Ik lees voor. Ga je mee, Kleine Beer?
De ogen van mijn kleindochter staren naar de plaatjes maar ik denk dat ze iets anders zien dan de mijne.
Ik weet nog goed hoe plaatjes magisch konden zijn. Ze konden een heel speciale atmosfeer oproepen waarin ik me met gretigheid, zelfs met wellust onderdompelde. Zelfs de platte, oningevulde achtergrond van een scène in een Donald Duck-verhaal kon, door de tint waarmee hij ingekleurd was, de glanzende hemel van een andere dimensie worden - een warme, versimpelde wereld, buiten tijd en werkelijkheid geplaatst maar toch net zo waarachtig aanwezig als de wereld om me heen.
Als je zo'n plaatje later terugziet is van die betovering niets over. De platte achtergrond is weer gewoon de platte achtergrond, de magische glans de inkt van een goedkoop geproduceerd tijdschriftje.
In de kindertijd, vooral in de vroege kindertijd, vloeien fantasie en werkelijkheid probleemloos in elkaar over, de kindergeest schept voortdurend aquarellen. De klare lijn die voor ons volwassenen alleen in onze dromen, door geestverruimende middelen of door geestesziekte doorbroken kan worden is er nog niet. Wie weet wat Anna ziet, voelt en meemaakt als ze naar Grote en Kleine Beer kijkt?
Even later pakt ze haar speelgoed in een tasje en moet ik met haar mee, 'op vakantie'. Het vakantieoord blijkt in haar slaapkamer te liggen. 'Lekker warm!' zegt ze. Inderdaad, de radiator staat hoog, je zou je in een tropisch oord kunnen wanen, behalve dat ik achter de gordijnen een nauw en blind steegje weet te liggen.
Dit weekend zing ik voor het eerst in twaalf jaar weer in een opera, een eenakter van Jacques Offenbach. Toen ik pas begon met het instuderen van mijn rol dacht ik: wat moet ik hiermee, met die melige onzin? Zingen is leuk, maar hoe moet ik me in godsnaam vereenzelvigen met dit papieren personage, dat zo ver van mijzelf staat? Hoe doen échte acteurs dat, zich inleven?
Maar al repeterend met mijn collega's warmde ik steeds meer op en bleek er als vanzelf een soort inleving te ontstaan. Soms, als het heel lekker gaat, heb ik zelfs het gevoel samen te vallen met de gefantaseerde werkelijkheid van die muzikale klucht, en houd ik op met mezelf van een afstandje kritisch te bekijken. Ik ben op die momenten die dikke poenige parvenu monsieur Choufleuri, die in onze vertaling meneer van der Schie heet.
Het vermogen om je in plaatjes te verliezen verdwijnt niet na onze kindertijd. Het kost wat studie, maar met de nodige inspanning is het mogelijk om weer te leren spelen. Nog even en ik kan op vakantie in mijn eigen slaapkamer.
Voorstellingen Monsieur Choufleuri: 24, 31 maart, 7 april. Informatie en kaartverkoop zie HIER.
(Illustratie Barbara Firth)
De ogen van mijn kleindochter staren naar de plaatjes maar ik denk dat ze iets anders zien dan de mijne.
Ik weet nog goed hoe plaatjes magisch konden zijn. Ze konden een heel speciale atmosfeer oproepen waarin ik me met gretigheid, zelfs met wellust onderdompelde. Zelfs de platte, oningevulde achtergrond van een scène in een Donald Duck-verhaal kon, door de tint waarmee hij ingekleurd was, de glanzende hemel van een andere dimensie worden - een warme, versimpelde wereld, buiten tijd en werkelijkheid geplaatst maar toch net zo waarachtig aanwezig als de wereld om me heen.
Als je zo'n plaatje later terugziet is van die betovering niets over. De platte achtergrond is weer gewoon de platte achtergrond, de magische glans de inkt van een goedkoop geproduceerd tijdschriftje.
In de kindertijd, vooral in de vroege kindertijd, vloeien fantasie en werkelijkheid probleemloos in elkaar over, de kindergeest schept voortdurend aquarellen. De klare lijn die voor ons volwassenen alleen in onze dromen, door geestverruimende middelen of door geestesziekte doorbroken kan worden is er nog niet. Wie weet wat Anna ziet, voelt en meemaakt als ze naar Grote en Kleine Beer kijkt?
Even later pakt ze haar speelgoed in een tasje en moet ik met haar mee, 'op vakantie'. Het vakantieoord blijkt in haar slaapkamer te liggen. 'Lekker warm!' zegt ze. Inderdaad, de radiator staat hoog, je zou je in een tropisch oord kunnen wanen, behalve dat ik achter de gordijnen een nauw en blind steegje weet te liggen.
Dit weekend zing ik voor het eerst in twaalf jaar weer in een opera, een eenakter van Jacques Offenbach. Toen ik pas begon met het instuderen van mijn rol dacht ik: wat moet ik hiermee, met die melige onzin? Zingen is leuk, maar hoe moet ik me in godsnaam vereenzelvigen met dit papieren personage, dat zo ver van mijzelf staat? Hoe doen échte acteurs dat, zich inleven?
Maar al repeterend met mijn collega's warmde ik steeds meer op en bleek er als vanzelf een soort inleving te ontstaan. Soms, als het heel lekker gaat, heb ik zelfs het gevoel samen te vallen met de gefantaseerde werkelijkheid van die muzikale klucht, en houd ik op met mezelf van een afstandje kritisch te bekijken. Ik ben op die momenten die dikke poenige parvenu monsieur Choufleuri, die in onze vertaling meneer van der Schie heet.
Het vermogen om je in plaatjes te verliezen verdwijnt niet na onze kindertijd. Het kost wat studie, maar met de nodige inspanning is het mogelijk om weer te leren spelen. Nog even en ik kan op vakantie in mijn eigen slaapkamer.
Voorstellingen Monsieur Choufleuri: 24, 31 maart, 7 april. Informatie en kaartverkoop zie HIER.
(Illustratie Barbara Firth)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten