vrijdag 28 september 2018

RIVIERENBUURT


De laatste tijd droom ik vaak over mijn moeder, die al drieëntwintig jaar dood is. Ik hecht niet veel waarde aan de betekenis van dromen, maar deze opvallend frequente nachtelijke reizen naar mijn jeugd zetten me toch aan het denken. Het is alsof mijn droom-ik me de weg naar huis probeert te wijzen. 'Jij bent een klein, bang jongetje,' lijkt hij te zeggen. 'Jij kunt helemaal geen leiding geven. Ga jij nou maar terug naar je mama.'
Is het waar, ben ik verdwaald in de grote wereld?
Gisteren was een nazomerdag als een overrijpe vrucht. De lucht was indringend blauw en de bomen, nog groen maar doorschoten met geel, flonkerden in een hartstochtelijk licht - nog één keer! Ik wilde een eind wandelen en algauw richtte mijn pas zich naar mijn geboortegrond. De Rivierenbuurt. Ik liep door de Deurloostraat, waar opa en oma van vaders kant hadden gewoond. Zouden ze die straat soms hebben uitgekozen omdat hij wordt gekruist door de Diezestraat, genoemd naar het riviertje langs Engelen waar ze gewoond hadden, en waarnaar ze na opa's pensioen zouden terugkeren? Ik vroeg het me voor het eerst af en zal het antwoord nooit horen.
De Rijnstraat helt aan het eind licht omhoog, richting de Amstel. Een brede, drukke straat, vroeger nog drukker dan nu, omdat al het verkeer richting Utrecht hier de stad verliet, over de Utrechtsebrug. Geen stabiele, ingebedde plaats - de stad opent zich naar het achterland en houdt dan abrupt op. Als kind had ik er alle winkeltjes gekend, de eigenaars groetten me op straat. Nu zag ik massagesalons, cafetaria's, een Albert Heijn, computerwinkels. De boekwinkel waar ik mijn eerste Bommel kocht was al een aantal jaar geleden verdwenen. Waar melkboer Helsloot was geweest was nu de gesloten, witgeverfde façade van een bordeel. Nummer 222. Ik keek in het trappenhuis omhoog. Een trappetje van grijs hardsteen. Ik liep het een paar treden op maar daalde meteen weer af. Vroeger was het een solide opgang geweest naar een rotsvast huis, geen flatje maar een stadskasteel in mijn kinderogen. Achter het raampje in de deur verscheen eerst het glunderende gezicht van mijn opa, voor hij de zware deur met koperen knop van het slot deed. Daarachter was een halletje. Delftsblauwe vazen stonden op een kast. Het zou in mijn oude ogen wel de grootte van een meterkast hebben.
Ik verliet de straat, stelde me voor hoe ik vroeger naast mijn opa had gelopen, de brug over, wazige verten tegemoet over klinkers en kinderkopjes waartussen onkruid opschoot, langs braakliggende grond, rommelige bedrijventerreinen. Ik bestudeerde dromerig planten en insecten in de brede bermen. Opende verbaasd leeuwenbekjes om er torretjes in te vinden, als wriemelende zwarte parels in een oesterschelp. Ik was er ver verwijderd van Geuzenveld en mijn vader en moeder, en van mijn eigen kleine territorium in de Rijnstraat, maar met mijn opa als gids was ik overal gerust. De zomerdag omhulde me als een luchtige deken.
Ik keek in de richting van de brug en wist maar al te goed hoe het er nu uitzag. De wandelingen met mijn opa moeten ons gevoerd hebben over wat nu de Joan Muyskenweg is, de asfaltweg langs de A2 die naar de Van der Madeweg loopt. Nog steeds bedrijventerrein, maar van een heel ander kaliber.
Ik ging rechts de President Kennedylaan in (die ooit de Rivierenlaan heette) maar sloeg al snel af van de brede weg die onder een te helle hemel lag te schitteren en dook de kleine straatjes in met namen van rivieren die ik lang niet allemaal kende. Ze omsloten me en dwongen me soms een andere kant op te gaan dan ik wilde, maar uiteindelijk voerden ze me terug naar nu, terug naar huis.

Vandaag zou mijn moeder een-en-negentig zijn geworden.

dinsdag 25 september 2018

MARIA BY CALLAS


Vrijdag in de namiddag gingen we naar Rialto aan de Ceintuurbaan om de documentaire Maria by Callas te zien. In een overweldigende stroom beelden, grotendeels zwart-wit, met als enige voice over brieffragmenten van Callas zelf, voorgelezen door collega Joyce Didonato, kregen we een indrukwekkend portret en een prachtig tijdsbeeld te zien. En te horen, natuurlijk: voor haar zangkunst werd gelukkig een flinke plaats ingeruimd; niet alleen fragmentjes, maar hele aria's.
We zouden daarna ergens gaan eten. Maar het stroomde van de regen. Een 'pop-up-restaurant' in de bovenfoyer van de bios bood uitkomst. Mijn vriendin vroeg me bij de pompoensoep wat ik ervan gevonden had, van de film, maar eigenlijk wist ze dat al, want mijn ogen waren nog rood.

Ik had me nooit zo in het fenomeen Callas verdiept, maar was blij dat die lacune in mijn opvoeding nu was ingevuld. Ik probeerde woorden te vinden om de indrukken die om voorrang streden in mijn hoofd vorm te geven. De waarheid is dat deze dame me compleet overdonderd had, zoveel jaar na haar dood. In de eerste plaats om haar kunst: een diepe, emotionele muzikaliteit, een indringende voordracht, intelligentie en cultuur, fabelachtige loopjes en boven alles authenticiteit. Alles was eigen aan haar, tot en met haar bijzondere, voor de puristen en de kritische collega's bepaald niet voorbeeldige zangtechniek. Ik kreeg sterk de indruk dat we hier te maken hadden met een triomf van de wil. Haar fysieke aanleg voor zingen was misschien niet eens zo heel groot. Maar met een geweldige energie en een nietsontziende ambitie joeg die hoge ademhaling haar apart getimbreerde stem de resonator van die kloeke en fraaie neus in, onderweg een keeltje passerend dat in staat was de fijnste nuances in intonatie te produceren - ik hoorde o zo subtiele portamenti en zelfs een glissando waarbij de afzonderlijke nootjes loepzuiver te horen waren. Ik dacht aan Jard van Nes, die naar eigen zeggen toen ze begon met zingen maar een omvang van vijf tonen had, en aan Thomas Quasthoff, die als softenonbaby ook het een en ander tegen had, maar toen hij afgewezen werd voor het conservatorium dacht: 'Dát zullen we nog weleens zien!' De wil om er te komen, en de ijzeren zelftucht om je talent maximaal te benutten, daar gaat het om. In mijn hoofd dook een titel voor een misschien ooit te schrijven studie op: Maria Callas, een pleidooi voor de discipline. Ach, en voeg daarbij die bekoorlijke, ontwapenende glimlach uit de stoute hoekjes van haar Griekse, amandelvormige ogen... ik was verkocht. Enigszins spijtig bedacht ik, dat deze dame, die voor het beestmens Onassis viel, mij wel een slapjanus zou hebben gevonden.
Pas later toen ik ging lezen over Callas ontdekte ik dat de documentaire een heel stuk had overgeslagen. In haar jonge jaren was Callas 'mollig' geweest. Naar hedendaagse normen well into obesitas, meldde een artikel in The Guardian fijntjes. Niets zag je daarvan terug in deze twee uur durende beeldenstroom, die daardoor misschien iets te veel een heiligverklaring is geworden. Pas toen ze in één jaar tijd zesendertig (36!) kilo verloor (naar boze tongen beweerden door de levensgevaarlijke lintwormkuur die in die jaren in zwang was) kon ze de absolute ster en prima donna worden waarmee haar naam lange tijd synoniem is geweest. Hoe het daarna met haar levensgeluk gesteld was kon ik uit de film niet opmaken, maar ik heb mijn twijfels.
'Ze was altijd al een geweldige zangeres en actrice, nu is ze ook nog een schoonheid,' zei collega Tito Gobbi na dat jaar, waarin ze onvoorstelbaar moet hebben afgezien: want Maria hield veel, heel veel van eten. In latere jaren verzamelde ze recepten, dikke plakboeken vol. Maar ze maakte ze nooit klaar. En op de vele diners die ze aanzat lepelde ze hoogstens wat van de soep.
Vissi d'arte, zong ze tegen het eind van de film, ik heb geleefd voor de kunst. Het was een aangrijpend moment, ook zonder die voorkennis.

De volgende dag vertelde ik mijn dochter dat we naar een film over Maria Callas waren geweest.
'Maria wie?' vroeg ze.
Zesendertig kilo kwijtraken voor de kunst is tot daaraan toe. Maar voor de onsterfelijkheid hoef je het niet te doen. Je hongert je halfdood en een generatie later ben je vergeten.



vrijdag 21 september 2018

Wei Wu Wei


'Wat leef jij toch moeilijk!' verzuchtte mijn vriendin, toen ik haar had verteld hoe ik de afgelopen week met van alles had getobd. 'Toen ik met haar had gedeeld' zou ik moeten zeggen, want het staat zwart op wit op mijn Terugvalpreventieplan van de kliniek: dat je met anderen moet delen waar je mee zit, wil het niet uitgroeien tot een dikke, donkere nevel die je het zicht beneemt. En aan die verbinding, zoals een ander toverwoord van de zachte sector luidt, mankeerde nogal wat de laatste tijd. Maar goed, nu had ik dan toch mijn hart weer eens gelucht. Onmiddellijk verdween het beklemmende gevoel overal alleen voor te staan. De huilerige spanning in mijn borst nam af, mijn gedachten werden weer helder. Sommige lessen moeten keer op keer geleerd worden als je zo'n hardleerse student in het menselijk functioneren bent als uw blogger.
Die dag hadden we de generale repetitie van de Linnaeuscantate. De avond ervoor  had ik staan zwengelen als een bezetene om energie in mijn operettekoor te pompen, met als resultaat een klaarwakkere nacht. Adrenaline! Nu deed ik het kalm aan. Ik vertrouwde mijn zangers en musici, hield alles goed in de gaten, als een rustige stuurman, en gaf alleen een fikse slag aan het roer als we niet op koers dreigden te blijven. Ik luisterde vooral, en slaagde erin te genieten van wat er klonk. Ik mocht dan moeilijk leven, met pieken en dalen, maar dit was dan toch het resultaat geweest van al dat artistieke getob.
Artisticiteit en Zen: het is me nooit duidelijk geworden hoe je die twee zaken in balans kunt houden: aan de ene kant je volledig inzetten en alles zo goed mogelijk doen, aan de andere kant een onthechte distantie proberen te bewaren. Het wei-wu-wei van de taoïsten, het 'doen-niet-doen', het glipt me steeds weer door de vingers.
De volgende morgen las de Zenjuf een tekst voor waarin we werden opgeroepen door een oude Chinees om de levensstroom als een krinkelend beekje zijn eigen weg te laten vervolgen. De parabel troostte me, ik begreep wat er gezegd werd en ging een kalme donderdag tegemoet.
Ik dacht aan die andere stroom, uit Schuberts Winterreise. Met de woorden van Wilhelm Müller: Jeder Strom wird's Meer gewinnen, jedes Leiden auch sein Grab - iedere rivier moet de zee bereiken, ieder lijden ook zijn graf. De levensstroom dendert in de romantische zienswijze onverbiddelijk voort naar het einde, groots en meeslepend, maar niet bepaald troostrijk. Dan toch liever een slingerend bergbeekje dat schijnbaar doelloos zijn onvoorspelbare weg gaat. Onderweg valt er veel te zien en te genieten. Bergen en bomen verbergen het zicht op de zee. We weten dat het daar op uit zal draaien, het versmelten met de zee, maar hoeven ons er niet op blind te staren.
Alles is voortdurend in verandering en daar kunnen we maar beter vrede mee hebben. Zeker als we ouder worden en de verandering bergafwaarts lijkt te gaan.
Bestendigheid bestaat alleen in de verbeelding van de jeugd.


De Linnaeuscantate wordt a.s. zondag opgevoerd door het Linnaeuskoor. Locatie: de Hortus van de VU (Botanische Tuin Zuidas), Van der Boechortsstraat 8, te Amsterdam. Aanvang 14:30 uur. Toegang 12,50. Met o.a. Lucas van Helsdingen op sopraansaxofoon en basklarinet en Godfried Jansen op piano.




dinsdag 18 september 2018

MISMATCH

Ik moet iets van me af schrijven. Dit is tevens een memo aan mezelf. Om niet dezelfde fout nog eens te maken.
Afgelopen zaterdag had ik een optreden op een festival in Nieuw-West. Er zijn er veel tegenwoordig, rond de Sloterplas, en meestal zijn het niet meer dan buurtborrels - het woord festival wordt iets te gretig in de mond genomen.
Ik liep met mijn ziel onder mijn arm die dag en besloot vroeg op weg te gaan. Ik reed naar West, parkeerde bij het Sloterparkbad, schudde handen met de organisatie, stalde mijn gitaar en kreeg mijn muntjes voor eten en drinken. Daarna had ik nog zo'n vijf uur om te vullen voor ik zou moeten spelen.
In het begin ging dat goed. Ik wandelde wat rond, genoot van het uitzicht op de Plas, dat net weer anders was hier vanuit het voormalige braakliggende terrein waar Buurtwerkplaats Noorderhof zich bevindt, hing in een ligstoel van de nazomerzon te genieten, luisterde naar muziek van het Andalusisch Orkest en Ute Passionflower en at een hapje. Maar naarmate het drukker werd op het terrein werd ik meer en meer op mezelf teruggeworpen. Het publiek bestond zo te zien vooral uit kunstenaars uit de broedplaatsen en die andere nieuwe Nieuw-Westenaren, de derde immigratiegolf, zeg maar: jonge gezinnen met kinderen, een hoog opgeleid en ambitieus volkje dat net geen huis in de stad kan betalen. Ik verwelkom deze mensen van harte, want ze zijn bezig Nieuw-West een nieuw elan te geven. De buurt raakt eindelijk haar bijsmaak van no go area kwijt. Niet lang meer en ze wordt nog hip.
Maar mijn gevoel is: deze nieuwkomers claimen de (her)ontdekking van het stadsdeel voor zichzelf, met de geschiedenis ervan hebben ze niet veel, hoogstens zegt de naam Van Eesteren ze iets. Ik voel dan ook weinig verwantschap met hen. Ze klitten erg aan elkaar. Ik, Nieuw-Wester van het eerste uur, ben er een buitenstaander - al twintig jaar bezig het stadsdeel met muziek en tekst in het zonnetje te zetten maar in de ogen van de nieuwkomers hoogstens een stukje folklore.
Waarschijnlijk is dit slechts mijn perceptie, geheel op rekening van mijn eigen (te snel) gekwetste trots én mijn onzekerheid te schrijven. Maar hoe dan ook: het gevoel, misplaatst te zijn werd alsmaar sterker naarmate de middag vorderde en in de avond overging. Steeds vaker ging ik een eindje wandelen, zocht mijn auto even op. Bij Hotel Buiten ontdekte ik met een schok een houten sculptuur die overduidelijk het Monster voorstelde. En ik, die het beestje had bezongen en nieuw leven had ingeblazen toen het bijna geheel vergeten was, wist van niks! Daar had je die gekrenkte ijdelheid weer.
Toen ik eindelijk aan mocht treden ging de volumeknop drastisch omlaag, want na half tien mocht er geen overlast meer zijn. En ik moest het kort houden. 'Jan-Paul Sparendok!' kondigde de presentator, die voor de derde keer een nieuw hoedje had opgezet, me aan. Ik zong me met de moed der wanhoop door mijn liedjes heen. Er was me verteld dat ik het festival zou afsluiten, maar in feite was ik het toetje bij het haardvuur. Niemand luisterde. Ja toch: een jongen zat al die tijd dromerig glimlachend naar me te kijken. Mijn vriendin, inmiddels tot mijn redding gearriveerd, sprak hem aan. Hij bleek een Rus te zijn. Verstond geen woord van mijn teksten, maar vond de muziek mooi.
Conclusie, na een nacht en een dag tobben: de bard bij het houtvuur mag met pensioen. Voortaan kom ik bij dit soort gelegenheden alleen nog gezellig met een bandje. Een uur van tevoren. Samen spelen we dan op vol volume de tent plat. En verder: probeer niet bitter te zijn, Rookzanger! Het is niemands schuld. Die jongelui moeten vooral plezier hebben en trots zijn op hun zelfontdekte buurt. En ik moet niet aan mijn liedjes gaan twijfelen - voor sommigen ouwe koek misschien, maar nog lang niet oubakken. We deugen allebei, de hipster en de grijsaard. Ik werd niet miskend - er was sprake van een mismatch, dat is alles.

(En wat dat Monster betreft: het werd hoog tijd dat het eens op eigen benen ging staan. Ik ben blij voor het beest, echt waar.)


vrijdag 14 september 2018

ZONNEGROET

Op kousenvoeten daalde ik de trappen af om het stille gewelf te bereiken waar de 'innerlijke Boeddha' zetelt, als-ie thuis is. Maar ik moet een verkeerde corridor zijn ingeslagen want ik kwam terecht in mijn peins- en denkvertrek, dat soms, in ongunstige omstandigheden, ook wel als mentale martelkelder wordt gebruikt.
Vraag me niet waarom, maar ik dacht aan mijn vader; hoe hij mijn ijkpunt was geweest. Ik had me aan hem gespiegeld. 'Papa, doe ik het goed zo?' En ik had me tegen hem afgezet. Als ik mijn eigen weg had gekozen en die maar ver genoeg van hem verwijderd was, was dat ook een soort waarmerk van kwaliteit. In beide situaties reageerden we op elkaar als magnetische polen. Elkaar aantrekkend en afstotend.
Sinds zijn dood heb ik mijn interesse in mijn jeugdhelden grotendeels verloren. Ik ben te negatief over mensen, levend of dood, die ik vroeger intens bewonderd heb. Ik ben de gave van de bewondering zelfs helemaal kwijt, lijkt het wel.  Heeft mijn ooit zo bewonderde vader me soms teleurgesteld, door sterfelijk te blijken? En ben ik daarom zo bitter?
Toen ik me weer bewust werd van mijn omgeving en door mijn oogharen naar het groepje mensen keek dat hier samen met mij wekelijks de stilte en de verinnerlijking zoekt, vroeg ik me af of zij ook over zulke fundamentele dingen aan het broeden waren. Ze zagen er zo vredig uit, maar schijn bedriegt.
Ik sloot mijn ogen weer en nam nu de goede afslag in het trappenhuis. Ik vond op de tast de knop van mijn denkmachine, zette die uit en luisterde een tijd naar mijn ademhaling en naar alle kleine en grote geluiden, binnen en buiten.
Toen mijn gedachten toch weer met me aan de haal gingen was het mijn kleindochter die er het centrum van was.  Ze is zich langzamerhand het concept van de tijd aan het eigen maken. Kan zich voorbije gebeurtenissen herinneren en zich toekomstige gebeurtenissen steeds beter voorstellen. Nog niet zo lang geleden werd ze wakker uit haar middagslaapje en zag je aan haar intens verbaasde blik dat ze de wereld op dat moment voor het eerst zag.
We rondden de meditatie af met wat rek-en strekoefeningen en zeiden elkaar gedag. Ik deed de deur van het buurthuis open, zag de stralende septembermorgen en bleef een ogenblik verbaasd bovenaan de trap staan. Toen mijn ooghoeken me verzekerd hadden dat er niemand keek breidde ik mijn handen vanuit mijn hart uit, omhoog, en groette ik de zon.

dinsdag 11 september 2018

ONTREGELING

Dit zijn dagen van ontregeling. En ik heb het mezelf aangedaan.
Ik ben somber en slaperig en kan me slecht concentreren. Of mijn concentratie is zo totaal en zo eenpuntig, dat ik alles om me heen gedurende lange tijd vergeet.
Er is een voortdurende hunkering die zich als onrust manifesteert of als een diep verlangen, een felle weemoed naar iets dat binnen handbereik ligt en toch ongrijpbaar is.

Ik had al een paar dagen last van kou op de borst en net genoeg verhoging om me raar te voelen, maar niet genoeg om in bed te blijven en het uit te zieken. Ondersteund door een pilletje ging ik naar het feest van mijn broer. Aan het eind van de avond, toen het vuur al hoog oplaaide en de sintels van de barbecue bijna gedoofd waren, raakte ik in gesprek met A. Ze wilde alles weten over mijn ervaringen met meditatie. Ik was suf, wist het allemaal niet meer zo zeker en kon ook slecht uit mijn woorden komen. Koorts en te veel rode wijn, vermoeidheid - hoe dan ook: ik hoorde mijn slappe pogingen om de heilzame werking van het mediteren te verklaren ontevreden aan. Met een gevoel van ontgoocheling zelfs. Wat waren dan precies mijn verworvenheden? Was het niet allemaal onzin goed beschouwd, had ik geen modegril gevolgd?

De volgende dag zouden we iets aan Open Monumentendag doen maar ik was te gammel en besloot in bed te blijven. Mijn vriendin ging met vrienden uit wandelen. Een half uur nadat ze was vertrokken had ik al spijt. De zon scheen vriendelijk en verleidelijk naar binnen en het was blijkbaar zo'n zeldzame septemberdag waarin de zomer nagloeit in een al wat weemoedig licht. Ik stond op, douchte, kleedde me aan en liep naar het Haarlemmermeer Station, het dichtstbijzijnde 'open monument'. Het was vooral om een aanleiding voor een wandeling te hebben. Er woei een zoel briesje, de bomen twinkelden vriendelijk met hun blaadjes die binnenkort wel zouden vallen. Ik liep het stationnetje in en uit en ging door het park terug. In de Vondeltuin dronk ik wat. Ik voelde me alleen tussen al die mensen die van de laatste zomerdag genoten. Waarom was ik ook niet gewoon met mijn vriendin meegegaan? Paracetamolletje erin en hup! Ik liep hier nu toch ook? Het feit dat ik mijn beslissing niet terug kon draaien deed me bijna fysiek pijn.

Maandag was alles omgeslagen en loerde de naderende herfst me wrang aan. De futloosheid die tijdelijk was verdwenen onder invloed van de wandeling en het mooie weer was bijna verdubbeld. Ik moest twee keer mediteren, in godsnaam dan toch maar, en ook fysieke oefeningen doen, rennen op de plaats, spreidsprongen, rekken en strekken, zang studeren zelfs, toonladders en arpeggio's, om nog tot iets te komen.

En dat allemaal omdat ik zo stom ben geweest in de drukte van dit voorjaar weer te gaan roken. En nu dus helemaal opnieuw moet beginnen met afkicken, terwijl ik zo goed op weg was: een half jaar schoon. Ik heb de indruk dat het iets minder erg is dan de laatste keer, daar klamp ik me dan maar aan vast; maar ik verwacht dat het nog wel een weekje of wat gaat duren voor de ontregeling voorbij is. Mocht het ooit nog eens gebeuren dat ik struikel en weer op moet krabbelen, dan weet ik één ding zeker: nooit meer stoppen met roken tijdens het vallen van de herfst, aan het begin van een nieuw seizoen. Terwijl ik dit opschrijf bliksemt de mogelijkheid door mijn hoofd: koop een pakje tabak. Geef het nu maar op. Het zij je vergeven. Verkeerde timing. Probeer het gewoon weer in januari, net als iedereen. Even voel ik een wild geluksgevoel. 

vrijdag 7 september 2018

Portugese prentbriefkaarten


7. Besluit

Tot besluit van deze stukjes een echte ansichtkaart. De stortregens van deze week hebben een gordijn voor de voorbije zomer getrokken. Terugdenken aan die hete dagen krijgt een bijsmaak van weemoed. Het liefst zou ik eindeloos mijmeren boven mijn vakantiefoto's en me ieder detail van onze weken in Portugal proberen te herinneren. Maar ik moet me losscheuren van die lethargische luxe, het werk roept. Daarom: adeus!
De foto hierboven, die ik u als prentbriefkaart stuur, laat het paleis van Pena zien, in het mooie stadje Sintra, een koninklijk lustoord en nog steeds een lust voor de ogen.
Ooit heb ik, als kind, een uur of langer in de rij gestaan voor een attractie in de Efteling. Om de zoveel meter stond er een bordje: "nog een kwartier wachten vanaf hier", of iets dergelijks. Ik had niet gedacht zoiets als volwassen man nóg eens mee te moeten maken. En als ik had geweten dat de rij die zich onder de bloedhete hemel naar de ingang van het Palácio da Pena slingerde voorbij dat lokkende poortje gewoon door zou gaan, en dat die rij eigenlijk ook ná binnenkomst niet ophield (voetje voor voetje schuifelden we door de gangen en zalen) - dan had ik zeker rechtsomkeert gemaakt. Heel aardig, het inwendige van dit sprookjeskasteel, maar dit krankzinnige voorspel zeker niet waard.
Hoed u voor het paleis van Pena in het toeristenseizoen! Beter kun je het vanuit de weelderige tuinen zien liggen op de heuvel, met zijn verjaardagstaartkleuren, en de illusie de illusie laten. En nog mooier misschien was het silhouet van het negentiende-eeuwse paleis op een mistige morgen, gezien vanaf zomaar een bankje in Sao Pedro, de oude en relatief stille buitenwijk van Sintra waar wij onze grot bewoonden. (Zie de aflevering van 5 september). Blijkbaar was de plek een geliefd uitzichtpunt, want de bestuurders van de gemotoriseerde riksja's die Tuc Tuc heten hielden er stil, om vol ontzag op de heuveltop te wijzen. Helaas geen heldere hemel, en helaas geen volle maan op de Monte da Lua, de Maanberg, want het placht daar te spoken! Processies van geesten in zwarte pij werden er gezien, de voormalige bewoners van het klooster dat er vroeger stond.
Overigens, hoe mooi de veelgeprezen attracties van Sintra ook zijn (en dat zijn ze!) - misschien wel het mooiste van het stadje vond ik de achterkant: één straatje weg van het toeristengewemel en je bevindt je op stille, groenomzoomde kasseienweggetjes die zich langs de tuinen en door de heuvels slingeren, waar de Bougainville zijn purperroze bloesems laat stralen, hagedissen wegschieten op verweerde muren en je zomaar het huis kan tegenkomen waarin Hans Christian Andersen heeft gewoond.


Tot zover! Wie meer over Sintra wil lezen verwijs ik graag naar een drietal blogs van De dwarse man: Sintra?, Een onoverbrugbare kloof? en Quinta da Regaleira, die ik tijdens mijn verblijf aldaar met instemming en plezier heb herlezen.



woensdag 5 september 2018

Portugese prentbriefkaarten

4. De grot zonder kurkentrekker



Esperança is zesennegentig en spreekt geen woord Engels. Om toch te communiceren herhaalt ze eindeloos dezelfde formules. Ja, dat van die wind was ons ook opgevallen. Vento, vento, zeker. We staan wat bedrukt in de slaapkamer, die sterk naar vocht en schimmel ruikt. Ze drukt op knopjes. Muita luz, ja: schemerlampjes genoeg. En ze doen het. Knap hoor! Maar waar is het raam?
Als de oude vrouw ons alleen heeft gelaten met onze ontgoocheling trek ik het gordijn weg waarop mijn hoop gevestigd was. Het bedekt een ongebruikte deur.
Het keukentje en het sanitair die aan de voorouderlijke slaapkrocht zijn aangebouwd zijn comfortabel en modern, zelfs luxe. We gooien de keukendeur wijd open om te luchten, zetten de stoeltjes op de oprit en besluiten onze toevlucht tot galgenhumor te nemen. Hadden we maar eerder moeten boeken, dit appartement in een voormalige bakkerij van kaastaartjes was het laatste in Sintra dat nog vrij was, eigen schuld. Als ik een fles wijn wil opentrekken blijkt er geen kurkentrekker te zijn. Ik loop naar het huis van de oude dame en klop op het raam. Met gebarentaal geef ik mijn wens te kennen. Um saca-rolhas! Ze haalt een roestig zakmesje uit een la. Het kurkentrekkertje staat op afbreken maar deze fles krijg ik er nog mee open.
Later in de week, als de grot inmiddels zo niet dierbaar, dan toch gewend is (het is een beetje als logeren bij mijn opa en oma in Engelen, vroeger) zegt het spiraaltje krak en moet ik een fles opendwingen met messen, priemen en ander gereedschap. Uiteindelijk lukt dat ook. Met hoeveel kan een mens toe? Hoeveel kun je missen? Portugese wijn heeft steevast een kurk. De kurkindustrie is een belangrijke bron van inkomsten, overal staan de half ontbolsterde kurkeiken. Een kurkentrekker is misschien niet onmisbaar maar wel erg handig.
De dochter van Esperança belooft voor het ontbrekende gereedschap te zorgen. En ze appt: 'Hopelijk tot ziens! We hebben nog twee huizen in de verhuur, en allebei met saca-rolhas!'

5. Op doorreis: Beja

Middenin een stoffige vlakte vol plukjes olijven en kurkeiken ligt regiohoofdstad Beja. Als je aanleg voor pleinvrees hebt is zo'n vlakte onplezierig. Kronkelend via een klein weggetje langs de details van het land is er niet zoveel mis. Maar de rechte autoweg die door de rommelige leegte snijdt brengt het lelijkste en eenzaamste in het landschap boven. Waar is hier beschutting, waar verstoppen mensen zich hier? In Beja dan toch zeker, dat daar verderop ligt?
Bij de stadsgrens moet het landschap ophouden. Je moet je geborgen weten in het web van straten. Maar als je in Beja omhoog klimt onthullen de stadsmuren en de donjon een genadeloos panorama op de vlakte die de stad hongerig insluit. Pas de wazige bergen in de verte beloven veiligheid.
Stadsmuur van Beja
We lopen op een groot plein. Het is 38 graden. Het is zondag en het plein is uitgestorven, net als de rest van het historische centrum. Alleen een man en zijn dochter zitten op een klein terrasje voor een café. Ze staren lamlendig op hun telefoontje. We gaan naar binnen en komen in een bar annex winkeltje vol ambachtelijke producten. Designer coffee, veganistische taartjes. Bric-à-brac, een boekenkastje waarin ik Nietzsche zie staan naast boeken over yoga en ecologische landbouw. Het voelt als een thuiskomst: deze hipsters scheppen over de vele kilometers heen een verbinding met mijn vertrouwde wereld die zelfs mijn telefoontje niet kan bieden. Ook in het middeleeuwse Beja houden mensen zich bezig met lifestyle. Ik bestel artisanaal appelsap en een bovengistend Bejaans biertje, en vraag aan de vrouw waar iedereen is, in deze zinderende leegte.
'Naar het strand!' zegt ze. Het laatste restje beklemming wijkt.

6. Monchique na de brand

We zouden eigenlijk naar een primitief huisje in de bergen bij Monchique gaan. Maar de bosbranden braken los en op het nieuws zagen we hoe de heuvels rondom ons vakantieoord in lichterlaaie stonden. Het verblijf werd afgeblazen.
Op de voorlaatste dag van onze week in Faro rijden we naar Monchique. Zwartgeblakerde hellingen, en wat niet verbrand is ziet er knisperend droog en kleurloos uit, alsof de vurige wind alle levenssappen heeft doen verdampen.
We verdwalen in de wildernis en bonken over bospaden waar een kleine Peugeot niet thuishoort. Uiteindelijk geven we het op. We bellen en Monique komt ons halen in de terreinwagen.
Na een heerlijke lunch met zelfgemaakte kaasjes en zelfgestookte medronho-aguardente laat ze ons het terrein zien. Het vuur is tot aan de rand gekomen, huis en vee zijn gespaard, alleen de fruitbomen zullen dit jaar geen oogst geven. Dat lemen huis daar beneden, bij het snelstromende beekje, daar zouden wij gezeten hebben. Hoe zou onze vakantie eruit hebben gezien als we die daar hadden doorgebracht in plaats van in het drukke Faro?
Ze vertelt hoe ze de geiten evacueerde: met z'n allen in de terreinwagen, daarna terug om de rest op te halen. Was ze niet bang? Och... Het was niet haar eerste brand. Ze haalt haar schouders op, laconiek. Om in deze barre streken te kunnen wonen moet je wel over een flinke dosis flegma beschikken.

Foto: Paulien Kop



dinsdag 4 september 2018

Portugese prentbriefkaarten

3. De fadista die Clapton wilde zijn


Voor het stadspaleis dat het toeristenbureau van Faro herbergt deelde iemand flyers uit. Een fado-recital met uitleg over de Portugese gitaar. Dat leek ons wel wat. Driemaal daags, de eerstvolgende gelegenheid was diezelfde middag om drie uur. Mooi. Konden we de ergste hitte ontvluchten, want de zaal had airco, kregen we meteen te horen.
Maar de siësta liep wat uit die middag. Suf wakker geworden dwaalde ik door de stad op zoek naar sigaretten. Het stratenplan van Faro is ingewikkeld en ik verdwaalde, hoewel ik zeker wist dichtbij mijn doel te zijn. Ergens in het centrum van mijn omtrekkende bewegingen moest toch echt het Praça Alexandre Herculano liggen. Uiteindelijk kwam ik via een geheel onverwachte invalshoek op ons plein terecht en stuitte op een kiosk die ik daar nog niet eerder gezien had. Zo vond ik huis en rookwaar in een klap. Tevreden zette ik me neer op een van de terrasjes van het lommerrijke plein. Toen ik daar een tijdje naar de bedrijvigheid had zitten kijken, nippend van mijn witte wijn en mijn scherpe Portugese sigaretjes iets te gretig inhalerend, zag ik twee bekende gestalten tussen de toeristen. Mijn vriendin en haar zuster. Ik weet niet of ze naar mij op zoek waren, maar nu het toeval ons zo bij elkaar bracht besloot ik me te laten vinden. Samen dwaalden we door de straten, sommige chic en sommige sjofel, streken neer op andere terrasjes, en eindigden in een restaurant. Van fado kwam die middag niks.

De volgende dag stonden we om kwart voor twaalf op de stoep. De artiest zelf deed de kaartverkoop. We konden alvast naar de kapel op tweehoog, zei hij, als we maar oppasten de deur achter ons dicht te trekken, want die heerlijke koelte mocht niet ontsnappen. Hij ging nog even een andere blouse aantrekken. Ik keek naar die kleine, pezige man en vroeg me af wat er mis was met deze blouse. 
We liepen naar boven, bekeken een expositie over de grote aardbeving van zeventien zoveel, bewonderden buiten het uitzicht over de witte stad, en betraden de koele kapel. Een batterij Portugese gitaren stond opgesteld voor een projectiescherm. Even later kwam de artiest binnen en toen begreep ik dat wel van die blouse. Hij had een hoedje op zijn kale hoofd gezet waar aan de achterkant een zwart-stoffen wrong aan vastzat, een soort knoedel die op een haardos leek. Folklore? IJdelheid?
We waren met zijn vieren. Een elegante Duitse had zich op het laatste moment bij ons gevoegd. De muzikant liet zich niet uit het veld slaan door dit minipubliek, blijkbaar was hij het gewend. Wat deden wij in het dagelijks leven, vroeg hij, zat iemand van ons soms in de muziek? De slanke, een beetje flegmatieke Duitse zei balletdanseres te zijn. Mijn schoonzusje heeft toevallig ook die achtergrond. Ik doorbrak mijn incognito en biechtte mijn beroep op. 
De 'show' zoals João het noemde in zijn rappe maar slordige Engels, begon. Hij vertelde het een en ander over de geschiedenis van de fado en over zijn instrument, de Guitarra Portuguesa, speelde wat eigen composities en wat klassiekers. Met veel temperament maar met niet al te veel accuratesse. Hij schudde aan de hals als een rockster, waagde zich aan supersnelle loopjes die zijn vingers nauwelijks konden bijhouden, en roffelde ongenadig op de snaren om nog meer indruk te maken. Ik dacht aan de heren die ik op filmpjes had gezien, de begeleiders van Amalia Rodriguez en haar erfgenamen, die er eerder als boekhouders of apothekers uitzagen en héél zuinig met hun expressie waren. João en zijn gitaar waren duidelijk uit heel ander hout gesneden. Het leek of dit kranige kleine mannetje in zijn hart eerder flamencogitarist dan fadista was. Misschien stamde hij wel af van de morisco's, de Moren die na de val van het Islamitische rijk Al-Andalus in 1492 niet uitgeweken waren maar zich tot het katholicisme hadden bekeerd. Zo fantaseerde ik, terwijl hij zijn oriëntaalse riedels en arpeggio's liet daveren door de kleine kapel. Toen we na een vragenrondje opstonden om weg te gaan, en ik nog even liefdevol de snaren van een van die peervormige instrumenten streelde, stelde hij voor: 'Zullen we jammen? Wacht, ik haal een gitaar!'


En zo vond ik mezelf even later terug op een podiumpje in Faro, terwijl ik een fadista begeleidde die eigenlijk flamenco-, maar nóg liever rockgitarist had willen zijn. 'Do you know While My Guitar Gently Weeps?' Ja, dat kende ik. Maar niet helemaal. Gaf niks, hij zou me wel door de akkoorden van het middenstuk heen gidsen. 
We gingen los, João en ik. Hij leefde zich lekker uit en zag er gelukkig uit in zijn rol van Eric Clapton. 'Now you, solo!' riep hij halverwege. Blozend speelde ik een bescheiden solootje, voor het podium weer aan zijn virtuoze vingers te gunnen. Na een minuutje of vijf rondde ik de jam af en we schudden handen. 
Buiten praatten we nog wat na. Hij had zijn gewone blouse weer aan en was op weg naar zijn lunch. Drie keer per dag, vijf dagen in de week, het hele jaar door, deed hij dit. Het was zoveel fijner dan in een coverband op feesten en partijen te moeten spelen. Hij had zijn eigen podium.
Ik knikte begrijpend. Maar stelde me ook de dagen voor waarop hij zijn show moest afdraaien voor één ongeïnteresseerde mevrouw of meneer die alleen maar even binnenliep om aan de hitte en de drukte te ontsnappen.

(Foto's: Paulien Kop)

zaterdag 1 september 2018

Portugese prentbriefkaarten

2. Taal, tegeltjes en kinderkopjes

Ik wist vrijwel niets van Portugal, behalve dat ik had toegezegd er twee weken te zullen doorbrengen. Ik bereidde me op mijn manier voor. Ik leerde wat basis-Portugees omdat ik het niet prettig vind in een land te verblijven waarvan ik de taal niet ken. Ik wilde tenminste eten en drinken kunnen bestellen zonder mijn toevlucht tot toeristen-Engels te hoeven nemen.
Theoretisch geen probleem: Portugees lijkt erg op Spaans en op zuidelijk Italiaans. Maar de praktijk was ingewikkelder. Ze verstonden me wel, lief glimlachend, als ik met mijn beste Napolitaanse slis een taalgidszinnetje zei als: gostaria de pagar (goeshturiuh duh pahgaar - ik zou het prettig vinden om te betalen), en inderdaad kreeg ik dan de rekening, - maar als er antwoord kwam op een vraag moest ik meestal toch op het gemeenschappelijke Engels overschakelen. Gesproken Portugees lijkt namelijk heel weinig op de geschreven versie. Er wordt veel, heel veel ingeslikt. Ik wilde weten of de mini-mercado om de hoek de volgende dag, een zondag, open zou zijn. Het vrouwtje dat het winkeltje runde staakte een moment het dweilen van de vloer en zei: 'Amanha fsjoe.' Dat laatste in één lettergreep, als een mondje klank ergens tussen spugen en niezen in. Ik moest me de desbetreffende bladzij in mijn leerboek voor de geest halen om te snappen wat ze had gezegd: fechado, gesloten.

Andere dingen leerde ik gaandeweg. Letterlijk. Geen gids had me voorbereid op de kinderkopjes. Straten, steegjes, pleinen en wegen, alles is ermee geplaveid. In Sintra waren de steile stoepen zo gesleten en gepolijst door het vele gebruik dat de granietsteentjes spiegelglad waren geworden. Het was nu al zaak goed op te letten, vooral bij het dalen, maar ik stelde me voor dat het in de herfst, als het er flink kan spoken, levensgevaarlijk zou zijn, een glijbaan waar nu straatjes waren.
Vaak zijn er patronen in de tegeltjes aangebracht. Calçada Portuguesa heten deze straatmozaïeken, Portugees plaveisel. Het was me al opgevallen dat de zebrapaden (die anders dan bij ons door iedere automobilist worden gerespecteerd) als een bruin-wit steentjespatroon waren uitgevoerd, en ik vond dat mooi. Maar in Beja, en later in Faro, de zuidelijke Moorse hoofdstad van de Algarve, zag ik voor het eerst straten die met hele scholen granieten of porfieren sardientjes waren versierd. Het was alsof je op een ets van Escher wandelde. (Inderdaad, zo leerde Google me later, was de beroemde graficus geïnspireerd door deze in wezen Moorse kunstvorm.)


De manie om alles te plaveien gaat bij de Portugezen verder dan de vloer waarop ze lopen. Hele wanden zijn bedekt met tegeltjes, waarop vaak ingewikkelde voorstellingen te zien zijn. Een wriemelend geheel van details die toch een harmonieuze totaalindruk maken. Deze manier van woning en leefomgeving verfraaien is nog springlevend. Vlakbij ons appartement was een modern flatgebouw waarvan een hele wand in beslag werd genomen door een uit talloze tegeltjes opgebouwde afbeelding van Franciscus van Assisi. Tussen kunst en kitsch, zullen we maar zeggen.