Nog niet zo lang geleden vergaderden we over de aankomende concerten van Thalia, de Amsterdamse operettevereniging waarvan ik dirigent ben. Voor de pauze spelen we de komische eenakter Monsieur Choufleurie resterà chez lui le... van Jacques Offenbach. De beoogde bariton voor de titelrol had afgezegd. Wat nu? In een beladen stilte viel de vraag: 'Waarom doe jij het zelf niet, Jan-Paul?' Ik schrok maar was ook gevleid en vroeg om bedenktijd. Op zich kon het wel: het kooraandeel in dat stuk is klein en eenvoudig en het gaat met pianobegeleiding, dirigeren is niet echt nodig. Maar! Ik heb mijn laatste rol als operazanger in 2006 gezongen en sindsdien ben ik met vervroegd pensioen, in die hoedanigheid tenminste.
Na een week broeden hakte ik de knoop door. Ik heb de afgelopen jaren leiding staan geven aan mensen die dát doen waarvoor ikzelf ook ben opgeleid: zingen. Vaak jeukte en kriebelde het dan. Want, wat had ik niet een plezier gehad in dat lekker goed doorbloede, vitalistische opera-zingen! Hoe voelde wel wat ouwelijk om aan de kant te zitten en de maat te slaan; om de wijze raadsman te spelen terwijl ik eigenlijk nog gewoon een van de jongens wilde zijn. Maar... zou ik het nog kunnen? Ik was erg uit training. Juist het feit dat deze rol een komische was waarin stem-acteren belangrijker leek dan mooi zingen hielp me beslissen. Ik kon me er geen buil aan vallen. Ik moest de kans met beide handen aangrijpen. Weg melancholie en berusting, lang leve de opera!
De eerste tijd ging het goed. Ik vocaliseerde, studeerde tekst en noten, leidde als primus inter pares de solistenrepetities en kreeg er steeds meer lol in. Ik kwam weer in vocale vorm en hoefde me niet achter buffo-maniertjes te verschuilen. Maar op de eerste tutti-repetitie gebeurde wat ik had gevreesd. De tenor, die zich op de solistenrepetities nog koest had gehouden, ging opeens voluit. Hij schoot in de overdrive. Ik stond naast hem, zag hem weg spurten en instinctief trapte ik eveneens het gaspedaal in. Een ongelijke wedstrijd, want hij heeft een hardere stem dan ik. Dus die avond forceerde ik me flink met als enige resultaat dat ik me na afloop erg ongelukkig voelde. Een oud, vertrouwd gevoel, dat ik helaas (naast die lol en dat vitalistische) ook associeer met zingen: diepe onzekerheid over je eigen kunnen, schaamte om je eigen falen. Willen imponeren maar daarin niet slagen, tekortschieten in een competitie die misschien alleen in jouw hoofd bestaat, zelfmisprijzing die volgt op zelfoverschatting - allemaal zaken die je uit de slaap houden en je uit je evenwicht brengen. Zingen is sport en je moet er de mentaliteit van een sportman voor hebben. Via Google en YouTube ontdekte ik bovendien dat ik erg achterliep. Hele zangscholen met hun nieuwe heilige principes waren opgekomen sinds ik me voor het laatst in de materie had verdiept. Er waren tegenwoordig methodes... die... Moest ik ook niet...?
Ik zocht mijn heil op het kussentje. Maar mediteren hielp niet, of niet genoeg. Er was een fysieke onrust die gelijk opging met het stormachtige maartse weer. De zenuwen! Mijn vriendin constateerde 'oranje zone - gevaar!' en nam me door de regen mee naar een Italiaans restaurant. Ik moet mijn hart maar eens luchten.
Ze hoorde me aan. 'Maar je hebt toch ook plezier in dat zingen?' vroeg ze.
'Jazeker!' Dat kon ik niet ontkennen. 'Veel zelfs! Maar dat wordt alweer overschaduwd door al die rimram van vroeger. Die ambitie, die normen, die onzekerheid. Mijn vader luistert kritisch toe daarboven, en over zijn schouder luisteren Mario del Monaco en consorten mee.'
'Maar waarom? Er hangt toch niets vanaf? Allemaal onzin, laat je vader maar lullen! Zie het als een spel - je bent te oud om nog iets te hoeven bewijzen, en nog jong genoeg om te spelen.'
Inderdaad gedroeg ik me alsof mijn rolletje bij de operettevereniging een toelatingsexamen voor de wereldbühne was. Het mocht waar zijn dat ik niets liever dan gemoedsrust wilde, dat ik het liefst een spelende pensionado zou zijn, - ergens binnen in me sprong ook een driftig kereltje rond, dat me met rood aanlopend hoofd allerlei giftige mogelijkheden voorhield: dat ik nog jong genoeg was voor een tweede kans, dat ik weer aan de weg moest gaan timmeren als klassiek zanger. Lang genoeg had ik zo lauw geleefd. Was het niet fijn als het bloed stroomde? Als je je zo vitaal voelde?
Ja, dat was wel fijn, daarin had het mannetje gelijk. Maar de bijbehorende twijfel en onrust wilde ik liever niet, nee nooit meer.
Dit dan, wordt mijn grote opgave, beste lezers, en het wordt hoog tijd ook, dat ik dat eindelijk eens leer: met hart en longen en ziel en zaligheid me in het zingen storten, en het tegelijkertijd volstrekt onbelangrijk vinden. Een spel, meer niet - fijn zolang het duurt. En bovenal, deze scheurkalenderwijsheid: mijn uiterste best doen, maar bij mezelf blijven zonder over mijn grenzen te gaan. Laat de tenoren maar razen, men doet wat men kan, als bariton.
(Illustratie: Gerard Hoffnung)
Na een week broeden hakte ik de knoop door. Ik heb de afgelopen jaren leiding staan geven aan mensen die dát doen waarvoor ikzelf ook ben opgeleid: zingen. Vaak jeukte en kriebelde het dan. Want, wat had ik niet een plezier gehad in dat lekker goed doorbloede, vitalistische opera-zingen! Hoe voelde wel wat ouwelijk om aan de kant te zitten en de maat te slaan; om de wijze raadsman te spelen terwijl ik eigenlijk nog gewoon een van de jongens wilde zijn. Maar... zou ik het nog kunnen? Ik was erg uit training. Juist het feit dat deze rol een komische was waarin stem-acteren belangrijker leek dan mooi zingen hielp me beslissen. Ik kon me er geen buil aan vallen. Ik moest de kans met beide handen aangrijpen. Weg melancholie en berusting, lang leve de opera!
De eerste tijd ging het goed. Ik vocaliseerde, studeerde tekst en noten, leidde als primus inter pares de solistenrepetities en kreeg er steeds meer lol in. Ik kwam weer in vocale vorm en hoefde me niet achter buffo-maniertjes te verschuilen. Maar op de eerste tutti-repetitie gebeurde wat ik had gevreesd. De tenor, die zich op de solistenrepetities nog koest had gehouden, ging opeens voluit. Hij schoot in de overdrive. Ik stond naast hem, zag hem weg spurten en instinctief trapte ik eveneens het gaspedaal in. Een ongelijke wedstrijd, want hij heeft een hardere stem dan ik. Dus die avond forceerde ik me flink met als enige resultaat dat ik me na afloop erg ongelukkig voelde. Een oud, vertrouwd gevoel, dat ik helaas (naast die lol en dat vitalistische) ook associeer met zingen: diepe onzekerheid over je eigen kunnen, schaamte om je eigen falen. Willen imponeren maar daarin niet slagen, tekortschieten in een competitie die misschien alleen in jouw hoofd bestaat, zelfmisprijzing die volgt op zelfoverschatting - allemaal zaken die je uit de slaap houden en je uit je evenwicht brengen. Zingen is sport en je moet er de mentaliteit van een sportman voor hebben. Via Google en YouTube ontdekte ik bovendien dat ik erg achterliep. Hele zangscholen met hun nieuwe heilige principes waren opgekomen sinds ik me voor het laatst in de materie had verdiept. Er waren tegenwoordig methodes... die... Moest ik ook niet...?
Ik zocht mijn heil op het kussentje. Maar mediteren hielp niet, of niet genoeg. Er was een fysieke onrust die gelijk opging met het stormachtige maartse weer. De zenuwen! Mijn vriendin constateerde 'oranje zone - gevaar!' en nam me door de regen mee naar een Italiaans restaurant. Ik moet mijn hart maar eens luchten.
Ze hoorde me aan. 'Maar je hebt toch ook plezier in dat zingen?' vroeg ze.
'Jazeker!' Dat kon ik niet ontkennen. 'Veel zelfs! Maar dat wordt alweer overschaduwd door al die rimram van vroeger. Die ambitie, die normen, die onzekerheid. Mijn vader luistert kritisch toe daarboven, en over zijn schouder luisteren Mario del Monaco en consorten mee.'
'Maar waarom? Er hangt toch niets vanaf? Allemaal onzin, laat je vader maar lullen! Zie het als een spel - je bent te oud om nog iets te hoeven bewijzen, en nog jong genoeg om te spelen.'
Inderdaad gedroeg ik me alsof mijn rolletje bij de operettevereniging een toelatingsexamen voor de wereldbühne was. Het mocht waar zijn dat ik niets liever dan gemoedsrust wilde, dat ik het liefst een spelende pensionado zou zijn, - ergens binnen in me sprong ook een driftig kereltje rond, dat me met rood aanlopend hoofd allerlei giftige mogelijkheden voorhield: dat ik nog jong genoeg was voor een tweede kans, dat ik weer aan de weg moest gaan timmeren als klassiek zanger. Lang genoeg had ik zo lauw geleefd. Was het niet fijn als het bloed stroomde? Als je je zo vitaal voelde?
Ja, dat was wel fijn, daarin had het mannetje gelijk. Maar de bijbehorende twijfel en onrust wilde ik liever niet, nee nooit meer.
Dit dan, wordt mijn grote opgave, beste lezers, en het wordt hoog tijd ook, dat ik dat eindelijk eens leer: met hart en longen en ziel en zaligheid me in het zingen storten, en het tegelijkertijd volstrekt onbelangrijk vinden. Een spel, meer niet - fijn zolang het duurt. En bovenal, deze scheurkalenderwijsheid: mijn uiterste best doen, maar bij mezelf blijven zonder over mijn grenzen te gaan. Laat de tenoren maar razen, men doet wat men kan, als bariton.
(Illustratie: Gerard Hoffnung)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten