ik - lichtere, dunnere. Maar de niet essentiële winkels zijn dicht.


vrijdag 11 december 2020

ELSA


Er staat een ontroerend filmpje op YouTube waarop Louis Aragon en Elsa Triolet, zijn vrouw en muze, worden geportretteerd boven op de Eiffeltoren. Het is maart 1959. Aragon, een wat stille, maar montere oudere heer met dromerige ogen en zilvergrijs haar, leest een gedicht voor. De rijmwoorden rekt hij op, hij zingt ze bijna, met lyrische tenor. Elsa staat ernaast, een kleine vrouw met een schrandere, donkere blik. Haar haar is opgebonden in een fluwelen band, over haar voorhoofd draagt ze een gazen netje. Ze lijkt in een binnenwereld verzonken, ze zwijgt, met gefronste wenkbrauwen. Als Aragon leest lijken er wisselende emoties in haar ogen te zien. Ontroering, sympathie, intellectueel amusement. Even later vraagt de interviewer haar, hoe het is om de hoofdpersoon te zijn van die nieuwe roman in dichtvorm Elsa die haar man zojuist heeft gepubliceerd. Als ze haar zwijgen doorbreekt gaan haar ogen wijder open, je zou je kunnen voorstellen dat ze blauw zijn. Ze distantieert zich in enkele weloverwogen zinnen van die idee. In de klassieke traditie was het gangbaar dat poëzie werd opgedragen aan een Geliefde. Iedere lezer moest zich vooral zijn eigen Elsa denken. Zijzelf was nu een oude vrouw (ze was drieënzestig op dat moment) maar de Elsa van de gedichten moest ook jongemannen van dertig aanspreken. Aragon hoort het glimlachend aan en leest zingzeggend nog wat voor, een nieuw lied voor Elsa.

Het fragment is veelzeggend in meerdere opzichten. Aragon was met André Breton de oprichter geweest van de surrealistische beweging. Later distantieerde hij zich van zijn geesteskind en zocht hij toenadering tot oude Franse dichtvormen. Het filmpje toont hoorbaar aan dat Aragon zich, na zijn jeugdige periode als experimenteel dichter, met volle overgave heeft bekeerd tot die bijna vergeten hoofse poëzie. Dit is, zoveel is duidelijk, poëzie die gehoord moet worden, die hardop gelezen moet worden. De cadans van de Alexandrijnen, hoe grillig ook in de hedendaagse versie van Aragon, is bedwelmend. Het staccato en het verbale vuurwerk van de generatie van de jaren twintig is hier net zo ver weg als het introverte gebrom van de contemporaine existentialisten. Dit is niet het Frankrijk van Sartre en Juliette Gréco maar dat van Racine en Couperin.

Eveneens wordt verklaard waarom de Elsa uit Aragon's gedichten zo afwijkt van die strenge, gesoigneerde vrouw die we hier in levenden lijve zien. Zijn dit de ogen die blauwer zijn 'dan de hemel boven wuivend graan'? Is dit het 'blinkend goud' van haar haren? Met een beetje fantasie kunnen we van donkerblond spreken, maar mij lijkt zij eerder een brunette. Dat Aragon veel van Elsa hield staat buiten kijf. Niet voor niets is het paar in de traditie een icoon geworden van innige verknochtheid. Hun liefde sprak tot de verbeelding en doet dat nog steeds, zo blijkt uit de krantenartikelen, blogs, theaterstukken en films die aan het schrijversechtpaar zijn gewijd. Maar de indruk van dweepzucht die Aragon's monomane liefdespoëzie kan wekken bij een nuchtere lezer wordt weggenomen als je beseft dat Elsa behalve zijn geliefde partner en zielsverwante ook vooral zijn onderwerp was. Hij projecteerde zijn verlangen naar een ideale liefde en naar de geborgenheid in een relatie op zijn vrouw en goot die in de vorm van een even ambachtelijke als lyrische dichtkunst. Dante had zijn Beatrice, Petrarca had zijn Laura, Nijgh had zijn meisje uit Engeland, Aragon zijn Elsa. 


dinsdag 8 december 2020

STARING


De dikste boom die ik ooit zag stond in Sherwood Forest. Hij heet The Major Oak en hij staat er nog. Een monsterlijk gedrocht van een eik, tien meter in omvang, gestut door palen omdat hij anders onder zijn eigen gewicht zou bezwijken.
De op een na dikste boom zag ik afgelopen zaterdag in Landgoed Verwolde bij het Gelderse Laren. Bijna acht meter in omtrek. Met typisch Saksische onderkoeldheid heet hij eenvoudig De Dikke Boom. Hij leeft nog, want je kunt muntjes in een kastje met een gleufje stoppen om in zijn onderhoud bij te dragen, maar hij is zo voos en hol vanbinnen dat er een hele familie kabouters in kan wonen. Om te voorkomen dat die, of vogels en andere huiszoekende dieren, dat ook werkelijk gaan doen, is er gaas aangebracht voor de gapende spelonken die zijn rotte binnenste onthullen.


In Almen was generaties lang een eenvoudig familiehotel, Ovink. Toen men ontdekte dat de dichter A.C.W. Staring een gedicht aan Almen had gewijd werd de herberg herdoopt tot Landhotel De Hoofdige Boer. Zo heet dat gedicht, dat begint met de regel: 'Elk weet waar 't Almensch kerkje staat...' Of inderdaad iedereen dat weet betwijfel ik, maar wij wel: we sliepen ertegenover, in wat nu een modern hotelbedrijf is, een echte behaaglijkheidsfabriek. Gastvrij en gezellig genoeg, maar karakter is hier opgeofferd aan comfort, de inrichting is stemmig maar weinig persoonlijk, en alles ademt de geest van een gestandaardiseerde verwennerij; het getuigschrift van de Hogere Hotelschool hangt weliswaar niet aan de muur, maar de handtekening staat op ieder onderdeel van het interieur te lezen, van de bovenmaatse wijnglazen tot de regendouche. We aten er een wildmenu, en dat was ronduit uitstekend, vier gangen herfstig genot. Om acht uur sloot de bar, maar desgewenst zette men vóór dat tijdstip een fles wijn op onze kamer neer. Attent! Maar het hoefde niet, ik had zelf die voorzorgsmaatregel al genomen. Scheelde flink in de kosten, want de goedkoopste wijn van de kaart was een ripasso uit Puglia voor dertig euro de fles, net zo koppig als de boer uit het gedicht van Anthony Staring.

Toen de geest van Staring (landheer, dichter, componist, weldoener) eenmaal uit de fles was, bleek die er niet gemakkelijk weer in te krijgen. Er kwam een museum, STAAL geheten, dat een ode is aan de dichter en het landschap waarin hij leefde. 'Geen gewoon museum,' lazen we in de folder, 'maar een Staring-ervaring'. Na het ontbijt gingen we ernaartoe. Een frisse winterse morgen, de weerhaan op de beroemde kerk glansde in de zon. We kregen een wandelstok mee. Ik dacht dat dat bij de Staring-ervaring hoorde, maar het bleek een manier om het aantal bezoekers binnen de pandemische perken te houden: was de bak leeg, dan was het museum vol. De collectie was heerlijk overzichtelijk, zo bleek al snel, nadat een vrijwilliger ons een inleidend lezinkje had gegeven over leven en werken van de Achterhoekse Goethe. In de 'romantische zaal' zaten we op een schommel en keken naar een videoprojectie van het landschap door de seizoenen heen. Een opgezette ijsvogel en dito waterspreeuw. Starings pianoforte. Een expositie van schilderijen, eveneens van het landschap. In de bibliotheek was gratis koffie. Ik bladerde in een negentiende-eeuws bandje en ontdekte dat Staring de dichter was van het puntdicht dat mijn vader graag citeerde: 'De meester in zijn wijsheid gist / De leerling in zijn waan beslist.'

Ik heb alle begrip voor deze vorm van toerisme. Wat je hebt buit je uit en klop je op. Maar de werkelijke aantrekkingskracht van deze streek ligt niet in zijn dichters of kerkjes, maar juist in de afwezigheid daarvan. Het zwijgen van het coulisselandschap is welsprekender dan dichtregels. De dag ervoor hadden we een sublieme wandeling gemaakt langs de kronkelende Berkel. Zilverreigers wiekten sierlijk op uit het drassige land. Een levende ijsvogel scheerde over het water. Bijna terug in Almen menen we zelfs een paar raven te hebben gezien. We tuurden lang naar de zwarte silhouetten aan de bosrand, probeerden vorm van snavel en staart beter in het vizier te krijgen. Het schorre krakra werd gedragen door een intense, verkwikkende stilte.



vrijdag 4 december 2020

TROOSTOBJECTEN

Goede vrienden van ons hebben dit voorjaar het roer omgegooid. Ze verkochten hun riante huis dat veel te groot geworden was nu de kinderen er niet meer woonden en ruilden het in voor een etage op de begane grond met een tuin. Pas onlangs zijn we er gaan kijken. Corona had een eerdere afspraak gecanceld. Het was er kraakhelder en brandschoon. Nergens slingerde iets rond en de muren waren leeg en maagdelijk wit, terwijl ze er inmiddels toch al ruim een half jaar woonden. Ik vroeg hun of dat opzet was, die witte muren. Ze vertelden dat er vast wel wat zou komen hangen, maar dat er nog alle tijd was. Eerst maar eens lekker leeg laten. Ik hoorde ook tot mijn verbazing hoeveel ze hadden weggedaan toen ze naar het kleinere huis waren vertrokken. Hun halve verleden was naar Kringloop en stort gegaan. Ik huiverde en moest denken aan onze eigen omstandigheden.
'Wat is het hier een rommel,' zei mijn kleindochter eens toen ze het huis van mijn vriendin inspecteerde. Ze keek er niet bij alsof ze het erg vond. Mijn vriendin bewaart alles. Ikzelf ben gematigder in mijn bewaarzucht, maar kan er toch ook wel wat van. Gisteren was het mijn beurt om de huiskamer schoon te maken. Dat gebeurt niet wekelijks, dus ik ga grondig te werk. Met een stofdoekje in mijn hand til ik alles van zijn plaats. Het viel me al stoffend op hoeveel zinloze voorwerpen her en der hun vaste plek hebben verworven in mijn vertrekken; op schoorsteenmantels, bijzettafeltjes, kastjes, op de vleugel (vooral op de vleugel). Afgezien van de stapels boeken en paperassen en de honderd-en-nog-wat pijpen waren dat onder veel meer:

Zeeschelpen en fossielen
Een minuscuul brokje lapis lazuli
Een Eiffeltorentje van goud plastic
Een Venetiaans masker op een voetstuk
Een Indiase bamboefluit
Een uitgeprinte foto van mij en mijn kleindochter
Een geboortekaartje van mijn kleinzoon
Polaroidplaatjes van de poezen
Een steen, gevonden in Wales
Een zakspiegeltje met zilverbeslag
Twee roofvogelveren
Vier scopa kaarten
Een Russisch icoontje op zakformaat
Een koperen hagedis

Aan al die voorwerpen zit een geschiedenis vast. Gooi ik ze weg, dan is die geschiedenis, hoe onbeduidend ook, verloren. Is het angst voor de leegte die me ervan weerhoudt schoon schip te maken? Bezweer ik de ongrijpbaarheid van het leven met al die symbolen, het voortrazen van de tijd? Of vind ik het misschien gewoon gezellig om in een uitdragerij te leven?
Ik zat heel lang geleden met een Duitse vriend in een typisch Hollands cafeetje. Een knusse, warmgestookte, overvolle huiskamer. Hij keek met een cynisch lachje naar de muren waarvan elk plekje was bedekt. Ingelijste foto's, koperen pannen, een trombone, vergeelde affiches - afijn, u kent het.
'Wat hebben jullie toch met die troostobjecten?' vroeg hij met zijn strenge rollende R.
Ik moest hem het antwoord schuldig blijven.


dinsdag 1 december 2020

EINDSTREEP


Nu anderhalve maand geleden stelde boekdrukker Boris Rousseeuw me voor om gedichten van Louis Aragon te gaan vertalen. Het verzoek kwam als geroepen. De dagen waren lang, ik verveelde me, miste mijn koren, en verzuchtte meer dan eens dat ik verlangde naar een nieuw project om me op te storten. Dus ik zei, na enige aarzeling, want ik kende Aragon eigenlijk niet, 'ja'.
Dat heb ik geweten. 
Doordeweeks ging het nog wel. Van maandag tot vrijdag ben ik een gedisciplineerd mens die alleen water of koffie drinkt en ook verder een oppassend leven leidt. Ik werkte rustig aan mijn gedichten, af en toe een coupletje, en liet ze ook weleens een paar dagen liggen, als ik wakker had gelegen op zoek naar rijmwoorden. Maar als in het weekend de wijn erbij kwam kijken schoot ik door. Ik zat er dan zo lekker in dat ik pas laat begon met koken. En de volgende dag was mijn hoofd leeg en beurs - niet zozeer van die wijn, als wel van het fanatieke vertalen. 
De climax kwam afgelopen vrijdag. Ik had een paar dagen terug de eerste stanza van een lang gedicht vertaald dat de bundel zou moeten besluiten, en zette me nu achter het scherm om daarmee verder te gaan. Half vijf. Een roemer Elzasser riesling erbij, toastje met brie, kaarsje aan, gezellig. Twee uur later zag ik dat ik zo was opgeschoten dat ik nog maar drie kwatrijnen verwijderd was van de eindstreep. Vooruit jongen, nog even doorzetten, zei ik overmoedig tegen mezelf. Ik schonk nog eens in (ook de fles naderde de eindstreep) en beet me mompelend vast in taal, klank, ritme en rijm. Een uur later was het af. Ik schoof een pizza in de oven en las trots het eindresultaat voor aan mijn dochter en een vriend die op bezoek was. Die snapten er zo op het eerste gehoor niet zoveel van, maar vonden het mooi klinken. Ik was tevreden en haalde mijn iets te hard gebakken Margherita met buffelmozzarella uit de oven.

Beste lezer! Zou het daarbij zijn gebleven, dan was er nog niet zoveel aan de hand geweest. Maar toen de pizza op was ging ik - nog éven! - verder met een ander gedicht, voor een ander, toekomstig project. Tot ik moe en met pijnlijke staarogen mijn bed opzocht.
De volgende morgen was niet best. Niet alleen dreunden de verzen door mijn hoofd, maar ze leken zelfs een fysieke stem aan te nemen, ik kon ze niet wegduwen of negeren. Zoiets als een liedje dat als een oorwurm door je hoofd spookt, maar dan op vol volume. Het geluid belette me om helder te denken en helder waar te nemen, de wereld om me heen leek onwerkelijk vergeleken bij die taalspoken in mijn hoofd die luidkeels om aandacht vroegen. Ik vreesde even serieus voor mijn geestelijke gezondheid. Pas na een lange wandeling (niet denken, geen woorden, goed om je heen kijken!) werd ik weer een beetje normaal. 's Middags gunde ik mezelf nog één klein gedichtje, maar na het eten rukte ik me definitief los van mijn obsessie, zette de tv aan en ging een documentaire over mieren van David Attenborough kijken.
Zondag waaiden we uit in de duinen bij Bakkum. We marcheerden stevig door het vale glooiende novemberlandschap. Het was lekker koud. Ik probeerde onder woorden te brengen wat me dwars zat, of liever, wat ik mezelf had aangedaan. Mijn vriendin stelde me voor om voortaan een wekker te zetten. 'Je mag een uur vertalen, en dan moet je stoppen.'
Goed idee, maar helaas, zo werkt de verslaafde geest niet. Die is mateloos in alles. Je kunt een streepje halverwege de wijnfles zetten, maar als je die grens genaderd bent ga je er gegarandeerd overheen, tot de fles leeg is. Poëzie vertalen is net als drinken. Het maakt genotstofjes aan, met elk geslaagde rijm wat meer, en geeft een roes. En als je eenmaal in die stroom wordt meegezogen is het moeilijk je daaruit vrij te worstelen. Maar het kan, met een beetje hulp van David Attenborough. Luctor et emergo!