vrijdag 29 maart 2019

UITWEG

Soms lees ik een zin die me beetpakt en met mijn neus de goede kant op zet. Het kan een waarheid als een koe zijn, iets waar ik onder andere omstandigheden onverschillig overheen zou lezen. Op zo'n moment zijn de omstandigheden blijkbaar optimaal voor een beter begrip. De munt valt, zegt men dan - een klinkende metafoor: de machine komt tot leven, trilt en beeft, braakt kauwgomballen uit, gaat plaatjes draaien of slaat op tilt. 
Ik had het gisteren. Er kwam een mail binnen van het Centrum voor Mindfulness die een spreuk van Eckhart Tolle bevatte.

Als er geen uitweg is, dan is er altijd nog een weg doorheen.

Ai, die was raak. Ik zag mezelf zitten, afgelopen zaterdag. Ik had alles voorbereid wat ik kon voorbereiden. Me fit gezwommen en gewandeld. Gevocaliseerd en ademoefeningen gedaan, gemediteerd. De partituur bestudeerd, mijn partij op volle stem doorgezongen, mijn teksten gememoriseerd, gitaar gestemd, kleding gepast en attributen klaargelegd. Baard getrimd - naar de kapper was ik al geweest. Nu zat ik te wachten tot het zondagmiddag zou worden. We hadden geen echte generale repetitie op locatie gedaan... zou het allemaal wel goed gaan? Ik keek tegen die middag op, verlamd door het aanzien ervan, verblind door het licht dat hij uitstraalde. Keek en zag ertegenop en wachtte. Durfde niks meer te doen uit de bijgelovige angst om die zorgvuldig opgebouwde vorm te verliezen en mijn stem te vermoeien. Ik gunde mezelf geen enkele imperfectie meer, vanaf nu moest het allemaal op rolletjes lopen, maar wat kon ik nu nog doen, als ik niet wilde zingen en studeren, om dat te waarborgen?
Niets. Ik zat en wachtte, staarde wat tv, bladerde lusteloos in een boek en ging veel te vroeg naar bed.
De volgende dag was ik niet zo fit als ik hoopte te zijn: te lang in bed liggen is nooit goed, en ik had dat laatste glas wijn ook niet meer moeten nemen. Maar ja, beide, wijn en bed, waren zo plezierig geweest, omdat ze een tijdelijke uitweg leken te bieden uit de - op zich gezonde - spanning die me leek te beknellen. Gevaarlijk vluchtgedrag!
De volgende keer - en die komt al gauw - zal ik aan die dwaze goeroe denken, die zich met de naam van een middeleeuws mysticus heeft opgesierd hoewel hij de oorlog heeft verklaard aan het Ego. Geen uitweg? Dan er dwars doorheen. De angst onder ogen zien, praten, in beweging blijven. Met open vizier richting voorstelling. Want stilzitten en wachten lost helemaal niets op, een beetje afleiding is veel beter. Ook al heb je misschien je aandacht niet helemaal bij de dingen, je staart je in elk geval niet blind op een toekomstvisioen dat van staren alleen maar enger wordt.


dinsdag 26 maart 2019

PERENBLOESEMS

De perenbomen in de straat staan in bloei. Mijn vriendin wees me erop. Ik had het zelf ook al gezien. Toch had ze gelijk met me erop te wijzen, want mijn hoofd was vol van beslommeringen, en in een kop vol zorgen is soms voor perenboompjes geen plaats. 
Dat ik de perenbomen met hun kleine witte bloesems niet over het hoofd had gezien beschouw ik als een van de winstpunten van mijn vlijtige oefeningen in helder bewustzijn. Het is een les die Zen me heeft ingepeperd. Wat er ook allemaal speelt in je kop, laat het geen belemmering zijn voor de waarneming van het alledaagse om je heen dat het waard is waargenomen te worden. Met andere woorden, blijf scherp kijken, horen en ruiken. Het kan zomaar gebeuren dat je ervan opknapt.
De perenbomen in de straat staan in bloei en het is koud. Koud en grijs. Maar die tere witte bloemetjes, die alweer beginnen neer te sneeuwen in de kille wind, zeggen hetzelfde als de groene knoppen aan de bomen, als de merels die gelukkig weer opgewekt fluiten, als de ooievaar die op haar wiel in het park haar eieren uitbroedt, de kop weggedoken onder de rand van het nest om niet te veel wind te vangen: het is lente, ook al heeft het de schijn tegen, ook al ga ik nog als een huiverende beer in mijn winterjas de straat op en betreur ik het mijn baard en haren te vroeg te hebben gekortwiekt. Jammer, denk ik onwillekeurig, dat die bomen niet nóg een keer gaan bloeien zodra het écht lente is. En die gedachte probeer ik weg te wuiven alsof ik hem niet gedacht had. Want ideaal is het zelden of nooit. Een mooie dag zonder witte bloesems is altijd nog een mooie dag. En witte bloesems tegen een grijze hemel blijven witte bloesems. 'Je moet het er maar mee doen,' zei mijn huisarts ooit, toen ik last had van mijn knie en een foto geen bijzonderheden liet zien. Ik knikte berustend en verdomd, van lieverlee verdween de kwaal. Niet dat ik verwacht dat de bomen opnieuw zullen bloeien in april als ik maar ophoud met zeuren, zo megalomaan ben ik heus niet, maar het zal me in elk geval meer doen openstaan voor de eventuele schoonheid van dat toekomstige moment.


vrijdag 22 maart 2019

Ratten en uilen


In bed probeerde ik mijn aandacht bij mijn boek te houden maar wat ik uit de woonkamer hoorde komen verstoorde mijn concentratie. Ik vernam, in flarden tussen de volzinnen van Dickens door, dat 'wij' erfgenamen waren van de grootste beschaving die ooit bestaan had. 'Wij' hadden ijstijden overleefd en mammoeten gevloerd. Zo, dacht ik, dat is nog wel even iets anders dan piramides bouwen, of het Gilgamesj-epos schrijven. Mammoeten!
Ook hoorde ik de inmiddels veelgeciteerde zin over de uil van Minerva, die zijn vleugels bij het vallen van de avond spreidt. De symboliek was me glashelder, want net als de man die op tv aan het woord was heb ik gymnasium gedaan (hoewel niet fluitend en 'met twee vingers in de neus'). Ik koketteer daar niet mee, noch schaam ik me ervoor. Normaal gesproken kan ik wel sympathie opbrengen voor mensen die tegen de platte tijdsgeest durven ingaan en in het openbaar getuigen van hun eruditie, maar deze metafoor ergerde me, zoals de hele man me ergerde. 
Hij is bepaald niet van de straat, Thierry Henri Philippe Baudet: meester én doctor. Hij heeft naast politieke studies en pamfletten twee romans geschreven. [Hoewel zijn debuut vooral bekend werd door die idiote openingszin, een tijdje dé risee van Twitter: 'Het is aapdagen dat vrouwen naar bed willen met ruwe, ongebonden mannen.'] Hij draagt ons culturele erfgoed op gemanicuurde handen, deze getalenteerde maar dweepzieke gymnasiast, adoreert klassieke muziek, barokke architectuur en romantische poëzie. En toch straalt zijn optreden een merkwaardig dommige zelfingenomenheid uit. Want hij is gelukkig geen begenadigd demagoog. Hitler kon tenminste nog flink blaffen en rood aanlopen, en zelfs Wilders heeft een zekere humeurige scherpte als hij op dreef is. Maar Baudet klinkt alleen maar lijzig, breedsprakig en pedant, en als hij eindelijk opwarmt en gaat roepen lijkt het gespeeld. Zijn aanhang juicht hem niettemin amicaal toe: 'Thierry, Thierry!' 
Het lijkt een studentikoos spel. Hij appelleert op hoogdravende maar originele wijze aan een gevoel van onbehagen. De euromunt ontvlechten... Zijn gehoor snapt de ballen van wat die bal daar allemaal zegt, maar weet dit: hij is tegen immigratie, tegen 'groene gekte', tegen Europa, voor vroeger, voor de gulden en die goeie ouwe tijd. En aangezien hij knap praat 'zal hij het wel weten'. Hier is een les uit te trekken. Groen Links, Partij voor de Dieren, PvdA en SP: stop met de taal des volks te willen spreken, buk niet langer, schrap die Jip en Janneke-zinnetjes maar citeer Homerus en Dante, Vondel desnoods, en gebruik veel vreemde woorden, liefst van Latijnse origine. Ga, kortom, terug naar het politieke idioom van de jaren vijftig. Om de Grote Baudet aan te halen: Reikt voorbij uwe horizonten, heren en dames politici der boreale naties!
Baudet wordt geflankeerd door een wormstekige raadsheer, een smoezelige man die zijn schaarse haar tot een allerwonderlijkst kuifje op het achterhoofd pommadeert. Deze als heer vermomde boerenzoon aarzelt tussen dandyisme en platte brutaliteit. Hij doet me aan twee personages uit de Bommel-saga denken: A. de Lazuur, de 'contactheer' van de Beweging der Opstandige Heren (B.O.H.), en de rattige, verlopen en drankzuchtige advocaat Mr. Woordkramer. In gedachten zie ik Theo Upt H. als stripfiguur en geef ik hem een Toonderiaans pseudoniem: Hidde Ritselaer.
Dit alles is puur literatuur, beste lezers, en Baudet kan zich maar beter tot de literatuur beperken, als hij eerst nog wat oefent. Want uilen van Minerva horen in de poëzie thuis, en niet in de politiek.

dinsdag 19 maart 2019

FANTASIE

Ik lees voor. Ga je mee, Kleine Beer?
De ogen van mijn kleindochter staren naar de plaatjes maar ik denk dat ze iets anders zien dan de mijne.
Ik weet nog goed hoe plaatjes magisch konden zijn. Ze konden een heel speciale atmosfeer oproepen waarin ik me met gretigheid, zelfs met wellust onderdompelde. Zelfs de platte, oningevulde achtergrond van een scène in een Donald Duck-verhaal kon, door de tint waarmee hij ingekleurd was, de glanzende hemel van een andere dimensie worden - een warme, versimpelde wereld, buiten tijd en werkelijkheid geplaatst maar toch net zo waarachtig aanwezig als de wereld om me heen.
Als je zo'n plaatje later terugziet is van die betovering niets over. De platte achtergrond is weer gewoon de platte achtergrond, de magische glans de inkt van een goedkoop geproduceerd tijdschriftje.

In de kindertijd, vooral in de vroege kindertijd, vloeien fantasie en werkelijkheid probleemloos in elkaar over, de kindergeest schept voortdurend aquarellen. De klare lijn die voor ons volwassenen alleen in onze dromen, door geestverruimende middelen of door geestesziekte doorbroken kan worden is er nog niet. Wie weet wat Anna ziet, voelt en meemaakt als ze naar Grote en Kleine Beer kijkt?
Even later pakt ze haar speelgoed in een tasje en moet ik met haar mee, 'op vakantie'. Het vakantieoord blijkt in haar slaapkamer te liggen.  'Lekker warm!' zegt ze. Inderdaad, de radiator staat hoog, je zou je in een tropisch oord kunnen wanen, behalve dat ik achter de gordijnen een nauw en blind steegje weet te liggen.

Dit weekend zing ik voor het eerst in twaalf jaar weer in een opera, een eenakter van Jacques Offenbach. Toen ik pas begon met het instuderen van mijn rol dacht ik: wat moet ik hiermee, met die melige onzin? Zingen is leuk, maar hoe moet ik me in godsnaam vereenzelvigen met dit papieren personage, dat zo ver van mijzelf staat? Hoe doen échte acteurs dat, zich inleven?
Maar al repeterend met mijn collega's warmde ik steeds meer op en bleek er als vanzelf een soort inleving te ontstaan. Soms, als het heel lekker gaat, heb ik zelfs het gevoel samen te vallen met de gefantaseerde werkelijkheid van die muzikale klucht, en houd ik op met mezelf van een afstandje kritisch te bekijken. Ik ben op die momenten die dikke poenige parvenu monsieur Choufleuri, die in onze vertaling meneer van der Schie heet.
Het vermogen om je in plaatjes te verliezen verdwijnt niet na onze kindertijd. Het kost wat studie, maar met de nodige inspanning is het mogelijk om weer te leren spelen. Nog even en ik kan op vakantie in mijn eigen slaapkamer.


Voorstellingen Monsieur Choufleuri: 24, 31 maart, 7 april. Informatie en kaartverkoop zie HIER.


(Illustratie Barbara Firth)


vrijdag 15 maart 2019

RESTAURATIE


Het grand café Wildschut ligt in een golvend huizenblok dat een flauwe halve cirkel vormt. Bouwstijl: Amsterdamse School, jaren twintig van de vorige eeuw. Het heeft twee vleugels die het ervoor liggende pleintje omarmen. De linkervleugel is het meest courante deel, bereikbaar via de centrale entree maar ook via een weinig gebruikte zijingang aan de Van Baerlestraat. Hier is de bar, hier is de leestafel, hier hangt een grote art-deco-lamp aan het plafond. De rechtervleugel is het rustigst, een beetje prozaïsch en minder gezellig. In het achterin, weg van de straat gelegen middengedeelte dringt het daglicht slechts spaarzaam door. Wat er binnenkomt wordt gefilterd, eerst door de bomen van de binnentuinen, dan door glas-in-lood-ramen. Het okeren avondlicht komt er van schemerlampjes.
Op dit gedeelte had ik mijn zinnen gezet, de avond van mijn verjaardag. We zouden na de koorrepetitie iets gaan drinken. Even de drukte en de stress van deze tijd vergeten, een uur buiten die tijd treden, op een plaats waar de tijd stil stond en dus geen betekenis had.
We liepen er binnen en ik schrok. Ruim twee jaar geleden is W. gerestaureerd. Ik herinner me de gedeeltelijke sluiting, de verse verf, de bloemen. Ik heb toen om me heen gekeken en goedkeurend vastgesteld, terwijl ik om mijn koffie verkeerd vroeg, dat het mooi was, en dat er gelukkig niets wezenlijks veranderd was.
Pas nu besefte ik dat ik toen niet verder dan entree en leestafel ben geweest, anders had ik wel anders gepiept. En dat ik blijkbaar sindsdien ook niet voorbij de linkervleugel heb gekeken. Daar stond ik, met mijn vrouwelijk gevolg, en gaapte naar de muren van gecapitonneerd zwart leer of zelfs kunstleer (het woord skai kwam in me op).  Hier waren de beroemde nissen van rood pluche geweest, die je omhulden als fulpen schelpen. In de stoffige Jugendstil oester van Grand Café W. was je veilig, niet alleen voor het razen van het verkeer op het drukke Roelof Hartplein, maar voor het razen van de wereld, daar was het altijd zondagnamiddag. Ik hoefde maar heel weinig fantasie te gebruiken en ik rook de geur van bier en tabak, ging meer dan een kwart eeuw terug in de tijd en zag er mijn kinderen als kleuters draven rondom de vintage Jukebox die er toen nog stond.
Nu was dat alles weg. Ik kon mijn ogen niet geloven. Ook de vertrouwde art-deco-lampjes waren vervangen door smaakvolle schemerlampen die gedragen werden door een soort Afrikaanse sculpturen. Toegeven, alles zag er fris en harmonieus uit, chic zelfs, de kleuren waren mooi, gedekt glanzend. En het pluche uit de jaren twintig wás mottig geweest, ja.
De sfeer was nog steeds prettig en de bitterballen smaakten als vanouds. Maar het gevoel van onveranderlijkheid was verdwenen om plaats te maken voor de sensatie van inwisselbaarheid: ik had me in een willekeurige brasserie in Brussel of Parijs kunnen wanen. Mijn huiselijke, aftandse schelp was het blijkbaar niet waard geweest om in oude luister hersteld te worden. Schelpen restaureer je niet, die gooi je weg als ze stuk gaan.


dinsdag 12 maart 2019

BEESTENWEER

'De avond waarop dit verhaal begint viel echter niet in de herfst of in de zomer, maar op een dag in maart, toen de wind somber door de takken der hoge bomen huilde en gierde door de schoorstenen, en de regen tegen de vensters van De Meiboom joeg.' 

(Uit: 'Barnaby Rudge', Charles Dickens)

Ik reed de stad uit door bar weer. Het woei luidruchtig en grillige vlagen regen sloegen lukraak neer, mijn ruitenwissers hadden het zwaar: aan, uit, snel, sneller, hoho, kalm maar! - stop. De andere kant op, stadinwaarts, stond het verkeer stil. Men was massaal in de auto gestapt om aan de klimaatmars deel te nemen. De ironie daarvan ontging me niet. En ook het weer leek te spotten met de ernst van de zaak door met echte Maartse buien uit te pakken; na de onwerkelijke lente van februari was dit geratel, gekletter en takkengezwiep eerder geruststellend dan iets anders, dit was ouderwets beestenweer dat paste bij het seizoen. *Ping!* - daar verscheen een icoontje op mijn dashboard. Het stelde een sneeuwkristal voor. Vier graden, beweerden de cijfers ernaast. Dat kon niet waar zijn. Of deden autosensoren ook aan gevoelstemperatuur?
De schapen van mijn vriendin, die een paar weken geleden nog onder een afdakje hadden liggen schuilen voor de naakte hemel, stonden vredig te grazen in wind en regen, die hadden hun wol immers niet voor niets. 
Binnen kringelden regendruppels in steeds wisselende patronen op de ruiten, een kleurloze caleidoscoop.
Die nacht loeide de wind soms zo hard dat ik wakker schrok en me afvroeg: is dat nog steeds die wind of komt er een vliegtuig laag over? Het houtwerk van het oude huis knarste, kraakte. Het oude huis zelf zuchtte en steunde. En ik? In mijn halfslaap hielden ongewone zorgen me bezig: was het pompompom, quaquaqua, of toch pompompom blablabla, in die en die maat van het eerste terzet? Want dat zijn de zorgen van een ouder wordende operetteprins: 's nachts passeert de partituur de revue en maakt hij zich zorgen om zijn geheugen, en overdag maakt hij zich zorgen om zijn stem - zal die naar behoren presteren? 
Om mijn verstoorde gemoed een beetje te troosten en tot rust te brengen ben ik maar weer aan een dubbeldekker van Dickens begonnen. Maar ook in Barnaby Rudge blijkt het te stormen. Voorlopig is er even geen rust in wereld of kop en daar moet ik vrede mee zien te sluiten. Ik troost mezelf met de gedachte dat het snel weer april zal zijn. En dat ik dan op een terrasje zal zitten in de te hete zon en spijt zal hebben dat die fijne voorstellingen alweer voorbij zijn.

vrijdag 8 maart 2019

SPEL

Nog niet zo lang geleden vergaderden we over de aankomende concerten van Thalia, de Amsterdamse operettevereniging waarvan ik dirigent ben. Voor de pauze spelen we de komische eenakter Monsieur Choufleurie resterà chez lui le... van Jacques Offenbach. De beoogde bariton voor de titelrol had afgezegd. Wat nu? In een beladen stilte viel de vraag: 'Waarom doe jij het zelf niet, Jan-Paul?' Ik schrok maar was ook gevleid en vroeg om bedenktijd. Op zich kon het wel: het kooraandeel in dat stuk is klein en eenvoudig en het gaat met pianobegeleiding, dirigeren is niet echt nodig. Maar! Ik heb mijn laatste rol als operazanger in 2006 gezongen en sindsdien ben ik met vervroegd pensioen, in die hoedanigheid tenminste.
Na een week broeden hakte ik de knoop door. Ik heb de afgelopen jaren leiding staan geven aan mensen die dát doen waarvoor ikzelf ook ben opgeleid: zingen. Vaak jeukte en kriebelde het dan. Want, wat had ik niet een plezier gehad in dat lekker goed doorbloede, vitalistische opera-zingen! Hoe voelde wel wat ouwelijk om aan de kant te zitten en de maat te slaan; om de wijze raadsman te spelen terwijl ik eigenlijk nog gewoon een van de jongens wilde zijn. Maar... zou ik het nog kunnen? Ik was erg uit training. Juist het feit dat deze rol een komische was waarin stem-acteren belangrijker leek dan mooi zingen hielp me beslissen. Ik kon me er geen buil aan vallen. Ik moest de kans met beide handen aangrijpen. Weg melancholie en berusting, lang leve de opera!

De eerste tijd ging het goed. Ik vocaliseerde, studeerde tekst en noten, leidde als primus inter pares de solistenrepetities en kreeg er steeds meer lol in. Ik kwam weer in vocale vorm en hoefde me niet achter buffo-maniertjes te verschuilen. Maar op de eerste tutti-repetitie gebeurde wat ik had gevreesd. De tenor, die zich op de solistenrepetities nog koest had gehouden, ging opeens voluit. Hij schoot in de overdrive. Ik stond naast hem, zag hem weg spurten en instinctief trapte ik eveneens het gaspedaal in. Een ongelijke wedstrijd, want hij heeft een hardere stem dan ik. Dus die avond forceerde ik me flink met als enige resultaat dat ik me na afloop erg ongelukkig voelde. Een oud, vertrouwd gevoel, dat ik helaas (naast die lol en dat vitalistische) ook associeer met zingen: diepe onzekerheid over je eigen kunnen, schaamte om je eigen falen. Willen imponeren maar daarin niet slagen, tekortschieten in een competitie die misschien alleen in jouw hoofd bestaat, zelfmisprijzing die volgt op zelfoverschatting - allemaal zaken die je uit de slaap houden en je uit je evenwicht brengen. Zingen is sport en je moet er de mentaliteit van een sportman voor hebben. Via Google en YouTube ontdekte ik bovendien dat ik erg achterliep. Hele zangscholen met hun nieuwe heilige principes waren opgekomen sinds ik me voor het laatst in de materie had verdiept. Er waren tegenwoordig methodes... die... Moest ik ook niet...?
Ik zocht mijn heil op het kussentje. Maar mediteren hielp niet, of niet genoeg. Er was een fysieke onrust die gelijk opging met het stormachtige maartse weer. De zenuwen! Mijn vriendin constateerde 'oranje zone - gevaar!' en nam me door de regen mee naar een Italiaans restaurant. Ik moet mijn hart maar eens luchten.
Ze hoorde me aan. 'Maar je hebt toch ook plezier in dat zingen?' vroeg ze.
'Jazeker!' Dat kon ik niet ontkennen. 'Veel zelfs! Maar dat wordt alweer overschaduwd door al die rimram van vroeger. Die ambitie, die normen, die onzekerheid. Mijn vader luistert kritisch toe daarboven, en over zijn schouder luisteren Mario del Monaco en consorten mee.'
'Maar waarom? Er hangt toch niets vanaf? Allemaal onzin, laat je vader maar lullen! Zie het als een spel - je bent te oud om nog iets te hoeven bewijzen, en nog jong genoeg om te spelen.'
Inderdaad gedroeg ik me alsof mijn rolletje bij de operettevereniging een toelatingsexamen voor de wereldbühne was. Het mocht waar zijn dat ik niets liever dan gemoedsrust wilde, dat ik het liefst een spelende pensionado zou zijn, - ergens binnen in me sprong ook een driftig kereltje rond, dat me met rood aanlopend hoofd allerlei giftige mogelijkheden voorhield: dat ik nog jong genoeg was voor een tweede kans, dat ik weer aan de weg moest gaan timmeren als klassiek zanger. Lang genoeg had ik zo lauw geleefd. Was het niet fijn als het bloed stroomde? Als je je zo vitaal voelde?
Ja, dat was wel fijn, daarin had het mannetje gelijk. Maar de bijbehorende twijfel en onrust wilde ik liever niet, nee nooit meer.

Dit dan, wordt mijn grote opgave, beste lezers, en het wordt hoog tijd ook, dat ik dat eindelijk eens leer: met hart en longen en ziel en zaligheid me in het zingen storten, en het tegelijkertijd volstrekt onbelangrijk vinden. Een spel, meer niet - fijn zolang het duurt. En bovenal, deze scheurkalenderwijsheid: mijn uiterste best doen, maar bij mezelf blijven zonder over mijn grenzen te gaan. Laat de tenoren maar razen, men doet wat men kan, als bariton.

(Illustratie: Gerard Hoffnung)


dinsdag 5 maart 2019

BURCHTEN

Een prentje hing scheefgezakt uit de lijst tegenover mijn bed. De kartonnen achterwand was vermolmd en de spijkertjes hadden hun grip verloren. Ik wilde het rechtzetten maar besloot eerst eens te kijken wat het prentje eigenlijk precies voorstelde. Het kwam uit de vroegere studeerkamer van mijn vader. Een romantisch kasteel, zoveel was duidelijk. Daar hield hij van. Maar verder had ik er nooit zoveel aandacht aan geschonken.
Ik haalde het vergeelde dikke papier vanachter het glas tevoorschijn. Tot mijn verrassing was het geen drukwerk maar een heus etsje. Met potlood stond erbij: Burg Rheinstein, en dan een onleesbare naam, waarschijnlijk van de maker.
Nog lui in bed vertoevend werd ik via de telefoon veel wijzer. Een oude middeleeuwse burcht, in de negentiende eeuw door de prins van Pruisen aangekocht en herbouwd tot Romantisch Slot. Koningin Victoria heeft er nog gelogeerd. De burcht raakte in verval maar werd in 1975 door een operazanger gekocht. Geen bekende, dus er zal wel geld in de familie hebben gezeten. Deze zanger richtte een stichting op om het gebouw in oude luister te herstellen. Tegenwoordig is het een geliefde locatie voor trouwfoto's, er is een restaurant, en je kunt er ook een vakantieappartement in de toren huren.

Eenmaal aangekleed zette ik me achter mijn pc. Op Facebook leerde ik dat een andere vermaarde burcht, Tintagel Castle, door English Heritage wordt omgetoverd tot een soort themapark gewijd aan de legende van Koning Arthur. De kop van Merlijn is al in de rots gekerfd. Een groep van tweehonderd historici uit Cornwall spreekt er schande van en heeft zich verenigd om deze geschiedsvervalsing aan te kaak te stellen.
Ik dacht aan mijn vaders burcht, trouwlocatie.
Ooit ben ik gillend het Toscaanse San Gimignano uit gevlucht. Waarschijnlijk een van de mooiste silhouetten van de wereld, met zijn 'honderd' torens. Maar binnen de stadsmuren baande men zich moeizaam een weg door de uitgestroomde bevolking van half Azië, langs toeristenwinkels met steeds dezelfde artisanale streekproducten. We kwamen bij in het ongeschonden buurplaatsje Colle di Val d'Elsa, waar destijds nog oude mannetjes op bankjes bij een fontein zaten. Onderweg daarnaartoe hadden we het beroemde panorama van de cento torri wazig, verlokkend en onbedorven aan de einder zien liggen.
Ik wil maar zeggen, bij sommige attracties gaat het om de suggestie die het uiterlijk oproept, en niet zozeer om de inhoud.


vrijdag 1 maart 2019

Verschaalde rook en kamermeisjes

Dat dokters ons ooit aanrieden om Camel te roken wist ik al. Maar pas geleden trof ik een veel recentere reclame voor sigaretten aan die in onze huidige ogen net zo bizar is. Johan Cruijff, aan de Hollandse koffietafel, bakkie erbij, die zegt: 'Veel mensen blijven graag een sigaretje roken. Ik ben er zelf een voorbeeld van. Maar ik vind: als je rookt, moet je wel verstandig roken.' Johan zocht een 'veilige' sigaret en vond baat bij Roxy Dual, teer- en nicotinearm. Het heeft hem niet geholpen.


Wat me het meest treft aan de reclame is die toon: 'blijven graag een sigaretje roken'. Dat vergoelijkende. Gezellige. Gemoedelijke. Het verkleinwoord zegt het al: het gaat hier om een vrij onschuldig vergrijp, om wat ze vroeger een pekelzonde noemden.

Toen het rookverbod in zou gaan was ik verontwaardigd. Om het feit dat ik niet meer gezellig met mijn pijp aan de leestafel van Wildschut zou kunnen zitten én om de betutteling: the nanny state - we gingen Amerika achterna. Inmiddels zijn we exact tien jaar verder en alleen het idee al dat ik in een openbare gelegenheid de brand in mijn tabak zou jagen (gesteld dat ik nog zou roken) vind ik ronduit idioot. Ze hebben gewonnen, de antirooklobbyisten: de mentaliteitsverandering heeft plaatsgevonden, we zijn succesvol gehersenspoeld, die vieze nicotinevlekken zijn uit ons brein gewassen. Roken in het openbaar is iets van vroeger geworden; roken in je privésfeer nog net niet, maar het wordt - ook door de rokers zelf - beschouwd als een serieus delict tegen de eigen gezondheid - bepaald geen pekelzonde.
   Er zijn al momenten dat ik dit blog bezie en me schaam voor de vlag waaronder het destijds de wereld is ingestuurd. Dan kijk ik naar mijn pijpencollectie, naar mijn portretten, mijn foto's en boekomslagen, en vind dat alles wat er vroeger zo 'sfeervol' en 'gezellig' aan was bij nader inzien niet deugde, en dat mijn zorgvuldig opgebouwde zelfbeeld ('peinzende pijproker') in vieze smook opgaat, of riekt naar verschaalde rook, kiest u maar een vergelijking.

Iets dergelijks gebeurt er met de seksuele moraal. Nee, dit is geen overmoedig grote sprong, luister maar: nog geen zeven jaar geleden ging het gesprek op een feestje over de affaire rond de oversekste Franse politicus Dominique Strauss-Kahn, in die tijd kortweg DSK genoemd. Ik maakte er een grapje over. Iets in de trant van: 'Ach, in Frankrijk is een kamermeisje nu eenmaal vogelvrij, dat hoort bij de cultuur, lees er Simenon maar op na.'
   Mijn geleerde vriend Saphier was niet geamuseerd en berispte me. Hoe kon ik zo luchtig doen over zo'n smerig zaakje? Ik was toen een beetje beduusd: ik zag nogal tegen Saphier op en voelde me op mijn nummer gezet. Maar zeven jaar later snap ik niet meer dat ik zo luchtig kón doen. We hebben #MeToo meegemaakt. We zijn weer een beetje wijzer. Met terugwerkende kracht heeft dat hele tijdperk van Simenon en zijn kamermeisjes zijn onschuld verloren. Zoals ook het tijdperk van Simenon met zijn driehonderd pijpen, de dokters met hun kamelen en Johan Cruijff met zijn sigaretje zijn onschuld kwijt is.

En daarmee verliest ook een wérkelijk onschuldig vermaak iets van zijn charme: lezen. Deze week las ik weer eens een paar Maigrets. Ooit schreef ik daar het volgende over: 

De wereld van Maigret is een donkere maar veilige wereld; zondig maar tegelijk kinderlijk onschuldig, ondanks alle moorden, ondanks al het schuim der aarde dat er overvloedig in optreedt. Een voorgoed verdwenen wereld vol dagelijkse pekelzonden en onbeduidende rituelen. Een wereld waarin schurken een hart hebben en brave burgermensen rotte plekken. Waarin iedereen in wezen zwak en daarmee sympathiek is. Waarin mensen zonder er veel aan te kunnen doen hun lot vervullen in een omgeving die alcoholisme, hoererij en hypocrisie schouderophalend accepteert. In het warme en smoezelige Frankrijk van Simenon wordt veel, zo niet alles vergeven. En dat maakt geruststellende bedlectuur.

Ik kan er niet meer met heel mijn hart achter staan. De antirooklobby en #MeToo hebben van mij een beter mens gemaakt maar mijn bedlectuur hebben ze een beetje verpest.